- a.
bovendek:
-
het bovenste aan weer en wind blootgestelde volledige dek, voorzien van permanente,
dicht tegen weer en wind zijnde, middelen tot afsluiting van alle openingen in de
aan weer en wind blootgestelde gedeelten van het dek, en waar beneden alle openingen
in de zijden van het schip zijn voorzien van permanente middelen tot waterdichte afsluiting.
Op een schip met een verspringend bovendek wordt het laagste gedeelte van het blootgestelde
dek en de voortzetting van dat gedeelte evenwijdig aan het verhoogde gedeelte als
bovendek beschouwd;
- b.
holte naar de mal:
-
-
1º. de vertikale afstand gemeten van de bovenkant van de kiel tot de onderkant van het
bovendek in de zijde. Bij houten en composiet schepen wordt de afstand gemeten vanaf
de onderkant van de sponning in de kiel. Indien de vorm in het onderste gedeelte van
het grootspant hol verloopt of indien dikke zandstroken zijn aangebracht, wordt de
afstand gemeten van het punt, waar de lijn die van het vlakke deel van het scheepsvlak
naar hart schip wordt doorgetrokken, de zijkant van de kiel snijdt;
-
2º. bij schepen waar de overgang van huidbeplating naar de dekbeplating als een rond gezette
plaat is uitgevoerd, moet de holte naar de mal worden gemeten tot het snijpunt van
de doorgestrookte lijn van de bovenkant van de balken met de doorgestrookte lijn van
de buitenkant der spanten;
-
3º. indien het bovendek verspringt en het verhoogde gedeelte zich uitstrekt voorbij het
punt waar de holte naar de mal moet worden bepaald, wordt de holte naar de mal gemeten
tot de lijn die vanaf het lage gedeelte van het dek evenwijdig aan het verhoogde gedeelte
wordt doorgetrokken;
- c.
breedte:
-
de grootste breedte van het schip midscheeps gemeten op de buitenkant van de spanten
bij een schip met een metalen huid en op de buitenkant van de huid bij een schip met
een huid van een ander materiaal;
- d.
ingesloten ruimten:
-
alle ruimten, die begrensd worden door de huid van het vaartuig, door vaste of verplaatsbare
wanden of schotten, door dekken of afdekkingen, anders dan vaste of wegneembare dekzeilen.
Onderbrekingen van het dek, openingen in de scheepshuid, in een dek of een afdekking
van een ruimte, in de wanden of schotten van een ruimte, doen, evenmin als het ontbreken
van een wand of een schot, niet af aan het feit dat een ruimte een ingesloten ruimte
is;
- e.
niet in de tonnage begrepen ruimten:
-
ruimten als hieronder omschreven, die niet behoren tot het volume van de ingesloten
ruimten:
-
1º. een ruimte gelegen binnen een bovenbouw, grenzend aan een zich van dek tot dek uitstrekkende
eindopening – waarbij een gordijnplaat, met een hoogte van niet meer dan 25 millimeter
boven die van de aangrenzende dekbalken, niet in aanmerking wordt genomen – en welke
opening een breedte heeft van 90 procent of meer van de dekbreedte ter plaatse van
de opening. Deze bepaling dient zodanig te worden toegepast, dat van de ingesloten
ruimten alleen die ruimte niet in de tonnage wordt begrepen, welke gelegen is tussen
de werkelijke eindopening en een lijn evenwijdig aan de lijn of het vlak van de opening
op een afstand van die opening, gelijk aan de helft van de dekbreedte ter plaatse
van de opening (figuur 1 van bijlage I);
-
2º. indien de breedte van de ruimte door een bepaalde constructie, met uitzondering van
het naar elkaar toelopen van de huidbeplating, minder wordt dan 90 procent van de
dekbreedte, wordt alleen de ruimte, gelegen tussen de lijn van de opening en een evenwijdige
lijn door het punt waar de dwarsscheepse breedte van de ruimte gelijk aan of minder
wordt dan 90 procent van de dekbreedte, niet in de tonnage van ingesloten ruimten
begrepen (figuren 2, 3 en 4 van bijlage I);
-
3º. wanneer een tussenruimte, op verschansingen of op open relingwerk na geheel open,
twee willekeurige ruimten, waarvan een of beide volgens het hiervoor onder 1° en/of
2° vermelde aangemerkt kunnen worden als niet in de tonnage begrepen ruimten van elkaar
scheidt, zal de betrokken ruimte of zullen de betrokken ruimten niet als zodanig aangemerkt
worden, indien de afstand tussen de twee ruimten minder is dan de kleinste halve dekbreedte
ter plaatse van de scheiding (figuren 5 en 6 van bijlage I);
-
4º. een overdekte ruimte, blootgesteld aan weer en wind, met aan de blootgestelde zijden
geen andere verbinding met de scheepsromp dan de voor ondersteuning benodigde stutten.
In een dergelijke ruimte kunnen open relingwerk of een verschansing en gordijnplaat
aangebracht worden, of stutten aan de scheepszijden, mits de afstand tussen de bovenkant
van het relingwerk en de gordijnplaat niet minder bedraagt dan 0,75 meter of een derde
van de hoogte van de ruimte, welke van beide de grootste is (figuur 7 van bijlage
I);
-
5º. een ruimte in een zich van boord tot boord uitstrekkende bovenbouw gelegen tussen
tegenover elkaar gelegen zijopeningen met een hoogte niet minder dan 0,75 meter of
een derde van de bovenbouwhoogte, welke van beide de grootste is. Indien in een dergelijke
bovenbouw de opening slechts aan één zijde is aangebracht, zal de ruimte, welke als
niet in de tonnage begrepen ruimte wordt aangemerkt, binnenwaarts gemeten, vanaf de
opening, beperkt worden tot een maximum van de helft van de dekbreedte ter plaatse
van de opening (figuur 8 van bijlage I);
-
6º. een ruimte in een bovenbouw, onmiddellijk gelegen onder een niet afgedekte opening
in het daarboven gelegen dek, mits een dergelijke opening aan weer en wind is blootgesteld
en de ruimte, welke niet als de ingesloten ruimte wordt aangemerkt, begrensd wordt
door de oppervlakte van de opening (figuur 9 van bijlage I);
-
7º. een nis in een buitenwand van een aan weer en wind blootgestelde bovenbouw, waarvan
de opening zonder mogelijkheden tot afsluiting, zich van dek tot dek uitstrekt, mits
de binnenwaarts gelegen breedte nergens groter is dan de breedte bij de ingang en
de binnenwaartse lengte in de bovenbouw niet groter is dan tweemaal de breedte van
de ingang (figuur 10 van bijlage I);
De onder 1° tot en met 7° omschreven ruimten worden evenwel behandeld als ‘ingesloten
ruimten’ indien:
- -
de ruimte is voorzien van planken of andere middelen voor het vastzetten van lading
of voorraden; of
- -
de openingen zijn voorzien van enige middelen tot sluiting; of
- -
de constructie voorziet in enige mogelijkheid tot het sluiten van die openingen;
- f.
passagiers:
-
alle personen aan boord met uitzondering van:
-
1º. de kapitein en de schepelingen of andere personen die, in welke hoedanigheid dan ook,
aan boord ten behoeve van het schip in dienst of tewerkgesteld zijn;
-
2º. kinderen beneden de leeftijd van één jaar.
- g.
ladingruimten:
-
ingesloten ruimten, begrepen in de berekening van de netto-tonnage, die geschikt
zijn voor het vervoer van uit het schip te lossen lading, mits zodanige ruimten eveneens
begrepen zijn in de berekening van de bruto-tonnage. Deze ladingruimten worden kenbaar
gemaakt door hen te merken, met de letters CC (Cargo Compartment) die zodanig moeten
worden aangebracht dat ze tenminste 100 millimeter hoog en duidelijk zichtbaar zijn;
- h.
dicht tegen weer en wind:
-
zodanig dicht dat onder alle omstandigheden die zich op zee kunnen voordoen, geen
water in het schip kan binnendringen;
- i.
bruto-tonnage:
-
de maat van de totale inhoud van een schip vastgesteld volgens de bepalingen van
deze regeling;
- j.
netto-tonnage:
-
de maat van de nuttige capaciteit van een schip vastgesteld volgens de bepalingen
van deze regeling;
- k.
pleziervaartuig:
-
een vaartuig dat uitsluitend voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding wordt gebezigd
en waarmee geen passagiers tegen vergoeding worden vervoerd;
- l.
motorjacht:
-
een pleziervaartuig dat hoofdzakelijk door middel van één of meer werktuigen wordt
voortbewogen;
- m.
zeiljacht:
-
een pleziervaartuig dat hoofdzakelijk door middel van één of meer zeilen wordt voortbewogen;
- n.
vissersvaartuig:
-
een zeevissersschip in de zin van artikel 2, derde lid, van boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;
- o.
romplengte:
-
de totale lengte van de romp, gemeten in het langsscheepse middenvlak evenwijdig
aan de ontwerp geladen waterlijn tussen het voorste deel van het bovenste uiteinde
van de voorsteven en het achterste deel van de achtersteven of spiegel, met inbegrip
van alle structurele en integrale delen van de romp waaronder mede begrepen houten
en metalen voor- en achterstevens, verschansingen, permanente berghouten en romp/dek-verbindingen
en met uitzondering van rondhouten, boegsprieten, preekstoelen aan beide einden van
het vaartuig, voorstevenbeslag, roeren, buitenboord- motoren of buitenboordaandrijvingen
inclusief bevestigingspunten, zwem- of aanlandingsbordessen en wegneembare stootranden;
- p.
rompbreedte:
-
de grootste breedte van de romp, met inbegrip van alle structurele en integrale delen
van de romp waaronder mede begrepen verschansingen, permanente berghouten en romp/dek-verbindingen
en met uitzondering van zwaarden en buitenboordaandrijvingen inclusief bevestigingspunten,
relingwerk, beslag en wegneembare stootranden;
- q.
lengte over alles:
-
de lengte zoals omschreven in artikel 2, eerste lid, van de verordening nr. 86/2930/EEG
van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 september 1986 houdende definities
van de kenmerken van vissersvaartuigen (PbEG L 274), naar de tekst zoals deze bij
die verordening is vastgesteld.