Besluit van 31 maart 1993, houdende regeling van een vergoeding voor de vice-president
van de Raad van State en de staatsraden, alsmede de president en de overige leden
in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer voor de kosten die aan de vervulling van
het ambt zijn verbonden
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 3 juli 1992, nr. CW92/U646;
Gelet op artikel 2, vierde lid, en artikel 4A, vierde lid, van de Wet van 11 september
1964 (Stb. 387), houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president
van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden
van de Algemene Rekenkamer;
De Raad van State gehoord (advies van 15 september 1992, no. W04.92.0309);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 17 maart 1993,
nr. CW93/U232;
Hebben goedgevonden en verstaan: