Eerste afdeeling. Algemeene bepalingen
Maatschap is eene overeenkomst, waarbij twee of meerdere personen zich verbinden om
iets in gemeenschap te brengen, met het oogmerk om het daaruit ontstaande voordeel
met elkander te deelen.
Maatschappen zijn of algeheel, of bijzonder.
De wet kent slechts de algeheele maatschap van winst. Zij verbiedt alle maatschappen,
het zij van alle de goederen, het zij van een bepaald gedeelte van dezelve, onder
eenen algemeenen titel; onverminderd de bepalingen, vastgesteld in den zevenden en achtsten titel van het eerste boek van dit Wetboek.
De algeheele maatschap van winst bevat slechts hetgeen partijen, onder welke benaming
ook, gedurende den loop der maatschap door hare vlijt zullen verkrijgen.
De bijzondere maatschap is de zoodanige welke slechts betrekking heeft tot zekere
bepaalde goederen, of tot derzelver gebruik, of tot de vruchten die daarvan zullen
getrokken worden, of tot eene bepaalde onderneming, of tot de uitoefening van eenig
bedrijf of beroep.
Tweede afdeeling. Van de verbindtenissen der vennooten onderling
De maatschap begint van het oogenblik der overeenkomst, indien daarbij geen ander
tijdstip bepaald is.
-
2 Op de inbreng van een goed zijn de bepalingen omtrent koop, op de inbreng van genot
van een goed de artikelen 1584-1623 van overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de rechtsverhouding zich daartegen
niet verzet.
Wanneer een der vennooten, voor zijne eigene rekening, eene opeischbare som te vorderen
heeft van iemand die mede eene insgelijks opeischbare som verschuldigd is aan de maatschap,
moet de betaling, welke hij ontvangt, op de inschuld der maatschap en op die van hemzelven,
naar evenredigheid van beide die vorderingen, toegerekend worden, al ware het ook
dat hij, bij de kwijting, alles in mindering of voldoening van zijne eigene inschuld
mogt gebragt hebben; maar indien hij bij de kwijting bepaald heeft dat de geheele
betaling zoude strekken voor de inschuld der maatschap, zal deze bepaling worden nagekomen.
Indien een der vennooten zijn geheel aandeel in eene gemeene inschuld der maatschap
ontvangen heeft, en de schuldenaar naderhand onvermogend is geworden, is die vennoot
gehouden het ontvangene in de gemeene kas in te brengen, al had hij ook voor zijn
aandeel kwijting gegeven.
-
1 De vennoot die bij een bijzonder beding van de overeenkomst van maatschap met het
beheer belast is, kan, zelfs in weerwil der overige vennooten, alle daden verrigten,
welke tot zijn beheer betrekkelijk zijn.
-
2 Deze magt kan, zoo lang de maatschap duurt, niet zonder gewichtige reden herroepen
worden; maar indien dezelve niet bij de overeenkomst der maatschap, maar bij eene
latere akte, is gegeven, is zij, even als eene eenvoudige lastgeving, herroepelijk.
Indien verscheidene vennooten met het beheer belast zijn, zonder dat hunne bijzondere
werkzaamheden bepaald zijn, of zonder beding dat de een buiten den anderen niets zoude
mogen verrigten, is ieder van hen afzonderlijk tot alle handelingen, dat beheer betreffende,
bevoegd.
Indien er bedongen is dat een der beheerders niets buiten den anderen zoude mogen
verrigten, vermag de eene, zonder eene nieuwe overeenkomst, niet te handelen zonder
medewerking van den anderen, al mogt deze zich ook voor het oogenblik in de onmogelijkheid
bevinden om aan de daden van het beheer deel te nemen.
Bij gebreke van bijzondere bedingen omtrent de wijze van beheer, moeten de volgende
regelen worden in acht genomen:
-
1°. De vennooten worden geacht zich over en weder de magt te hebben verleend om, de een
voor den anderen, te beheeren.
Hetgeen ieder van hen verrigt is ook verbindende voor het aandeel der overige vennooten,
zonder dat hij hunne toestemming hebbe bekomen; onverminderd het regt van deze laatstgemelden,
of van een hunner, om zich tegen de handeling, zoo lang die nog niet gesloten is,
te verzetten;
-
2°. Ieder der vennooten mag gebruik maken van de goederen aan de maatschap toebehoorende,
mits hij dezelve tot zoodanige einden gebruike, als waartoe zij gewoonlijk bestemd
zijn, en mits hij zich van dezelve niet bediene tegen het belang der maatschap of
op zoodanige wijze, dat de overige vennooten daardoor verhinderd worden om van die
goederen, volgens hun regt, mede gebruik te maken;
-
3°. Ieder vennoot heeft de bevoegdheid om de overige vennooten te verpligten in de onkosten
te dragen, welke tot behoud der aan de maatschap behoorende goederen noodzakelijk
zijn;
-
4°. Geen der vennooten kan, zonder toestemming der overige, eenige nieuwigheden daarstellen
ten aanzien der onroerende zaken, welke tot de maatschap behooren, al beweerde hij
ook dat dezelve voor de maatschap voordeelig waren.
Elk der vennooten mag, zelfs zonder toestemming der overige, eenen derden persoon
aannemen als deelgenoot in het aandeel hetwelk hij in de maatschap heeft; doch hij
kan denzelven, zonder zoodanige toestemming, niet als medelid der maatschap toelaten,
al mogt hij ook met het beheer der zaken van de maatschap belast zijn.
Derde afdeeling. Van de verbindtenissen der vennooten ten aanzien van derden
De vennooten zijn niet ieder voor het geheel voor de schulden der maatschap verbonden;
en een der vennooten kan de overige niet verbinden, indien deze hem daartoe geene
volmagt gegeven hebben.
De vennooten kunnen door den schuldeischer, met wien zij gehandeld hebben, aangesproken
worden, ieder voor gelijke som en gelijk aandeel, al ware het dat het aandeel in de
maatschap van den eenen minder dan dat van den anderen bedroeg; ten zij, bij het aangaan
der schuld, derzelver verpligting, om in evenredigheid van het aandeel in de maatschap
van elk vennoot te dragen, uitdrukkelijk zij bepaald.
Het beding dat eene handeling voor rekening der maatschap is aangegaan, verbindt slechts
den vennoot die dezelve aangegaan heeft, maar niet de overige, ten zij de laatstgenoemde
hem daartoe volmagt hadden gegeven, of de zaak ten voordeele der maatschap gestrekt
hebbe.
Indien een der vennooten in naam der maatschap eene overeenkomst heeft aangegaan,
kan de maatschap de uitvoering daarvan vorderen.