Regeling metingsvoorschriften

Geraadpleegd op 15-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2013.
Geldend van 31-12-2010 t/m heden

Regeling metingsvoorschriften

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Overwegende dat het noodzakelijk is ter juiste uitvoering van het Meetbrievenbesluit 1981 nadere regelen vast te stellen overeenkomstig de bepalingen inzake de vaststelling van de bruto-tonnage en netto-tonnage van een schip, zoals vermeld in Bijlage I van het op 23 juni 1969 tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen, met bijlagen (Trb. 1970, 122);

Gelet op artikel 10, eerste lid, van het Meetbrievenbesluit 1981;

Besluit:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

a. bovendek:

het bovenste aan weer en wind blootgestelde volledige dek, voorzien van permanente, dicht tegen weer en wind zijnde, middelen tot afsluiting van alle openingen in de aan weer en wind blootgestelde gedeelten van het dek, en waar beneden alle openingen in de zijden van het schip zijn voorzien van permanente middelen tot waterdichte afsluiting. Op een schip met een verspringend bovendek wordt het laagste gedeelte van het blootgestelde dek en de voortzetting van dat gedeelte evenwijdig aan het verhoogde gedeelte als bovendek beschouwd;

b. holte naar de mal:
  • 1º. de vertikale afstand gemeten van de bovenkant van de kiel tot de onderkant van het bovendek in de zijde. Bij houten en composiet schepen wordt de afstand gemeten vanaf de onderkant van de sponning in de kiel. Indien de vorm in het onderste gedeelte van het grootspant hol verloopt of indien dikke zandstroken zijn aangebracht, wordt de afstand gemeten van het punt, waar de lijn die van het vlakke deel van het scheepsvlak naar hart schip wordt doorgetrokken, de zijkant van de kiel snijdt;

  • 2º. bij schepen waar de overgang van huidbeplating naar de dekbeplating als een rond gezette plaat is uitgevoerd, moet de holte naar de mal worden gemeten tot het snijpunt van de doorgestrookte lijn van de bovenkant van de balken met de doorgestrookte lijn van de buitenkant der spanten;

  • 3º. indien het bovendek verspringt en het verhoogde gedeelte zich uitstrekt voorbij het punt waar de holte naar de mal moet worden bepaald, wordt de holte naar de mal gemeten tot de lijn die vanaf het lage gedeelte van het dek evenwijdig aan het verhoogde gedeelte wordt doorgetrokken;

c. breedte:

de grootste breedte van het schip midscheeps gemeten op de buitenkant van de spanten bij een schip met een metalen huid en op de buitenkant van de huid bij een schip met een huid van een ander materiaal;

d. ingesloten ruimten:

alle ruimten, die begrensd worden door de huid van het vaartuig, door vaste of verplaatsbare wanden of schotten, door dekken of afdekkingen, anders dan vaste of wegneembare dekzeilen. Onderbrekingen van het dek, openingen in de scheepshuid, in een dek of een afdekking van een ruimte, in de wanden of schotten van een ruimte, doen, evenmin als het ontbreken van een wand of een schot, niet af aan het feit dat een ruimte een ingesloten ruimte is;

e. niet in de tonnage begrepen ruimten:

ruimten als hieronder omschreven, die niet behoren tot het volume van de ingesloten ruimten:

  • 1º. een ruimte gelegen binnen een bovenbouw, grenzend aan een zich van dek tot dek uitstrekkende eindopening – waarbij een gordijnplaat, met een hoogte van niet meer dan 25 millimeter boven die van de aangrenzende dekbalken, niet in aanmerking wordt genomen – en welke opening een breedte heeft van 90 procent of meer van de dekbreedte ter plaatse van de opening. Deze bepaling dient zodanig te worden toegepast, dat van de ingesloten ruimten alleen die ruimte niet in de tonnage wordt begrepen, welke gelegen is tussen de werkelijke eindopening en een lijn evenwijdig aan de lijn of het vlak van de opening op een afstand van die opening, gelijk aan de helft van de dekbreedte ter plaatse van de opening (figuur 1 van bijlage I);

  • 2º. indien de breedte van de ruimte door een bepaalde constructie, met uitzondering van het naar elkaar toelopen van de huidbeplating, minder wordt dan 90 procent van de dekbreedte, wordt alleen de ruimte, gelegen tussen de lijn van de opening en een evenwijdige lijn door het punt waar de dwarsscheepse breedte van de ruimte gelijk aan of minder wordt dan 90 procent van de dekbreedte, niet in de tonnage van ingesloten ruimten begrepen (figuren 2, 3 en 4 van bijlage I);

  • 3º. wanneer een tussenruimte, op verschansingen of op open relingwerk na geheel open, twee willekeurige ruimten, waarvan een of beide volgens het hiervoor onder 1° en/of 2° vermelde aangemerkt kunnen worden als niet in de tonnage begrepen ruimten van elkaar scheidt, zal de betrokken ruimte of zullen de betrokken ruimten niet als zodanig aangemerkt worden, indien de afstand tussen de twee ruimten minder is dan de kleinste halve dekbreedte ter plaatse van de scheiding (figuren 5 en 6 van bijlage I);

  • 4º. een overdekte ruimte, blootgesteld aan weer en wind, met aan de blootgestelde zijden geen andere verbinding met de scheepsromp dan de voor ondersteuning benodigde stutten. In een dergelijke ruimte kunnen open relingwerk of een verschansing en gordijnplaat aangebracht worden, of stutten aan de scheepszijden, mits de afstand tussen de bovenkant van het relingwerk en de gordijnplaat niet minder bedraagt dan 0,75 meter of een derde van de hoogte van de ruimte, welke van beide de grootste is (figuur 7 van bijlage I);

  • 5º. een ruimte in een zich van boord tot boord uitstrekkende bovenbouw gelegen tussen tegenover elkaar gelegen zijopeningen met een hoogte niet minder dan 0,75 meter of een derde van de bovenbouwhoogte, welke van beide de grootste is. Indien in een dergelijke bovenbouw de opening slechts aan één zijde is aangebracht, zal de ruimte, welke als niet in de tonnage begrepen ruimte wordt aangemerkt, binnenwaarts gemeten, vanaf de opening, beperkt worden tot een maximum van de helft van de dekbreedte ter plaatse van de opening (figuur 8 van bijlage I);

  • 6º. een ruimte in een bovenbouw, onmiddellijk gelegen onder een niet afgedekte opening in het daarboven gelegen dek, mits een dergelijke opening aan weer en wind is blootgesteld en de ruimte, welke niet als de ingesloten ruimte wordt aangemerkt, begrensd wordt door de oppervlakte van de opening (figuur 9 van bijlage I);

  • 7º. een nis in een buitenwand van een aan weer en wind blootgestelde bovenbouw, waarvan de opening zonder mogelijkheden tot afsluiting, zich van dek tot dek uitstrekt, mits de binnenwaarts gelegen breedte nergens groter is dan de breedte bij de ingang en de binnenwaartse lengte in de bovenbouw niet groter is dan tweemaal de breedte van de ingang (figuur 10 van bijlage I);

De onder 1° tot en met 7° omschreven ruimten worden evenwel behandeld als ‘ingesloten ruimten’ indien:

  • -

    de ruimte is voorzien van planken of andere middelen voor het vastzetten van lading of voorraden; of

  • -

    de openingen zijn voorzien van enige middelen tot sluiting; of

  • -

    de constructie voorziet in enige mogelijkheid tot het sluiten van die openingen;

f. passagiers:

alle personen aan boord met uitzondering van:

  • 1º. de kapitein en de schepelingen of andere personen die, in welke hoedanigheid dan ook, aan boord ten behoeve van het schip in dienst of tewerkgesteld zijn;

  • 2º. kinderen beneden de leeftijd van één jaar.

g. ladingruimten:

ingesloten ruimten, begrepen in de berekening van de netto-tonnage, die geschikt zijn voor het vervoer van uit het schip te lossen lading, mits zodanige ruimten eveneens begrepen zijn in de berekening van de bruto-tonnage. Deze ladingruimten worden kenbaar gemaakt door hen te merken, met de letters CC (Cargo Compartment) die zodanig moeten worden aangebracht dat ze tenminste 100 millimeter hoog en duidelijk zichtbaar zijn;

h. dicht tegen weer en wind:

zodanig dicht dat onder alle omstandigheden die zich op zee kunnen voordoen, geen water in het schip kan binnendringen;

i. bruto-tonnage:

de maat van de totale inhoud van een schip vastgesteld volgens de bepalingen van deze regeling;

j. netto-tonnage:

de maat van de nuttige capaciteit van een schip vastgesteld volgens de bepalingen van deze regeling;

k. pleziervaartuig:

een vaartuig dat uitsluitend voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding wordt gebezigd en waarmee geen passagiers tegen vergoeding worden vervoerd;

l. motorjacht:

een pleziervaartuig dat hoofdzakelijk door middel van één of meer werktuigen wordt voortbewogen;

m. zeiljacht:

een pleziervaartuig dat hoofdzakelijk door middel van één of meer zeilen wordt voortbewogen;

n. vissersvaartuig:

een zeevissersschip in de zin van artikel 2, derde lid, van boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;

o. romplengte:

de totale lengte van de romp, gemeten in het langsscheepse middenvlak evenwijdig aan de ontwerp geladen waterlijn tussen het voorste deel van het bovenste uiteinde van de voorsteven en het achterste deel van de achtersteven of spiegel, met inbegrip van alle structurele en integrale delen van de romp waaronder mede begrepen houten en metalen voor- en achterstevens, verschansingen, permanente berghouten en romp/dek-verbindingen en met uitzondering van rondhouten, boegsprieten, preekstoelen aan beide einden van het vaartuig, voorstevenbeslag, roeren, buitenboord- motoren of buitenboordaandrijvingen inclusief bevestigingspunten, zwem- of aanlandingsbordessen en wegneembare stootranden;

p. rompbreedte:

de grootste breedte van de romp, met inbegrip van alle structurele en integrale delen van de romp waaronder mede begrepen verschansingen, permanente berghouten en romp/dek-verbindingen en met uitzondering van zwaarden en buitenboordaandrijvingen inclusief bevestigingspunten, relingwerk, beslag en wegneembare stootranden;

q. lengte over alles:

de lengte zoals omschreven in artikel 2, eerste lid, van de verordening nr. 86/2930/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (PbEG L 274), naar de tekst zoals deze bij die verordening is vastgesteld.

Artikel 2

  • 1 De tonnage van een schip wordt onderscheiden naar bruto-tonnage en netto-tonnage.

  • 2 De bruto- en de netto-tonnage worden berekend volgens de bepalingen van deze regeling.

  • 3 De bruto- en de netto-tonnage van nieuwe typen schepen waarvan de bouwkenmerken zodanig zijn, dat zij de toepassing van de bepalingen van deze voorschriften onredelijk of onuitvoerbaar maken, worden vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu.

Hoofdstuk II

Artikel 3

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op alle schepen, met uitzondering van:

  • a. pleziervaartuigen met een lengte van minder dan 24 meter;

  • b. vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 15 meter.

Artikel 4

De bruto-tonnage (GT) van een schip wordt vastgesteld door middel van de volgende formule:

GT = K1 V

Waarbij:

  • V = het totale volume van alle ingesloten ruimten van het schip in kubieke meters,

  • K1 = 0.2 + 0.02log V (of volgens de tabel in bijlage II).

Artikel 5

  • 1 De netto-tonnage (NT) van een schip wordt vastgesteld door middel van de volgende formule:

    NT = K2 Vc (4d/3D)² + K3 (N1 + N2/10),

    waarbij:

    • a) de faktor (4d/3D)² niet groter mag zijn dan 1;

    • b) de term K2 Vc (4d/3D)² niet minder mag zijn dan 0,25 GT; en

    • c) NT niet minder mag zijn dan 0,30 GT,

    en waarbij:

    • Vc = het totale volume van de ladingsruimten in kubieke meters,

    • K2 = 0.2 + 0.02 log Vc (of zoals volgens tabel in bijlage II),

    • K3 = 1.25 (GT + 10000)/10000,

    • D = holte naar de mal midscheeps gemeten in meters als omschreven in artikel 2, onder b,

    • d = diepgang naar de mal midscheeps gemeten in meters als omschreven in het tweede lid van dit artikel.

    • N1 = aantal slaapplaatsen voor passagiers in hutten met niet meer dan acht kooien,

    • N2 = aantal overige passagiers,

    • N1 + N2 = totaal aantal passagiers dat het schip volgens het veiligheidscertificaat voor passagiersschepen mag vervoeren; indien N1 + N2 minder is dan 13, worden N1 en N2 geacht gelijk te zijn aan nul,

    • GT = bruto-tonnage van het schip als vastgesteld krachtens het bepaalde in artikel 4.

  • 2 de diepgang naar de mal d, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, is een van de navolgende diepgangen:

    • a. de diepgang overeenkomende met de lijn voor zomeruitwatering, niet de lijn voor houtvaartuitwatering zijnde, zoals aangegeven op het uitwateringscertificaat;

    • b. voor passagiersschepen de diepgang overeenkomende met de hoogstgelegen indelingslastlijn zoals aangegeven op het veiligheidscertificaat voor passagiersschepen;

    • c. voor schepen waaraan geen uitwateringslijn is toegekend: de maximaal toegestane diepgang dan wel 75 procent van de holte naar de mal midscheeps gemeten als omschreven in artikel 2, onder b.

Artikel 6

  • 1 Indien de kenmerken van een schip, met name de in de artikelen 4 en 5 omschreven V, Vc, D, N1 of N2 worden gewijzigd en deze wijziging een vermeerdering van de krachtens artikel 5 vastgestelde netto-tonnage ten gevolge heeft, wordt de met de nieuwe kenmerken overeenkomende netto-tonnage van het schip onverwijld vastgesteld en toegepast.

  • 2 Voor een schip waaraan gelijktijdig uitwateringslijnen zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder a en b zijn toegekend, wordt slechts een netto-tonnage vastgesteld krachtens artikel 5, welke tonnage wordt berekend naar de toegekende uitwateringslijn die behoort bij het vervoer waaraan met het schip wordt deelgenomen.

  • 3 Indien de kenmerken van een schip, met name de in de artikelen 4 en 5 omschreven V, Vc, D, N1 of N2 worden gewijzigd of als de desbetreffende toegekende uitwateringslijn, bedoeld in het tweede lid van dit artikel, niet meer van toepassing is door een verandering van het met het schip verrichte vervoer, en een zodanige wijziging leidt tot een vermindering van de netto-tonnage van het schip, zoals vastgesteld krachtens artikel 5, mag niet worden overgegaan tot uitgifte van een nieuwe Internationale Meetbrief (1969) waarop de aldus vastgestelde netto-tonnage is vermeld, alvorens twaalf maanden zijn verstreken na de datum waarop de oorspronkelijke Meetbrief was uitgegeven.

    Het bepaalde in het derde lid van dit artikel is evenwel niet van toepassing in de volgende gevallen:

    • a. als op het schip, dat de vlag heeft gevoerd van een andere Staat, de Meetbrievenwet 1981 van toepassing wordt;

    • b. als het schip veranderingen of wijzigingen ondergaat die door de Minister van Infrastructuur en Milieu ingrijpend geacht worden, zoals het wegnemen van een bovenbouw, waardoor een wijziging van de toegekende uitwateringslijn noodzakelijk wordt; of

    • c. voor passagiersschepen, die worden gebruikt voor het vervoer van grote aantallen dekpassagiers tijdens speciale vaarten, zoals bij voorbeeld het vervoeren van pelgrims.

Artikel 7

  • 1 Alle volumes begrepen in de berekening van bruto- en netto-tonnages worden gemeten, tot de binnenzijde van de huid of tot de begrenzingswanden bij metalen schepen en tot de buitenzijde van de huid of tot de binnenzijde van de begrenzingswanden bij schepen gebouwd van een ander materiaal, waarbij aangebrachte isolatie of soortgelijke materialen niet in aanmerking worden genomen.

  • 2 Het volume van uitbouwsels wordt in het totale volume begrepen.

  • 3 Het volume van voor de zee openstaande ruimten mag van het totale volume worden afgetrokken.

Artikel 8

  • 1 Alle metingen bedoeld voor de berekening van volumes, worden verricht tot op 1 centimeter nauwkeurig.

  • 2 De volumes worden berekend volgens voor de betrokken ruimte algemeen aanvaarde methoden en met een voor de Minister van Infrastructuur en Milieu aanvaardbare nauwkeurigheid.

  • 3 De berekening dient voldoende gedetailleerd te zijn om gemakkelijke verificatie mogelijk te maken.

Hoofdstuk III

Artikel 9

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op pleziervaartuigen met een lengte van minder dan 24 meter.

Artikel 10

De romplengte en de rompbreedte worden uitgedrukt in meters tot twee cijfers achter de komma nauwkeurig.

Artikel 11

  • 1 De bruto-tonnage (GT) van een pleziervaartuig wordt vastgesteld volgens de volgende tabel:

    Oppervlakte (m2) romplengte × rompbreedte

    GT zeiljacht

    GT motorjacht

    t/m 10

    1

    1

    20

    3

    3

    30

    6

    8

    40

    10

    14

    50

    14

    20

    60

    18

    27

    70

    23

    34

    80

    28

    42

    90

    34

    50

    100

    40

    59

    110

    47

    69

    120

    54

    79

    130

    61

    90

    140

    69

    101

    150

    77

    113

    160

    85

    126

    170

    93

    139

    180

    102

    152

    190

    111

    166

    200

    120

    180

  • 2 Voor tussengelegen oppervlakten wordt de GT door rechtlijnige interpolatie bepaald.

  • 3 Voor een pleziervaartuig met twee of meer drijflichamen wordt de oppervlakte voor de tabel verkregen door de som van de oppervlakten van de afzonderlijke drijflichamen.

Artikel 12

  • 1. De netto-tonnage bedraagt 0,30 × de GT.

  • 2. De bruto- en netto-tonnage worden naar beneden afgerond op een getal zonder decimalen.

Hoofdstuk IIIA

Artikel 12a

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 15 meter.

Artikel 12b

De bruto-tonnage van een vissersvaartuig wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van verordening nr. 86/2930/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (PbEG L 274), zoals deze is gewijzigd bij verordening nr. 94/3259/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1994 (PbEG L 339).

Artikel 12c

  • 1 De netto-tonnage bedraagt 0,30 × de GT.

  • 2 De bruto- en netto-tonnage worden naar beneden afgerond op een getal zonder decimalen.

Hoofdstuk IV. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 14

Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling metingsvoorschriften.

Artikel 15

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 1993.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De bij deze regeling behorende bijlagen liggen voor een ieder ter inzage bij de Scheepsmetingsdienst te Rotterdam en bij de bibliotheek van het Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken te Rijswijk.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

J. R. H. Maij-Weggen