Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2004.
Geldend van 31-03-2004 t/m 30-04-2004

Regeling van 22 juni 1993

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Waar in dit Reglement sprake is van:

  • a. de Voorzitter, wordt daarmee de Voorzitter van de Kamer bedoeld;

  • b. de ministers, worden daaronder de staatssecretarissen begrepen;

  • c. stukken, worden daarmee bedoeld bescheiden in de zin van de Archiefwet 1995

  • d. drukken, wordt daaronder mede begrepen plaatsing op het internet.

Hoofdstuk II. Begin en einde van het lidmaatschap

Artikel 2. Toelating leden

  • 1 Elk nieuwbenoemd lid doet van zijn verkiezing blijken door overlegging van de bij de wet voorgeschreven stukken.

  • 2 De geloofsbrieven en daarop betrekking hebbende stukken worden op de griffie van de Kamer ter inzage gelegd van de leden.

  • 3 Over de toelating van leden die benoemd zijn verklaard na periodieke aftreding of ontbinding besluit, voor zover mogelijk, de Kamer in oude samenstelling.

Artikel 3. Verlies van het lidmaatschap

  • 1 Indien een lid het oordeel van de Voorzitter dat dit lid heeft opgehouden lid te zijn, wegens hetzij het niet bezitten van een van de vereisten voor het lidmaatschap hetzij het vervullen van een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking, aan het oordeel van de Kamer onderwerpt, doet de Kamer over de zaak geen uitspraak dan nadat een daartoe door haar uit haar midden benoemde commissie van onderzoek verslag heeft uitgebracht. De commissie hoort het desbetreffende lid, indien die de wens daartoe te kennen geeft.

  • 2 Met betrekking tot een lid van het Europese Parlement is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk III. De voorzitter, de ondervoorzitters en het presidium

Artikel 4. Benoeming van een Voorzitter

  • 1 In de laatste vergadering van de Kamer in de oude zitting, stelt deze een ontwerp vast voor een profielschets van de nieuw te benoemen Voorzitter. In de eerste vergadering van de nieuwe zitting beslist de Kamer over dit ontwerp. Vervolgens geeft de tijdelijk Voorzitter de gelegenheid tot het stellen van kandidaten voor de vervulling van de vacature en gaat de Kamer over tot de benoeming van een Voorzitter.

  • 2 Zolang in de eerste vergadering van een nieuwe zitting geen Voorzitter is benoemd, treedt een oud-Voorzitter als tijdelijk Voorzitter op, waarbij de laatstafgetredene voorrang heeft. Bij ontstentenis van een oud-Voorzitter treedt als tijdelijk Voorzitter op de laatst afgetreden oud-ondervoorzitter; bij aanwezigheid van twee of meer gelijktijdig afgetreden oud-ondervoorzitters wordt hun rangorde in het Presidium, waarin zij gelijktijdig zitting hadden, in acht genomen. Bij ontstentenis van een oud-ondervoorzitter treedt het lid dat het langst in de Kamer zitting heeft als tijdelijk Voorzitter op; bij gelijke zittingsduur gaat het oudste lid in leeftijd voor.

  • 3 Bij het tussentijds openvallen van het voorzitterschap stelt de Kamer hiervoor zo spoedig mogelijk een profielschets vast. Vervolgens geeft de tijdelijke Voorzitter de gelegenheid tot het stellen van kandidaten voor het vervullen van de vacature en gaat de Kamer over tot benoeming van een Voorzitter.

Artikel 5. Benoeming ondervoorzitters

De Kamer benoemt na iedere voorzittersbenoeming een door haar te bepalen aantal ondervoorzitters, van wie de rangorde wordt bepaald door de volgorde van hun benoemingen.

Artikel 6. Taak van de Voorzitter

De taak van de Voorzitter bestaat voornamelijk in:

  • a. het leiden van de werkzaamheden van de Kamer en van die van het Presidium;

  • b. het doen naleven van het Reglement van Orde;

  • c. het uitvoeren van door de Kamer genomen besluiten;

  • d. het vertegenwoordigen van de Kamer.

Artikel 7. Bijwonen commissievergaderingen door de Voorzitter

De Voorzitter is bevoegd de vergaderingen van elke commissie bij te wonen.

Artikel 8. Waarneming voorzitterschap

  • 1 Indien de Voorzitter niet beschikbaar is, wordt het voorzitterschap waargenomen door een van de ondervoorzitters, overeenkomstig de in artikel 5 genoemde rangorde.

  • 2 Is de Voorzitter noch een van de ondervoorzitters beschikbaar, dan wordt de Voorzitter vervangen overeenkomstig de regeling in artikel 4, tweede lid.

  • 3 Een waarnemend Voorzitter heeft dezelfde taken en bevoegdheden als de Voorzitter.

Artikel 9. Presidium

  • 1 De Voorzitter en de ondervoorzitters vormen samen het Presidium. De Voorzitter benoemt voor ieder lid van het Presidium een plaatsvervanger die bij afwezigheid van het desbetreffende lid in zijn plaats de vergadering van het Presidium bijwoont. De Kamer kan deze benoeming aan zich houden.

  • 2 Het Presidium kan geen besluiten nemen, indien niet meer dan de helft van zijn leden of hun plaatsvervangers aanwezig is; bij staken van stemmen beslist de Voorzitter.

  • 3 Andere leden kunnen door de Voorzitter worden uitgenodigd aan de vergaderingen van het Presidium deel te nemen; dezen hebben een adviserende stem.

  • 4 Het Presidium stelt een of meer commissies van advies in die, behoudens in zeer spoedeisende gevallen, met betrekking tot onderdelen van zijn taak moeten worden gehoord, voordat het ten aanzien van die onderdelen besluiten neemt.

  • 5 Het Presidium wordt bijgestaan door de griffier.

Hoofdstuk IV. De raming

Artikel 10. Raming; beheer geldelijke middelen

  • 1 Het Presidium maakt jaarlijks de raming van de in het volgende jaar voor de Kamer benodigde uitgaven op en zendt deze tijdig aan de Kamer ter vaststelling en aan de betrokken minister.

  • 2 De Griffier is, namens de Voorzitter, belast met het begrotingsbeheer van de Kamer. De bevoegdheden, voortkomend uit dit beheer, kunnen geheel of gedeeltelijk worden gemandateerd.

  • 3 Bij afzonderlijk op voordracht van het Presidium door de Kamer vast te stellen reglement worden regels gesteld voor het toekennen van geldelijke middelen aan fracties en voor het beheer van die middelen door fracties.

Hoofdstuk V. De fracties

Artikel 11. Samenstelling fracties

  • 1 De leden, die door het centraal stembureau op dezelfde lijst verkozen zijn verklaard, worden bij de aanvang van de zitting als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd.

  • 2 Van veranderingen die nadien in de samenstelling van een fractie optreden, doet deze fractie mededeling aan de Voorzitter.

  • 3 Elke fractie doet van de samenstelling van haar bestuur mededeling aan de Voorzitter.

Artikel 12. Ontstaan nieuwe fracties

  • 1 Vindt in een fractie een splitsing plaats die leidt tot de vorming van een of meer nieuwe fracties, dan worden de financiële tegemoetkomingen van de daarbij betrokken fracties vastgesteld op de bedragen die worden gevonden door de tegemoetkoming, welke aan de ongesplitste fractie zou toekomen, te verdelen naar evenredigheid van de aantallen bij de splitsing betrokken leden.

  • 2 Ontstaat een nieuwe fractie door samenvoeging, dan kan de tegemoetkoming van de nieuwgevormde fractie niet groter zijn dan de tegemoetkoming die toekomt aan een fractie van gelijke grootte als bedoeld in artikel 11, eerste lid.

  • 3 Teneinde voldoening aan verplichtingen die tegenover de medewerkers van de oorspronkelijke fractie bestaan, mogelijk te maken, kan het Presidium, in afwijking van het eerste en tweede lid, een tijdelijke regeling treffen.

Hoofdstuk VI. Personeel

Artikel 13. De griffier en het overige personeel

  • 1 De Kamer benoemt de Griffier en ontslaat deze.

  • 2 Het Presidium is belast met het uitoefenen van de overige rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de Griffier.

  • 3 Het Presidium benoemt de directeuren, de plaatsvervangend griffiers, de bijzonder presidiumadviseur en het hoofd Onderzoeks- en Verificatiebureau en ontslaat dezen.

  • 4 De Griffier is belast met het uitoefenen van de overige rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de directeuren en de plaatsvervangend griffiers.

  • 5 De overige ambtenaren worden door de Griffier aangesteld, dan wel ontslagen.

  • 6 De Griffier kan mandaat verlenen tot het uitoefenen van zijn bevoegdheden ingevolge het vierde en vijfde lid.

Artikel 14. Leiding ambtelijke organisatie; archiefzorg en -beheer

  • 1 De Griffier heeft de leiding van de ambtelijke organisatie. Het Presidium oefent hierop toezicht uit.

  • 2 De Griffier is, namens de Kamer, belast met het beheer van de archieven van de Kamer.

  • 3 De Griffier kan mandaat verlenen tot het uitoefenen van zijn bevoegdheden ingevolge het eerste en het tweede lid.

Hoofdstuk VII. De commissies

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 15. Instelling commissies; bijstand

  • 1 De Kamer stelt de commissies in die door de bepalingen van dit reglement worden voorgeschreven.

  • 2 Elke commissie wordt bijgestaan door de griffier of een door de griffier aangewezen plaatsvervangende griffier, alsmede door een of meer andere door de griffier aangewezen ambtenaren van de Kamer.

§ 2. Vaste commissies, algemene commissies en tijdelijke commissies

Artikel 16. Vaste commissies

De Kamer kent een vaste commissie voor ieder ministerie, met uitzondering van het ministerie van Algemene Zaken. Tevens kent de Kamer vaste commissies voor Europese Zaken en voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken.

Artikel 17. Algemene commissies

  • 1 De Kamer kan algemene commissies instellen voor onderwerpen die van bijzonder belang zijn voor de uitoefening van haar taken dan wel vrijwel alle ministeries aangaan.

  • 2 Een algemene commissie wordt ingesteld voor de duur van een zitting.

  • 3 De Kamer kan ook andere commissies belasten met de behandeling van dergelijke onderwerpen

Artikel 17a. Themacommissies

  • 1 De Kamer kan themacommissies instellen voor onderwerpen van groot maatschappelijk belang die niet specifiek één ministerie aangaan.

  • 2 Een themacommissie wordt ingesteld maximaal voor de duur van een zitting.

Artikel 18. Tijdelijke commissies

  • 1 De Kamer kan tijdelijke commissies instellen voor specifieke onderwerpen.

  • 2 Het instellingsbesluit van een tijdelijke commissie bevat in ieder geval:

    • a. een nauwkeurige omschrijving van het onderwerp waarover de commissie de Kamer dient te rapporteren;

    • b. de termijn waarvoor de commissie wordt ingesteld.

  • 3 De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde termijn kan op verzoek van de commissie door de Kamer worden verlengd.

§ 3. Overige commissies

Artikel 19. De commissie voor het onderzoek van de Geloofsbrieven

  • 1 Er is een commissie voor het onderzoek van de Geloofsbrieven. Zij brengt de Kamer schriftelijk of mondeling verslag uit over de toelating van de leden en, zo nodig, over het verloop van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de tot lid van het Europese Parlement benoemd verklaarden.

Artikel 20. De commissie voor de Verzoekschriften

  • 1 Er is een commissie voor de Verzoekschriften, waarvan de werkwijze bij afzonderlijk door de Kamer vast te stellen reglement wordt geregeld.

  • 2 Zij is belast met het uitbrengen van verslag over alle door de Kamer of een commissie van de Kamer in haar handen gestelde verzoekschriften. Zij is tevens belast met aangelegenheden de Nationale ombudsman betreffende.

  • 3 Elk verslag over een verzoekschrift bevat een duidelijke conclusie. Deze verslagen worden gedrukt en rondgedeeld.

  • 4 De commissie is bevoegd mondeling of schriftelijk in overleg te treden met de Nationale ombudsman. Zij kan aan de Kamer verslag uitbrengen over in haar handen gestelde rapporten van de Nationale ombudsman.

  • 5 De commissie kan aan een vaste of algemene commissie verzoeken haar van advies te dienen of namens haar een onderzoek in te stellen en daaromtrent aan haar verslag uit te brengen, waarna zijzelf aan de Kamer verslag uitbrengt.

Artikel 21. De commissie voor de Werkwijze

Er is een commissie voor de Werkwijze die desgevraagd of eigener beweging de Kamer adviseert over de werkwijze van de Kamer en dit reglement.

Artikel 21a. De commissie voor de Rijksuitgaven

  • 1 Er is een commissie voor de Rijksuitgaven. Zij is belast met de behandeling van aangelegenheden van rechtmatigheid en doelmatigheid van besteding van collectieve middelen, alsmede met de voorlichting, advisering en ondersteuning van de Kamer en de commissies bij de uitoefening van het budgetrecht en de financiële controle. Deze voorlichting, advisering en ondersteuning strekken zich behalve tot de begrotingsstukken, uit tot door de Kamer aangewezen grote projecten en tot de budgettaire en comptabele aspecten van beleidsvoornemens en -beslissingen van de regering.

  • 2 Rapporten van de Algemene Rekenkamer en regeringsstukken van comptabele aard worden direct in handen van de commissie gesteld. Het Presidium kan nader besluiten een dergelijk stuk mede in handen van een andere commissie te stellen; artikel 119, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Over een voorstel aan de Kamer, de Algemene Rekenkamer te verzoeken een onderzoek in te stellen, wordt niet beslist dan na advies van de commissie.

Artikel 22. De commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten

Er is een commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.

Artikel 23. Gemengde commissie van toezicht op de griffie voor de interparlementaire betrekkingen

  • 1 Bij afzonderlijk reglement, vast te stellen door de beide kamers der Staten-Generaal, wordt de instelling geregeld van een griffie voor de interparlementaire betrekkingen.

  • 2 Het toezicht op de griffie voor de interparlementaire betrekkingen wordt uitgeoefend door de bij genoemd reglement in te stellen gemengde commissie.

Artikel 24. Gemengde commissie voor de stenografische dienst

  • 1 Bij afzonderlijk reglement voor de openbaarmaking van het verslag van het verhandelde in de vergaderingen der Staten-Generaal, vast te stellen door de beide kamers der Staten-Generaal, wordt de instelling geregeld van de Stenografische Dienst der Staten-Generaal.

  • 2 Het toezicht op deze dienst wordt uitgeoefend door de bij genoemd reglement in te stellen gemengde commissie voor de stenografische dienst.

§ 4. De leden en de voorzitter

Artikel 25. De commissieleden

  • 1 De Voorzitter bepaalt uit hoeveel leden een commissie zal bestaan. De Kamer kan anders besluiten.

  • 2 De Voorzitter benoemt de leden en, voor zover hij dit wenselijk acht, plaatsvervangende leden.

  • 3 Ontheffing van het lidmaatschap of plaatsvervangend lidmaatschap kan op verzoek door de Voorzitter worden verleend. In de hierdoor ontstane en in alle andere vacatures voorziet de Voorzitter.

  • 4 De leden en de plaatsvervangende leden van commissies, met uitzondering van die van algemene commissies, worden bij de aanvang van elke zitting opnieuw benoemd. Totdat deze benoemingen zijn geschied blijven de in de vorige zitting bestaande commissies voortbestaan in de oude samenstelling.

Artikel 26. De commissievoorzitter

  • 1 De eerste vergadering van een nieuw ingestelde commissie heeft op uitnodiging en onder leiding van de Voorzitter plaats. In deze vergadering benoemt de commissie uit haar midden een voorzitter, die met de leiding van de verdere werkzaamheden is belast, en een ondervoorzitter.

  • 2 Na de in artikel 25, vierde lid, bedoelde nieuwe samenstelling van een commissie en bij het tussentijds openvallen van het voorzitterschap of het ondervoorzitterschap van een commissie wordt opnieuw in het voorzitterschap of het ondervoorzitterschap voorzien in een daartoe bijeengeroepen vergadering.

  • 3 De keuze van de voorzitter en van de ondervoorzitter wordt aan de Kamer medegedeeld.

  • 4 Bij ontstentenis of verhindering van de voorzitter wordt deze vervangen door de ondervoorzitter of anders door het lid dat het langst in de Kamer zitting heeft. Bij gelijke zittingsduur gaat het oudste lid in leeftijd voor.

§ 5. Bevoegdheden

Artikel 27. Bevoegdheden van commissies

Voor een goede vervulling van haar taken is een commissie in ieder geval bevoegd:

  • a. zich tot een minister te wenden ter verkrijging van alle stukken waarvan zij de kennisneming nodig acht;

  • b. mondeling of schriftelijk in overleg te treden met een minister;

  • c tot het beleggen van rondetafelgesprekken;

  • d. tot het houden van hoorzittingen;

  • e. tot het afleggen van werkbezoeken;

  • f. zich te laten voorlichten door colleges van advies;

  • g. externe deskundigen in te schakelen;

  • h. de Kamer voor te stellen een groot project aan te wijzen.

Artikel 28. Vormen van mondeling overleg

Een mondeling overleg met een minister kan:

  • a. betrekking hebben op een in handen van een commissie gesteld voorstel van wet (wetgevingsoverleg);

  • b. betrekking hebben op een in handen van een commissie gestelde begroting dan wel onderdeel daarvan (begrotingsoverleg);

  • c. betrekking hebben op een ander in handen van een commissie gesteld stuk (nota-overleg);

  • d. gericht zijn op het geregeld van gedachten wisselen over het algemeen beleid (algemeen overleg).

Artikel 29. Hoorzittingen

  • 1 Van het houden van een hoorzitting wordt mededeling gedaan aan de leden van de Kamer en op het internet.

  • 2 Wil een commissie rijksambtenaren horen, dan nodigt zij hen door tussenkomst van de desbetreffende minister uit.

Artikel 30. Colleges van advies

  • 2 De commissie zendt het voorstel met haar advies aan het Presidium. Het Presidium legt het voorstel voorzien van het advies van de commissie en zijn eigen advies voor aan de Kamer.

  • 3 De Kamer besluit over het voorstel.

Artikel 31. Grote projecten

  • 1 De commissies kunnen op elk moment voorstellen aan de Kamer doen tot aanwijzing van een groot project.

  • 2 Een besluit van de Kamer tot aanwijzing van een groot project wordt door de Voorzitter onverwijld aan de verantwoordelijke minister meegedeeld. Deze mededeling vermeldt tevens welke commissie met de uitvoering wordt belast.

  • 3 De Kamer stelt een procedureregeling grote projecten vast.

§ 6. Verslagen

Artikel 32. Verslagen

  • 1 Een commissie brengt aan de Kamer verslag uit omtrent de in haar handen gestelde stukken. Deze verslagen bevatten zo beknopt mogelijk hetgeen op het stuk betrekking heeft. De commissie is bevoegd datgene weg te laten, wat zij niet ter zake acht.

  • 2 De Kamer kan besluiten dat een commissie over in haar handen gestelde stukken, die naar het oordeel van de commissie niet in het openbaar kunnen worden behandeld, geen verslag hoeft uit te brengen.

  • 3 Een commissie brengt in ieder geval verslag uit van door haar gevoerd openbaar mondeling overleg met een minister.

  • 4 Alle door een commissie uit te brengen verslagen worden opgesteld onder verantwoordelijkheid van de griffier der commissie.

§ 7. Commissievergaderingen

Artikel 33. Tijdstippen van bijeenkomen

  • 1 De commissie komt op door haar zelf te bepalen tijdstippen bijeen. Heeft zij hieromtrent geen besluit genomen, dan bepaalt haar voorzitter deze tijdstippen.

  • 2 De voorzitter roept haar in ieder geval binnen een redelijke tijd bijeen zo dikwijls hetzij de regering, hetzij een vierde van haar leden onder opgave van redenen de wens daartoe te kennen geeft.

Artikel 34. Bijwonen vergaderingen

  • 1 Leden en plaatsvervangende leden van een commissie hebben toegang tot al haar vergaderingen.

  • 2 Tot een wetgevingsoverleg en een nota-overleg waarin moties kunnen worden ingediend, hebben alle leden van de Kamer toegang. Zij hebben het recht aan de beraadslaging deel te nemen.

  • 3 Een commissie kan een of meer leden van de Kamer, die lid noch plaatsvervangend lid van de commissie zijn, op hun verzoek toestemming verlenen een andere commissievergadering dan bedoeld in het tweede lid bij te wonen; in dat geval is het betreffende lid bevoegd aan de beraadslaging deel te nemen.

Artikel 35. Voorzitterschap

  • 1 De voorzitter van een commissievergadering heeft dezelfde bevoegdheden als aan de voorzitter van een vergadering van de Kamer toekomen, met dien verstande dat een uitsluiting ingevolge artikel 60 slechts geldt voor de openbare vergaderingen van die commissie gedurende de dag waarop de uitsluiting plaats heeft.

  • 2 Een gezamenlijke vergadering van twee of meer commissies wordt voorgezeten door de commissievoorzitter, die het langst in de Kamer zitting heeft. Bij gelijke zittingsduur gaat het oudste lid in leeftijd voor.

Artikel 36. Besluitvorming

  • 1 Besluiten worden alleen door de leden van de commissie genomen, met dien verstande dat bij ontstentenis of afwezigheid van een lid zijn plaatsvervanger zijn bevoegdheden uitoefent.

  • 2 Besluiten in een gezamenlijke vergadering van twee of meer commissies worden door elk van de commissies afzonderlijk genomen. Indien de besluiten niet gelijkluidend zijn beslist zo nodig de Kamer.

  • 3 De commissie voor de Verzoekschriften kan geen besluit nemen, indien niet meer dan de helft van haar leden of hun plaatsvervangers aanwezig zijn.

Artikel 37. Openbaarheid commissievergaderingen

  • 1 De vergaderingen van commissies zijn openbaar. De Kamer kan besluiten dat vergaderingen van een bepaalde commissie besloten mogen zijn.

  • 2 Een commissie kan besluiten dat haar procedurevergaderingen besloten zullen zijn.

  • 3 Een commissie kan besluiten een besloten vergadering te houden op voorstel van een lid van de commissie of een minister. Wordt het voorstel gedaan tijdens een openbare vergadering, dan worden de deuren gesloten tot over het voorstel is beslist.

Artikel 38. Schending van vertrouwelijkheid

  • 1 Ten aanzien van de inhoud van vertrouwelijke stukken en de gedachtenwisseling in een besloten commissievergadering wordt geheimhouding in acht genomen, met uitzondering van hetgeen de commissie in haar verslag vermeldt.

  • 2 De commissie kan toestaan dat de leden en de ministers bekend maken wat zij zelf in de besloten vergadering hebben medegedeeld, mits daardoor de vertrouwelijkheid van door anderen gedane mededelingen niet wordt geschonden.

  • 3 Het Presidium kan de Kamer voorstellen een lid dat de vertrouwelijkheid van een commissievergadering of van een document heeft geschonden, voor ten hoogste een maand uit te sluiten van alle commissievergaderingen van een of meer commissies en/of van de toezending van vertrouwelijke stukken.

  • 4 Het voorstel kan niet worden gedaan dan nadat het uit te sluiten lid en de voorzitter van de commissievergadering, waarvan de vertrouwelijkheid is geschonden, zijn gehoord, althans behoorlijk opgeroepen.

  • 5 Het voorstel wordt in stemming gebracht bij de aanvang van de eerste vergadering na de dag, waarop het Presidium tot het doen van het voorstel heeft besloten. Over dit voorstel wordt niet beraadslaagd.

  • 6 Een beslissing tot uitsluiting wordt door de Voorzitter onverwijld schriftelijk ter kennis gebracht van de leden van de Kamer.

§ 8. Vormen van mondeling overleg

Artikel 39. Wetgevingsoverleg

  • 1 Voor het houden van een wetgevingsoverleg heeft een commissie toestemming van de Kamer nodig. De Kamer besluit op voorstel van het Presidium.

  • 2 De commissie is niet bevoegd te besluiten tot maximumspreektijden bij wetgevingsoverleg. Wel kan de commissie beslissen dat leden die aan het overleg willen deelnemen de door hen gewenste spreektijd tevoren opgeven.

  • 3 Van een wetgevingsoverleg wordt een stenografisch verslag gemaakt.

  • 4 Tijdens een wetgevingsoverleg kunnen moties worden ingediend. Artikel 66 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 39a. Begrotingsoverleg

  • 1 Elke commissie kan over de in haar handen gestelde begroting(en) een begrotingsoverleg houden.

  • 2 Van het begrotingsoverleg wordt een stenografisch verslag gemaakt.

  • 3 Tijdens een begrotingsoverleg kunnen moties worden ingediend. Artikel 66 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 40. Nota-overleg

  • 1 Een commissie kan over een in haar handen gesteld stuk een nota-overleg houden.

  • 2 Van een nota-overleg wordt een beknopt verslag gemaakt.

  • 3 De commissie kan de Kamer verzoeken dat van een nota-overleg een stenografisch verslag wordt gemaakt. De Kamer besluit op voorstel van het Presidium.

  • 4 Tijdens een nota-overleg met stenografisch verslag kunnen moties worden ingediend. Artikel 66 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 41. Algemeen overleg

  • 1 Een commissie kan over zaken die betrekking hebben op het haar betreffende beleidsterrein een algemeen overleg houden.

  • 2 De agenda van een algemeen overleg wordt tevoren door een commissie vastgesteld en meegedeeld op het internet.

  • 3 Van een algemeen overleg wordt een beknopt verslag gemaakt.

Artikel 42. Mondeling overleg met rijksambtenaren

In een mondeling overleg kunnen met instemming van de desbetreffende minister inlichtingen worden verschaft door daartoe door de minister aangewezen ambtenaren.

Artikel 43. Plenaire behandeling na begrotingsoverleg

  • 1 Voor de plenaire afronding van het begrotingsoverleg stelt de Kamer een maximumspreektijd per fractie vast.

  • 2 Stemming over alle begrotingen en de daarbij ingediende amendementen vindt in samenhang plaats, bij voorkeur in één week.

Artikel 44. Plenaire behandeling na nota-overleg waarvan een stenografisch verslag is gemaakt

[Vervallen per 31-03-2004]

Artikel 44a. Plenaire behandeling na nota-overleg waarvan een beknopt verslag is gemaakt en na algemeen overleg (tweeminutendebat)

  • 1 De beraadslaging over een verslag van een nota-overleg waarvan een beknopt verslag is gemaakt of over een verslag van een algemeen overleg wordt alleen geopend indien een lid naar aanleiding van dat overleg een motie wenst in te dienen.

Artikel 45. Samenloop vergaderingen

  • 1 De dagen en uren waarop een overleg met stenografisch verslag zal worden gehouden, worden door de Voorzitter vastgesteld.

  • 2 Er worden niet meer dan twee overleggen als bedoeld in het eerste lid tegelijk gehouden. Op tijdstippen waarop een vergadering van de Kamer wordt gehouden, kan slechts één overleg als bedoeld in het eerste lid worden gehouden.

Hoofdstuk VIII. De plenaire vergadering

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 46. Bijeenroeping

  • 1 De voorzitter roept de vergadering bijeen zo dikwijls hij dit nodig oordeelt. Voorts roept hij de vergadering binnen een redelijke termijn bijeen als dit door dertig leden schriftelijk, onder opgave van redenen, is verzocht, dan wel indien de regering de wens daartoe, onder opgave van redenen, te kennen geeft.

  • 2 Indien het Presidium algemene richtlijnen heeft vastgesteld voor de dagen en uren waarop de Kamer doorgaans zal bijeenkomen houdt de Voorzitter daarmee zoveel mogelijk rekening.

  • 3 De Kamer kan ook zelf besluiten op welke dag en welk uur zij weer bijeen zal komen, doch de Voorzitter blijft dan vrij in geval van onvoorziene omstandigheden de Kamer tegen een eerder of later tijdstip bijeen te roepen.

  • 4 Voor elke vergadering worden de leden tijdig schriftelijk opgeroepen. Is dit niet mogelijk, dan kan de oproeping op andere wijze plaatsvinden. De oproeping vermeldt de te behandelen onderwerpen.

Artikel 47. Schorsing of sluiting van de vergadering

  • 1 De Voorzitter kan de vergadering schorsen of sluiten, indien hij dit met het oog op de loop van werkzaamheden of ter handhaving van de orde wenselijk acht.

  • 2 Tot het voortzetten van de vergadering na 23.00 uur wordt een besluit van de Kamer vereist.

Artikel 48. Presentielijst

Ieder aanwezig lid tekent voor het begin van de vergadering de presentielijst. De lijst blijft op de tafel van de griffier liggen voor ondertekening door later komende leden.

Artikel 49. Quorum

De Voorzitter opent de vergadering indien op het uur van bijeenroeping de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is getekend.

Artikel 50. Ontbreken van quorum

  • 1 Indien op of kort na het uur van bijeenroeping het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, opent de Voorzitter de bijeenkomst en doet hij namen van de afwezige leden oplezen. Hij kan kennis geven van ingekomen stukken. Daarna stelt hij de vergadering tot een later tijdstip uit.

  • 2 De namen van zowel de aanwezige als de afwezige leden worden in het officieel verslag van de Handelingen van de Kamer opgenomen; voor wat betreft de afwezige leden onder vermelding van de opgegeven redenen van verhindering.

Artikel 51. Zitplaatsen

  • 1 Elk lid heeft een voor hem bestemde zitplaats in de vergaderzaal. Het Presidium wijst deze zitplaats aan. Het Presidium kan ook aan een fractie een bepaalde groep zitplaatsen aanwijzen en de verdeling daarvan aan de fractie overlaten.

  • 2 Indien de Voorzitter het verzoekt nemen de leden hun zitplaatsen in.

  • 3 Het Presidium zorgt dat voor de bijzondere gedelegeerden van de Staten van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk van Aruba zitplaatsen beschikbaar zijn.

  • 4 Het Presidium zorgt verder dat voor de ministers en personen die zij hebben aangewezen om zich in de vergadering te doen bijstaan, zitplaatsen beschikbaar zijn.

  • 5 Het Presidium kan zitplaatsen toekennen aan andere personen die door de Kamer zijn uitgenodigd.

Artikel 52. Spreekplaats

Ieder lid spreekt staande, tenzij de Voorzitter hem verlof geeft zittende te spreken, en van de spreekplaats, tenzij de Voorzitter toestaat, dat hij van een andere plaats spreekt.

Artikel 53. Ingekomen stukken

  • 1 Alle sedert de laatste vergadering ingekomen stukken worden opgenomen in een lijst die gedurende de vergadering op de tafel van de griffier ter inzage ligt. In deze lijst doet de Voorzitter voorstellen over de wijze van behandeling daarvan. De voorstellen zijn aan het einde van de vergadering aangenomen tenzij voordien door een lid bezwaar is gemaakt tegen een voorstel; in dat geval wordt over het betreffende voorstel door de Kamer beslist. De lijst en de voorstellen worden in het officieel verslag opgenomen.

  • 2 De Voorzitter blijft bevoegd van die stukken welke hij daartoe belangrijk genoeg acht, in de vergadering mededeling te doen.

  • 3 De Voorzitter kan ongetekende, onbegrijpelijke en beledigende stukken zonder nadere mededeling terzijde leggen.

§ 2. Regeling van werkzaamheden

Artikel 54. Regeling van werkzaamheden

  • 1 De Kamer regelt haar werkzaamheden hetzij op voorstel van de Voorzitter, hetzij op dat van een lid.

  • 2 Regeling van werkzaamheden vindt in het algemeen plaats bij de aanvang van de vergadering; de Voorzitter kan weigeren op andere tijdstippen een regeling van werkzaamheden aan de orde te stellen. Indien de Voorzitter voornemens is voorstellen tot regeling van werkzaamheden te doen, doet hij dit op de oproeping voor de vergadering vermelden, tenzij daartoe in verband met de vereiste spoed geen gelegenheid heeft bestaan.

  • 3 Een lid dat voornemens is bij de regeling van werkzaamheden te vragen om een brief van de regering moet hiervoor tevoren de toestemming verkrijgen van de Voorzitter.

§ 2a. Het spoeddebat

Artikel 54a. Het spoeddebat

  • 1 Een spoeddebat wordt gehouden indien een verzoek daartoe wordt gesteund door ten minste dertig leden.

  • 2 Het verzoek geschiedt bij de regeling van werkzaamheden onder aanduiding van het onderwerp van het spoeddebat.

  • 3 De Voorzitter bepaalt de dag waarop het spoeddebat wordt gehouden.

§ 2b. Rapportage over interparlementaire vergaderingen

Artikel 54b. Rapportage over interparlementaire vergaderingen

De voorzitters van delegaties die hebben deelgenomen aan internationale interparlementaire vergaderingen rapporteren schriftelijk aan de Kamer over hun bevindingen.

§ 3. De beraadslaging

Artikel 55. Spreken in de vergadering

  • 1 Geen lid voert het woord dan na het aan de Voorzitter gevraagd en van hem verkregen te hebben. De Voorzitter verleent het woord in de volgorde, waarin het is gevraagd, tenzij de Kamer anders besluit. De leden kunnen zich als spreker op de daartoe bestemde sprekerslijst laten inschrijven zodra de Voorzitter heeft medegedeeld voornemens te zijn het onderwerp aan de orde te stellen, dan wel de Kamer, al dan niet onder voorbehoud, heeft besloten het onderwerp aan de orde te stellen.

  • 2 Indien ministers, personen die zij hebben aangewezen om zich in de vergadering te doen bijstaan, de Gevolmachtigde Ministers of de bijzondere gedelegeerden het woord verlangen, verleent de Voorzitter dit niet dan nadat de spreker die aan het woord is zijn rede heeft beëindigd.

  • 3 Indien de Voorzitter het woord wil voeren over het onderwerp dat aan de orde is, tenzij dit nodig is voor de uitvoering van de hem opgedragen taak, verlaat hij de voorzittersstoel. Hij neemt die niet weer in zolang het onderwerp aan de orde is.

Artikel 56. Persoonlijk feit; voorstel van orde

  • 1 De volgorde van de sprekers kan worden verbroken, wanneer een lid het woord vraagt over een persoonlijk feit of over de orde.

  • 2 De Voorzitter verleent het woord voor een persoonlijk feit niet dan na een voorlopige aanduiding van dat feit. De beslissing of iets een persoonlijk feit vormt berust bij de Voorzitter.

  • 3 Een voorstel van orde kan worden gedaan hetzij door de Voorzitter, hetzij door een lid.

Artikel 57. Interrupties

De Voorzitter kan interrupties toelaten. Deze dienen te bestaan uit korte opmerkingen of vragen zonder inleiding.

Artikel 58. Waarschuwing; terugneming van woorden

  • 1 Indien een spreker van het onderwerp in beraadslaging afwijkt, roept de Voorzitter hem tot de behandeling van het onderwerp terug.

  • 2 Indien een lid of een minister beledigende uitdrukkingen gebruikt, de orde verstoort, zijn plicht tot geheimhouding schendt of instemming betuigt met dan wel aanspoort tot onwettige handelingen, wordt hij door de Voorzitter vermaand en in de gelegenheid gesteld de woorden die tot de waarschuwing aanleiding hebben gegeven, terug te nemen.

Artikel 59. Ontneming van het woord

  • 1 Wanneer een spreker van de gelegenheid, bedoeld in artikel 58, tweede lid, geen gebruik maakt dan wel voortgaat van het onderwerp af te wijken, beledigende uitdrukkingen te gebruiken, de orde te verstoren, zijn plicht tot geheimhouding te schenden of instemming te betuigen met dan wel aan te sporen tot onwettige handelingen, kan de Voorzitter hem het woord ontnemen.

  • 2 In de vergadering waarin een lid het woord is ontnomen, mag dat lid niet meer aan de beraadslaging over het in behandeling zijnde onderwerp deelnemen.

Artikel 60. Uitsluiting van de vergadering

De Voorzitter kan een spreker op wie artikel 59 is toegepast en ieder ander lid dat zich schuldig maakt aan gedragingen als in dat artikel zijn bedoeld, uitsluiten van de verdere bijwoning van de vergadering op de dag waarop de uitsluiting plaats heeft.

Artikel 62. Geen beroep op de Kamer

Van de beslissingen ingevolge de artikelen 58 tot en met 61 door de Voorzitter genomen, is beroep op de Kamer niet toegelaten.

Artikel 63. Aantal malen dat een lid het woord voert

  • 1 Geen lid voert meer dan twee maal en evenmin na afloop van de tweede termijn het woord over hetzelfde onderwerp, tenzij de Kamer hem hiertoe verlof geeft.

  • 2 Bij de bepaling, hoeveel maal een lid over hetzelfde onderwerp heeft gesproken, wordt niet meegerekend het spreken over een persoonlijk feit of over een voorstel van orde.

Artikel 64. Maximumspreektijd

Onverminderd artikel 43, eerste lid, kan de Kamer voor de behandeling van een onderwerp maximum spreektijden vaststellen per fractie met inachtneming van de omvang van de fracties, en voor de ministers. Daarbij kan tevens worden bepaald dat de beraadslaging zal worden beperkt tot één termijn.

Artikel 65. Ophouden met spreken

Zodra de voor de redevoeringen of de stemverklaringen gestelde maximumduur is verstreken, verzoekt de Voorzitter de spreker met spreken op te houden. Deze geeft terstond aan dit verzoek gevolg.

Artikel 66. Indienen moties

  • 1 Een lid dat het woord voert kan daarbij moties over het in behandeling zijnde onderwerp indienen. Zulk een motie moet kort en duidelijk geformuleerd, op schrift gebracht en door de voorsteller ondertekend zijn; zij kan alleen in behandeling komen indien zij door ten minste vier andere leden wordt mede ondertekend of ondersteund.

  • 2 Tenzij de Kamer hiertoe verlof geeft, wordt een motie niet gedurende de eerste termijn ingediend. Indiening in eerste termijn is in elk geval mogelijk, indien de beraadslaging betreft een verslag van een mondeling overleg.

  • 3 De tekst van een motie wordt door de indiener voorgelezen.

  • 4 De behandeling van moties vindt plaats tegelijk met de beraadslaging over het in behandeling zijnde onderwerp, tenzij de Kamer besluit haar later te doen geschieden.

Artikel 67. Sluiting van de beraadslaging

  • 1 Wanneer niemand meer het woord verlangt, sluit de Voorzitter de beraadslaging.

  • 2 Wanneer de Voorzitter van oordeel is, dat het onderwerp van verschillende zijden voldoende is belicht, kan hij in afwijking van het eerste lid aan de Kamer voorstellen de beraadslaging van de zijde van de Kamer eerder te sluiten. Over dit voorstel wordt niet beraadslaagd.

  • 3 De sluiting van de beraadslaging van de zijde van de Kamer kan op dezelfde grond ook worden voorgesteld door een in de vergaderzaal aanwezig lid. Het voorstel mag niet worden toegelicht en er wordt niet over beraadslaagd.

Artikel 68. Sluiting van de beraadslaging op een bepaald tijdstip

Op voorstel van de Voorzitter of van een in de vergaderzaal aanwezig lid kan de Kamer ook besluiten, dat de beraadslaging van de zijde van de Kamer over een onderwerp op een in dat voorstel te vermelden tijdstip zal worden gesloten. Over dit voorstel wordt niet beraadslaagd. Wordt het aangenomen, dan heeft de Voorzitter de bevoegdheid de nog beschikbare tijd naar billijkheid te verdelen.

§ 4. Stemming over zaken

Artikel 69. Nemen van een besluit; stemming

  • 1 Nadat de beraadslaging is gesloten, gaat de Kamer zo nodig over tot het nemen van een besluit.

  • 2 De stemming over moties kan worden aangehouden; heeft zij niet plaats gevonden in de eerste vergadering twee maanden na het besluit tot aanhouden - recessen niet meegerekend - dan wordt de motie geacht te zijn vervallen. De Kamer kan anders besluiten.

  • 3 Stemming geschiedt door handopsteken.

  • 4 Een stemming kan achterwege blijven indien geen van de leden daarom vraagt. In dat geval stelt de Voorzitter voor het besluit zonder stemming te nemen. Evenwel kunnen in de vergaderzaal aanwezige leden aantekening vragen, dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd; in dat geval wordt het besluit geacht met de stemmen van de overige leden te zijn genomen.

Artikel 70. Hoofdelijke stemming

  • 1 In afwijking van artikel 69, derde lid, vindt hoofdelijke stemming plaats indien een lid daarom vraagt.

  • 2 Hoofdelijke stemming vindt eveneens plaats, wanneer naar het oordeel van een lid de stemverhouding bij een stemming bij handopsteken niet duidelijk is; tot zulk een hoofdelijke stemming kan niet worden overgegaan, wanneer de uitslag van de stemming bij handopsteken is vastgesteld.

  • 3 Voor de hoofdelijke stemming wordt door het lot beslist, bij welk nummer van de presentielijst zij een aanvang zal nemen.

  • 4 Bij hoofdelijke stemming brengt ieder lid mondeling zijn stem uit met het woord "voor" of het woord "tegen".

  • 5 Indien bij hoofdelijke stemming blijkt, dat het voor de opening van de vergadering vereiste aantal leden niet meer aanwezig is, kan de Voorzitter hetzij de vergadering voor enige tijd schorsen en haar indien bij heropening weer voldoende leden aanwezig blijken te zijn voortzetten, hetzij de vergadering sluiten en tegen een later tijdstip een nieuwe vergadering bijeenroepen.

Artikel 71. Vergissing bij het uitbrengen van de stem

Heeft een lid zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, dan kan hij deze vergissing herstellen voordat het volgende lid heeft gestemd. Bemerkt hij zijn vergissing eerst later, dan kan hij na afloop van de stemming wel aantekening vragen, dat hij zich heeft vergist; in de uitslag van de stemming brengt dit echter geen verandering.

Artikel 72. Staken van stemmen

  • 1 Bij staken van stemmen is, indien de vergadering voltallig is, het voorstel niet aangenomen.

  • 2 Is de vergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Staken de stemmen opnieuw, dan is het voorstel niet aangenomen.

Artikel 73. Stemverklaring

  • 1 Na de stemming kunnen stemverklaringen worden afgelegd.

  • 2 De Voorzitter kan toelaten, dat stemverklaringen worden afgelegd na de sluiting der beraadslaging, doch dan onmiddellijk voorafgaande aan de stemming. In dat geval kan na een afgelegde stemverklaring de beraadslaging niet worden heropend.

  • 3 Een stemverklaring mag niet langer duren dan twee minuten.

§ 5. Stemming over personen

Artikel 74. Stemopneming bij stemming over personen

Stemming over personen voor benoemingen, voordrachten of keuzen geschiedt met stembriefjes, welke in een bus worden geworpen. Bij zulk een stemming benoemt de Voorzitter vier leden tot stemopnemers. Nadat de eerstbenoemde stemopnemer het getal van de in de bus gevonden stembriefjes en de Voorzitter dat van de aanwezige leden hebben opgegeven, maakt de eerstbenoemde stemopnemer de uitslag bekend.

Artikel 75. Invulling van de stembriefjes

Voor iedere kandidaat afzonderlijk wordt een stembriefje ingevuld, dat een duidelijke aanwijzing van de persoon moet bevatten. In geval van twijfel beslist de Kamer.

Artikel 76. Minder stembriefjes dan quorum

Indien het getal van de in de bus gevonden stembriefjes minder bedraagt dan het voor de opening van de vergadering vereiste aantal leden dan is artikel 70, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 77. Ongeldige stemmen

Niet of niet behoorlijk ingevulde stembriefjes tellen voor de bepaling van de meerderheid niet mee.

Artikel 78. Nietige stemming

De stemming is nietig:

  • a. indien het getal van de in de bus gevonden stembriefjes groter is dan dat van de leden die de presentielijst hebben getekend en dit verschil van invloed heeft kunnen zijn op de uitslag;

  • b. indien het getal van de behoorlijk ingevulde stembriefjes minder bedraagt dan het voor de opening van de vergadering vereiste aantal leden.

Artikel 79. Vrije stemming

De eerste stemming is vrij. Wanneer niemand bij deze eerste stemming de volstrekte meerderheid behaalt, vindt een tweede, eveneens vrije stemming plaats.

Artikel 80. Derde stemming

Indien ook bij de tweede stemming niemand de volstrekte meerderheid verkrijgt, heeft een derde stemming plaats, nu tussen de vier personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd. Zijn bij de tweede stemming slechts op drie of vier personen stemmen uitgebracht, dan vindt de derde stemming plaats tussen de twee personen, op wie het hoogste aantal stemmen is uitgebracht.

Artikel 81. Vierde stemming

Wanneer ook bij de derde stemming geen volstrekte meerderheid wordt verkregen, heeft een vierde stemming plaats tussen de twee personen, die bij de derde stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd.

Artikel 82. Tussenstemming

Indien bij de tweede of derde stemming niet is uitgemaakt tussen wie moet worden overgestemd, heeft er nog een tussenstemming plaats om hierover te beslissen.

Artikel 83. Staken van stemmen

  • 1 Indien bij een tussenstemming of bij een stemming tussen twee personen de stemmen staken, beslist het lot.

  • 2 Om deze beslissing tot stand te brengen worden de vereiste naambriefjes, behoorlijk toegevouwen, door een der stemopnemers in de bus geworpen en door een andere stemopnemer een voor een uitgetrokken en voorgelezen. De persoon, op het eerstuitgetrokken naambriefje vermeld, is de gekozene.

Artikel 84. Niet in de Grondwet vermelde keuzen

Betreft het benoemingen, voordrachten of keuzen, die niet in de Grondwet zijn vermeld, dan kan de Kamer in een bijzonder geval daarvoor andere regels doen gelden.

Artikel 85. Keuze van personen door de commissies

De keuze van personen door de commissies vindt op dezelfde wijze plaats als die door de Kamer, met dien verstande, dat bij de derde stemming de keuze gaat tussen de twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen hebben verkregen.

Artikel 86. Aanbieding aan de Koning

De Voorzitter draagt zorg, dat de voordrachten van personen van wie de benoeming geschiedt bij koninklijk besluit mondeling of schriftelijk aan de Koning worden aangeboden.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 87. Officieel verslag en Handelingen

  • 1 De griffier draagt zorg dat van elke vergadering en van elke bijeenkomst bedoeld in artikel 50 een stenografisch verslag (Handelingen) van de gehouden beraadslaging wordt gemaakt. Op dit verslag is het in artikel 24, eerste lid, bedoelde reglement van toepassing.

  • 2 De griffier draagt zorg, dat van elke vergadering en van elke bijeenkomst bedoeld in artikel 50 een officieel verslag wordt gemaakt. Dit verslag behelst in elk geval de namen van de leden die tegenwoordig waren en van hen die zich bij de stemmingen voor of tegen verklaarden, een beknopte opgave van de inhoud van alle ingekomen stukken, en alle door de Kamer of door de Voorzitter genomen besluiten. Het officieel verslag wordt vastgesteld door de Voorzitter en de griffier, ten bewijze daarvan door hen ondertekend, en in het Centraal Archief van de Tweede Kamer bewaard.

  • 3 Indien ministers of de personen die hen in de vergadering bijstaan, gedurende de openbare beraadslaging gestelde vragen voor de sluiting van de beraadslaging deels schriftelijk, deels mondeling beantwoorden, worden de schriftelijke antwoorden opgenomen in een bijlage bij het verslag van de vergadering, waarin de overige vragen mondeling werden beantwoord.

Artikel 88. Geheimhouding

  • 1 De Kamer, met gesloten deuren vergaderend, kan omtrent het aldaar behandelde geheimhouding opleggen.

  • 2 De geheimhouding wordt door alle leden, ook door hen die later van het verhandelde kennis hebben genomen, bewaard. Zij kan door de Kamer, met gesloten deuren vergaderend, worden opgeheven.

Artikel 89. Verslag of notulen van een vergadering met gesloten deuren

  • 1 De Kamer kan besluiten, dat in een vergadering met gesloten deuren stenografen aanwezig mogen zijn. In dat geval wordt van het verhandelde overeenkomstig de daarvoor geldende regels een stenografisch verslag gemaakt, dat echter, tenzij de Kamer dadelijk of later anders besluit, niet wordt gedrukt, doch in het Centraal Archief van de Tweede Kamer achter slot wordt bewaard, tenzij de Kamer anders besluit.

  • 2 Heeft de Kamer niet besloten, dat stenografen aanwezig mogen zijn, dan maakt de griffier notulen. Deze worden dadelijk of in een volgende vergadering met gesloten deuren gelezen en aan goedkeuring onderworpen. Behalve hetgeen in artikel 87, tweede lid, tweede volzin, is vermeld, behelzen deze notulen een beknopt verslag van de beraadslagingen. Zij worden in het Centraal Archief van de Tweede Kamer achter slot bewaard, tenzij de Kamer anders besluit.

Hoofdstuk IX. Behandeling voorstellen van (rijks)wet, initiatiefvoorstellen van wet, andere in handen van een commissie gestelde stukken en verdragen

§ 1. Voorstellen van wet

Artikel 90. Inhandenstelling

  • 1 Voorstellen van wet worden door het Presidium in handen van een vaste of algemene commissie gesteld.

  • 2 Het besluit wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk ter kennis van de leden gebracht. Is het besluit niet met eenparigheid van stemmen genomen, dan wordt daaraan geen uitvoering gegeven voordat daarvan mededeling is gedaan in een openbare vergadering van de Kamer. Bij die mededeling kan de Kamer anders besluiten. Een voorstel hiertoe kan door ieder lid worden gedaan.

Artikel 91. Debat op hoofdlijnen

De Kamer kan op voorstel van de commissie besluiten dat de beraadslaging in het algemeen over een voorstel van wet zal geschieden voordat met het onderzoek door de commissie een aanvang wordt gemaakt.

Artikel 92. Wetgevingsrapport

  • 1 Voordat met het onderzoek door de commissie een aanvang is gemaakt, adviseert de griffier van de commissie over de vraag of het wenselijk is dat over dat voorstel een wetgevingsrapport wordt uitgebracht.

  • 2 Een wetgevingsrapport wordt opgesteld door de griffier van de commissie.

Artikel 93. Inzenden van opmerkingen (inbreng)

  • 1 De leden van de Kamer zijn bevoegd binnen een door de commissie te bepalen termijn schriftelijk hun opmerkingen omtrent een voorstel van wet aan haar in te zenden. Van de gestelde termijn wordt mededeling gedaan aan de leden van de Kamer.

  • 2 De commissie stelt de in het eerste lid bedoelde termijn vast binnen veertien dagen nadat het voorstel van wet in haar handen is gesteld.

  • 3 De commissie kan besluiten dat de opmerkingen van de leden van de Kamer, behalve langs de in het eerste lid voorziene schriftelijke weg, zullen worden ingebracht in een voor alle leden van de Kamer toegankelijke vergadering. In een in de eerste volzin bedoelde vergadering is elk lid van de Kamer bevoegd aan de beraadslaging deel te nemen.

Artikel 93a. Rapporteur

Een commissie kan een van haar leden benoemen tot rapporteur over een in haar handen gesteld wetsvoorstel.

Artikel 94. Verslag

  • 1 De commissie brengt een verslag uit waaruit blijkt dat zij de behandeling in een openbare vergadering van de Kamer, al dan niet onder voorbehoud, voldoende voorbereid acht.

  • 2 Een verslag wordt dadelijk gedrukt, aan de leden rondgedeeld en aan de regering toegezonden. Bijlagen bij verslagen worden eveneens gedrukt en rondgedeeld, tenzij de commissie bepaalt, dat ze ter inzage zullen worden gelegd. Zijn de bijlagen van vertrouwelijke aard, dan worden ze ter vertrouwelijke inzage van de leden gelegd.

  • 3 Na ontvangst van de nota naar aanleiding van het verslag kan de commissie besluiten een nader verslag uit te brengen.

Artikel 95. Termijnen

  • 1 Nadat een voorstel van wet in handen van een commissie is gesteld, kan het Presidium een termijn vaststellen waarbinnen die commissie haar verslag vaststelt.

  • 2 Indien de commissie binnen de bepaalde tijd niet gereed kan zijn, vraagt zij verlenging van de termijn. Hierover wordt door het Presidium beslist. Deze beslissing wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk ter kennis van de leden van de Kamer gebracht. Tevens wordt daarvan mededeling gedaan in een openbare vergadering van de Kamer. Is de beslissing niet met eenparigheid van stemmen genomen, dan kan bij die mededeling de Kamer anders besluiten. Een voorstel hiertoe kan door ieder lid worden gedaan. Is een termijn eenmaal door het Presidium verlengd, dan kan een verdere verlenging alleen door de Kamer worden toegestaan, tenzij de Kamer tot nadere bijeenroeping is uiteengegaan, in welk geval het Presidium een verdere verlenging kan toestaan.

  • 3 Mocht de commissie in gebreke zijn gebleven binnen de daarvoor gestelde termijn verslag uit te brengen, dan kan de Kamer de beraadslaging openen zonder dat een verslag is uitgebracht.

Artikel 96. Indienen amendementen

  • 1 Vanaf het tijdstip dat een voorstel van wet in handen van een commissie is gesteld staat het ieder lid vrij amendementen, voorzien van een beknopte toelichting, in te dienen.

  • 2 Een amendement wordt met de meeste spoed vermenigvuldigd en rondgedeeld.

Artikel 97. Toelaatbaarheid amendementen

  • 1 Een amendement is ontoelaatbaar, indien het een strekking heeft, tegengesteld aan die van het voorstel van wet, of indien er tussen de materie van het amendement en die van het voorstel geen rechtstreeks verband bestaat.

  • 2 Een amendement wordt geacht toelaatbaar te zijn zolang de Kamer het niet ontoelaatbaar heeft verklaard. Een daartoe strekkend voorstel kan, zo nodig met onderbreking van de orde, worden gedaan hetzij door de Voorzitter, hetzij door een van de leden.

Artikel 98. Wijzigen en intrekken van amendementen

De eerste ondertekenaar is bevoegd in het amendement veranderingen aan te brengen. De eerste ondertekenaar is ook bevoegd het amendement in te trekken, doch indien de beraadslaging gesloten is alleen met toestemming van de Kamer.

Artikel 99. Subamendementen

De regels die voor amendementen gelden zijn ook van toepassing op voorstellen tot wijziging van door een ander lid ingediende amendementen.

Artikel 100. Overnemen van amendementen

  • 1 De Voorzitter deelt tijdens de beraadslaging over een voorstel van wet mee dat een amendement is overgenomen indien:

    • a. de minister te kennen geeft zich met de inhoud van een ingediend amendement te kunnen verenigen; en

    • b. de Voorzitter zich ervan heeft overtuigd dat geen van de in de vergaderzaal aanwezige leden zich tegen het overnemen van het amendement verzet.

  • 2 Een overgenomen amendement is vanaf het tijdstip van de in het eerste lid bedoelde mededeling onderdeel van het voorstel van wet; het maakt geen afzonderlijk onderwerp van de beraadslaging meer uit.

  • 3 Tijdens een wetgevingsoverleg kan een amendement niet worden overgenomen.

Artikel 101. Algemene beraadslaging in twee termijnen; artikelsgewijze behandeling

  • 1 De algemene beraadslaging over een voorstel van wet vindt plaats in twee termijnen.

  • 2 De Kamer kan besluiten na de algemene beraadslaging een voor een in hun volgorde de afzonderlijke artikelen en de daarop voorgestelde amendementen en tenslotte de beweegreden van het voorstel in behandeling te nemen.

  • 3 De Kamer kan tot een andere wijze van behandeling besluiten.

Artikel 102. Behandeling voorstel van wet en artikelsgewijze behandeling in wetgevingsoverleg

  • 1 De Kamer kan op voorstel van het Presidium, de commissie gehoord, besluiten:

    • a. dat, onverminderd het bepaalde in artikel 91, over een voorstel van wet een wetgevingsoverleg wordt gehouden voordat het in een vergadering van de Kamer aan de orde komt;

    • b. dat, na de algemene beraadslaging over een voorstel van wet, de beraadslaging over de afzonderlijke artikelen en de beweegreden van dat voorstel in een wetgevingsoverleg plaatsvindt.

  • 2 In een wetgevingsoverleg als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden de artikelen van een voorstel van wet en de daarop ingediende amendementen op dezelfde wijze behandeld als voor de behandeling van artikelen en amendementen in de vergadering van de Kamer is voorgeschreven.

Artikel 103. Volgorde van stemmen; vervallen van amendementen

  • 1 Bij het stemmen over een artikel onderscheidenlijk de beweegreden en over de daarop voorgestelde amendementen wordt de volgende volgorde in acht genomen: eerst wordt gestemd over de subamendementen, daarna over de amendementen en tenslotte over het artikel of de beweegreden.

  • 2 Van amendementen op eenzelfde gedeelte van het wetsvoorstel komt het amendement met de verste strekking het eerst in stemming. Bij geschil hierover beslist de Kamer.

  • 3 De Kamer kan besluiten dat over onderdelen van een amendement, van een artikel, of van de beweegreden afzonderlijk zal worden gestemd.

  • 4 De Kamer kan beslissen dat amendementen door het aanbrengen van andere wijzigingen als vervallen moeten worden beschouwd.

Artikel 104. Eindstemming over het voorstel van wet

Nadat over alle artikelen en over de beweegreden is gestemd, vindt de eindstemming over het voorstel in zijn geheel plaats.

Artikel 105. Tweede lezing

  • 1 Indien het voorstel van wet in de loop van de beraadslaging of ten gevolge van de stemmingen wijziging heeft ondergaan, kan de Kamer besluiten de eindstemming tot een volgende vergadering uit te stellen.

  • 2 In die tussentijd kunnen wijzigingen worden voorgesteld die noodzakelijk zijn geworden door nog voor de stemming aangebrachte en door ten gevolge van de stemming aangebrachte wijzigingen; ook kunnen deze voorstellen strekken tot het herstellen van kennelijke vergissingen. De voorstellen bedoeld in de eerste volzin kunnen worden gedaan door de regering en door de desbetreffende commissie.

  • 3 Over de aldus voorgestelde wijzigingen wordt onmiddellijk gestemd, tenzij zij de Kamer aanleiding geven tot heropening van de beraadslaging.

Artikel 106. Verandering van volgnummers, aanhalingen, e.d.

  • 1 Verandering van het volgnummer van artikelen, van artikelleden of van gedeelten daarvan, nodig geworden door wijzigingen die in een voorstel van wet zijn gebracht, en veranderingen in de verwijzing naar artikelen, naar artikelleden of naar gedeelten daarvan, die het gevolg daarvan zijn, worden door de Voorzitter aangebracht.

  • 2 De Kamer kan besluiten de in het eerste lid bedoelde veranderingen geheel of gedeeltelijk achterwege te laten.

Artikel 107. Verzending van voorstel van wet naar Eerste Kamer

De Voorzitter zendt een aangenomen voorstel van wet door naar de Voorzitter van de Eerste Kamer met het volgende formulier: "De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt bijgaand door haar aangenomen wetsvoorstel aan de Eerste Kamer".

Artikel 108. Terugzending van verworpen voorstel van wet

De Voorzitter zendt een verworpen voorstel van wet, door of vanwege de Koning ingediend, terug naar de Koning met het volgende formulier: "De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft het hierbij wederom gaande wetsvoorstel verworpen".

§ 2. Voorstellen van Rijkswet

Artikel 109. Algemene regel

De behandeling van voorstellen van Rijkswet geschiedt op dezelfde wijze als die van andere voorstellen van wet, doch met inachtneming van de volgende bijzondere regels.

Artikel 110. Schriftelijke voorbereiding

De voorbereiding van de openbare beraadslaging in de Kamer over een voorstel van Rijkswet geschiedt langs schriftelijke weg.

Artikel 111. Stellen van een termijn

Voorstellen tot het bepalen van een termijn waarbinnen het vertegenwoordigende lichaam van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk van Aruba bevoegd is over een voorstel van Rijkswet schriftelijk verslag uit te brengen, en voorstellen om aan de regering te verzoeken zulk een termijn te stellen, moeten in een vergadering van de Kamer worden gedaan hetzij door de Voorzitter, hetzij door een van de leden.

Artikel 112. Verslag van het vertegenwoordigende lichaam

Het schriftelijke verslag van het vertegenwoordigende lichaam wordt gedrukt, aan de leden rondgedeeld en aan de regering toegezonden.

Artikel 113. Aanneming met minder dan drie vijfden van de stemmen

Indien de Kamer, nadat de Gevolmachtigde Minister onderscheidenlijk de bijzondere gedelegeerde zich tegen het voorstel heeft verklaard, dit aanneemt met een geringere meerderheid dan drie vijfden van het aantal der uitgebrachte stemmen, zendt de Voorzitter het aangenomen voorstel niet aan de Eerste Kamer, doch geeft hij van deze aanneming kennis aan de minister-president. Deelt deze mede, dat het voorstel wordt gehandhaafd, dan zendt de Voorzitter het alsnog aan de Eerste Kamer.

§ 3. Initiatiefvoorstellen van wet

Artikel 114. Inzenden van initiatiefvoorstellen van (Rijks)wet

  • 1 Voorstellen van wet of van Rijkswet, door een of meer leden aanhangig te maken en alle voorstellen, ingevolge artikel 15 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden door de Gevolmachtigde Minister voor de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk van Aruba te doen, worden schriftelijk en ondertekend bij de Voorzitter ingezonden.

  • 2 Door de leden aanhangig gemaakte of door de Gevolmachtigde Minister gedane voorstellen van Rijkswet worden door de Voorzitter dadelijk na ontvangst aan het vertegenwoordigende lichaam van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk van Aruba gezonden.

Artikel 115. Horen Raad van State

  • 1 Voordat een door leden aanhangig gemaakt voorstel van wet of van Rijkswet door de Kamer in behandeling wordt genomen hoort zij de Raad van State.

  • 2 De Kamer kan de Raad van State voorts horen omtrent de in het eerste lid bedoelde voorstellen, nadat deze in behandeling zijn genomen. Een daartoe strekkend voorstel kan, zo nodig met doorbreking van de orde, door een lid worden gedaan tot aan het tijdstip van de eindstemming over het voorstel van wet in zijn geheel.

Artikel 116. Wijze van behandeling initiatiefvoorstellen van wet

  • 1 Door leden aanhangig gemaakte voorstellen van wet of van Rijkswet worden op dezelfde wijze behandeld als door of vanwege de Koning ingediende voorstellen van wet of van Rijkswet, met dien verstande dat overal waar sprake is van het optreden van een minister, de initiatiefnemer of de initiatiefnemers in diens plaats optreedt onderscheidenlijk optreden en dat de initiatiefnemers niet aan het onderzoek van het voorstel kunnen deelnemen.

  • 2 Een of meer initiatiefnemers kunnen zich in de vergaderingen van de commissies en van de Kamer doen bijstaan door ten hoogste twee door hen daartoe aangewezen personen.

  • 3 Als ministers bij de behandeling in de Kamer het woord verlangen, krijgen zij dit na de initiatiefnemers, tenzij de Kamer anders besluit.

Artikel 117. Verzending van initiatiefvoorstel van wet naar Eerste Kamer

De Voorzitter zendt een aangenomen voorstel van wet, door een of meer leden aanhangig gemaakt, door naar de Voorzitter van de Eerste Kamer met het volgende formulier: "De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt bijgaand door haar aangenomen wetsvoorstel aan de Eerste Kamer. Zij heeft ...... opgedragen het voorstel in die Kamer te verdedigen".

Artikel 118. Verdediging in de Eerste Kamer

Tenzij de Kamer anders besluit, wordt de verdediging, bedoeld in artikel 85 van de Grondwet, opgedragen aan de initiatiefnemer(s).

§ 4. Andere in handen van een commissie gestelde stukken

Artikel 119. Inhandenstelling

  • 1 Het Presidium kan besluiten andere stukken dan een voorstel van wet in handen van een commissie te stellen. Deze andere stukken kunnen afkomstig zijn van het kabinet dan wel van één of meer leden.

  • 2 Voordat het Presidium besluit een stuk als bedoeld in het eerste lid in handen van een commissie te stellen, onderzoekt het of dat stuk wordt voorafgegaan door een aparte paragraaf met duidelijke beslispunten.

  • 3 Het Presidium kan aan de Kamer voorstellen een stuk aan de regering dan wel de leden van wie het stuk afkomstig is terug te zenden om alsnog te worden voorzien van de in het tweede lid bedoelde beslispunten.

  • 4 Een besluit tot inhandenstelling wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk ter kennis van de leden gebracht. Is het besluit niet met eenparigheid van stemmen genomen, dan wordt daaraan geen uitvoering gegeven voordat daarvan mededeling is gedaan in een openbare vergadering van de Kamer. Bij die mededeling kan de Kamer anders besluiten. Een voorstel hiertoe kan door ieder lid worden gedaan.

  • 5 Blijft een besluit van het Presidium achterwege, dan kan ieder lid in een openbare vergadering de Kamer een voorstel doen het stuk in handen van een commissie te stellen.

Artikel 120. Debat op hoofdlijnen over in handen gestelde stukken

De Kamer kan, op voorstel van het Presidium, de commissie gehoord, besluiten dat de beraadslaging [tekstcorrectie :“beraadslaging” moet zijn “beraadslaging in”.] het algemeen over een in handen van een commissie gesteld stuk zal geschieden voordat met het onderzoek door de commissie een aanvang is gemaakt.

Artikel 121. Inzenden van opmerkingen (inbreng)

  • 1 De leden van de Kamer zijn bevoegd binnen een door de commissie te bepalen termijn schriftelijk hun opmerkingen omtrent een in handen van een commissie gesteld stuk aan haar in te zenden. Van de gestelde termijn wordt mededeling gedaan aan de leden van de Kamer.

  • 2 De commissie stelt de in het eerste lid bedoelde termijn vast binnen veertien dagen nadat stuk in haar handen is gesteld.

  • 3 De commissie kan besluiten dat de opmerkingen van de leden van de Kamer, behalve langs de in het eerste lid voorziene schriftelijke weg, zullen worden ingebracht in een voor alle leden van de Kamer toegankelijke vergadering. In een in de eerste volzin bedoelde vergadering is elk lid van de Kamer bevoegd aan de beraadslaging deel te nemen.

Artikel 122. Termijnen

  • 1 Nadat het stuk in handen van een commissie is gesteld, kan het Presidium een termijn vaststellen waarbinnen die commissie haar verslag of haar lijst van vragen vaststelt.

  • 2 Indien de commissie binnen de bepaalde tijd niet gereed kan zijn, vraagt zij verlenging van de termijn. Hierover wordt door het Presidium beslist. Deze beslissing wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk ter kennis van de leden van de Kamer gebracht. Tevens wordt daarvan mededeling gedaan in een openbare vergadering van de Kamer. Is de beslissing niet met eenparigheid van stemmen genomen, dan kan bij die mededeling de Kamer anders besluiten. Een voorstel hiertoe kan door ieder lid worden gedaan. Is een termijn eenmaal door het Presidium verlengd, dan kan een verdere verlenging alleen door de Kamer worden toegestaan, tenzij de Kamer tot nadere bijeenroeping uiteengegaan is, in welk geval het Presidium een verdere verlenging kan toestaan.

  • 3 Mocht de commissie in gebreke gebleven zijn binnen de daarvoor gestelde termijn een verslag of lijst van vragen uit te brengen, dan kan de Kamer de beraadslaging openen zonder dat een verslag of lijst van vragen is uitgebracht.

Artikel 123. Nota-overleg

Over een in handen van een commissie gesteld stuk kan een nota-overleg worden gehouden.

§ 5. Verdragen

Artikel 124. Verdrag ter stilzwijgende goedkeuring

  • 1 Zodra een verdrag ter stilzwijgende goedkeuring aan de Kamer wordt overgelegd, tekent de griffier op de begeleidende brief de dag van ontvangst aan en de dag, waarop de wens, dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring der Staten-Generaal zal worden onderworpen, uiterlijk te kennen kan worden gegeven. Hij draagt zorg, dat de begeleidende brief met de genoemde aantekening onverwijld gedrukt aan de leden wordt rondgedeeld en, indien het een verdrag betreft, dat de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk Aruba raakt, aan de desbetreffende Gevolmachtigde Minister wordt toegezonden. Als eerste dag van de termijn, bepaald in artikel 61 de Grondwet naar de tekst van 1972 dan wel bij de in het tweede lid van artikel 91 van de Grondwet bedoelde wet, geldt de dag na die van de ontvangst van het overgelegde verdrag.

  • 2 De wens kan te kennen worden gegeven door of namens de Kamer of door ten minste dertig leden. Betreft het een verdrag, dat de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba raakt, dan kan de wens ook door de desbetreffende Gevolmachtigde Minister te kennen worden gegeven.

Artikel 125. Uitspreken van de wens door de Kamer zelf

  • 1 Indien de Kamer besluit de bedoelde wens te kennen te geven, doet de Voorzitter hiervan onverwijld mededeling aan de Minister van Buitenlandse Zaken en aan de Voorzitter van de Eerste Kamer. Betreft het een verdrag, dat de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk Aruba raakt, dan doet de Voorzitter deze mededeling tevens aan de desbetreffende Gevolmachtigde Minister.

  • 2 Een voorstel tot het te kennen geven van deze wens moet in een vergadering van de Kamer worden gedaan hetzij door de Voorzitter, hetzij door een van de leden.

  • 3 Verkrijgt zulk een voorstel geen meerderheid, doch verklaren ten minste dertig leden zich daarvoor, dan vindt artikel 127 toepassing.

Artikel 126. Uitspreken van de wens namens de Kamer door de Voorzitter

De wens, dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal zal worden onderworpen, kan namens de Kamer door de Voorzitter te kennen worden gegeven. Alvorens hiertoe te besluiten, raadpleegt hij zo mogelijk de daarvoor in aanmerking komende commissie of commissies. Hij geeft de wens te kennen aan de Minister van Buitenlandse Zaken en deelt onverwijld aan de Kamer en aan de Voorzitter van de Eerste Kamer mede, op welk tijdstip hij dit heeft gedaan. Betreft het een verdrag, dat de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk Aruba raakt, dan doet de Voorzitter deze mededeling tevens aan de desbetreffende Gevolmachtigde Minister.

Artikel 127. Uitspreken van de wens door dertig leden

Indien dertig of meer leden de bedoelde wens te kennen willen geven, doen zij dit door schriftelijke mededeling aan de Voorzitter, die hiervan onverwijld kennis geeft aan de Minister van Buitenlandse Zaken. De Voorzitter deelt onverwijld aan de Kamer en aan de Voorzitter van de Eerste Kamer en, indien het een verdrag betreft, dat de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk Aruba raakt, tevens aan de desbetreffende Gevolmachtigde Minister mede, door welke leden de wens te kennen is gegeven en op welk tijdstip hij hiervan aan de Minister van Buitenlandse Zaken kennis heeft gegeven.

Artikel 128. Uitspreken van de wens door de Gevolmachtigde Minister

  • 1 Indien de Gevolmachtigde Minister de bedoelde wens door tussenkomst van de Voorzitter te kennen geeft, geeft deze hiervan onverwijld kennis aan de Kamer, de Voorzitter van de Eerste Kamer en de Minister van Buitenlandse Zaken. Bij de kennisgeving aan de Kamer en de Voorzitter van de Eerste Kamer doet hij voorts mededeling van het tijdstip van de kennisgeving aan de Minister van Buitenlandse Zaken. Indien de Gevolmachtigde Minister de bedoelde wens te kennen geeft, doet de Voorzitter, zodra hij dit verneemt, hiervan onverwijld mededeling aan de Kamer.

  • 2 Betreft een voorstel, als bedoeld in artikel 125, een verdrag, dat de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk Aruba raakt, dan wordt de desbetreffende Gevolmachtigde Minister in de gelegenheid gesteld de mondelinge behandeling van dat voorstel bij te wonen en daarbij zodanige voorlichting aan de Kamer te verstrekken als hij gewenst oordeelt.

Artikel 129. Toetreding tot en opzegging van een verdrag

Indien aan de Staten-Generaal mededeling wordt gedaan van het voornemen tot toetreding tot of opzegging van een verdrag, vindt het bepaalde in de artikelen 124 tot en met 128 overeenkomstig toepassing.

Hoofdstuk X. Verzoekschriften

Artikel 131. Behandeling van de conclusies van de commissie voor de Verzoekschriften

  • 1 Bij de openbare behandeling van de door de commissie voor de Verzoekschriften voorgestelde conclusies kan ieder lid amendementen op deze conclusies voorstellen. Op deze voorstellen zijn de bepalingen omtrent amendementen op voorstellen van wet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat ook amendementen, waarvan strekking tegengesteld is aan die van de conclusies van de commissie, toelaatbaar zijn.

  • 2 Verwerpt de Kamer de voorgestelde conclusies zonder daarvoor andere in de plaats te stellen, dan worden de stukken in handen van een tijdelijke commissie gesteld of, indien de conclusies reeds door een tijdelijke commissie waren voorgesteld, in handen van een nieuwe tijdelijke commissie, die daaromtrent nader aan de Kamer verslag zal moeten uitbrengen.

Artikel 132. Minister besluit geen gevolg te geven aan besluit; inhandenstelling

Indien de Kamer zich heeft verenigd met de conclusies in een verslag van de commissie voor de Verzoekschriften, waarbij een minister wordt uitgenodigd iets te doen of na te laten en de minister bij brief te kennen heeft gegeven daaraan geen gevolg te geven, wordt deze brief in handen gesteld van de commissie voor de Verzoekschriften, die aan de Kamer kan voorstellen dit stuk met de onder haar berustende stukken te stellen in handen van een vaste of een algemene commissie, ten einde daarover dan nader aan de Kamer verslag uit te brengen.

Hoofdstuk XI. Het vragen van inlichtingen aan de regering

§ 1. De interpellatie

Artikel 133. De interpellatie

  • 1 Indien een lid over een onderwerp dat vreemd is aan de orde van de dag inlichtingen van een of meer ministers verlangt, kan hij, onder aanduiding van de voornaamste punten waarover hij vragen wil stellen, aan de Kamer verlof vragen tot het houden van een interpellatie. Zulk een verlof wordt mondeling gevraagd bij gelegenheid van een regeling van werkzaamheden. De Voorzitter kan ook op een ander tijdstip het aanvragen van een interpellatie toestaan.

  • 2 De Kamer verleent het verlof indien het verzoek tot het houden van interpellatie wordt gesteund door ten minste dertig leden.

  • 3 Wanneer de Kamer het gevraagde verlof verleent, bepaalt zij hetzij dadelijk, hetzij later, een dag, waarop de interpellatie zal worden gehouden. De daarbij betrokken minister wordt uitgenodigd op de bepaalde dag in de vergadering tegenwoordig te zijn. Indien de zaak zeer veel spoed vereist en de minister tegenwoordig is, kan de Kamer besluiten, dat de interpellatie dadelijk wordt gehouden. De minister geeft dan, indien hem dit mogelijk is, dadelijk de gevraagde inlichtingen; is hem dit niet mogelijk, dan stelt de Kamer de verdere behandeling tot een later tijdstip uit.

  • 4 De interpellant doet, tenzij de interpellatie dadelijk wordt gehouden, de Voorzitter zo spoedig mogelijk schriftelijk weten, welke vragen hij bij de interpellatie zal stellen. Deze zendt ze aan de daarbij betrokken minister door, tenzij bij hem, wegens vorm of inhoud van de vragen, daartegen overwegend bezwaar bestaat. Doorgezonden vragen brengt de Voorzitter ter kennis van de leden.

  • 5 Bij een interpellatie voert de interpellant niet meer dan twee malen en een ander lid niet meer dan eenmaal het woord, tenzij de Kamer hiertoe verlof geeft.

§ 2. Schriftelijke vragen

Artikel 134. Indienen schriftelijke vragen

  • 1 Het lid dat schriftelijk vragen wil stellen aan een of meer ministers dient deze vragen bij de Voorzitter in. De vragen dienen kort en duidelijk geformuleerd te zijn.

  • 2 De Voorzitter zendt de vragen aan de desbetreffende minister, tenzij bij hem wegens vorm of inhoud van de vragen daartegen overwegend bezwaar bestaat. De Voorzitter brengt de doorgezonden vragen ter kennis van de leden en maakt deze openbaar.

Artikel 135. Beantwoording schriftelijke vragen

  • 1 Indien de minister niet in staat is de vragen binnen drie weken te beantwoorden laat hij dit de Voorzitter onder opgave van redenen weten.

  • 2 De Griffier is belast met de publicatie elke drie maanden van een overzicht van de vragen die langer dan zes weken op beantwoording wachten.

  • 3 De minister kan aan de Voorzitter te kennen geven dat hij een vraag niet schriftelijk maar mondeling wil beantwoorden. De vraag wordt dan beantwoord tijdens het eerstvolgende mondelinge vragenuur.

  • 4 De vragen worden met de schriftelijke antwoorden opgenomen in het Aanhangsel van de Handelingen.

§ 3. Het mondelinge vragenuur

Artikel 136. Het mondelinge vragenuur

  • 1 Het mondelinge vragenuur vindt plaats op dinsdag aan het begin van de vergadering. De ministers zijn op dit tijdstip steeds beschikbaar behoudens verplichtingen die naar het oordeel van de Voorzitter voor moeten gaan.

  • 2 Het lid dat tijdens het vragenuur vragen wil stellen, meldt dit, onder aanduiding van het onderwerp, schriftelijk bij de Voorzitter aan uiterlijk dinsdag 12.00 uur. De aanmelding kan niet eerder geschieden dan donderdag 12.00 uur in de voorgaande week dan wel, indien dit later is, direct na sluiting van de laatste vergadering in de voorgaande week.

  • 3 De Voorzitter beslist welke van de aangemelde vragen binnen het uur worden gesteld.

  • 4 De Kamer kan in een bijzonder geval voor het mondeling vragenuur ook een ander tijdstip vaststellen. De Voorzitter bepaalt dan het tijdstip waarop het onderwerp van de vragen bij hem dient te zijn aangemeld.

  • 5 De Voorzitter nodigt de desbetreffende ministers uit voor het vragenuur, waarbij hij mededeling doet van het onderwerp van de vragen. Vervolgens maakt de Voorzitter het onderwerp van de vragen openbaar.

Artikel 138. Volgorde vragenstellers en spreektijden

  • 1 De Voorzitter bepaalt de volgorde waarin de onderwerpen tijdens het vragenuur aan de orde worden gesteld.

  • 2 De vragensteller wordt voor ten hoogste twee minuten het woord verleend om aan een of meer ministers vragen te stellen en een toelichting te geven. De minister of – indien de vragen aan meer ministers zijn gericht – de ministers gezamenlijk wordt voor ten hoogste vijf minuten het woord verleend om de vragen te beantwoorden. Interrupties door de vragensteller zijn toegestaan na drie minuten.

  • 3 De vragensteller krijgt, tenzij hij gebruik gemaakt heeft van de bevoegdheid om de minister na drie minuten te interrumperen, na de beantwoording door de minister opnieuw het woord voor ten hoogste één minuut om hetzij aan een minister hetzij aan een lid aanvullende vragen te stellen. Aan ieder tot wie vragen zijn gericht, wordt voor ten hoogste drie minuten het woord verleend om de vragen te beantwoorden.

  • 4 Vervolgens kan de Voorzitter aan andere leden, ieder voor ten hoogste één minuut, het woord verlenen om vragen te stellen over hetzelfde onderwerp. Aan ieder tot wie vragen zijn gericht, wordt voor ten hoogste drie minuten het woord verleend om de vragen te beantwoorden.

  • 5 Afgezien van de bevoegdheid bedoeld in het tweede lid, worden tijdens het vragenuur geen interrupties toegelaten.

Artikel 139. Geen moties; einde vragenuur

  • 1 Tijdens het vragenuur kan geen verlof gevraagd worden tot het houden van een interpellatie, noch kunnen moties worden ingediend.

  • 2 Onderwerpen die aan het einde van het vragenuur nog niet aan de orde zijn gekomen, komen te vervallen.

Hoofdstuk XIA. Vragen van inlichtingen aan kabinets(in)formateur(s)

Artikel 139a. Vragen van inlichtingen aan kabinets(in)formateur(s)

De Kamer kan na afronding van een opdracht tot kabinets(in)formatie besluiten om een formateur of informateur dan wel formateurs of informateurs uit te nodigen om over het verloop van die kabinets(in)formatie inlichtingen te verschaffen.

Hoofdstuk XII. Enquête

Artikel 140. Voorstel tot het instellen van een onderzoek (enquête)

Een voorstel tot het instellen van een onderzoek (enquête) moet schriftelijk worden ingediend, hetzij door een commissie uit de Kamer naar aanleiding van een bij haar in overweging zijnde onderwerp, hetzij door een of meer leden.

Artikel 141. Omschrijving en toelichting

Het voorstel omvat een omschrijving van het onderwerp van het onderzoek en, zo mogelijk, de namen van getuigen en deskundigen. Tenzij het uitgaat van een commissie die het reeds in haar verslag omtrent het bij haar in overweging zijnde onderwerp voldoende heeft toegelicht, is het vergezeld van een memorie van toelichting. Voorstel en memorie van toelichting worden gepubliceerd op de wijze voorgeschreven in artikel 151.

Artikel 142. Voorbereidend onderzoek en openbare behandeling

  • 1 Is het voorstel door een of meer leden gedaan, dan verricht een tijdelijke commissie het voorbereidend onderzoek.

  • 2 Is het voorstel afkomstig van een commissie uit de Kamer, dan komt het zonder voorbereidend onderzoek in openbare behandeling. Het Presidium kan evenwel bepalen dat de beraadslaging wordt voorbereid door een verslag van de commissie die het voorstel heeft gedaan. In dat geval bevat het verslag alle binnen een door het Presidium vast te stellen termijn van ten minste veertien dagen door een of meer leden aan de commissie toegezonden schriftelijke vragen en opmerkingen, alsmede de antwoorden daarop van de commissie.

  • 3 De openbare beraadslaging vindt plaats op de wijze voorgeschreven voor een door een lid der Kamer aanhangig gemaakt voorstel van wet.

Artikel 143. Commissie van onderzoek

  • 1 Heeft de Kamer tot het instellen van een onderzoek besloten, dan draagt zij de uitvoering op hetzij aan een reeds bestaande commissie uit haar midden, hetzij aan een in te stellen commissie van onderzoek. In het laatste geval wordt de commissie samengesteld op de wijze, in artikel 25 voor commissies voorzien.

  • 2 De Voorzitter zorgt voor plaatsing in de Staatscourant van het besluit tot het instellen van het onderzoek en van de samenstelling van de commissie waaraan de uitvoering is opgedragen. Op gelijke wijze geeft hij kennis van wijzigingen in de omschrijving van het onderwerp van het onderzoek.

Artikel 144. Duur van het onderzoek

De Kamer bepaalt bij het besluit tot het instellen van een onderzoek de termijn waarbinnen het onderzoek zal zijn afgelopen. De termijn kan op voorstel van de commissie die het onderzoek verricht door de Kamer worden verlengd.

Artikel 145. Ondervraging van getuigen en deskundigen

  • 1 De getuigen en deskundigen worden door de voorzitter van de commissie ondervraagd. Ook de leden en medewerkers van de commissie kunnen, na van de voorzitter het woord te hebben verkregen, vragen stellen.

  • 2 De schriftelijke aantekening van de afgelegde verklaringen of gegeven berichten geschiedt door de zorgen van de griffier.

Artikel 146. Verdenking van valse verklaring

  • 1 Wanneer de commissie een getuige ervan verdenkt, opzettelijk een valse verklaring onder ede of onder belofte te hebben afgelegd, wordt daarvan een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt, bevattende de afgelegde verklaring van de getuige en de aanduiding van de gronden, waarop het vermoeden van valsheid berust.

  • 2 De commissie stelt een door de griffier ondertekend afschrift van het proces-verbaal in handen van het openbaar ministerie bij de rechtbank van het arrondissement, waarin het verhoor heeft plaatsgevonden.

Artikel 147. Ondertekening van processen-verbaal en van andere stukken

De processen-verbaal van verhoor van getuigen of deskundigen alsmede het afzonderlijk proces-verbaal bedoeld in artikel 146 worden door de aanwezige leden der commissie en door de griffier ondertekend. Alle andere van de commissie uitgaande stukken, behalve die waaromtrent de Wet op de Parlementaire Enquête de ondertekening van de aanwezige leden van de commissie vordert, worden door haar voorzitter en de griffier ondertekend.

Artikel 148. Verslag

  • 1 Na afloop van het onderzoek of zo dikwijls de commissie het nodig oordeelt dan wel de Kamer daartoe besluit doet de commissie van haar verrichtingen verslag aan de Kamer.

  • 2 De processen-verbaal van de gehouden verhoren en de overige bescheiden van het ingestelde onderzoek worden op de griffie bewaard.

  • 3 De Kamer kan voorts de openbaarmaking gelasten van niet door de commissie openbaar gemaakte stukken, met uitzondering van bescheiden en aantekeningen, die ingevolge een besluit van de commissie, genomen krachtens de haar bij de artikelen 18a en 18b van de Wet op de Parlementaire Enquête verleende bevoegdheid, geheim dienen te worden gehouden.

Artikel 149. Ontbinding van de commissie

Heeft de Kamer de uitvoering van het onderzoek aan een daartoe ingestelde commissie van onderzoek opgedragen, dan blijft deze commissie bestaan totdat de Kamer heeft besloten haar te ontbinden.

Artikel 150. Beëindiging onderzoek

Van de beëindiging van het onderzoek wordt door de zorg van de Voorzitter kennis gegeven in de Staatscourant. De stukken van het onderzoek worden in het Centraal Archief van de Tweede Kamer bewaard. De Kamer kan evenwel besluiten dat de stukken naar het Rijksarchief zullen worden overgebracht.

Hoofdstuk XIIA. Registers

Artikel 150a. Registers

  • 1 Ter griffie wordt een register bijgehouden waarin de leden hun nevenfuncties vermelden, uiterlijk één week na aanvaarding daarvan, onderverdeeld naar betaalde en onbetaalde nevenfuncties.

  • 2 Ter griffie wordt een register bijgehouden waarin de leden hun buitenlandse reizen op uitnodiging van derden vermelden, uiterlijk één week na terugkeer in Nederland.

  • 3 Ter griffie wordt een register bijgehouden waarin de leden de door hen ontvangen geschenken met een hogere waarde dan 50 euro vermelden, uiterlijk één week na ontvangst van het geschenk.

  • 4 De drie registers liggen voor een ieder ter inzage.

  • 5 De Griffier is belast met de publicatie, twee maal per jaar, van de opgaven in het register voor de nevenfuncties.

Hoofdstuk XIII. De publicatie van stukken

Artikel 151. Publicatie van stukken

  • 1 Alle tussen regering en Kamer gewisselde documenten worden voor zover mogelijk terstond digitaal gepubliceerd.

  • 2 Deze documenten worden ook op andere wijze vermenigvuldigd zodra de Kamer dit nodig acht.

Hoofdstuk XIV. Bezoekers en toehoorders

Artikel 152. Bezoekers en toehoorders

  • 1 Het Presidium kan regels stellen voor de toelating van bezoekers tot het gebouw van de Kamer en in het bijzonder van toehoorders tot de tribunes. Deze regels mogen het beginsel van de openbaarheid van de vergadering van de Kamer, met uitzondering van die welke overeenkomstig dit Reglement met gesloten deuren worden gehouden, niet aantasten.

  • 2 Alle tekenen van goed- of afkeuring zijn aan de toehoorders verboden. De Voorzitter zorgt voor de handhaving van dit verbod en voor de bewaring van behoorlijke stilte. Hij kan bij overtreding degene, die de orde stoort of gestoord heeft, doen vertrekken en desnoods alle toehoorders of allen die zich op een bepaalde tribune bevinden doen verwijderen.

  • 3 De toehoorders zijn verplicht de aanwijzingen van het personeel van de Kamer en van het toezichthoudend personeel van de politie op te volgen. Bij overtreding hiervan heeft de Voorzitter de bevoegdheden bedoeld in het tweede lid.

Hoofdstuk XV. Slotbepalingen

Artikel 153. Herziening van het Reglement

  • 1 Ieder lid kan schriftelijk voorstellen een of meer bepalingen van het Reglement te herzien.

  • 2 Ook een commissie kan zodanig voorstel indienen, mits dit het gevoelen van de meerderheid van het aantal leden waaruit zij bestaat weergeeft. Zulk een voorstel wordt ondertekend door de leden van de commissie die zich daarvoor hebben verklaard.

  • 3 Op de voorstellen bedoeld in het eerste en tweede lid zijn de bepalingen betreffende door leden aanhangig gemaakte voorstellen van wet van toepassing. Indien ze van eenvoudige aard zijn, kan de Kamer echter bepalen, dat ze zonder vooronderzoek in openbare behandeling komen.

  • 4 De beraadslaging over een wijzigingsvoorstel van de commissie voor de Werkwijze der Kamer, dat naar het oordeel van het Presidium niet van eenvoudige aard is, wordt voorbereid door een verslag van de commissie. Dit verslag bevat alle binnen een door het Presidium vast te stellen termijn van ten minste veertien dagen door een of meer leden aan de commissie toegezonden schriftelijke opmerkingen en vragen, alsmede de daarop door de commissie opgestelde antwoorden.

  • 5 Neemt de Kamer een voorstel tot herziening aan, dan treedt dit onmiddellijk in werking, tenzij de Kamer anders besluit.

Artikel 154. Afwijking van het Reglement

De Kamer kan te allen tijde besluiten van de bepalingen van dit Reglement af te wijken, indien geen der leden zich daartegen verzet en indien de afwijking niet in strijd is met het Statuut voor het Koninkrijk, de Grondwet of een andere wet.

Artikel 155. Inwerkingtreding

Dit reglement treedt in werking met ingang van de dag waarop na de eerstvolgende verkiezingen de nieuw gekozen Kamer voor de eerste maal samenkomt.