Regeling invoer, uitvoer en verkeer van planten

Geraadpleegd op 15-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 04-03-2011.
Geldend van 03-08-2010 t/m 06-03-2012

Regeling invoer, uitvoer en verkeer van planten

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op artikel 2 van de Plantenziektenwet en op artikel 14, aanhef en onderdeel d, van het Besluit bestrijding schadelijke organismen 1991;

Gelet op richtlijn 77/93/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1976 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten of voor plantaardige produkten schadelijke organismen(PbEG 1977, L 26) en de daarop gebaseerde richtlijnen;

Gezien de adviezen van het Landbouwschap, het Hoofdproduktschap voor Akkerbouwprodukten, het Produktschap voor Siergewassen en het Produktschap voor Groenten en Fruit;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene Bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

richtlijn 2000/29/EG:

richtlijn van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PbEG L 169);

richtlijn 92/90/EEG:

richtlijn van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 november 1992 tot vaststelling van de verplichtingen van producenten en importeurs van planten, plantaardige produkten of andere materialen, en van nadere bepalingen inzake registratie(PbEG L 344);

richtlijn 92/105/EEG:

richtlijn van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 december 1992 tot een zekere mate van standaardisering van plantenpaspoorten voor het verkeer van bepaalde planten, plantaardige produkten of andere materialen in de Gemeenschap, en tot vaststelling van nadere regels voor de afgifte van deze paspoorten en van de voorwaarden en nadere regels voor de vervanging ervan(PbEG L 4);

verordening 690/2008:

Verordening (EG) Nr. 690/2008 van de Commissie van 4 juli 2008 tot erkenning van beschermde gebieden in de Gemeenschap waar bijzondere plantenrisico’s bestaan (PbEU L 193).

richtlijn 2008/61/EG:

Richtlijn 2008/61/EG van de Commissie van 17 juni 2008 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder bepaalde in bijlagen I tot en met V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad vermelde schadelijke organismen, planten, plantaardige producten en andere materialen voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden in de Gemeenschap of in bepaalde beschermde gebieden daarvan mogen worden binnengebracht of naar een andere plaats overgebracht (PbEU L 158).

richtlijn 2004/103/EG:

richtlijn 2004/103/EG van de Commissie van 7 oktober 2004 betreffende de controles van de identiteit en de fytosanitaire controles van de in deel B van bijlage V bij richtlijn nr. 2000/29/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen opgenomen planten, plantaardige producten en andere materialen die kunnen worden uitgevoerd op een andere plaats dan de plaats van binnenkomst in de Gemeenschap of op een dichtbijgelegen plaats en tot vaststelling van de eisen met betrekking tot deze controles (PbEU L 313);

beschikking 2006/464/EG:

beschikking 2006/464/EG van de Europese Commissie van 27 juni 2006 tot vaststelling van voorlopige noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Dryocosmus kuriphilus Yasumatsu te voorkomen (PbEU L 183);

communautair douanewetboek:

verordening (EEG) nr. 2913 van de Raad van de Europese gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302);

zending:

hoeveelheid goederen die vergezeld gaat van één document ten behoeve van douane- of andere formaliteiten, zoals een fytosanitair certificaat of een ander document of merkteken; een zending kan uit één of meer partijen bestaan;

in het verkeer brengen:

verkopen, te koop aanbieden of afleveren, alsmede in- en uitvoeren van en naar Lid-Staten;

vrijmaken:

op grond van douanebepalingen ter beschikking stellen van een zending aan degene die de zending bij de ambtenaar der invoerrechten en accijnzen heeft aangegeven;

importeur:

persoon of rechtspersoon die een zending invoert of doet invoeren, doorvoer uitgezonderd, danwel handelingen verricht waaruit blijkt dat de ingevoerde zending voor de eerste maal wordt geaccepteerd;

doorvoer:

vervoer van een zending tussen derde landen over het grondgebied van een of meer Lid-Staten;

producent:

natuurlijke persoon of rechtspersoon die planten teelt, danwel plantaardige produkten vervaardigt met het oogmerk deze in het verkeer te brengen;

handelaar:

persoon of rechtspersoon die beroepshalve een partij planten of plantaardige produkten splitst in meerdere partijen of partijen planten of plantaardige produkten samenvoegt, danwel op andere wijze handelingen verricht, waardoor het gezondheidsniveau van de planten of plantaardige produkten kan wijzigen;

commercieel koper:

natuurlijk persoon of rechtspersoon die planten of plantaardige produkten verhandelt of levert aan de consument;

beschermd gebied:

gebied in de Europese Gemeenschappen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder h, van richtlijn 2000/29/EG en genoemd in verordening 690/2008;

Lid-Staat:

tot de Europese Gemeenschappen behorende staat, waarvan uitgezonderd de Franse Overzeese Departementen alsmede de Canarische eilanden, Ceuta en Melilla;

derde land:

niet tot de Europese Gemeenschappen behorende staat, alsmede de Franse Overzeese Departementen, de Canarische eilanden, Ceuta en Melilla;

andere materialen:

zaken, niet zijnde planten of plantaardige produkten, die drager kunnen zijn van schadelijke organismen;

plantenpaspoort:

label, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van richtlijn 2000/29/EG;

fytosanitair certificaat:

certificaat overeenkomstig het in bijlage VII A bij richtlijn 2000/29/EG opgenomen model;

fytosanitair certificaat voor wederuitvoer:

certificaat overeenkomstig het in bijlage VII B bij richtlijn 2000/29/EG opgenomen model;

officiële constatering of verklaring:

constatering gedaan door een vertegenwoordiger van de officiële dienst voor plantenbescherming of door een vertegenwoordiger van een onder verantwoordelijkheid van die dienst functionerende instelling.

voor opplant bestemde planten:

planten die reeds zijn geplant en die bestemd zijn om geplant te blijven of opnieuw te worden geplant nadat zij zijn binnengebracht, of planten die nog niet zijn geplant op het ogenblik van binnenbrengen, maar die bestemd zijn om daarna te worden geplant;

plaats van binnenkomst:

plaats waar planten, plantaardige producten of andere materialen voor het eerst in het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht: de luchthaven in het geval van luchtvervoer, de haven in het geval van zee- of binnenvaartvervoer, het station in het geval van railvervoer en in alle andere gevallen de plaats waar het douanekantoor is gevestigd dat verantwoordelijk is voor het gebied waar de op land gelegen buitengrens van de Gemeenschap is overschreden;

Commissie:

Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 2

  • 1 Het is verboden planten, plantaardige produkten of andere materialen in het verkeer te brengen of in te voeren uit derde landen, tenzij is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 13 en 16.

  • 2 de Minister kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kan onder beperkingen worden verleend.

  • 3 de Minister kan, op aanvraag, ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van proefnemingen, wetenschappelijke doeleinden of selectiewerkzaamheden. Een ontheffing wordt alleen verleend indien is voldaan aan het bepaalde in richtlijn 2008/61/EG.

Artikel 2 bis

Op kleine hoeveelheden planten, plantaardige producten, voedingsmiddelen of diervoeders, voor zover verband houdende met planten of plantaardige producten, en andere materialen, bestemd voor gebruik door de eigenaar of ontvanger voor niet-industriële en niet commerciële doeleinden of voor verbruik tijdens het vervoer, zijn, mits er geen gevaar bestaat voor verspreiding van schadelijke organisme in de Europese Unie, niet van toepassing de artikelen 4, eerste lid, onderdeel d, 4, tweede lid, 5, tweede lid, onderdeel c, 5, derde lid, 9, 10, eerste lid, onderdeel b, 11, eerste lid, voor zover wordt verwezen naar de artikelen 5, onderdeel c, 12 en 13.

Artikel 3

De artikelen 4 tot en met 20 gelden, voor zover niet anders is bepaald, voor hout:

  • a. slechts indien dit, geheel of gedeeltelijk, zijn natuurlijke ronde oppervlak, met of zonder schors, heeft behouden, dan wel de vorm heeft van plakjes, spanen, kleine stukjes, zaagsel, restanten en afval van hout,

  • b. in de vorm van een stuwmateriaal, tussenschotten, laadborden of verpakkingsmateriaal die worden gebruikt bij het vervoer van voorwerpen van allerlei aard, voor zover het hout vanuit plantenziektenkundig oogpunt een gevaar inhoudt.

Paragraaf 2. Regelen betreffende het in het verkeer brengen van planten.

Artikel 4

  • 1 Planten, plantaardige produkten of andere materialen, die in het verkeer worden gebracht moeten:

    • a. vrij zijn van schadelijke organismen, genoemd in bijlage I, deel A, bij richtlijn 2000/29/EG;

    • b. voor zover genoemd in bijlage II, deel A, bij richtlijn 2000/29/EG vrij zijn van de daarbij in dat deel van die bijlage genoemde schadelijke organismen;

    • c. vrij zijn van schadelijke organismen, voor zover deze een acuut gevaar voor planten of plantaardige produkten opleveren;

    • d. voldoen aan de bijzondere eisen, genoemd in bijlage IV, deel A, rubriek II, bij richtlijn 2000/29/EG, die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd.

    • e. voorzover het tomatenplanten (Lycopersicon lycopersicum (L.) Karsten ex Farw.) bestemd voor opplant betreft, met uitzondering van zaden en van planten waarvoor uit de verpakking of anderszins blijkt dat deze zijn bestemd voor verkoop aan de eindconsument en niet voor beroepsmatige teelt, tot en met 31 januari 2004 voldoen aan de bijzondere eisen, bedoeld in punt 3 van de bijlage bij beschikking nr. 2003/64/EG van de Commissie van 28 januari 2003 betreffende voorlopige maatregelen met betrekking tot voor opplant bestemde tomatenplanten om het binnenbrengen en de verspreiding in de gemeenschap van het pepinomozaïekvirus te voorkomen (PbEG L 24), en voorzover het betreft zaden van tomaten, aan de bijzondere eisen, bedoeld in punt 4 van genoemde bijlage;

    • f. voorzover het planten van het geslacht Brugmansia Pers. spp. en de soort Solanum jasminoides Paxton, bestemd voor opplant, met inbegrip van zaad, met uitzondering van kleine hoeveelheden planten voor gebruik door de eigenaar of ontvanger voor niet-commerciële doeleinden mits er geen risico van verspreiding van het schadelijk organisme bestaat, betreft, voldoen aan de bijzondere eisen, bedoeld in punt 2 van de bijlage bij beschikking nr. 2007/410/EG van de Commissie van 12 juni 2007 tot vaststelling van maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van potato spindle tuber viroid te voorkomen (PbEG L 155). Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing;

    • g. voor zover het planten of delen van planten van het geslacht Castanea Mill., bestemd voor opplant, met uitzondering van vruchten en zaden, betreft, voldoen aan artikel 4 van beschikking 2006/464/EG.

  • 2 Op planten, plantaardige producten of andere materialen, genoemd in bijlage V, deel A, bij richtlijn nr. 2000/29/EG, en zaad, genoemd in bijlage IV bij richtlijn nr. 2000/29/EG dan wel op de verpakkingen waarin of de vervoermiddelen waarmee zij worden vervoerd, die beroepshalve in het verkeer worden gebracht, het plaatselijk verkeer uitgezonderd, is een plantenpaspoort aangebracht.

  • 3 Onder plaatselijk verkeer als bedoeld in het tweede lid wordt verstaan het verkeer door degene, die niet uit hoofde van zijn beroep of bedrijf bij de produktie van planten is betrokken, van hout van Castanea Mill en hout, ook wanneer het hout zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden, van Platanus L naar de eindverbruiker, die uit hoofde van zijn beroep of bedrijf evenmin bij de produktie van planten is betrokken.

Artikel 5

  • 1 Het is verboden planten, plantaardige produkten of andere materialen genoemd in bijlage III, deel B, bij richtlijn 2000/29/EG in de daarbij in die bijlage genoemde beschermde gebieden te brengen, indien deze van oorsprong zijn uit de daarbij genoemde landen.

  • 2 Onverminderd de eisen, genoemd in artikel 4 worden in beschermde gebieden uitsluitend die planten, plantaardige producten of andere materialen in het verkeer gebracht die:

  • 3 Op de planten, plantaardige producten of andere materialen, genoemd in bijlage V, deel A, bij richtlijn nr. 2000/29/EG, en zaad, genoemd in bijlage IV bij richtlijn nr. 2000/29/EG, die beroepshalve in het verkeer worden gebracht in een beschermd gebied, dan wel op de verpakkingen waarin of de vervoermiddelen waarmee zij worden vervoerd, is een plantenpaspoort aangebracht.

  • 4 In afwijking van het derde lid kunnen planten, plantaardige produkten of andere materialen via een beschermd gebied naar een eindbestemming buiten dat gebied worden vervoerd zonder een plantenpaspoort voor het betreffende beschermde gebied, indien is voldaan aan de volgende vereisten:

    • a. de gebruikte verpakking, dan wel het voertuig waarin deze planten, plantaardige produkten of andere materialen worden vervoerd, moet schoon zijn en vrij van schadelijke organismen, genoemd bij het betreffende beschermde gebied in richtlijn 92/76/EEG, en moet van zodanige aard zijn dat er geen gevaar bestaat voor verspreiding van deze schadelijke organismen;

    • b. zodra deze planten, plantaardige produkten of andere materialen zijn verpakt, moet de verpakking, dan wel het voertuig waarin zij worden vervoerd, overeenkomstig strenge fytosanitaire normen en ten genoegen van de Minister zo worden gesloten en tijdens het vervoer door het betrokken beschermd gebied gesloten blijven, dat er geen gevaar bestaat voor de verspreiding van schadelijke organismen in het betrokken beschermde gebied en dat hun identiteit gegarandeerd is en

    • c. de planten, plantaardige produkten of andere materialen moeten vergezeld gaan van een in het handelsverkeer normaal gebruikt document waarin is aangegeven dat de produkten niet van oorsprong zijn uit het betrokken beschermde gebied en een bestemming hebben buiten dat beschermde gebied.

Artikel 5bis

Bacterievuurwaardplanten voldoen uitsluitend aan de bijzondere eisen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel c, indien zij zijn aangewezen door de Minister en worden geteeld in door hem aangewezen gebieden.

Artikel 6

  • 1 Een plantenpaspoort wordt door de minister afgegeven, indien na grondig onderzoek van planten, plantaardige producten of andere materialen, genoemd in bijlage V, deel A, bij richtlijn nr. 2000/29/EG, en zaad, genoemd in bijlage IV bij richtlijn nr. 2000/29/EG, alsmede van de verpakking daarvan geheel of gedeeltelijk aan de hand van een representatief monster en zonodig aan de gebruikte vervoermiddelen is gebleken dat de planten, plantaardige producten of andere materialen, genoemd in bijlage V, deel A, bij richtlijn nr. 2000/29/EG, en zaad, genoemd in bijlage IV bij richtlijn nr. 2000/29/EG:

    • a. niet zijn aangetast door de in bijlage I, deel A, rubriek II, bij richtlijn 2000/29/EG genoemde schadelijke organismen;

    • b. voor zover genoemd in bijlage II, deel A, rubriek II, bij richtlijn 2000/29/EG niet zijn aangetast door de schadelijke organismen, die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd;

    • c. voldoen aan de bijzondere eisen gesteld in bijlage IV, deel A, rubriek II bij richtlijn 2000/29/EG, die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd;

    • d. voor zover het planten of delen van planten van het geslacht Castanea Mill., bestemd voor opplant, met uitzondering van vruchten en zaden, betreft, deze niet zijn aangetast door de Dryocosmus kuriphilus Yasumatsu.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan van afgifte van een plantenpaspoort voor zaad worden afgezien overeenkomstig een door de Commissie genomen besluit.

  • 3 Een plantenpaspoort wordt niet verstrekt indien uit het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat de planten, plantaardige produkten of andere materialen:

    • a. zijn aangetast door de in bijlage I, deel A, rubriek I, bij richtlijn 2000/29/EG genoemde schadelijke organismen, of

    • b. voor zover genoemd in bijlage II, deel A, rubriek I, bij richtlijn 2000/29/EG, zijn aangetast door de schadelijke organismen, die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd;

    • c. voor zover het planten of delen van planten van het geslacht Castanea Mill., bestemd voor opplant, met uitzondering van vruchten en zaden, betreft, deze zijn aangetast door de Dryocosmus kuriphilus Yasumatsu.

  • 4 Met betrekking tot beschermde gebieden zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat uit het onderzoek tevens moet zijn gebleken, dat de planten en plantaardige produkten of ander materialen voldoen aan de eisen, gesteld in artikel 5, tweede lid.

  • 5 Wanneer uit onderzoek van de planten, plantaardige produkten of andere materialen blijkt, dat een deel van de planten of plantaardige produkten, die door de producent worden geteeld, geproduceerd of gebruikt, of die anderszins op zijn bedrijf aanwezig zijn danwel een deel van het op het bedrijf gebruikte groeimedium, geen gevaar voor verspreiding van schadelijke organismen kunnen opleveren wordt, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitsluitend voor dat deel een plantenpaspoort afgegeven.

  • 6 Een onderzoek als bedoeld in het eerste lid geschiedt uitsluitend bij de natuurlijke of rechtspersoon, die in het officiële register, bedoeld in artikel 18, is opgenomen.

  • 7 In afwijking van het tweede lid wordt voor planten, plantaardige produkten of andere materialen waarvoor een ontheffing als bedoeld in artikel 2, derde lid, is verleend, een plantenpaspoort verstrekt indien, behoudens het onderwerp van de ontheffing, de planten, plantaardige produkten of andere materialen voldoen aan het bepaalde in het eerste lid. Op het plantenpaspoort wordt vermeld: Dit materiaal wordt op grond van richtlijn 2008/61/EG naar een andere plaats overgebracht.

Artikel 7

  • 1 Een plantenpaspoort als bedoeld in artikel 6 bestaat uit een label en een begeleidend document, waarop de gegevens, voorgeschreven in de bijlage van richtlijn 92/105/EEG, staan vermeld, waarbij op het label minimaal de in de punten 1 tot en met 5 en op het begeleidend document minimaal de in de punten 1 tot en met 10 van de bijlage bij richtlijn 92/105/EEG genoemde gegevens zijn aangegeven, danwel alleen een label, mits daarop alle in de punten 1 tot en met 10 van de bijlage bij richtlijn 92/105/EEG genoemde gegevens zijn vermeld.

  • 2 Een plantenpaspoort moet zijn gesteld in een der officiële talen van de Europese Gemeenschappen.

  • 3 Een plantenpaspoort is slechts geldig, indien is voldaan aan de vereisten gesteld in artikel 1, tweede lid, onderdelen a en c, artikel 2, tweede lid en artikel 3, tweede lid, van richtlijn 92/105/EEG.

  • 4 Een plantenpaspoort kan door een ander plantenpaspoort worden vervangen overeenkomstig het bepaalde in artikel 10, derde lid, van richtlijn 2000/29/EG.

  • 5 Een plantenpaspoort wordt aangemaakt, gedrukt of nadien bewaard door de Plantenziektenkundige Dienst, een door de Minister aangewezen instantie, dan wel door een geregistreerde producent, handelaar of importeur die daartoe schriftelijke toestemming van de Minister heeft gekregen.

  • 6 Een producent, handelaar of importeur, welke toestemming heeft verkregen overeenkomstig het vijfde lid, kan het plantenpaspoort gebruiken wanneer het plantenpaspoort is afgegeven overeenkomstig artikel 6, eerste lid, indien genoemde producent, handelaar of importeur daartoe schriftelijke toestemming van de Minister heeft gekregen.

Artikel 8

Commerciële kopers van planten, plantaardige producten of andere materialen bewaren, als eindgebruikers die uit hoofde van hun beroep bij de plantaardige productie betrokken zijn, de desbetreffende plantenpaspoorten ten minste één jaar en vermelden de referentiegegevens in hun administratie.

Artikel 9

Alvorens zaad, genoemd in bijlage IV, deel A, rubriek II, bij richtlijn 2000/29/EG in het verkeer wordt gebracht, stelt de Plantenziektenkundige Dienst of een onder haar verantwoordelijkheid functionerende instelling een onderzoek in ten einde zekerheid te verkrijgen dat het zaad voldoet aan de bijzondere eisen die daarop betrekking hebben en in dat deel van die bijlage worden vermeld.

Paragraaf 3. Regelen betreffende in- en uitvoer van en naar derde landen

Artikel 10

  • 1 Planten, plantaardige produkten of andere materialen, mogen slechts worden ingevoerd uit derde landen, indien zij voldoen aan:

  • 2 Het is verboden planten, plantaardige produkten of andere materialen genoemd in bijlage III, deel A, bij richtlijn 2000/29/EG uit derde landen in te voeren, indien deze van oorsprong zijn uit de daarbij genoemde landen.

  • 3 Het tweede lid vindt geen toepassing bij doorvoer, voor zover geen gevaar bestaat voor verspreiding van schadelijke organismen.

  • 4 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op hout, in de vorm van stuwmateriaal, tussenschotten, laadborden of verpakkingsmateriaal dat daadwerkelijk gebruikt wordt bij het vervoer van voorwerpen van allerlei aard.

Artikel 11

  • 1 In beschermde gebieden mogen uitsluitend die planten, plantaardige produkten of andere materialen worden gebracht uit derde landen, die voldoen aan de vereisten, genoemd in artikel 5, tweede lid.

Artikel 12

  • 1 Onverminderd artikel 37, eerste lid, van het communautair douanewetboek worden planten, plantaardige producten of andere materialen, van herkomst uit een derde land en genoemd in bijlage V, deel B, van richtlijn nr. 2000/29/EG onder één van de douaneregelingen, vermeld in artikel 4, zestiende lid, onderdelen a, d, e, f, en g van het communautair douanewetboek geplaatst als deze voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a. de planten, plantaardige producten of andere materialen zijn, blijkens onderzoek, niet besmet met in bijlage I, deel A, bij richtlijn nr. 2000/29/EG genoemde schadelijke organismen;

    • b. de planten en plantaardige producten zijn, blijkens onderzoek, niet besmet met in bijlage II, deel A, bij richtlijn nr. 2000/29/EG genoemde schadelijke organismen;

    • c. de planten, plantaardige producten of andere materialen, blijkens onderzoek, voldoen aan de eisen genoemd in bijlage IV, deel A;

    • d. de planten, plantaardige producten of ander materialen gaan, blijkens onderzoek, vergezeld van een fytosanitair certificaat of een fytosanitair certificaat voor wederuitvoer als bedoeld in artikel 13

  • 2 Indien de zending bestemd is voor een beschermd gebied, dan is het eerste lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat het onderzoek zich tevens richt op de in deel B van bijlagen I, II en IV bij richtlijn 2000/29/EG genoemde schadelijke organismen en bijzondere eisen.

  • 4 De controles van de documenten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, worden afgewikkeld op de plaats van binnenkomst.

  • 5 De controles van de identiteit en de fytosanitaire controles, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c en het tweede lid, worden uitgevoerd op de plaats van binnenkomst of op een andere dichtbij gelegen plaats die door de douaneautoriteiten en door de minister is erkend overeenkomstig richtlijn nr. 2004/103/EG.

  • 6 In afwijking van het vijfde lid kunnen de controles van de identiteit en de fytosanitaire controles, als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c en het tweede lid, worden uitgevoerd op de plaats van bestemming die door de douaneautoriteiten en door de minister is erkend overeenkomstig richtlijn nr. 2004/103/EG.

  • 7 In afwijking van het vijfde lid kunnen, in het geval van douanevervoer van niet-communautaire goederen de controles van de identiteit en de fytosanitaire controles, als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c en het tweede lid, worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 13 quater, tweede lid, onderdeel c, van richtlijn nr. 2000/29/EG en overeenkomstig richtlijn nr. 2004/103/EG.

  • 8 De minister erkent de plaats als bedoeld in het vijfde tot en met zevende lid.

  • 9 Een aanvraag tot erkenning wordt ingediend bij de Plantenziektenkundige Dienst.

  • 10 De zending wordt op de plaats van onderzoek bijeen en duidelijk afgescheiden van andere planten en de grond gehouden totdat de minister schriftelijk heeft verklaard, dat dit niet meer wordt verlangd.

  • 11 Onverminderd het eerste lid, onderdeel d, is dit artikel is tevens van toepassing op planten, plantaardige producten of andere materialen, van herkomst uit een derde land en genoemd in bijlage V, deel B, van richtlijn nr. 2000/29/EG die onder één van de douanebestemmingen, vermeld in artikel 4, vijftiende lid, onderdelen b, c, d, en e of onder een van de douaneregelingen vermeld in artikel 4, zestiende lid, onderdelen b en c van het communautair douanewetboek worden geplaatst indien er gevaar voor verspreiding van schadelijke organismen bestaat.

  • 12 In afwijking van het eerste lid kan voor een deel van de zendingen, overeenkomstig een door de Commissie genomen besluit, afkomstig uit derde landen de vrijgave als bedoeld in het tiende lid worden afgeven na het uitvoeren van een onderzoek als bedoeld in het eerste lid, onder d.

  • 13 Dit artikel is niet van toepassing bij doorvoer en het binnenbrengen in de Gemeenschap van planten, plantaardige producten of andere materialen welke zonder enige wijziging in hun douanestatus via het grondgebied van een derde land worden overgebracht van een plaats in de gemeenschap naar een andere plaats in de Gemeenschap.

Artikel 12a

Onverminderd de bepalingen van artikel 12 gelden voor knollen van Solanum tuberosum L., andere dan bestemd voor opplant, van oorsprong uit Egypte, de volgende bepalingen:

  • a. de aardappelen worden alleen binnengebracht in Eemshaven, Harlingen, Beverwijk, Amsterdam, Rotterdam, Vlissingen en Hansweert;

  • b. de aardappelen worden op de plaats van binnenkomst gecontroleerd;

  • c. de aardappelen worden gecontroleerd overeenkomstig de bijzondere eisen genoemd in punt 2, eerste alinea, en punt 3, eerste alinea, van de bijlage bij beschikking 2004/4/EG van de Commissie van 22 december 2003 houdende machtiging van de lidstaten om ten aanzien van Egypte tijdelijk aanvullende maatregelen te nemen tegen de verspreiding van Pseudomonas solanacearum (Smith) Smith (PbEU L 2) en

  • d. de aardappelen worden gecontroleerd op aanwezigheid van de in punt 1, onderdeel b, sub iv en xi, van de in onderdeel c genoemde bijlage, bedoelde documenten en officiële fytosanitaire certificaten.

Artikel 12b

Artikel 12, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op snijbloemen van Orchidaceae van oorsprong uit Thailand, met dien verstande dat het onderzoek, bedoeld in onderdeel d, mede omvat het onderzoek of de zending vergezeld gaat van een fytosanitair certificaat dat voldoet aan de bijzondere eisen van beschikking 98/109/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 februari 1998 tot machtiging van de lidstaten om ten aanzien van Thailand tijdelijk spoedmaatregelen te nemen tegen de verspreiding van Thrips palmi Karny.

Artikel 12c

  • 1 Het is verboden Anaplophora gabripennis (Motschulsky) in te voeren en binnen Nederland te verspreiden.

  • 2 Onverminderd de bepalingen van artikel 12 mag hout van oorsprong uit China (met uitzondering van Hongkong), behalve hout van coniferen (Coniferales), in de vorm van:

    • -

      kisten, bakken, kratten, vaten en gelijksoortige verpakkingen, laadborden, laadkisten en andere laadplateaus, opzetranden voor laadborden, die worden gebruikt voor het vervoer van allerhande voorwerpen of

    • -

      hout dat wordt gebruikt om ladingen vast te zetten of te ondersteunen, met inbegrip van hout dat zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden slechts worden ingevoerd indien:

      • a. het hout is ontschorst en vrij is van insectenboorgaten met een diameter van meer dan 3 mm of;

      • b. volgens een passend tijd- en temperatuurschema kunstmatig is gedroogd tot een vochtgehalte van minder dan 20%, berekend op de droge stof.

Artikel 12d

Onverminderd artikel 12 geldt tot en met 31 januari 2004 voor tomatenplanten (Lycopersicon lycopersicum (L.) Karsten ex Farw.) bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden dat bedoelde planten moeten voldoen aan de bijzondere eisen, bedoeld in punt 1 van de bijlage bij beschikking nr. 2003/64/EG van de Commissie van 28 januari 2003 betreffende voorlopige maatregelen met betrekking tot voor opplant bestemde tomatenplanten om het binnenbrengen en de verspreiding in de gemeenschap van het pepinomozaïekvirus te voorkomen (PbEG L 24), en voorzover het betreft zaden van tomaten, aan de bijzondere eisen, bedoeld in punt 2 van genoemde bijlage.

Artikel 12e

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder vatbaar hout: verpakkingshout dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit onbewerkt naaldhout (Coniferales), ander dan Thuja L., in de vorm van kisten, bakken, kratten, vaten of gelijksoortige verpakkingen, laadborden, laadkisten of andere laadplateaus, of opzetranden voor laadborden, al dan niet daadwerkelijk gebruikt voor het vervoer van allerhande voorwerpen.

  • 2 Vatbaar hout, van oorsprong uit Canada, Japan of de Verenigde Staten van Amerika, verzonden op of na 1 oktober 2001, mag onverminderd de bepalingen van artikel 12, alleen worden ingevoerd indien:

    • a. het een warmtebehandeling heeft ondergaan of kunstmatig is gedroogd, waarbij de kerntemperatuur gedurende ten minste 30 minuten ten minste 56°C bedraagt, in een gesloten ruimte of in een oven die voor dat doel is getest, geëvalueerd en officieel goedgekeurd en het vatbaar hout een officieel goedgekeurd merkteken draagt waaruit kan worden afgeleid dat het vorengenoemde behandeling heeft ondergaan en waar en door wie deze is verricht, of

    • b. het onder druk geïmpregneerd is met een goedgekeurde chemische stof volgens een officieel erkende technische specificatie en het vatbaar hout een officieel goedgekeurd merkteken draagt waaruit kan worden afgeleid dat het vorengenoemde behandeling heeft ondergaan en waar en door wie deze is verricht, of

    • c. het gefumigeerd is met een chemische stof volgens een officieel erkende technische specificatie en het vatbaar hout een officieel goedgekeurd merkteken draagt waaruit kan worden afgeleid dat het vorengenoemde behandeling heeft ondergaan en waar en door wie deze is verricht.

  • 3 Vatbaar hout van oorsprong uit China, verzonden op of na 1 oktober 2001, mag, onverminderd de bepalingen van artikel 12, alleen worden ingevoerd indien het is onderworpen aan een van de maatregelen genoemd in het tweede lid en vergezeld gaat van het in de artikelen 7 en 8 van richtlijn 2000/29/EG bedoelde certificaat waarin de uitgevoerde maatregelen worden bevestigd.

  • 4 Onverminderd de bepalingen van bijlage IV bij richtlijn 2000/29/EG zijn de in het tweede lid genoemde maatregelen niet van toepassing op vatbaar hout, indien het vatbaar hout afkomstig is uit gebieden in China die voorkomen op de lijst die door de Commissie is opgesteld op basis van door China uitgevoerd onderzoek waaruit blijkt dat Bursaphelenchus xylophilus (Steiner et Buhrer) Nickle et al. in die gebieden niet voorkomt.

  • 5 De eisen die zijn vermeld in deel A, rubriek 1, punt 1.3, van bijlage IV bij richtlijn 2000/29/EG zijn niet van toepassing op het eerste tot en met het derde lid.

Artikel 12f

  • 1 Onverminderd artikel 1 wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan onder:

    a. het schadelijke organisme:

    Phytophthora ramorum Werres, De Cock & Man in 't Veld sp. nov.;

    b. gevoelige planten:

    planten, met uitzondering van vruchten en zaden, van Acer macrophyllum Pursh., Aesculus californica Nutt., Arbutus menziesii Pursch., Arctostaphylos spp. Adans, Heteromeles arbutifolia (Lindley) M. Roemer, Lithocarpus densiflorus (H & A), Lonicera hispidula (Dougl.), Quercus spp. L., Rhamnus californica (Esch), Rhododendron spp. L., andere dan Rhododendron simsii Planch., Umbellularia californica (Pursch.), Vaccinium ovatum (Hook & Arn) Nutt. en Viburnum spp. L.;

    c. gevoelig hout:

    hout van Acer macrophyllum Pursh., Aesculus californica Nutt., Lithocarpus densiflorus (H & A) en Quercus L.;

    d. gevoelige schors:

    aparte schors van Acer macrophyllum Pursh., Aesculus californica Nutt., Lithocarpus densiflorus (H & A) en Quercus L.;

    e. beschikking nr. 2002/757/EG:

    beschikking nr. 2002/757/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 19 september 2002 houdende voorlopige fytosanitaire noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Phytophthora ramorum Werres, De Cock & Man in 't Veld sp. nov. te voorkomen (PbEG L 252/37).

  • 2 Het binnenbrengen in de Gemeenschap en de verspreiding in de Gemeenschap van niet-Europese of Europese isolaten van het schadelijke organisme is verboden.

  • 3 Gevoelige planten en gevoelig hout worden slechts op het grondgebied van de Gemeenschap binnengebracht indien zij voldoen aan de punten la en 2 van de bijlage bij beschikking nr. 2002/757/EG, en indien zij bij binnenkomst in de Gemeenschap overeenkomstig artikel 13, eerste lid, onder a), van richtlijn nr. 2000/29/EG zijn onderzocht op de aanwezigheid van niet-Europese isolaten van het schadelijke organisme en daarbij vrij van het schadelijke organisme worden bevonden.

  • 4 Het bepaalde in de punten 1a en 2 van de bijlage bij beschikking nr. 2002/757/EG is slechts van toepassing op, op of na 1 november 2002 verzonden, voor de Gemeenschap bestemde gevoelige planten en gevoelig hout van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika.

  • 5 De in deel A, rubriek I, punt 3, van bijlage IV bij richtlijn nr. 2000/29/EG vastgestelde maatregelen ten aanzien van hout van Quercus L., met inbegrip van hout dat niet zijn natuurlijke ronde oppervlakte heeft behouden, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, zijn niet van toepassing op gevoelig hout van Quercus L. dat aan de vereisten van punt 2, onder b), van de bijlage bij beschikking nr. 2002/757/EG voldoet.

  • 6 Gevoelige planten van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika worden alleen binnen de Gemeenschap vervoerd als zij vergezeld gaan van een plantenpaspoort.

  • 7 Met ingang van 1 november 2002 worden planten van Rhododendron spp., andere dan Rhododendron simsii Planch, en planten van Viburnum spp., met uitzondering van vruchten en zaden, van oorsprong uit derde landen, andere dan de Verenigde Staten van Amerika, nadat zij op het grondgebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht, alleen binnen de Gemeenschap vervoerd indien zij vergezeld gaan van een plantenpaspoort.

  • 8 Gevoelige schors van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika wordt niet op het grondgebied van de Gemeenschap toegelaten.

  • 9 Met ingang van 1 november 2002 verlaten planten van Rhododendron spp., andere dan Rhododendron simsii Planch., en planten van Viburnum spp., met uitzondering van vruchten en zaden, van oorsprong uit de Gemeenschap, de plaats van productie niet, tenzij zij voldoen aan de voorwaarden van punt 3 van de bijlage bij beschikking nr. 2002/757/EG. De producenten van deze planten worden geregistreerd overeenkomstig § 4.

Artikel 12h

  • 1 Onverminderd artikel 1 wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan onder:

    • a. schadelijk organisme: Potato spindle tuber viroid;

    • b. gevoelige planten: planten van het geslacht Brugmansia Pers. spp. en de soort Solanum jasminoides Paxton, bestemd voor opplant, met inbegrip van zaad, en

    • c. beschikking nr. 2007/410/EG: beschikking nr. 2007/410/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 2007 tot vaststelling van maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van potato spindle tuber viroid te voorkomen (PbEG L 155).

  • 2 Gevoelige planten worden slechts op het grondgebied van de Gemeenschap binnengebracht indien zij voldoen aan punt 1 van de bijlage bij beschikking nr. 2007/410/EG, en indien zij bij binnenkomst in de Gemeenschap overeenkomstig artikel 12 zijn onderzocht op het schadelijke organisme en daarvan vrij worden bevonden.

Artikel 12i

  • 1 Onverminderd artikel 1 wordt onder toepassing van dit artikel verstaan onder:

    • a. het schadelijke organisme: Anoplophora chinensis (Forster);

    • b. gevoelige planten: voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden, van Acer spp., Aesculus hippocastanum, Alnus spp., Betula spp., Carpinus spp., Citrus spp., Corylus spp., Cotoneaster spp., Fagus spp., Lagerstroemia spp., Malus spp., Platanus spp., Populus spp., Prunus spp., Pyrus spp., Salix spp., en Ulmus spp.;

    • c. beschikking nr. 2008/840/EG: beschikking nr. 2008/840/EG van de Commissie van 7 november 2008 tot vaststelling van noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Anoplophora chinensis (Forster) te voorkomen (PbEU L 300/36).

  • 2 Gevoelige planten afkomstig uit derde landen, met uitzondering van gevoelige planten afkomstig uit China, waarvan bekend is dat het schadelijke organisme er voorkomt, mogen slechts in de Gemeenschap worden binnengebracht als:

    • a. zij voldoen aan de specifieke invoervoorschriften van bijlage I, onderdeel I, onder A, sub 1, bij beschikking nr. 2008/840/EG; en

    • b. zij, onverminderd artikel 12, bij binnenkomst in de Gemeenschap overeenkomstig bijlage I, onderdeel I, onder A, sub 2, bij beschikking nr. 2008/840/EG worden geïnspecteerd op de aanwezigheid van het schadelijke organisme en geen tekenen van aanwezigheid van dat schadelijke organisme zijn gevonden.

  • 3 Voor opplant bestemde planten van Acers spp, met uitzondering van zaden daarvan, afkomstig uit China mogen tot de datum, genoemd in artikel 2 bis, tweede lid, eerste alinea, van beschikking nr. 2008/840/EG niet in de Gemeenschap worden binnengebracht.

  • 4 Onverminderd het derde lid mogen gevoelige planten afkomstig uit China slechts in de Gemeenschap worden binnengebracht als:

    • a. zij voldoen aan de specifieke invoervoorschriften van bijlage I, onderdeel I, onder B, sub 1, bij beschikking nr. 2008/840/EG,

    • b. zij, onverminderd artikel 12, bij binnenkomst in de Gemeenschap overeenkomstig bijlage I, onderdeel I, onder B, sub 2, bij beschikking nr. 2008/840/EG worden geïnspecteerd op de aanwezigheid van het schadelijke organisme en geen tekenen van aanwezigheid van dat schadelijke organisme zijn gevonden, en

    • c. zij voldoen aan artikel 2 bis, eerste lid, onderdeel c, van beschikking nr. 2008/840/EG.

Artikel 12j

Onverminderd de artikelen 10, tweede lid, en 12, mogen planten of delen van planten van het geslacht Castanea Mill., bestemd voor opplant, met uitzondering van vruchten en zaden, afkomstig uit derde landen, slechts in de Gemeenschap worden binnengebracht indien zij voldoen aan bijlage I, onderdeel 1, bij beschikking 2006/464/EG en indien ze bij binnenkomst in de Gemeenschap overeenkomstig artikel 13bis, lid 1, van richtlijn nr. 2000/29/EG zijn gecontroleerd op de aanwezigheid van Dryocosmus kuriphilus Yasumatsu en daarvan vrij zijn bevonden.

Artikel 13

  • 1 Planten, plantaardige produkten of andere materialen, van herkomst uit een derde land en genoemd in bijlage V, deel B, rubriek I, bij richtlijn 2000/29/EG die tevens genoemd zijn in bijlage IV, deel A, rubriek I, bij richtlijn 2000/29/EG moeten bij invoer vergezeld zijn van een bij die zending behorend fytosanitair certificaat, afgegeven door de officiële dienst voor plantenbescherming van het land van oorsprong. Het bepaalde in de eerste volzin is niet van toepassing:

    • a. wat hout betreft, indien het krachtens de bijzondere eisen van bijlage IV bij richtlijn 2000/29/EG voldoende is dat het hout van de bast is ontdaan;

    • b. in de overige gevallen, voor zover ook op andere plaatsen dan de plaatsen van oorsprong kan worden voldaan aan de bijzondere eisen van bijlage IV bij richtlijn 2000/29/EG.

  • 2 Planten, plantaardige produkten of andere materialen, van herkomst uit een derde land en genoemd in bijlage V, deel B, rubriek I, bij richtlijn 2000/29/EG waarop het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing is, moeten bij invoer vergezeld zijn van een bij die zending behorend fytosanitair certificaat, afgegeven door de officiële dienst voor plantenbescherming van het land van oorsprong danwel door de officiële dienst van de plantenbescherming van het land van herkomst.

  • 3 Indien een zending als bedoeld in het eerste of tweede lid in een ander land dan het land van oorsprong naar het oordeel van de officiële dienst voor plantenbescherming van dat land aan een fytosanitair risico is blootgesteld geweest, ongeacht het feit of die zending is opgesplitst, opgeslagen of overgepakt, moet de zending bij invoer vergezeld zijn van een door de officiële dienst voor plantenbescherming van het land van oorsprong afgegeven fytosanitair certificaat of een officieel gewaarmerkte copie daarvan alsmede van een fytosanitair certificaat, afgegeven door de officiële dienst voor plantenbescherming van het andere land.

  • 4 Indien een zending als bedoeld in het eerste lid in een ander land dan het land van oorsprong is opgesplitst, opgeslagen of overgepakt en in dat land naar het oordeel van de officiële dienst voor plantenbescherming van dat land niet aan een fytosanitair risico is blootgesteld geweest, moet de zending bij invoer vergezeld zijn van een door de officiële dienst voor plantenbescherming van het land van oorsprong afgegeven fytosanitair certificaat of een officiële gewaarmerkte copie daarvan alsmede van een fytosanitair certificaat voor wederuitvoer afgegeven door de officiële dienst voor plantenbescherming van het andere land.

  • 5 Indien een zending als bedoeld in het tweede lid in een ander land dan het land van oorsprong is opgesplitst, opgeslagen of overgepakt en in dat land naar oordeel van de officiële dienst voor plantenbescherming van dat land niet aan een fytosanitair risico is blootgesteld geweest, moet de zending bij invoer vergezeld zijn van een door de officiële dienst voor plantenbescherming van het land van oorsprong afgegeven fytosanitair certificaat of een officiëel gewaarmerkte copie daarvan en van een door de officiële dienst voor plantenbescherming van het andere land afgegeven fytosanitair certificaat voor wederuitvoer dan wel van een fytosanitair certificaat afgegeven door de officiële dienst voor plantenbescherming van het andere land.

  • 6 Dit artikel is niet van toepassing indien planten, plantaardige produkten en andere materialen worden ingevoerd vanuit een andere Lid-Staat via een derde land, voor zover er geen gevaar bestaat voor verspreiding van schadelijke organismen.

Artikel 14

  • 1 De invoer van schadelijke organismen genoemd in bijlage I of II bij richtlijn 2000/29/EG in geïsoleerde toestand is verboden.

  • 2 De Minister kan, op aanvraag, ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid voor proefnemingen wetenschappelijke doeleinden of voor selectiewerkzaamheden. Een ontheffing wordt alleen verleend indien is voldaan aan het bepaalde in richtlijn 2008/61/EG.

Artikel 15

  • 1 Ten behoeve van planten en plantaardige produkten, bestemd voor uitvoer, wordt een fytosanitair certificaat door de Minister slechts afgegeven, indien na onderzoek van de zending, alsmede aan de verpakking daarvan danwel geheel of gedeeltelijk aan de hand van een representatief monster en zonodig aan de gebruikte of te gebruiken vervoermiddelen, is gebleken dat voldaan is aan de fytosanitaire bepalingen van het land van bestemming.

  • 2 Een fytosanitair certificaat voor wederuitvoer wordt door de Minister slechts afgegeven, indien na onderzoek is gebleken, dat voldaan is aan de fytosanitaire invoerbepalingen van het land waarvoor de zending bestemd is.

  • 3 Een certificaat als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt afgegeven onder de voorwaarde dat het vervoermiddel waarmee de zending wordt vervoerd slechts zendingen bevat die voldoen aan de fytosanitaire invoereisen van het land van bestemming als aangegeven op het afgegeven certificaat.

Artikel 16

  • 1 Een certificaat als bedoeld in artikel 15 moet zijn gesteld in een der officiële talen van de Europese Gemeenschappen.

  • 2 Een certificaat is niet eerder opgemaakt dan 14 dagen voor de datum waarop de betrokken planten, plantaardige producten of andere materialen, het derde land van afgifte hebben verlaten.

  • 3 Een certificaat moet op eerste vordering bij een ambtenaar van de Plantenziektenkundige Dienst, een beambte van een onder verantwoordelijkheid van de Plantenziektenkundige Dienst functionerende instelling, of een ambtenaar van de Belastingdienst bevoegd inzake douane worden ingeleverd.

Paragraaf 4. Regelen met betrekking tot registratie

Artikel 17

  • 1 Een plantenpaspoort wordt slechts verstrekt ten behoeve van partijen planten, plantaardige producten of andere materialen, genoemd in bijlage V, deel A, bij richtlijn nr. 2000/29/EG, en zaad, genoemd in bijlage IV bij richtlijn nr. 2000/29/EG, afkomstig van een importeur die is geregistreerd in een door de minister bijgehouden register.

  • 2 Distributeurs en verpakkers laten opslagplaatsen en verzendingscentra, waar knollen van Solanum tuberosum L., andere dan pootaardappelen, afkomstig van meerdere producenten zijn opgeslagen of worden verpakt, opnemen in het register, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Registratie vindt plaats indien de aanvrager heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd in artikel 2, tweede en derde lid, en artikel 3 van richtlijn 92/90/EEG.

Artikel 18

  • 1 Registratie, bedoeld in artikel 17, geschiedt door toezending van een volledig en naar waarheid ingevuld registratieformulier aan de directeur danwel een door deze aangewezen instantie.

  • 2 Een registratieformulier kan op aanvraag worden verkregen bij de directeur dan wel de door deze aangewezen instantie.

  • 3 De directeur dan wel de door deze aangewezen instantie stelt de aanvrager als bedoeld in artikel 17, eerste lid, in kennis van de inschrijving in het register onder vermelding van het aan de aanvrager toegekende individuele registratienummer.

  • 4 In het register wordt in ieder geval vermeld:

    • a. het individueel registratienummer;

    • b. de naam en de aard van de onderneming waarop de registratie betrekking heeft;

    • c. het volledige adres van de geregistreerde;

    • d. de voorwaarden of beperkingen waaronder de inschrijving is verleend;

    • e. de produkten waarop de registratie betrekking heeft.

    • f. datum van eerste aanvraag.

Artikel 19

  • 1 Van iedere wijziging van de in artikel 18, vierde lid, genoemde gegevens dient binnen vier weken nadat deze wijziging zich heeft voorgedaan mededeling gedaan te worden aan de door de directeur dan wel de door deze aangewezen instantie.

  • 2 Indien blijkt dat aan de verplichtingen genoemd in artikel 17, tweede lid, niet meer wordt voldaan kan door de directeur beslist worden, dat de registratie wordt doorgehaald. Doorhaling geschiedt niet dan na voorafgaande waarschuwing door of namens de directeur en na het verstrijken van een daarbij te stellen termijn waarbinnen aan de vorenbedoelde voorschriften dient te zijn voldaan.

  • 3 Het tweede lid geldt tevens indien aan het vereiste in het eerste lid van dit artikel niet wordt voldaan.

Paragraaf 5. Overige bepalingen

Artikel 20

  • 1 Een aanvraag tot een onderzoek als bedoeld in de artikelen 6 en 15 moet door de exporteur of diens gemachtigde ten minste 24 uur – zaterdagen, zondagen, Goede Vrijdag en algemeen erkende feestdagen niet meegerekend – voor het tijdstip van de voorgenomen uitvoer bij het Districtshoofd van de Plantenziektenkundige Dienst, onder wie de plaats van het onderzoek ressorteert, of een door de Minister aangewezen instantie geschieden.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde onderzoek vindt niet plaats op zaterdagen, zondagen, Goede Vrijdag en algemeen erkende feestdagen. Op andere dagen geschiedt het onderzoek uitsluitend tussen 8.00 en 17.00 uur. Op de plaats van onderzoek dient een goede verlichting aanwezig te zijn, moet de aangemelde zending goed toegankelijk zijn en dient de zending op een overzichtelijke wijze te worden aangeboden, zodat het onderzoek naar behoren kan plaatsvinden; een en ander ter beoordeling van de met het onderzoek belaste ambtenaar.

    Tevens dienen alle vereiste bescheiden te worden overgelegd en dient de gevraagde medewerking en noodzakelijke outillage te worden verleend aan de met het onderzoek belaste ambtenaar.

  • 3 Door de Minister kan, indien naar zijn oordeel van een bijzonder geval sprake is, onder door hem te stellen voorwaarden worden afgeweken van het in het eerste en tweede lid bepaalde.

Artikel 20a

  • 3 Het aanbieden voor onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt via een daarvoor bestemd elektronisch systeem met behulp van een door de Minister beschikbaar gestelde toegang.

  • 4 De Minister kan besluiten de verstrekte toegang te blokkeren, indien de indiener of een met hem geassocieerd bedrijf of organisatie in het verleden een elektronische aanbieding voor onderzoek heeft ingediend in strijd met deze regeling.

  • 5 De Minister kan een elektronische aanbieding voor onderzoek weigeren, indien dit niet overeenkomstig deze regeling is ingediend.

  • 6 De Minister kan elektronisch verschafte gegevens en bescheiden weigeren voor zover de aanvaarding daarvan tot een onevenredige belasting voor de Minister zou leiden.

  • 7 De Minister kan een elektronisch verzonden bericht weigeren voor zover de betrouwbaarheid of vertrouwelijkheid van dit bericht onvoldoende is gewaarborgd, gelet op de aard en de inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt.

  • 8 De Minister deelt een weigering op grond van dit artikel zo spoedig mogelijk aan de afzender mede.

  • 9 Als tijdstip waarop een elektronisch bericht door de Plantenziektenkundige Dienst elektronisch is ontvangen, geldt het tijdstip waarop het bericht zijn systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt.

  • 10 De Minister kan besluiten de elektronische aanbieding voor onderzoek niet te behandelen, indien het elektronisch bericht geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van het vijfde, zesde en zevende lid. Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20b

Artikel 21

  • 1 Een wijziging van een of meer onderdelen van de in artikel 1 genoemde richtlijnen treedt voor de toepassing van de artikelen uit deze regeling, waarin naar die onderdelen wordt verwezen, in werking met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

  • 3 de Minister doet van een wijziging als bedoeld in het eerste lid mededeling in de Staatscourant.

Artikel 23

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 1993.

  • 2 Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling invoer, uitvoer en verkeer van planten.

    Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 26 mei 1993

De

Staatssecretaris

van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Voor deze,
De

plv. secretaris-generaal

,

M. Brabers