Wijzigingswet Wet milieubeheer (afvalstoffen)

Geraadpleegd op 24-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 10-10-2011 en zichtdatum 01-01-2013.
Geldend van 01-03-1996 t/m heden

Wet van 13 mei 1993, tot uitbreiding en wijziging van de Wet milieubeheer (afvalstoffen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de huidige regelingen inzake het voorkomen en beperken van het ontstaan van afvalstoffen en het verwijderen van afvalstoffen, zoals die zijn opgenomen in de Afvalstoffenwet en de Wet chemische afvalstoffen, te verbeteren en aan te vullen en daarbij in het bijzonder aandacht te schenken aan de mogelijkheden tot preventie en hergebruik;

dat het tevens wenselijk is die regelingen, gezien hun samenhang, te integreren en de geïntegreerde regeling op te nemen in de Wet milieubeheer;

dat daarbij tevens uitvoering moet worden gegeven aan de richtlijnen van de Raad en van de Commissie van de Europese Gemeenschappen inzake afvalstoffen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel VI

De Afvalstoffenwet (Stb. 1977, 455) en de Wet chemische afvalstoffen (Stb. 1981, 696) worden ingetrokken op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Artikel VII

In afwijking van de artikelen 81 van de Provinciewet (Stb. 1962, 17), 194 van de gemeentewet (Stb. 1931, 89) en 59, tweede lid, van de Waterschapswet blijven de bepalingen van verordeningen van provincies, van gemeenten en van waterschappen betreffende het onderwerp waarin deze wet voorziet - behoudens in de gevallen waarin strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften zou ontstaan - nog van kracht tot twee jaar na het in werking treden van dit artikel.

Artikel VIII

  • 1 Een vergunning of ontheffing, verleend krachtens de Afvalstoffenwet of de Wet chemische afvalstoffen, wordt, voor zover zij betrekking heeft op gedragingen waarvoor na het in werking treden van de onderscheidene bepalingen van hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer een vergunning of ontheffing krachtens die bepalingen vereist is, gelijk gesteld met een vergunning, onderscheidenlijk ontheffing, verleend krachtens de betrokken bepaling van dat hoofdstuk.

  • 2 Indien de aanvraag tot het geven van een beschikking krachtens de Afvalstoffenwet of de Wet chemische afvalstoffen is ingediend of het voornemen tot het geven van een zodanige beschikking krachtens wettelijk voorschrift aan degene tot wie de beschikking zal zijn gericht, is bekendgemaakt voor het tijdstip waarop deze wet met betrekking tot zodanige beschikking in werking treedt, blijft het voor dat tijdstip ten aanzien van zodanige beschikkingen geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk is geworden.

  • 3 Het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen van gevaarlijke afvalstoffen, waarvoor het verbod, gesteld in artikel 16, tweede lid, van de Wet chemische afvalstoffen, ingevolge de artikelen 16 tot en met 16c van die wet niet gold op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop die artikelen ingevolge artikel VI van deze wet vervallen, wordt gelijkgesteld met het binnen, onderscheidenlijk buiten Nederlands grondgebied brengen van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig de artikelen 10.35 tot en met 10.36b van de Wet milieubeheer.

  • 4 Indien voor het tijdstip waarop artikel I van deze wet in werking treedt, met betrekking tot een inrichting als aangewezen krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, ontheffing is verleend van verboden of verplichtingen, gesteld bij een provinciale verordening, wordt de voor de inrichting geldende vergunning geacht toe te staan hetgeen die ontheffing toestaat gedurende de termijn waarvoor die ontheffing is verleend, dan wel, indien die ontheffing niet voor een bepaalde termijn is verleend, gedurende tien jaar - behoudens eerdere intrekking - na het tijdstip waarop artikel I, onder C, onderdeel 5, van deze wet in werking treedt. De krachtens de Wet milieubeheer geldende vergunning wordt geacht mede te zijn verleend onder de beperkingen waaronder de betrokken ontheffing was verleend; voorschriften die aan die ontheffing waren verbonden, worden geacht mede aan die vergunning te zijn verbonden. Bij provinciale verordening kan worden bepaald dat de eerste volzin in daarbij aangewezen categorieën van gevallen buiten toepassing blijft.

  • 6 Indien de aanvraag om een ontheffing krachtens een verordening als bedoeld in het vijfde lid, eerste volzin, is ingediend in de periode, genoemd in het vijfde lid, eerste volzin, blijft het voor die periode geldende recht ten aanzien van de ontheffingverlening van toepassing tot het tijdstip waarop de ontheffing onherroepelijk is geworden.

  • 7 Indien twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet voor inrichtingen regels gelden als bedoeld in artikel 8.46 van de Wet milieubeheer, ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning, blijven regels als bedoeld in het vijfde lid, nog van kracht tot een in de provinciale milieuverordening, bedoeld in artikel 1.2 van de Wet milieubeheer, te stellen tijdstip.

  • 8 Een provinciale verordening ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning wordt voor de toepassing van de artikelen 15.21, 15.22 en 15.34 van de Wet milieubeheer gelijk gesteld met een verordening als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet milieubeheer. Een verzoek om vergoeding ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, maar na 28 februari 1993, wordt gelijkgesteld met een verzoek om vergoeding ingediend na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel IX

  • 1 De titels, paragrafen en artikelen van hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer worden door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer doorlopend genummerd. De verwijzingen in de Wet milieubeheer worden aan die nummering aangepast.

  • 2 De tekst van de Wet milieubeheer wordt door Onze Minister van Justitie in het Staatsblad geplaatst.

Artikel X

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 13 mei 1993

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. G. M. Alders

Uitgegeven de vijftiende juni 1993

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin