Burgerlijk ambtenarenreglement defensie

Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-02-2012 en zichtdatum 23-11-2024.
Geldend van 01-01-2012 t/m 31-03-2012

Besluit van 25 juni 1993, houdende bepalingen betreffende de algemene rechtspositie van burgerlijke ambtenaren bij het Ministerie van Defensie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Defensie van 1 februari 1993, nr. PAV 2210/93002671;

Gelet op artikel 125 van de Ambtenarenwet 1929;

De Raad van State gehoord (advies van 29 maart 1993, nr. W07.93.0061);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Defensie van 16 juni 1993, nr. PAV2210/93008950;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Ambtenaar in de zin van dit besluit

In dit besluit en de daarop berustende bepalingenen wordt verstaan onder ambtenaar, degene die bij het Ministerie van Defensie in burgerlijke openbare dienst is aangesteld.

Artikel 2. Niet toepasselijkheid van dit besluit

  • 1 Dit besluit is niet van toepassing op Onze Minister.

  • 2 De hoofdstukken 4 en 5 zijn niet van toepassing op ambtenaren met gedeeltelijke dag-, week- of jaartaken, die niet regelmatig dienst doen. Ten aanzien van de in die hoofdstukken geregelde onderwerpen worden voor hen voor elk betrokken dienstvak de nodige bepalingen vastgesteld.

Artikel 3. Definities

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Defensie;

    • b. hoofd defensieonderdeel

      • 1°. de Secretaris-Generaal, voor zover het betreft de Bestuursstaf;

      • 2°. de Commandant Zeestrijdkrachten, de Commandant Landstrijdkrachten, de Commandant Luchtstrijdkrachten, de Commandant Koninklijke Marechaussee, voor het desbetreffende commando;

      • 3°. de directeur van de Defensie Materieel Organisatie, voor zover het betreft de Defensie Materieel Organisatie, met uitzondering van het deel ondergebracht in de Bestuursstaf;

      • 4°. de commandant van het Commando Dienstencentra, voor zover het betreft het Commando Dienstencentra.

    • c. de commandant:

      een bij ministeriële regeling aan te wijzen functionaris;

  • 3 Ingeval de bezoldiging van de ambtenaar is geregeld krachtens een andere bezoldigingsregeling dan die bedoeld in het tweede lid, wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen onder salaris, onderscheidenlijk bezoldiging verstaan, het bedrag dat op overeenkomstige wijze is vastgesteld als in het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie.

Terugwerkende kracht

Stb. 2012, 596, datum inwerkingtreding 01-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.

1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Defensie;

  • b. hoofd defensieonderdeel

    • 1°. de Secretaris-Generaal, voor zover het betreft de Bestuursstaf;

    • 2°. de Commandant Zeestrijdkrachten, de Commandant Landstrijdkrachten, de Commandant Luchtstrijdkrachten, de Commandant Koninklijke Marechaussee, voor het desbetreffende commando;

    • 3°. de directeur van de Defensie Materieel Organisatie, voor zover het betreft de Defensie Materieel Organisatie, met uitzondering van het deel ondergebracht in de Bestuursstaf;

    • 4°. de commandant van het Commando Dienstencentra, voor zover het betreft het Commando Dienstencentra.

  • c. de commandant:

    een bij ministeriële regeling aan te wijzen functionaris;

  • d. passende functie:

    een functie bedoeld in artikel 105.

Artikel 4. Gelijkstelling samenlevingsvormen met het huwelijk

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:

    • a. echtgenote of echtgenoot:

      • 1°. de geregistreerde partner;

      • 2°. degene die door de ambtenaar als partner is aangemeld bij de Stichting Pensioenfonds ABP en door het bestuur van dat fonds als zodanig is aangemerkt, op voorwaarde dat de ambtenaar een bewijs van die aanmelding heeft overgelegd aan de minister;

    • b. weduwe of weduwnaar: de achtergebleven partner als bedoeld onder a;

    • c. gezinslid: de partner als bedoeld onder a;

    • d. huwelijk:

      • 1°. het geregistreerd partnerschap;

      • 2°. de samenleving met de partner die door de ambtenaar als zodanig is aangemeld bij de Stichting Pensioenfonds ABP en door het bestuur van dat fonds als zodanig is aangemerkt.

  • 2 De gelijkstellingen, bedoeld in het eerste lid onderdeel a, onder 2° en onderdeel d, onder 2°, eindigen op de dag waarop de aanmelding van het partnerpensioen door de Stichting Pensioenfonds ABP wordt doorgehaald. De ambtenaar is verplicht die doorhaling aan Onze Minister te melden, waarbij hij een afschrift van de mededeling van die doorhaling verstrekt.

Hoofdstuk 2. Aanstelling en loopbaanvorming

§ 1. De aanstelling

Artikel 5. Werving en selectie

Onze Minister stelt regels ten aanzien van de werving en selectie van ambtenaren.

Artikel 6. Aanstelling

  • 1 De aanstelling geschiedt in vaste of tijdelijke dienst.

  • 2 Aan een aanstelling in vaste dienst gaat in de regel vooraf een aanstelling in tijdelijke dienst.

  • 3 Degene die geen Nederlander is, kan slechts worden aangesteld indien hem verblijf is toegestaan op grond van artikel 9 van de Vreemdelingenwet en de vergunning tot verblijf het verrichten van arbeid in loondienst niet uitsluit of indien hem verblijf is toegestaan op grond van artikel 10 van de Vreemdelingenwet.

  • 4 Evenmin vindt aanstelling plaats in een functie als bedoeld in artikel 119, eerste lid, van personen die op het tijdstip waarop de voor die functie vastgestelde leeftijdsgrens wordt bereikt, geen ononderbroken diensttijd van tenminste 5 jaren, doorgebracht in een of meer zodanige functies, zouden kunnen aanwijzen.

  • 5 Het in het vierde lid bepaalde is van overeenkomstige toepassing in geval van plaatsing van een ambtenaar in een functie als in het vierde lid bedoeld.

Artikel 7. Aanstelling in tijdelijke dienst

  • 1 Aanstelling in tijdelijke dienst geschiedt voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.

  • 2 Zij kan plaatsvinden:

    • a. voor een proeftijd van ten hoogste twee jaar, zonodig bijzondere gevallen op aanvraag van de ambtenaar met nog één jaar te verlengen en zonodig ambtshalve te verlengen met de tijd, gedurende welke de ambtenaar de proeftijd niet in werkelijke dienst heeft doorgebracht;

    • b. voor de tijd van ten hoogste drie maanden, indien een verklaring als bedoeld in artikel 10, tweede lid, nog niet is afgegeven, met dien verstande dat aan de ambtenaar geen werkzaamheden mogen worden opgedragen die verband houden met de aspecten van de betreffende functie die hebben geleid tot de kwalificatie vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet veiligheidsonderzoeken;

    • c. van personen, die niet voldoen aan de voor een aanstelling in vaste dienst gestelde eisen;

    • d. voor het verrichten van werkzaamheden, waarvoor slechts tijdelijk een beroep op de arbeidsmarkt kan worden gedaan;

    • e. van personen, die belast zullen worden met werk van kennelijk tijdelijk karakter, al dan niet vallende binnen de taak van het betrokken dienstvak;

    • f. voor het incidenteel verrichten van werkzaamheden, vallende binnen de taak van het betrokken dienstvak, waarbij telkenmale de commandant, gehoord de ambtenaar, vaststelt op welke tijdstippen daadwerkelijk door de ambtenaar dienst wordt verricht;

    • g. voor het verrichten van enkele diensten niet vallende binnen de normale taak van het betrokken dienstvak, waarbij per dienst een afzonderlijke beloning wordt vastgesteld;

    • h. van personen, die in dienst worden genomen als leerling ter opleiding tot enig beroep dan wel in verband met hun verdere wetenschappelijke of praktische opleiding en vorming;

    • i. indien een wijziging in de taak van het betrokken dienstvak is voorgenomen;

    • j. van onbezoldigde ambtenaren;

    • k. in de gevallen, waarin dit bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is bepaald.

  • 3 Zodra de omstandigheid, genoemd in het tweede lid, welke leidde tot een aanstelling in tijdelijke dienst, zich niet meer voordoet, wordt een aanstelling in vaste dienst verleend tenzij daartegen uit anderen hoofde bedenkingen bestaan.

  • 4 In de gevallen, genoemd onder d, e en i van het tweede lid, wordt in ieder geval aangenomen, dat de omstandigheid, welke leidde tot een aanstelling in tijdelijke dienst, zich niet meer voordoet, wanneer de ambtenaar sinds vijf jaar zonder onderbreking van langer dan 1 maand in dienst van het Ministerie van Defensie, waarvan laatstelijk gedurende tenminste 1 jaar in zijn huidige betrekking, werkzaam is geweest, tenzij vaststaat, dat zijn werkzaamheden in het door hem vervulde ambt binnen het jaar zullen worden beëindigd.

  • 5 In afwijking van het tweede tot en met vierde lid kan een aanstelling in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd voor de duur van ten hoogste drie jaren plaatsvinden.

  • 6 Op een aanstelling in tijdelijke dienst als bedoeld in het vijfde lid kan een nieuwe aanstelling in tijdelijke dienst op grond van het vijfde lid volgen.

  • 7 De op grond van het vijfde lid aangestelde ambtenaar in tijdelijke dienst mag bij beëindiging van die aanstelling de leeftijd van 30 jaar niet hebben overschreden, tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald.

  • 8 Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt omgezet in een aanstelling in vaste dienst, indien:

    • a. meerdere aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar opvolgen in een periode van drie jaren of langer en met tussenpozen van niet langer dan drie maanden;

    • b. meer dan drie aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar opvolgen met tussenpozen van niet langer dan drie maanden.

  • 9 Voor het tellen van opeenvolgende aanstellingen worden aanstellingen die hebben plaatsgevonden vóór 1 januari 2000 mede in aanmerking genomen, tenzij er sprake is van opeenvolgende aanstellingen ten behoeve van een project of indien in de diensteenheid, waarin de laatste aanstelling heeft plaatsgevonden, sprake is van overtolligheid.

  • 10 De in het vijfde lid genoemde maximumduur van de aanstelling is niet van toepassing op de aanstelling in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd van degene is aangesteld in burgerlijke openbare dienst om bij de krijgsmacht als geestelijk verzorger doorlopend werkzaam te zijn.

Artikel 8. Bevoegdheid tot aanstelling

  • 1 De aanstelling van de ambtenaar in vaste dienst die wordt bezoldigd volgens salarisschaal 15 of hoger van bijlage A van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie alsmede van de ambtenaar die is aangesteld in burgerlijke openbare dienst om bij de krijgsmacht als geestelijk verzorger werkzaam te zijn en die wordt bezoldigd in de salarisschaal behorend bij de rang van kapitein ter zee/kolonel geschiedt bij koninklijk besluit.

  • 2 De aanstelling in de overige gevallen geschiedt door Onze Minister.

Artikel 8a. Duur functievervulling

  • 1 De ambtenaar, die in vaste dienst is aangesteld en is tewerkgesteld in een functie waaraan schaal 9 of hoger van bijlage A van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie is verbonden, wordt voor een periode van ten hoogste vijf jaren in een functie tewerkgesteld. Deze tewerkstelling duurt voort, tenzij na afloop van die periode op basis van een met de betrokken ambtenaar gemaakte loopbaanafspraak een andere, passende functie wordt opgedragen. In beginsel dient met de ambtenaar overeenstemming te zijn bereikt over die andere functie.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels ter uitvoering van het eerste lid worden gesteld.

§ 2. Voorwaarden voor aanstelling

Artikel 9. Geschiktheid en bekwaamheid

  • 1 Een aanstelling voor de tijd van langer dan drie maanden kan slechts plaatsvinden, indien Onze Minister op grond van de gegevens waarover hij beschikt van oordeel is dat de betrokkene in voldoende mate geschikt en bekwaam is voor de desbetreffende functie.

  • 2 Onze Minister stelt voor een functie of voor een groep van functies eisen van geschiktheid en bekwaamheid vast waaraan de betrokkene moet voldoen om voor een aanstelling in aanmerking te komen.

  • 3 Teneinde vast te stellen of de betrokkene in voldoende mate geschikt of bekwaam is, wordt deze door Onze Minister aan een onderzoek onderworpen, waaronder begrepen het verifiëren en zo nodig aanvullen van de gegevens die door de betrokkene zijn verstrekt.

  • 4 Het onderzoek, bedoeld in het derde lid, omvat tevens:

    • a. een psychologisch onderzoek, indien daaraan naar het oordeel van Onze Minister behoefte bestaat;

    • b. een medisch onderzoek, indien dit op grond van een wettelijk voorschrift verplicht is gesteld dan wel indien op grond van functie-eisen een onderzoek naar de medische geschiktheid van de betrokkene noodzakelijk is.

  • 5 Onze Minister stelt vast voor welke functies een medisch onderzoek als bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, noodzakelijk is.

Artikel 10. Verklaring omtrent gedrag; veiligheidsonderzoek vertrouwensfunctie

  • 1 Onze Minister kan, met uitzondering van het geval, bedoeld in het tweede lid, van de betrokkene eisen dat deze een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële gegevens overlegt.

  • 3 Bij wijziging van een tijdelijk in een vast dienstverband dan wel in geval van wijziging van tewerkstelling in een andere niet-vertrouwensfunctie wordt geen verklaring omtrent het gedrag verlangd, tenzij naar het oordeel van Onze Minister dit noodzakelijk wordt geacht.

  • 4 Een veiligheidsonderzoek als bedoeld in het tweede lid, wordt pas ingesteld, als naar het oordeel van Onze Minister de betrokkene geschikt en bekwaam is voor de betreffende functie.

Artikel 11. Psychologisch onderzoek

  • 1 Aan de betrokkene die is onderworpen aan een psychologisch onderzoek als bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel a, wordt op zijn verzoek binnen twee weken na de vaststelling van de uitslag van het onderzoek inzage verleend in die uitslag. Dit vindt plaats in het kader van een nagesprek met de psycholoog die het onderzoek heeft verricht.

  • 2 Mededeling van de uitslag van het onderzoek aan Onze Minister blijft achterwege, indien de betrokkene uiterlijk een week nadat hij van de uitslag van het onderzoek heeft kennis genomen zijn wens daartoe schriftelijk heeft meegedeeld aan degene die met het onderzoek is belast.

  • 3 De uitslag van het onderzoek wordt niet eerder dan twee weken nadat betrokkene daarvan heeft kennis genomen, medegedeeld aan Onze Minister, tenzij die mededeling op een eerder tijdstip is geboden en de betrokkene met die eerdere mededeling schriftelijk heeft ingestemd.

  • 4 Voor zover dit niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig het eerste lid heeft de betrokkene recht op een nagesprek met de psycholoog die het onderzoek heeft verricht.

  • 5 De kosten van het psychologisch onderzoek en van het nagesprek komen voor rekening van het Ministerie van Defensie. De betrokkene ontvangt voor ten behoeve van het onderzoek en het nagesprek gemaakte reis- en verblijfkosten een vergoeding ingevolge de bepalingen van het Besluit dienstreizen defensie.

Artikel 12. Medisch onderzoek

  • 1 De uitslag van het medisch onderzoek als genoemd in artikel 9, vierde lid, onderdeel b, wordt uiterlijk binnen twee weken na vaststelling van die uitslag aan de betrokkene medegedeeld.

  • 2 De betrokkene kan binnen twee weken nadat hem de uitslag van het medisch onderzoek is meegedeeld, een hernieuwd medisch onderzoek aanvragen.

  • 3 Het hernieuwd medisch onderzoek mag niet worden verricht door de arts die het medisch onderzoek heeft verricht.

  • 4 De betrokkene die op grond van artikel 9, vierde lid, onderdeel b, is onderworpen aan een medisch onderzoek, wordt bij aanstelling in een andere functie opnieuw aan een onderzoek naar de medische geschiktheid onderworpen indien de betrokkene voor het vervullen van die functie aan andere medische eisen dient te voldoen dan voor de tot dusverre vervulde functie.

  • 6 De kosten van het medisch onderzoek en het hernieuwd medisch onderzoek komen voor rekening van het Ministerie van Defensie. De betrokkene ontvangt voor ten behoeve van het onderzoek en het hernieuwd onderzoek gemaakte reis- en verblijfkosten een vergoeding ingevolge de bepalingen van het Besluit dienstreizen defensie.

§ 3. De akte van aanstelling en andere bescheiden

Artikel 14. Akte van aanstelling

  • 1 Aan de ambtenaar wordt, zo mogelijk vóór de aanvaarding van zijn ambt, een akte van aanstelling uitgereikt, waarin in ieder geval worden vermeld:

    • a. de naam, de voornamen en de geboortedatum van de ambtenaar;

    • b. de naam van de dienst, het bedrijf of de instelling van het Ministerie van Defensie;

    • c. de datum, met ingang waarvan hij wordt aangesteld;

    • d. of de aanstelling geschiedt in vaste of tijdelijke dienst;

    • e. de wekelijkse arbeidsduur waarvoor de ambtenaar wordt aangesteld.

  • 2 Indien de aanstelling geschiedt in tijdelijke dienst, wordt bovendien in de akte van aanstelling vermeld:

    • a. of de aanstelling geschiedt voor bepaalde tijd - en zo ja voor hoelang of voor onbepaalde tijd;

    • b. de toepasselijke, in artikel 7, tweede lid, omschreven grond(en) voor de aanstelling in tijdelijke dienst.

Artikel 15. Nadere schriftelijke mededelingen

  • 1 Voor zover deze gegevens op hem betrekking hebben en niet reeds in de akte van aanstelling zijn vermeld, worden aan de ambtenaar zo spoedig mogelijk schriftelijk medegedeeld:

    • a. de afdeling of het dienstvak waarbij, de betrekking waarin, en de periode gedurende welke hij in die betrekking wordt te werk gesteld, alsmede de hem dienovereenkomstig aangewezen standplaats;

    • b. de salarisschaal en de voor de bepaling van die schaal in acht genomen regelen;

    • c. het salaris dat hem is toegekend, zomede, het salarisnummer en het tijdstip waarop het salaris voor de eerste maal periodiek zal worden verhoogd;

    • d. andere hem mogelijk toegekende voordelen, onder verwijzing naar de desbetreffende kortingsregeling;

    • e. de omvang en de voorwaarden voor toekenning van een bindingspremie als bedoeld in artikel 47 van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie.

Artikel 16. Bekendstelling rechtspositie

  • 1 De ambtenaar wordt bij zijn aanstelling schriftelijk op de hoogte gesteld van de hoofdlijnen van zijn rechtspositie.

  • 2 Regelingen waarin zijn rechtspositie is neergelegd worden op een voor de ambtenaar gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage gelegd. Van deze regelingen kan hij kosteloos afschriften maken voor zover dat redelijkerwijs nodig is.

  • 3 De schriftelijk vastgestelde en voor hem geldende regelingen en instructies, welke hij bij de vervulling van zijn dienst heeft na te leven, worden eveneens op een voor de ambtenaar gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage gelegd. In het geval vermelde regelingen en instructies niet schriftelijk zijn vastgesteld, worden deze behoorlijk te zijner kennis gebracht.

§ 4. Loopbaanvorming

Artikel 18

  • 1 Bij koninklijk besluit kunnen op de voordracht van Onze Minister regels vast worden gesteld omtrent loopbaanvorming in het algemeen en omtrent daarmede verband houdende bijzondere regelingen ter bepaling van de voor de ambtenaar geldende salarisschaal.

  • 2 Voor zover dit niet bij koninklijk besluit is geschied, kunnen deze voorschriften en bijzondere regels ook worden vastgesteld door Onze Minister.

Hoofdstuk 3. Bezoldiging

Artikel 22. Gelijktijdig genot burgerlijke bezoldiging en militaire beloning

[Vervallen per 11-05-2005]

Artikel 23. Bezoldiging bij andere verplichte militaire dienst dan herhalingsoefeningen

[Vervallen per 11-05-2005]

Artikel 26. Uitkering bij overlijden tijdens militaire dienst

[Vervallen per 11-05-2005]

Hoofdstuk 4. Werk- en rusttijden

Paragraaf 1. Algemene bepalingen inzake werk- en rusttijden

Artikel 30a. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. dienst:

    een aaneengesloten tijdruimte waarin arbeid wordt verricht en die gelegen is tussen twee voorgeschreven opeenvolgende onafgebroken rusttijden;

  • b. werktijd:

    het totaal van de in kloktijden aangegeven perioden gedurende welke een ambtenaar de hem opgedragen arbeid moet verrichten;

  • c. rooster:

    een voor een periode van tenminste een week opgesteld en van tevoren schriftelijk bekendgemaakt schema van aanvang en einde van de dagelijkse werk- en rusttijden;

  • d. arbeidsduur:

    de tijdsduur, uitgedrukt in een aantal uren per dag of per week, gedurende welke een ambtenaar arbeid verricht;

  • e. nachtdienst:

    een dienst waarin de uren tussen 00.00 uur en 06.00 uur geheel of gedeeltelijk zijn begrepen;

  • f. jeugdige ambtenaar:

    een ambtenaar van 16 of 17 jaar;

  • g. pauze:

    een tijdruimte van ten minste 15 achtereenvolgende minuten, waarmee de arbeid tijdens de dienst wordt onderbroken en de ambtenaar geen enkele verplichting heeft ten aanzien van de bedongen arbeid;

  • h. consignatie:

    een tijdruimte tussen twee elkaar opeenvolgende diensten of tijdens een pauze, waarin de ambtenaar uitsluitend verplicht is bereikbaar te zijn om in geval van onvoorziene omstandigheden op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten;

  • i. aanwezigheidsdienst:

    een aaneengesloten tijdruimte van ten hoogste 24 uren, waarin de ambtenaar, zo nodig naast het verrichten van de bedongen arbeid, consignatie wordt opgelegd waarbij de ambtenaar verplicht is op de werkplek aanwezig te zijn om op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten;

  • j. piket:

    een periode waarin de ambtenaar, zo nodig naast het verrichten van de bedongen arbeid, consignatie wordt opgelegd waarbij de ambtenaar verplicht is om in verband met zijn bereikbaarheid op de werkplek aanwezig te zijn;

  • k. oefening:

    elk door defensiepersoneel in de praktijk brengen van onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van aan de krijgsmacht opgedragen operationele taken te verwerven, te vergroten of te onderhouden.

Artikel 30b. Vaststelling werk- en rusttijden

  • 1 De werk- en rusttijden van de ambtenaar worden met inachtneming van de bepalingen in dit hoofdstuk, en nadat hierover overeenkomstig het Besluit medezeggenschap defensie overeenstemming is bereikt met de betrokken medezeggenschapscommissie, vastgesteld door de commandant en schriftelijk vastgelegd in roosters.

  • 2 De arbeidsduur bedraagt gerekend over de periode waarvoor het rooster is vastgesteld ten hoogste gemiddeld 38 uren per week. In uitzonderlijke gevallen kan door Onze Minister van de eerste volzin worden afgeweken.

  • 3 Aan de ambtenaar van 55 jaar en ouder wordt niet opgedragen dienst te verrichten tussen 22.00 uur en 06.00 uur, tenzij het een gedeelte van een dienst betreft die doorloopt na 22.00 uur en ten laatste eindigt om 24.00 uur.

  • 4 Van het derde lid kan door de commandant voor de duur van telkens ten hoogste één jaar worden afgeweken, indien de ambtenaar dit heeft aangevraagd, dan wel zeer gewichtige redenen van dienstbelang hiertoe noodzaken, mits de arts van de bedrijfsgeneeskundige dienst daaromtrent een positief advies heeft uitgebracht.

  • 5 Door Onze Minister kunnen functies worden aangewezen waarbij het reizen, naar en vanaf de plaats waar de ambtenaar dienst moet verrichten, een wezenlijk bestanddeel uitmaakt van de functie. Bij die functies wordt de reisduur buiten de voor de ambtenaar geldende werktijd als arbeidsduur aangemerkt.

Artikel 30ba. Toepasselijkheid verlofbepaling

Indien de overschrijding van de arbeidsduur, bedoeld in artikel 30b, tweede lid, wordt vergoed in tijd, is op deze tijd artikel 33, zevende lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 30c. Partiële arbeidsparticipatie senioren

  • 1 De arbeidsduur, bedoeld in artikel 30b, tweede lid, van de ambtenaar van 57 jaar en ouder die daartoe een aanvraag heeft ingediend, wordt door de commandant, onder handhaving van de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld, teruggebracht met 15,8%, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 2 De arbeidsduur, bedoeld in artikel 30b, tweede lid, van de ambtenaar van 61 jaar en ouder die daartoe een aanvraag heeft ingediend, wordt door de commandant, onder handhaving van de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld, teruggebracht met 36,8%, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 3 De ingevolge het eerste en het tweede lid teruggebrachte arbeidsduur wordt afgerond naar boven indien de eerste decimaal achter de komma groter is dan nul.

  • 5 De in het eerste dan wel tweede lid bedoelde ambtenaar dient op het moment van de eerste aanvraag ten minste 5 aaneengesloten jaren in dienst te zijn van het Ministerie van Defensie.

  • 6 Voor de uren die het wekelijks verschil vormen tussen de in het eerste en tweede lid bedoelde arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld, en de teruggebrachte arbeidsduur wordt de ambtenaar geacht met verlof te zijn.

  • 7 Op het salaris van de in het eerste respectievelijk tweede lid bedoelde ambtenaar wordt een inhouding toegepast ter grootte van 5% respectievelijk 10% van het salaris dat voor hem zou gelden zonder arbeidsduurvermindering op grond van dit artikel.

  • 8 Onze Minister stelt omtrent de verrekening van extra inkomsten uit arbeid of bedrijf met het salaris van de in het eerste en tweede lid bedoelde ambtenaar nadere regels vast.

  • 9 Dit artikel is niet van toepassing op een ambtenaar die gebruik maakt van de mogelijkheid van ontslag als bedoeld in artikel 114, tweede lid.

Artikel 30d. Bekendstelling werk- en rusttijden

  • 1 De commandant dat een rooster vaststelt of opnieuw vaststelt, maakt het rooster ten minste 28 dagen vóór de datum van inwerkingtreding bekend aan de ambtenaar.

  • 2 Indien de aard van de arbeid toepassing van het eerste lid onmogelijk maakt, stelt de commandant ten minste 28 dagen van tevoren aan de ambtenaar bekend op welke dag de rusttijd, bedoeld in de artikelen 30r en 31g, eerste lid, aanvangt. Tevens maakt hij aan de ambtenaar ten minste 4 dagen van tevoren de tijdstippen bekend waarop hij arbeid moet verrichten.

  • 3 De commandant dient overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt af te wijken van het eerste of tweede lid.

Artikel 30da. Tijdelijke verlenging van de arbeidsduur

  • 1 De ambtenaar kan bij de commandant eenmaal per kalenderjaar een aanvraag indienen om zijn arbeidsduur gedurende het resterende deel van dat kalenderjaar met 2 uren per week te verlengen wanneer het rooster van de ambtenaar gedurende het resterende deel van dat kalenderjaar zal zijn gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van gemiddeld minder dan 38 uur per week wordt de ingevolge de vorige volzin geldende aanspraak vastgesteld op een evenredig deel van de aanspraak bij een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week.

  • 2 De commandant wijst een aanvraag als bedoeld in het eerste lid toe, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet. In ieder geval wordt de aanvraag afgewezen indien de tijdelijke verlenging van de arbeidsduur geen effect heeft op de formatie, onder door Onze Minister bij ministeriële regeling nader vast te stellen voorwaarden.

  • 3 Een toegestane verlenging van de arbeidsduur gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de verlenging is toegestaan.

  • 4 Een toegestane verlenging van de arbeidsduur wordt jaarlijks stilzwijgend voortgezet tenzij:

    • a. de ambtenaar een aanvraag indient om de tijdelijke verlenging van de arbeidsduur te beëindigen; of

    • b. de ambtenaar een aanvraag indient als bedoeld in artikel 30db, eerste lid; of

    • c. de commandant de verlenging van de arbeidsduur beëindigt omdat hij van oordeel is dat het dienstbelang zich tegen een voortgezette verlenging daarvan verzet.

  • 5 Indien de ambtenaar in een andere functie wordt tewerkgesteld vervalt met ingang van de datum van tewerkstelling de verlenging van de arbeidsduur. In dat geval kan de ambtenaar bij zijn nieuwe commandant een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indienen.

  • 6 Voor het deel dat de arbeidsduur wordt verlengd ontvangt de ambtenaar een maandelijkse toeslag. Deze toeslag bedraagt 12 maal het voor de betrokken ambtenaar geldende salaris per uur, of een evenredig deel daarvan voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van gemiddeld minder dan 38 uur per week.

Artikel 30db. Tijdelijke verkorting van de arbeidsduur

  • 1 De ambtenaar kan bij de commandant eenmaal per kalenderjaar een aanvraag indienen om zijn arbeidsduur gedurende het resterende deel van dat kalenderjaar met 2 uren per week te verkorten wanneer het rooster van de ambtenaar gedurende het resterende deel van dat kalenderjaar zal zijn gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van gemiddeld minder dan 38 uur per week wordt de ingevolge de vorige volzin geldende aanspraak vastgesteld op een evenredig deel van de aanspraak bij een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde verkorting van de arbeidsduur wordt verwerkt in het voor de betrokken ambtenaar geldende rooster dan wel wordt toegekend in de vorm van acht spaaruren per maand wanneer het een ambtenaar betreft van wie het rooster is gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week en een evenredig deel daarvan wanneer het een ambtenaar betreft die is aangesteld voor een arbeidsduur van gemiddeld minder dan 38 uur per week.

  • 3 De commandant wijst een aanvraag indien het gaat om een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid toe.

  • 4 Een toegestane verkorting van de arbeidsduur gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de verkorting is toegestaan.

  • 5 Een toegestane verkorting van de arbeidsduur wordt jaarlijks stilzwijgend voortgezet tenzij:

    • a. de ambtenaar een aanvraag indient om de tijdelijke verkorting van de arbeidsduur te beëindigen; of

    • b. de ambtenaar een aanvraag indient als bedoeld in artikel 30da, eerste lid.

  • 6 Indien de ambtenaar in een andere functie wordt tewerkgesteld vervalt met ingang van de datum van tewerkstelling de verkorting van de arbeidsduur. In dat geval kan de ambtenaar bij zijn nieuwe commandant een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indienen.

  • 7 Voor het deel dat de arbeidsduur wordt verkort, wordt maandelijks een inhouding toegepast. Deze inhouding bedraagt 2 maal het voor de betrokken ambtenaar geldende salaris per uur, of een evenredig deel daarvan voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van gemiddeld minder dan 38 uur per week.

Artikel 30dc. Opname van spaaruren

  • 1 De spaaruren, bedoeld in artikel 30db, tweede lid, worden geheel of gedeeltelijk in een aaneengesloten periode van ten minste 288 spaaruren en ten hoogste 960 spaaruren opgenomen. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van gemiddeld minder dan 38 uur per week wordt de in de vorige volzin genoemde verplichting vastgesteld op een aaneengesloten periode van een evenredig aantal spaaruren van het aantal dat geldt voor een ambtenaar van wie het rooster is gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week.

  • 2 Indien de ambtenaar op een andere functie wordt tewerkgesteld kan de commandant op aanvraag van de ambtenaar afwijken van het minimum aantal op te nemen spaaruren. Indien de ambtenaar op een andere functie wordt tewerkgesteld kan de commandant op aanvraag van de ambtenaar afwijken van het gestelde in het eerste lid dat de spaaruren in een aaneengesloten periode van ten minste 288 spaaruren worden opgenomen. Indien met een dergelijke aanvraag wordt ingestemd, dan wordt het gehele tegoed aan spaaruren opgenomen bij functiewisseling, voorafgaand aan de datum van tewerkstelling op de nieuwe functie.

  • 3 Een aanvraag voor de opname van spaaruren wordt ten minste 6 maanden voorafgaande aan de gewenste datum van aanvang van de opnameperiode, ingediend bij de commandant.

  • 4 De commandant wijst een aanvraag als bedoeld in het derde lid toe, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 5 De in een kalenderjaar opgebouwde spaaruren vervallen na een periode van 10 kalenderjaren, te rekenen vanaf de dag van aanvang van het daarop volgende kalenderjaar.

  • 6 Indien vanwege dienstbelang dan wel persoonlijke omstandigheden de ambtenaar gedurende de periode van 10 jaar bedoeld in het vijfde lid niet in de gelegenheid is gesteld de spaaruren op te nemen, maakt de commandant in afwijking van het vijfde lid met de ambtenaar afspraken over de opname van de spaaruren binnen de 2 daaropvolgende kalenderjaren.

Artikel 30dca

De bevoegdheid tot het toekennen van de aanvraag op grond van de artikelen 30da, 30db en 30dc aan ambtenaren bezoldigd volgens salarisschaal 14 en hoger berust bij de Secretaris-Generaal.

Artikel 30dd. Spaaruren en ontslag

  • 1 Indien de ambtenaar op de datum dat hem ontslag is verleend nog een tegoed aan spaaruren heeft, dan wordt voor elk spaaruur een vergoeding toegekend van 1/165 deel van het voor de betrokken ambtenaar geldende maandsalaris, zoals dit gold direct voorafgaande aan de datum dat hem ontslag is verleend.

  • 2 Indien de ambtenaar overlijdt, wordt het eerste lid overeenkomstig toegepast.

Artikel 30e. Registratie werk- en rusttijden

  • 1 De commandant voert een deugdelijke registratie ter zake van de werk- en rusttijden en de realisatie daarvan, welke het toezicht op de naleving van de bepalingen in dit hoofdstuk mogelijk maakt.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde gegevens en bescheiden worden ten minste 52 weken, gerekend vanaf de datum waarop de desbetreffende gegevens en bescheiden betrekking hebben, bewaard.

Artikel 30f. Gelijkstelling met arbeidsduur

Voor de toepassing van de bepalingen in dit hoofdstuk, ten aanzien van de arbeidsduur, wordt voor het bepalen van het aantal uren dat arbeid wordt verricht, meegeteld de uren waarop de ambtenaar de arbeid zou hebben verricht, maar deze uren in het kader van de medezeggenschap als bedoeld in artikel 17 van het Besluit medezeggenschap defensie, ziekte, verlof als bedoeld in de artikelen 32, 40, 42 tot en met 45 en 47, studieverlof als bedoeld in artikel 3 van de Studiefaciliteitenregeling burgerlijke ambtenaren defensie, of de vervulling van door wet of overheid opgelegde verplichting welke niet in zijn vrije tijd kon geschieden, niet heeft verricht.

Artikel 30g. Gelijkstelling met de zondag

Voor de toepassing van de bepalingen in dit hoofdstuk ten aanzien van de zondag, vindt voor de ambtenaar, die in verband met zijn godsdienstige of levensbeschouwelijke opvatting, de wekelijkse rustdag op een andere dag dan de zondag viert, overeenkomstige toepassing ten aanzien van die dag in plaats van ten aanzien van de zondag, indien die ambtenaar dit schriftelijk verzoekt.

Artikel 30h. Gezondheidsproblemen bij nachtdiensten

  • 1 Indien uit arbeidsgezondheidskundig onderzoek blijkt, dat de gezondheidsproblemen van een ambtenaar voortvloeien uit het verrichten van nachtdiensten, dan wordt de arbeid van die ambtenaar binnen redelijke termijn zodanig ingericht, dat hij arbeid verricht anders dan in nachtdienst.

  • 2 De commandant voldoet aan de voor hem uit het eerste lid voortvloeiende verplichting, tenzij hij aannemelijk maakt dat dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.

Paragraaf 2. Toepassingsbereik

Artikel 30i. Algemene uitzonderingsbepalingen

  • 1 Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op arbeid verricht:

    • a. ten tijde van buitengewone omstandigheden, alsmede ten aanzien van een onderdeel van de krijgsmacht, waaraan de mededeling bedoeld in artikel 71 van het Wetboek van Militair Strafrecht is gedaan;

    • b. ter uitvoering van bij wet of daarop berustende bepalingen opgedragen taken, voor zover de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen een goede taakuitoefening belemmert;

    • c. in door Onze Minister te bepalen andere gevallen waarin onderdelen van de krijgsmacht worden ingezet;

    • d. inzake aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op de omstandigheden, bedoeld onder a, b, en c.

  • 2 Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van paragraaf 11, niet van toepassing op arbeid verricht:

    • a. tijdens varen, vliegen en oefeningen;

    • b. inzake aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op het varen, het vliegen en het houden van oefeningen.

Artikel 30j. Opleidingen

Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van paragraaf 2, niet van toepassing op de ambtenaar die een opleiding volgt als bedoeld in artikel 94.

Artikel 30k. Inzet brandweer

Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op arbeid verricht door brandweerpersoneel, tenzij dit personeel repressief optreedt bij brand en ongevallen.

Artikel 30l. Leidinggevenden en hoger personeel

Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2 en 11, en de artikelen 30a, 30b, tweede tot en met vijfde lid, 30c, 30da. 30db, 30h en 31g, niet van toepassing op arbeid verricht door de ambtenaar van 18 jaar of ouder voor wie:

  • a. een salarisschaal geldt van schaal 11 of hoger, en die uitsluitend of in hoofdzaak leiding geeft;

  • b. een salarisschaal geldt van schaal 13 of hoger, tenzij hij arbeid pleegt te verrichten in nachtdienst dan wel arbeid verricht waaraan of in rechtstreeks verband waarmee ernstige gevaren voor de veiligheid of de gezondheid van personen zijn verbonden.

Artikel 30m. Internationaal tewerkgesteld

Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2 en 11, en de artikelen 30a, 30b, tweede lid, 30da, 30db, 30c, 30h en 31g, eerste en tweede lid, niet van toepassing op arbeid verricht door de ambtenaar voor zover hij is tewerkgesteld buiten Nederland:

  • a. onder leiding of toezicht van een orgaan van de Verenigde Naties;

  • b. bij of ten behoeve van een bondgenootschappelijk orgaan of bondgenootschappelijke strijdkrachten;

  • c. buiten het Ministerie van Defensie, anders dan in de gevallen, bedoeld onder a en b.

Artikel 30n. Medisch specialisten

Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2 en 11, en de artikelen 30a, 30b, tweede tot en met vijfde lid, 30c, 30da, 30db, 30h en 31g, niet van toepassing op arbeid verricht door de ambtenaar van 18 jaar of ouder die werkzaam is als medisch specialist, als huisarts of als sociaal geneeskundige en als zodanig staat geregistreerd in één van de registers van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, dan wel als tandheelkundig specialist en als zodanig staat ingeschreven in het specialistenregister van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde.

Paragraaf 3. Arbeidsduur en verlengde arbeidsduur

Artikel 30o. Arbeidsduur

  • 1 De arbeidsduur van de ambtenaar van 18 jaar of ouder bedraagt ten hoogste 10 uren per dienst, in elke periode van 4 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 50 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 45 uren per week.

  • 2 De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de ambtenaar meer dan 9 uren per dienst of meer dan 45 uren per week arbeid verricht.

  • 3 Indien het eerste en tweede lid niet wordt toegepast, dan bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 9 uren per dienst, ten hoogste 45 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.

  • 4 De arbeidsduur van de jeugdige ambtenaar bedraagt ten hoogste 9 uren per dienst, ten hoogste 45 uren per week en in elke periode van 4 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week.

Artikel 30p. Verlengde arbeidsduur

  • 1 Van de in artikel 30o genoemde arbeidsduur kan voor de ambtenaar van 18 jaar of ouder worden afgeweken indien zich een onvoorziene wijziging van omstandigheden, incidenteel en niet periodiek, voordoet, of de aard van de arbeid, incidenteel en voor korte tijd, dergelijke afwijkingen noodzakelijk maakt.

  • 2 De arbeidsduur bedraagt in situaties als bedoeld in het eerste lid ten hoogste 12 uren per dienst, ten hoogste 60 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 48 uren per week.

  • 3 Op de afwijking, bedoeld in het eerste lid, is artikel 31c, vierde lid, onderdelen b en c, en het zesde lid, niet van toepassing.

  • 4 Indien als gevolg van de toepassing van het eerste lid arbeid wordt verricht in nachtdienst, welke arbeid eindigt vóór of op 02.00 uur, dan zijn hierop de in paragraaf 5 opgenomen bepalingen ten aanzien van het verrichten van arbeid in nachtdienst niet van toepassing.

Paragraaf 4. Dagelijkse en wekelijkse rusttijd

Artikel 30q. Dagelijkse onafgebroken rusttijd

  • 1 De ambtenaar van 18 jaar of ouder heeft in elke aaneengesloten tijdruimte van 24 uren recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 11 uren, welke rusttijd éénmaal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren.

  • 2 De jeugdige ambtenaar heeft in elke aaneengesloten tijdruimte van 24 uren recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 12 uren, waarin de periode tussen hetzij 22.00 uur en 06.00 uur, hetzij 23.00 uur en 07.00 uur begrepen is.

  • 3 De in de voorgaande leden bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de ambtenaar arbeid verricht.

Artikel 30r. Wekelijkse onafgebroken rusttijd

  • 1 De ambtenaar van 18 jaar of ouder heeft recht op een onafgebroken rusttijd van hetzij ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren, hetzij ten minste 60 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 9 maal 24 uren. De voorgeschreven rusttijd van 60 uren mag éénmaal in elke periode van 5 achtereenvolgende weken worden bekort tot 32 uren.

  • 2 De jeugdige ambtenaar heeft recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren.

  • 3 De in de voorgaande leden bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de ambtenaar arbeid verricht.

Paragraaf 5. Aanvullende bepalingen bij nachtdienst

Artikel 30s. Arbeidsduur nachtdienst

  • 1 Voor de ambtenaar van 18 jaar of ouder die arbeid in nachtdienst verricht, bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 9 uren per nachtdienst, in elke periode van 4 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 50 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week.

  • 2 De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de ambtenaar meer dan 8 uren per nachtdienst of meer dan 45 uren per week arbeid verricht.

  • 3 Indien het eerste en tweede lid niet wordt toegepast, dan bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 8 uren per nachtdienst, ten hoogste 45 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.

Artikel 30t. Verlengde arbeidsduur nachtdienst

  • 1 Van de in artikel 30s genoemde arbeidsduur kan voor de ambtenaar van 18 jaar of ouder worden afgeweken indien zich een onvoorziene wijziging van omstandigheden, incidenteel en niet periodiek, voordoet, of de aard van de arbeid, incidenteel en voor korte tijd, dergelijke afwijkingen noodzakelijk maakt.

  • 2 De arbeidsduur bedraagt in situaties als bedoeld in het eerste lid ten hoogste 10 uren per nachtdienst, ten hoogste 60 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week.

  • 3 Op de afwijking, bedoeld in het eerste lid, is artikel 31c, vierde lid, onderdelen b en c, en het zesde lid, niet van toepassing.

Artikel 30u. Onafgebroken rusttijd nachtdienst

  • 1 De ambtenaar van 18 jaar of ouder heeft na het verrichten van arbeid in nachtdienst, welke eindigt ná 02.00 uur, recht op een onafgebroken rusttijd van tenminste 14 uren, welke éénmaal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren mag worden bekort tot ten minste 8 uren.

  • 2 De commandant dient over de toepassing van de in het eerste lid bedoelde bekorting van de onafgebroken rusttijd tot ten minste 8 uren overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de ambtenaar arbeid verricht.

Artikel 30v. Aantal nachtdiensten die eindigen vóór of op 02.00 uur

  • 1 De ambtenaar van 18 jaar of ouder verricht in elke periode van 13 achtereenvolgende weken niet meer dan ten hoogste 52 maal arbeid in nachtdienst, indien de arbeid eindigt vóór of op 02.00 uur.

  • 2 De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de ambtenaar in een periode van 4 achtereenvolgende weken meer dan 16 maal arbeid in nachtdienst verricht, indien de arbeid eindigt vóór of op 02.00 uur.

Artikel 30w. Aantal nachtdiensten die eindigen ná 02.00 uur

  • 1 De ambtenaar van 18 jaar of ouder verricht in elke periode van 13 achtereenvolgende weken niet meer dan ten hoogste 28 maal arbeid in nachtdienst, indien de arbeid eindigt ná 02.00 uur.

  • 2 De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de ambtenaar in elke periode van 4 achtereenvolgende weken meer dan 10 maal en in elke periode van13 achtereenvolgende weken meer dan 25 maal arbeid in nachtdienst verricht, indien die arbeid eindigt ná 02.00 uur.

Artikel 30x. Afwijking aantal nachtdiensten

  • 2 Indien de aard van de arbeid met zich brengt dat arbeid in nachtdienst worden verricht en dit door het op een andere wijze organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen, verricht de ambtenaar van 18 jaar of ouder:

    • a. hetzij ten hoogste 35 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken arbeid in nachtdienst;

    • b. hetzij ten hoogste 20 uren in elke periode van 2 achtereenvolgende weken arbeid tussen 00.00 uur en 06.00 uur.

  • 3 De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

Artikel 30y. Rusttijd na reeks nachtdiensten

  • 1 Na een reeks van ten minste 3 en ten hoogste 7 maal achtereen arbeid in nachtdienst te hebben verricht, heeft de ambtenaar van 18 jaar of ouder recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 48 uren.

  • 2 De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang noodzakelijk maakt dat de ambtenaar 7 maal achtereen arbeid in nachtdienst verricht die eindigt vóór of op 02.00 uur, hetzij 6 of 7 maal achtereen arbeid in nachtdienst verricht die eindigt ná 02.00 uur.

  • 3 Indien het eerste en tweede lid niet wordt toegepast, dan heeft de ambtenaar,:

    • a. na een reeks van ten minste 3 en ten hoogste 6 maal achtereen arbeid in nachtdienst te hebben verricht, die eindigt vóór of op 02.00 uur;

    • b. hetzij na een reeks van ten minste 3 en ten hoogste 5 maal achtereen arbeid in nachtdienst te hebben verricht, die eindigt ná 02.00 uur,

    recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 48 uren.

Artikel 30z. Referentieperiode

  • 1 In afwijking van artikel 30s, eerste lid, en artikel 30t, tweede lid, ten aanzien van het gemiddeld aantal uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken dat arbeid in nachtdienst wordt verricht, kan de commandant dit artikel toepassen.

  • 2 Indien zich een onvoorziene wijziging van omstandigheden voordoet of de aard van de arbeid het noodzakelijk maakt dat de ambtenaar van 18 jaar of ouder slechts incidenteel of voor korte tijd arbeid in nachtdienst verricht en dit door het op een andere wijze organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen, verricht de ambtenaar in elke periode van 52 achtereenvolgende weken gemiddeld 40 uren per week arbeid.

  • 3 De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

Paragraaf 6. Afwijkende bepalingen inzake arbeidsduur en rusttijd

Artikel 31a. Noodzakelijke werkzaamheden

  • 1 In afwijking van de artikelen 30o, 30p, 30s, en 30t, ten aanzien van de arbeidsduur per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst, kan de commandant dit artikel toepassen.

  • 2 Indien de arbeid geen uitstel gedogen, en door het nemen van andere maatregelen redelijkerwijs niet is te voorkomen, verricht de ambtenaar van 18 jaar of ouder ten hoogste éénmaal in elke periode van 2 achtereenvolgende weken 14 uren arbeid per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst.

  • 3 Het tweede lid is eveneens van toepassing, indien de arbeid wordt verstoord door een zich plotseling voordoende situatie:

    • a. waarbij personen ernstig letsel oplopen, dan wel daartoe de onmiddellijke dreiging bestaat;

    • b. waarbij buitengewoon ernstige schade aan goederen ontstaat, dan wel dreigt te ontstaan.

Artikel 31b. Overdracht van diensten

  • 1 De commandant kan, in afwijking van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van de arbeidsduur per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst en de onafgebroken rusttijd, dit artikel toepassen.

  • 2 De arbeidsduur per dienst of per nachtdienst onderscheidenlijk de onafgebroken rusttijd wordt met ten hoogste 15 achtereenvolgende minuten verlengd onderscheidenlijk ingekort, indien de arbeid van de ambtenaar van 18 jaar of ouder aan het eind van de dienst wordt overgenomen en direct daaropvolgend worden voortgezet door een andere ambtenaar en de goede voortgang van die arbeid overdracht noodzakelijk maakt.

  • 3 Op de afwijking bedoeld in het tweede lid zijn de artikelen 30v, 30w en 30x, ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht, niet van toepassing.

Paragraaf 7. Pauzeregeling

Artikel 31c. Pauze

  • 1 Indien de arbeidsduur van de ambtenaar van 18 jaar of ouder meer dan 5½ uur per dienst bedraagt, dan wordt de arbeid afgewisseld door een pauze.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde pauze bedraagt ten minste een half uur aaneengesloten, welke mag worden gesplitst in twee pauzes van ten minste 15 achtereenvolgende minuten.

  • 3 De commandant dient over de toepassing van het tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

  • 4 Indien het tweede lid niet wordt toegepast, dan wordt, met inachtneming van het eerste lid, de arbeid van de ambtenaar:

    • a. indien hij niet meer dan 8 uren arbeid per dienst of nachtdienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste een half uur;

    • b. indien hij meer dan 8 uren, doch niet meer dan 10 uren arbeid per dienst of nachtdienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste 45 minuten;

    • c. indien hij meer dan 10 uren arbeid per dienst of nachtdienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste 1 uur.

  • 5 Eén van de pauzes, bedoeld in het vierde lid, bedraagt ten minste een half uur aaneengesloten.

  • 6 De pauzes, bedoeld in het vierde lid, vangen aan en eindigen in de periode, gelegen tussen 2 uren na de aanvang en 2 uren voor het einde van de arbeid.

Artikel 31d. Pauze jeugdige ambtenaar

  • 1 Indien de arbeidsduur van de jeugdige ambtenaar meer dan 4 ½ uur per dienst bedraagt, dan wordt de arbeid afgewisseld door een pauze.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde pauze bedraagt ten minste een half uur aaneengesloten, welke mag worden gesplitst in twee pauzes van ten minste 15 achtereenvolgende minuten.

  • 3 De commandant dient over de toepassing van het tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

  • 4 Indien het tweede lid niet wordt toegepast, dan wordt, met inachtneming van het eerste lid, de arbeid van de jeugdige ambtenaar:

    • a. indien hij niet meer dan 8 uren arbeid per dienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste een half uur;

    • b. indien hij meer dan 8 uren arbeid per dienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste 45 minuten.

  • 5 Eén van de pauzes, bedoeld in het vierde lid, bedraagt ten minste een half uur aaneengesloten.

  • 6 De pauzes, bedoeld in het vierde lid, vangen aan en eindigen in de periode, gelegen tussen 2 uren na de aanvang en 2 uren voor het einde van de arbeid.

Artikel 31e. Consignatie tijdens pauze

  • 1 De commandant kan van het bepaalde in artikel 30a, onderdeel h, en artikel 31j, tweede lid, afwijken, indien de aard van de arbeid van de ambtenaar van 18 jaar of ouder het noodzakelijk maakt dat hij tijdens de pauze bereikbaar is onderscheidenlijk op de werkplek aanwezig is om op oproep zo spoedig mogelijk die arbeid te verrichten, en dit door het op een andere wijze organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen.

  • 2 De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid geldt de tijd tijdens de werkplekgebonden pauze waarop de arbeid van de ambtenaar zich uitsluitend beperkt tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek, als pauze.

Artikel 31f. Afwijking pauzeverplichting

  • 1 De commandant kan van het bepaalde in artikel 31c, eerste lid, afwijken, indien de ambtenaar van 18 jaar of ouder:

    • a. arbeid verricht zonder enig direct contact met een andere ambtenaar die vergelijkbare arbeid verricht, of

    • b. indien de aard van de arbeid met zich brengt dat de afwisseling van de arbeid per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst door een pauze onmogelijk is en dit door het op een andere wijze organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen.

  • 2 De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

  • 3 Indien het eerste lid wordt toegepast, verricht de ambtenaar in elke periode van 52 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week arbeid.

Paragraaf 8. Werk- en rusttijden op bepaalde dagen

Artikel 31g. Werk- en rusttijden op bepaalde dagen

  • 1 Op zaterdag en zondag wordt aan de ambtenaar geen arbeid opgedragen. Hiervan kan slechts worden afgeweken indien naar het oordeel van de commandant het dienstbelang zulks onvermijdelijk maakt. Indien de jeugdige ambtenaar op zondag arbeid verricht, dan wordt door hem op de dag voorafgaande aan die zondag geen dienst verricht.

  • 2 Het eerste lid geldt mede voor Nieuwjaarsdag, Eerste en Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Eerste en Tweede Pinksterdag, Eerste en Tweede Kerstdag, Koninginnedag en 5 mei en de door Onze Minister aan te wijzen feest- of gedenkdagen.

  • 3 De ambtenaar verricht geen arbeid op ten minste 26 zondagen per periode van 52 weken.

  • 4 Indien naar het oordeel van de commandant de belangen van de dienst zich hiertegen niet verzetten, wordt de ambtenaar, aan wie op een zondag of een dag als bedoeld in het tweede lid, dienst is opgedragen, tijdens de werktijd in de gelegenheid gesteld de godsdienstuitoefening van de gezindte waartoe hij behoort bij te wonen.

Artikel 31h. Arbeidsduur voorafgaand aan feest- of gedenkdagen

  • 1 In afwijking van de artikelen 30p en 30t ten aanzien van de arbeidsduur per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst kan de commandant dit artikel toepassen.

  • 2 Indien de aard van de arbeid, of de bedrijfsomstandigheden, in verband met de Nieuwjaarsdag, Eerste en Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Eerste en Tweede Pinksterdag, Eerste en Tweede Kerstdag, Koninginnedag of 5 december dit noodzakelijk maakt, verricht de ambtenaar van 18 jaar of ouder in de aaneengesloten periode van 7 dagen voorafgaand aan die dag ten hoogste tweemaal 14 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst arbeid.

  • 3 De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

  • 4 Artikel 31a is niet van toepassing indien het eerste en tweede lid wordt toegepast.

Artikel 31i. Arbeidsduur op feest- of gedenkdagen

  • 2 De ambtenaar van 18 jaar of ouder verricht, in verband met de Nieuwjaarsdag, Eerste en Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Eerste en Tweede Pinksterdag en Eerste en Tweede Kerstdag, in de tijdruimte tussen de dag voorafgaand aan bedoelde dagen 18.00 uur en de op deze dagen volgende dag 08.00 uur ten hoogste 11 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst arbeid. De ambtenaar heeft na het verrichten van die arbeid een onafgebroken rusttijd van ten minste 12 uren.

  • 3 Indien het eerste en tweede lid wordt toegepast, dan organiseert de commandant de arbeid zodanig, dat zoveel mogelijk ambtenaren op de in het tweede lid bedoelde dagen geen arbeid verricht in de tijdruimte gelegen tussen 00.00 uur en de daarop volgende dag 06.00 uur.

  • 4 De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

Paragraaf 9. Consignatie en bijzondere vormen van consignatie

Artikel 31j. Consignatie

  • 1 De commandant kan de ambtenaar van 18 jaar of ouder consignatie opleggen.

  • 2 Ten minste gedurende 2 maal een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren in elke periode van 4 achtereenvolgende weken wordt geen consignatie opgelegd.

  • 3 Tijdens de onafgebroken rusttijd direct voorafgaand aan en direct volgend op een nachtdienst wordt geen consignatie opgelegd.

  • 4 Als consignatie wordt opgelegd bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 45 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.

  • 5 Indien de consignatie geheel of gedeeltelijk de periode van 00.00 uur tot 06.00 uur bestrijkt, bedraagt de arbeidsduur, in afwijking van het vorige lid ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.

  • 6 Voor de toepassing van het vierde en vijfde lid vangt de arbeid aan op het moment van de oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de arbeid die voortvloeit uit een oproep opnieuw een oproep wordt gedaan, wordt de tussenliggende tijd gerekend tot de arbeidsduur. Indien binnen een half uur één of meer keren arbeid voortvloeiend uit een oproep wordt verricht, wordt de arbeidsduur geacht ten minste een half uur te bedragen.

  • 7 De arbeid die voortvloeit uit een oproep wordt voor de toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van rusttijd en pauze buiten beschouwing gelaten.

  • 8 Op de arbeid die voortvloeit uit een oproep zijn de bepalingen in paragraaf 5 ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht niet van toepassing.

Artikel 31k. Aanwezigheidsdienst

  • 1 In afwijking van artikel 31j, tweede lid, kan de commandant de ambtenaar van 18 jaar of ouder ten hoogste 3 maal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren en ten hoogste 26 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken een aanwezigheidsdienst opleggen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de commandant de ambtenaar gedurende ten hoogste 6 weken in elke periode van 52 achtereenvolgende weken ten hoogste 4 maal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren en ten hoogste 26 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken een aanwezigheidsdienst opleggen.

  • 3 Als het tweede lid wordt toegepast heeft de ambtenaar na de aanwezigheidsdienst of reeks van aaneengesloten aanwezigheidsdiensten een onafgebroken rusttijd die ten minste even lang is als de voorafgaande aanwezigheidsdienst onderscheidenlijk reeks van aaneengesloten aanwezigheidsdiensten.

  • 4 Tijdens de onafgebroken rusttijd direct voorafgaand aan en direct volgend op een nachtdienst wordt geen aanwezigheidsdienst opgelegd.

  • 5 Als een aanwezigheidsdienst wordt opgelegd bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 45 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.

  • 6 Indien de aanwezigheidsdienst geheel of gedeeltelijk de periode van 00.00 uur tot 06.00 uur bestrijkt, bedraagt de arbeidsduur, in afwijking van het vorige lid ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.

  • 7 Voor de toepassing van dit artikel geldt de tijd tijdens een aanwezigheidsdienst, waarbij de dienst van de ambtenaar zich uitsluitend beperkt tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek, als rusttijd.

  • 8 Voor de toepassing van het vijfde en zesde lid vangt de arbeidsduur aan op het moment van de oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de arbeid die voortvloeit uit een oproep opnieuw een oproep wordt gedaan, wordt de tussenliggende tijd gerekend tot de arbeidsduur. Indien binnen een half uur één of meer keren arbeid voortvloeiend uit een oproep wordt verricht, wordt de arbeidsduur geacht ten minste een half uur te bedragen.

  • 9 De arbeid die voortvloeit uit een oproep wordt voor de toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van rusttijd en pauze buiten beschouwing gelaten.

  • 10 Op de arbeid die voortvloeit uit een oproep zijn de bepalingen in paragraaf 5, ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht, niet van toepassing.

Artikel 31l. Aanwezigheidsdienst brandweer

  • 1 Dit artikel is uitsluitend van toepassing op de ambtenaar van 18 jaar of ouder die met goed gevolg een brandweeropleiding heeft afgesloten en die als zodanig werkzaam is, alsmede de ambtenaar van 18 jaar of ouder die in directe samenhang met voornoemde ambtenaar arbeid verricht.

  • 2 In afwijking van artikel 31j, tweede lid, kan de commandant de ambtenaar ten hoogste 4 maal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren, ten hoogste 46 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken en ten hoogste 124 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken een aanwezigheidsdienst opleggen.

  • 3 Indien het tweede lid wordt toegepast dan:

    • a. heeft de ambtenaar vóór en ná een aanwezigheidsdienst een onafgebroken rusttijd van ten minste 11 uren, welke rusttijd éénmaal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren;

    • b. bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 10 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 45 uren per week.

  • 4 Het derde lid, onderdeel a, blijft buiten toepassing, indien zich incidentele en onvoorziene omstandigheden voordoen waardoor het aantal ambtenaren dat nodig is onder het vereiste minimum komt, die een dergelijke afwijking noodzakelijk maakt.

  • 5 Voor de toepassing van dit artikel geldt de tijd tijdens een aanwezigheidsdienst, waarbij de dienst van de ambtenaar zich uitsluitend beperkt tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek, als rusttijd.

  • 6 Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel b, vangt de arbeidsduur aan op het moment van de oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de arbeid die voortvloeit uit een oproep opnieuw een oproep wordt gedaan, wordt de tussenliggende tijd gerekend tot de arbeidsduur. Indien binnen een half uur één of meer keren arbeid voortvloeiend uit een oproep wordt verricht, wordt de arbeidsduur geacht ten minste een half uur te bedragen.

  • 7 De arbeid die voortvloeit uit een oproep wordt voor de toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van rusttijd en pauze buiten beschouwing gelaten.

  • 8 Op de arbeid die voortvloeit uit een oproep zijn de bepalingen in paragraaf 5, ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht, niet van toepassing.

Artikel 31m. Piket

  • 1 In afwijking van artikel 31j, tweede lid, kan de commandant de ambtenaar van 18 jaar of ouder ten hoogste een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren piket opleggen.

  • 2 Als piket wordt opgelegd, dan wordt de ambtenaar ten minste gedurende 8 maal een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren in elke periode van 13 achtereenvolgende weken geen piket, aanwezigheidsdienst of consignatie opgelegd.

  • 3 Tijdens de onafgebroken rusttijd direct voorafgaand aan en direct volgend op een nachtdienst wordt geen piket opgelegd.

  • 4 Als piket wordt opgelegd bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 45 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.

  • 5 Indien het piket geheel of gedeeltelijk de periode van 00.00 uur tot 06.00 uur bestrijkt, bedraagt de arbeidsduur, in afwijking van het vorige lid ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.

  • 6 Voor de toepassing van dit artikel geldt de tijd tijdens het piket waarbij de dienst van de ambtenaar zich uitsluitend beperkt tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek als rusttijd.

  • 7 Voor de toepassing van het vierde en vijfde lid vangt de arbeidsduur aan op het moment van de oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de arbeid die voortvloeit uit een oproep opnieuw een oproep wordt gedaan, wordt de tussenliggende tijd gerekend tot de arbeidsduur. Indien binnen een half uur één of meer keren arbeid voortvloeiend uit een oproep wordt verricht, wordt de arbeidsduur geacht ten minste een half uur te bedragen.

  • 8 De arbeid die voortvloeit uit een oproep wordt voor de toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van rusttijd en pauze buiten beschouwing gelaten.

  • 9 Op de arbeid die voortvloeit uit een oproep zijn de bepalingen in paragraaf 5 ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht niet van toepassing.

Paragraaf 10. Bijzondere bepalingen voor continu- en ploegendienst

Artikel 31n. Continu- en ploegendienst

Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op arbeid in continu- of ploegendienst, die door de ambtenaar van 18 jaar of ouder wordt verricht.

Artikel 31o. Arbeidsduur op zaterdag en zondag

  • 2 De ambtenaar verricht in de tijdruimte gelegen tussen vrijdag 18.00 uur en de daaropvolgende maandag 08.00 uur ten hoogste 11 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst arbeid.

  • 3 Indien het eerste en tweede lid wordt toegepast heeft de ambtenaar na het verrichten van die arbeid een onafgebroken rusttijd van ten minste 12 uren, en verricht hij ten minste 2 maal in elke periode van 4 achtereenvolgende weken geen arbeid in de tijdruimte gelegen tussen zaterdag 00.00 uur en de daaropvolgende maandag 06.00 uur.

  • 4 De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

Artikel 31p. Onafgebroken rusttijd continu- en ploegendienst

  • 2 De ambtenaar heeft recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 92 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 11 maal 24 uren, welke rusttijd éénmaal in elke periode van 5 achtereenvolgende weken mag worden bekort tot 72 uren.

  • 3 De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

  • 4 Indien het eerste en tweede lid niet wordt toegepast, dan heeft de ambtenaar recht op een onafgebroken rusttijd van hetzij ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren, hetzij ten minste 92 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 11 maal 24 uren.

  • 5 De in het tweede en vierde lid bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de ambtenaar arbeid verricht.

Artikel 31q. Pauze continu- en ploegendienst

  • 2 Indien de arbeidsduur meer dan 5½ uur per dienst bedraagt, dan wordt de arbeid van de ambtenaar afgewisseld door een pauze.

  • 3 De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

Artikel 31r. Doorstaan in continu- en ploegendienst

  • 1 Indien zich incidentele en onvoorziene omstandigheden voordoen, waardoor het aantal ambtenaren in een ploeg onder het vereiste minimum komt, kan de commandant afwijken van artikel 30s, eerste lid, ten aanzien van de arbeidsduur per nachtdienst, en artikel 30u, eerste lid.

  • 2 Onverminderd het gestelde in artikel 31i, en artikel 31o ten aanzien van de zondag,:

    • a. verricht de ambtenaar bij toepassing van het eerste lid gedurende ten hoogste 2 maal in elke periode van 4 achtereenvolgende weken en 8 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken, ten hoogste 11 uur per nachtdienst arbeid;

    • b. heeft de ambtenaar na het verrichten van die arbeid recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 12 uren.

  • 3 De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

Paragraaf 11. Bijzondere bepalingen voor vrouwelijke ambtenaren

Artikel 31s. Werk- en rusttijden tijdens de zwangerschap

  • 1 De arbeid van een zwangere ambtenaar wordt zodanig ingericht, dat rekening wordt gehouden met haar specifieke omstandigheden. De commandant voldoet, met inachtneming van het tweede tot en met vijfde lid, aan de voor hem uit de eerste volzin voortvloeiende verplichting binnen een redelijke termijn nadat een aanvraag daartoe door de zwangere ambtenaar is gedaan. Bij deze aanvraag wordt desgevraagd een schriftelijke verklaring overgelegd van een geneeskundige of een verloskundige waaruit blijkt, dat de betrokken ambtenaar zwanger is.

  • 2 De zwangere ambtenaar heeft het recht de arbeid af te wisselen met één of meer pauzes buiten die bedoeld in artikel 31c. Deze extra pauze onderscheidenlijk pauzes bedragen tezamen ten minste 15 minuten en ten hoogste één achtste deel van de voor haar geldende arbeidsduur per dienst of nachtdienst. De in de vorige volzin bedoelde pauzes gelden voor de toepassing van dit hoofdstuk als arbeidsduur.

  • 3 De zwangere ambtenaar heeft het recht arbeid te verrichten in een bestendig en regelmatig werk- en rusttijdenpatroon.

  • 4 De zwangere ambtenaar kan niet worden verplicht arbeid te verrichten anders dan op grond van artikel 30o is toegestaan.

  • 5 De zwangere ambtenaar kan niet worden verplicht arbeid te verrichten in nachtdienst, tenzij de commandant aannemelijk maakt dat dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.

  • 6 De commandant stelt de zwangere ambtenaar in de gelegenheid de noodzakelijke zwangerschapsonderzoeken te ondergaan. De tijd van de in de vorige volzin bedoelde onderzoeken gelden voor de toepassing van dit hoofdstuk als arbeidsduur.

Artikel 31t. Bevalling

De commandant organiseert de arbeid zodanig, dat een vrouwelijke ambtenaar:

  • a. geen arbeid verricht binnen 28 dagen voor de vermoedelijke datum van de bevalling, zoals die is aangegeven in een door de vrouwelijke ambtenaar aan de commandant overgelegde schriftelijke verklaring van een geneeskundige of verloskundige waaruit de vermoedelijke datum van bevalling blijkt. Het in de eerste volzin bedoelde tijdvak wordt verlengd met het tijdvak dat verloopt tussen de vermoedelijke datum van de bevalling en de werkelijke datum van de bevalling;

  • b. geen arbeid verricht binnen 42 dagen na haar bevalling.

Artikel 31u. Werk- en rusttijden na de bevalling

Artikel 31s is, met uitzondering van het zesde lid, van overeenkomstige toepassing gedurende een periode van 6 maanden na de bevalling.

Artikel 31v. Voedingsrecht

  • 1 Een vrouwelijke ambtenaar, die een borstkind voedt, heeft, indien zij de commandant hiervan in kennis heeft gesteld, gedurende ten minste de eerste 9 levensmaanden van dat kind het recht de arbeid te onderbreken ten einde in de nodige rust en afzondering haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te kolven. De commandant biedt haar daartoe de gelegenheid en stelt, waar nodig, een geschikte af te sluiten besloten ruimte ter beschikking.

  • 2 De onderbrekingen, bedoeld in het eerste lid, vinden plaats zo vaak en zo lang als nodig is doch bedragen gezamenlijk ten hoogste een vierde van de arbeidsduur per dienst of nachtdienst. De vaststelling van het tijdstip en de duur van de onderbrekingen vindt plaats door de betrokken vrouwelijke ambtenaar na overleg met de commandant.

  • 3 De duur van de onderbrekingen, bedoeld in dit artikel, gelden voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen als arbeidsduur.

Hoofdstuk 5. Vakantie en verlof

§ 1. Vakantie

Artikel 32. De aanspraak op vakantie

  • 1 De ambtenaar heeft jaarlijks aanspraak op vakantie met behoud van zijn volle bezoldiging.

  • 2 De aanspraak op vakantie wordt uitgedrukt in hele uren. Zo nodig vindt afronding naar boven plaats.

  • 3 De omvang van de aanspraak op vakantie is afhankelijk van:

    • a. het salaris van de ambtenaar;

    • b. de leeftijd van de ambtenaar;

    • c. de arbeidsduur waarvoor de ambtenaar is aangesteld.

  • 4 Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een wekelijkse arbeidsduur van 38 uur bedraagt de aanspraak op vakantie 184 uren per kalenderjaar indien het salaris op 1 januari van het desbetreffende jaar minder bedraagt dan het maximumsalaris van schaal 9 van bijlage A van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, en 192 uren per kalenderjaar indien het salaris op 1 januari van het desbetreffende jaar gelijk is aan of meer bedraagt dan vorenbedoeld maximumsalaris.

  • 5 De op grond van het vierde lid geldende aanspraak op vakantie wordt verhoogd:

    • a. volgens onderstaande tabel, afhankelijk van de leeftijd die de ambtenaar in het desbetreffende kalenderjaar bereikt;

      leeftijd

      verhoging

      18 jaar en jonger

      24 uren

      19 jaar

      16 uren

      20 jaar

      8 uren

      van 30 tot en met 39 jaar

      8 uren

      van 40 tot en met 44 jaar

      16 uren

      van 45 tot en met 49 jaar

      24 uren

      van 50 tot en met 54 jaar

      32 uren

      van 55 tot en met 59 jaar

      40 uren

      60 jaar en ouder

      48 uren

    • b. over het kalenderjaar, waarin de ambtenaar in geheel of gedeeltelijk afwisselende dienst werkzaam is: met zoveel uren als hij op in dat kalenderjaar niet op zaterdag of zondag vallende feestdagen als bedoeld in artikel 31g, tweede lid volgens rooster heeft gewerkt, hetzij volgens rooster vrij van dienst is geweest, dan wel uit hoofde van ziekte of vakantie niet tot dienstverrichting was gehouden.

  • 6 Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een wekelijkse arbeidsduur van minder dan 38 uur, wordt de op basis van het vierde en vijfde lid geldende aanspraak op vakantie vastgesteld op een evenredig deel van de aanspraak van een ambtenaar die is aangesteld voor een wekelijkse arbeidsduur van 38 uur.

  • 7 Bij beëindiging of aanvang van het dienstverband in de loop van een kalenderjaar, wordt de aanspraak op vakantie vastgesteld naar evenredigheid van de dienst, die de ambtenaar in dat jaar verricht heeft of zal verrichten.

  • 8 Indien de wekelijkse arbeidsduur waarvoor de ambtenaar is aangesteld wordt gewijzigd, wordt de aanspraak op vakantie over een eventueel resterend gedeelte van het desbetreffende kalenderjaar opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de nieuwe arbeidsduur. De tot aan de datum van ingang van de gewijzigde arbeidsduur verworven aanspraak op vakantie blijft ongewijzigd gehandhaafd.

  • 9 De vakantie waarop een ambtenaar aanspraak maakt wordt naar evenredigheid verminderd indien hij een aaneengesloten periode van langer dan een maand geheel of gedeeltelijk geen dienst verricht.

  • 10 Het negende lid is niet van toepassing, indien geheel of gedeeltelijk geen dienst wordt verricht wegens:

    • a. vakantie;

    • b. ziekte, voor zover de verhindering tot dienstverrichting korter duurt dan 52 weken, waarbij een hervatting gedurende dertig kalenderdagen of minder geen nieuwe periode van 52 weken inluidt;

    • c. zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg;

    • d. verblijf in militaire dienst wegens herhalingsoefeningen.

Artikel 33. Het opnemen van vakantie

  • 1 De ambtenaar is vrij te bepalen wanneer hij vakantie opneemt, voor zoveel de belangen van de dienst zich daartegen niet verzetten.

  • 2 Vakantie wordt zoveel mogelijk opgenomen in aaneengesloten perioden van ten minste vier uren.

  • 3 De ambtenaar dient in elk kalenderjaar ten minste 120 uur vakantie op te nemen waarvan ten minste 80 uur over een aaneengesloten periode indien hij is aangesteld voor een wekelijkse arbeidsduur van 38 uur, en tot in evenredigheid lagere getallen indien hij is aangesteld voor een wekelijkse arbeidsduur van minder dan 38 uur.

  • 4 De commandant kan toestaan dat een ambtenaar in enig kalenderjaar meer uren vakantie opneemt dan zijn aanspraak tot en met het lopende jaar bedraagt, met dien verstande dat de opgenomen vakantie de aanspraak tot en met het lopende jaar nimmer met meer dan 64 uren mag overschrijden. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een wekelijkse arbeidsduur van minder dan 38 uur, wordt het in de vorige volzin bedoelde aantal uren van de maximaal toegestane overschrijding verminderd naar evenredigheid van de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld. De in een kalenderjaar teveel genoten vakantie wordt in mindering gebracht op de aanspraak op vakantie over het eerstvolgende jaar.

  • 5 De ambtenaar meldt het voornemen vakantie op te nemen ruimschoots van te voren.

  • 6 Tenzij gewichtige redenen van dienstbelang zich hiertegen verzetten, is het de ambtenaar toegestaan op het voornemen vakantie op te nemen, terug te komen, dan wel het opnemen niet voort te zetten. De vorige volzin geldt in geval van ziekte of ongeval alleen indien de ambtenaar ten genoege van de commandant die ziekte of dat ongeval aantoont.

  • 7 Wanneer dringende redenen van dienstbelang dat noodzakelijk maken, kan de commandant aan de ambtenaar verleende toestemming vakantie op te nemen intrekken, zowel vóór als tijdens de vakantie. Indien de ambtenaar ten gevolge van het intrekken van de toestemming vakantie op te nemen geldelijke schade lijdt, wordt deze hem vergoed.

  • 8 Niet opgenomen vakantieverlof, waaronder eventueel van vorige jaren overgeboekt vakantieverlof, wordt overgeboekt naar het volgende kalenderjaar tot een maximum van het aantal uren per jaar, te berekenen volgens artikel 32, verminderd met het in het derde lid bedoelde aantal verplicht op nemen uren.

  • 9 Uitsluitend indien naar het oordeel van de commandant operationele of gewichtige persoonlijke omstandigheden de ambtenaar hebben verhinderd vakantie op te nemen, kan worden afgeweken van de overeenkomstig het achtste lid maximaal naar een volgend kalenderjaar over te boeken vakantieaanspraken.

Artikel 34. Ontslag en vakantie

  • 1 Indien de ambtenaar op de datum van zijn ontslag nog aanspraak heeft op vakantie, wordt hem voor ieder uur vakantie dat hij niet heeft opgenomen een vergoeding toegekend ten bedrage van het salaris per uur dat de ambtenaar direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot. De vergoeding wordt berekend over ten hoogste twee maal de aanspraak op vakantie over een vol kalenderjaar, uitgaande van het salaris en de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld zoals die direct voorafgaand aan het ontslag voor de ambtenaar golden en de leeftijd welke hij bereikt in het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking wordt beëindigd.

  • 2 Indien op de dag van zijn ontslag blijkt dat de ambtenaar teveel vakantie heeft genoten, is hij voor ieder uur teveel genoten vakantie een bedrag verschuldigd ten bedrage van het salaris per uur.

  • 3 In geval van overgang zonder onderbreking naar een functie binnen een andere sector van de rijksdienst in de loop van een kalenderjaar kan, indien dit binnen die andere sector van de rijksdienst mogelijk is, de ambtenaar er - in zoverre in afwijking van het eerste lid - voor kiezen de vakantieaanspraken van het lopende kalenderjaar die niet genoten zijn, mee te nemen. Daarbij wordt vakantie die in het lopende kalenderjaar genoten is in mindering gebracht op de aanspraken in dat jaar.

  • 4 Indien de ambtenaar overlijdt, wordt dit artikel overeenkomstig toegepast.

Artikel 35. Begrip bezoldiging

Voor de toepassing van deze paragraaf is, voor de berekening van de bezoldiging, artikel 30 van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie van toepassing.

Artikel 36

Onze Minister is bevoegd nadere en zonodig afwijkende regels vast te stellen.

§ 2. Verlof

Artikel 37. Verlof bij militaire en soortgelijke dienst alsmede in geval van ziekte

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 6, genieten verlof:

  • a. de ambtenaar, die als militair in werkelijke dienst is;

  • b. de ambtenaar die in werkelijke dienst is als een vrijwillig ambtenaar, als bedoeld in het Besluit rechtspositie vrijwillige politie;

  • c. de ambtenaar, die is tewerkgesteld in de zin van artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst;

  • d. de ambtenaar, die op grond van een andere bijzondere verbintenis in werkelijk militaire of daarmede gelijk te stellen dienst is, ter zake waarvan bij koninklijk besluit zulks is bepaald;

  • e. de ambtenaar, die uit hoofde van ziekte of ongeval verhinderd is dienst te verrichten.

Artikel 38. Verlof bij sluiting van het Ministerie van Defensie op daartoe aangewezen dagen

  • 1 Indien het Ministerie van Defensie of een onderdeel daarvan op een daartoe aangewezen kerkelijke of nationale, landelijk, regionaal of plaatselijk erkende feest- of gedenkdag is gesloten, geniet de desbetreffende ambtenaar verlof voor zoveel het dienstbelang niet anders vereist.

  • 2 Indien de ambtenaar op een dag als bedoeld in het eerste lid, een aantal uren dienst moet verrichten binnen het voor hem vastgestelde rooster, dan wel, in geheel of gedeeltelijk afwisselende dienst werkzaam zijnde, op die dag volgens rooster vrij van dienst is of uit hoofde van ziekte of vakantie niet tot dienstverrichting is gehouden, geniet hij bedoeld aantal uren als verlof op een andere dag.

  • 3 Het eerste en tweede lid vinden geen toepassing, indien de sluiting van het Ministerie van Defensie regionaal of plaatselijk plaats vindt en de ambtenaar elders werkzaam is.

  • 4 Het eerste en tweede lid vinden voorts geen toepassing, indien het betreft feestdagen genoemd in artikel 31g, tweede lid.

Artikel 39. Buitengewoon verlof

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 94 en 95 wordt aan de ambtenaar in de gevallen en onder de voorwaarden, genoemd in de volgende artikelen van deze paragraaf, buitengewoon verlof verleend.

Buitengewoon verlof van korte duur

Artikel 41. Vergaderingen van en werkzaamheden voor publiekrechtelijke colleges

[Vervallen per 11-05-2005]

Artikel 42. Vergaderingen van statutaire organen van ambtenarenorganisaties, kaderactiviteiten, cursussen en commissies van georganiseerd overleg en ambtenarenzaken

  • 1 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door de commandant aan de ambtenaar jaarlijks ten hoogste 120 uren buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen van statutaire organen van verenigingen van ambtenaren, van centrale organisaties, waarbij deze verenigingen zijn aangesloten of van internationale ambtenarenorganisaties, mits de ambtenaar hieraan deelneemt:

    • a. voor zover het betreft vergaderingen van verenigingen van ambtenaren als bestuurslid van die vereniging dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een onderdeel daarvan;

    • b. voor zover het betreft vergaderingen van centrale organisaties, waarbij verenigingen van ambtenaren zijn aangesloten, als bestuurslid van die centrale organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een bij die organisatie aangesloten vereniging van ambtenaren;

    • c. voor zover het betreft vergaderingen van een internationale ambtenarenorganisatie als bestuurslid van deze organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een bij die organisatie aangesloten vereniging van ambtenaren.

  • 2 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door de commandant tot ten hoogste 208 uren per jaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend aan de ambtenaar, die door een centrale als bedoeld in het Besluit georganiseerd overleg sector defensie of een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten vereniging respectievelijk binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten verenigingen te ondersteunen.

  • 3 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door de commandant buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend aan de ambtenaar voor het – op uitnodiging van een organisatie van ambtenaren – als cursist deelnemen aan een cursus, met dien verstande dat dit verlof ten hoogste 48 uren per twee jaren bedraagt.

  • 4 Het aantal uren dat op grond van het eerste, tweede en derde lid alsmede op grond van artikel 17, tweede lid, van het Besluit medezeggenschap defensie aan een ambtenaar mag worden verleend, bedraagt tezamen ten hoogste 240 uren per jaar, met dien verstande dat ten hoogste 320 uren worden verleend:

    • a. aan leden van hoofdbesturen van centrales van overheidspersoneel als bedoeld in het Besluit georganiseerd overleg sector defensie en van organisaties, die rechtstreeks bij die centrales zijn aangesloten;

    • b. aan leden van het hoofdbestuur van het Ambtenarencentrum en aan leden van het dagelijks bestuur van de bij die organisatie aangesloten centrales;

    • c. aan leden van het hoofdbestuur van de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid en Onderwijs (CMHF), alsmede aan de bestuursleden van de sectoren en secties van die organisatie.

  • 5 Het verlof bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, wordt slechts verleend aan ambtenaren, die lid zijn van verenigingen van ambtenaren, welke zijn aangesloten bij centrales van verenigingen van ambtenaren, die deel uitmaken van de sectorcommissie Defensie.

  • 6 Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door de commandant aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen van commissies voor georganiseerd overleg in ambtenarenzaken. Dit geldt eveneens voor één voorvergadering per in de vorige volzin bedoelde vergadering.

Artikel 43. Verhuizing

Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door de commandant aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend:

  • a. voor het zoeken van een woning in geval van overplaatsing: ten hoogste twee dagen;

  • b. bij verhuizing in geval van overplaatsing: aan hen, die een eigen huishouding hebben: twee dagen, zo nodig te verlengen tot drie en in zeer bijzondere gevallen tot vier dagen en aan hen, die niet een eigen huishouding hebben: ten hoogste twee dagen.

Artikel 44. Familie-omstandigheden

Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door de commandant aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend:

  • a. bij zijn ondertrouw: één dag;

  • b. bij zijn huwelijk: vier dagen;

  • c. tot het bijwonen van een huwelijk van bloed- of aanverwanten in de eerste graad, van stief- of pleegouders, dan wel van stief- of pleegkinderen: één dag indien dit huwelijk wordt gesloten in zijn woon- of standplaats en ten hoogste twee dagen, indien dit huwelijk wordt gesloten buiten zijn woon- of standplaats;

  • d. bij zijn 25-, 40- en 50-jarig ambts- of huwelijksjubileum en bij 25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksjubileum van ouders, stiefouders, pleegouders, schoonouders of grootouders: één dag;

Artikel 45. Aanvullende bevoegdheid tot het verlenen van buitengewoon verlof

  • 1 Buitengewoon verlof van korte duur, al dan niet met behoud van volle bezoldiging, kan bovendien aan de ambtenaar worden verleend in de gevallen waarin de commandant oordeelt dat daartoe aanleiding bestaat.

  • 2 Onze Minister is bevoegd ter uitvoering van het eerste lid zo nodig nadere regels vast te stellen.

Artikel 46. Aanvragen van buitengewoon verlof

  • 1 Behoudens in dringende gevallen moet buitengewoon verlof van korte duur ten minste 24 uren tevoren schriftelijk of mondeling worden aangevraagd.

  • 2 Indien de ambtenaar, die niet vooraf een aanvraag voor buitengewoon verlof van korte duur bij de commandant heeft ingediend, aantoont, dat hij daartoe geen gelegenheid heeft gehad, terwijl er voor zijn afwezigheid gegronde redenen bestonden, wordt deze afwezigheid beschouwd als buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging.

  • 3 Een gegronde reden als bedoeld in het tweede lid is slechts aanwezig:

    • a. indien één der in de voorgaande artikelen genoemde omstandigheden aanwezig is geweest, op grond waarvan aan de ambtenaar op zijn aanvraag buitengewoon verlof wordt verleend, zulks met inachtneming van de daarbij vermelde voorwaarden en termijnen;

    • b. in alle andere gevallen, indien de ambtenaar, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijze de dienst mocht verzuimen.

Buitengewoon verlof in het kader van arbeid en zorg

Artikel 46a. Bezoldiging tijdens zwangerschaps- en bevallingsverlof

[Vervallen per 11-05-2005]

Artikel 46c. Buitengewoon verlof bij calamiteiten en zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden

  • 1 Onverminderd artikel 4:1 van de Wet arbeid en zorg wordt door de commandant aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging verleend:

    • a. bij plotselinge ziekte van de echtgenote of echtgenoot van de ambtenaar, de persoon met wie de ambtenaar ongehuwd samenwoont of een van zijn bloed- of aanverwanten in de eerste graad of wanneer een andere noodsituatie, waarvoor de ambtenaar onverwijld een voorziening moet treffen, ontstaat: voor de duur benodigd voor de eerste opvang en het treffen van verdere voorzieningen, maar voor ten hoogste één werkdag per zich voordoende situatie;

    • b. bij de bevalling van zijn echtgenote of de persoon met wie de ambtenaar ongehuwd samenwoont;

    • c. bij overlijden en lijkbezorging van de echtgenote of echtgenoot van de ambtenaar, de persoon met wie de ambtenaar ongehuwd samenwoont of een van zijn bloed- en aanverwanten in de eerste graad: vanaf het overlijden tot en met de dag van de begrafenis of de crematie en indien sprake is van bijzondere godsdienstige plechtigheden zoveel werkdagen als benodigd om overeenkomstig de bepalingen van die godsdienst rouwceremoniën te verrichten;

    • d. bij overlijden van:

      • 1°. bloed- of aanverwanten in de 2e graad, dan wel van pleegbroers of -zusters: voor ten hoogste 2 werkdagen;

      • 2°. bloed- of aanverwanten in de 3e of 4e graad of een van zijn huisgenoten: voor 1 werkdag,

    met dien verstande dat indien de ambtenaar is belast met de regeling van de begrafenis, de crematie of van de nalatenschap dan wel van beide, het verlof voor ten hoogste 4 werkdagen kan worden verleend en indien sprake is van bijzondere godsdienstige plechtigheden zoveel werkdagen als benodigd om overeenkomstig de bepalingen van die godsdienst rouwceremoniën te verrichten.

  • 2 De ambtenaar meldt vooraf aan de commandant dat hij het verlof, bedoeld in het eerste lid, opneemt onder opgave van de reden. Indien dit niet mogelijk is, meldt de ambtenaar het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk aan de commandant onder opgave van de reden.

  • 3 De commandant kan achteraf van de ambtenaar verlangen dat hij aannemelijk maakt dat hij geen dienst heeft kunnen verrichten wegens een van de redenen genoemd in het eerste lid.

Artikel 46d. Kort durend zorgverlof

Het kort durend zorgverlof, bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet arbeid en zorg, wordt door de commandant verleend met behoud van volle bezoldiging.

Artikel 46e. Langer durend zorgverlof

  • 1 Aan de ambtenaar wordt door de commandant langer durend zorgverlof met behoud van volle bezoldiging verleend voor hulpverlening aan een tijdelijk ernstig hulpbehoevende of stervende echtgenote, echtgenoot of persoon met wie de ambtenaar ongehuwd samenwoont, ouders, stief-, pleeg- of schoonouders, eigen of aangehuwde kinderen, stief- of pleegkinderen.

  • 2 De ambtenaar meldt vooraf aan de commandant dat hij het verlof, bedoeld in het eerste lid, opneemt onder opgave van de reden. Indien dit niet mogelijk is, meldt de ambtenaar het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk aan de commandant onder opgave van de reden. Bij de melding geeft de ambtenaar ook de omvang, de wijze van opneming en zo mogelijk de vermoedelijke duur van het verlof aan.

  • 3 Het verlof vangt niet aan of eindigt in ieder geval zodra de commandant aan de ambtenaar kenbaar maakt dat hij tegen het opnemen van het verlof onderscheidenlijk de voortzetting daarvan een zodanig zwaarwegend dienstbelang heeft, dat het belang van de ambtenaar daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.

  • 4 De commandant kan achteraf van de ambtenaar verlangen dat hij aannemelijk maakt dat hij geen dienst heeft kunnen verrichten wegens de reden genoemd in het eerste lid.

  • 6 Indien de ambtenaar aan wie verlof als bedoeld in het eerste lid, is verleend gedurende dat verlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg, wordt door de commandant gedurende de periode waarin sprake is van een samenloop een inhouding op de doorbetaling van de bezoldiging, als bedoeld in het eerste lid, toegepast welke overeenkomt met het bedrag van bedoelde financiële tegemoetkoming.

  • 7 Indien aan de in hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg gestelde voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming is voldaan maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat de ambtenaar geen aanvraag heeft ingediend, kan de commandant het zesde lid op overeenkomstige wijze toepassen. In dat geval wordt rekening gehouden met de financiële tegemoetkoming die aan de ambtenaar zou zijn toegekend indien hij wel een aanvraag zou hebben ingediend.

Artikel 47. Ouderschapsverlof

  • 1 Wanneer aan de ambtenaar door de commandant ouderschapsverlof als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg wordt verleend, behoudt hij over de eerste periode van het ouderschapsverlof, die overeenkomt met dertien maal de voor de ambtenaar geldende arbeidsduur per week, 75% van zijn bezoldiging. Over de resterende periode van het verleende ouderschapsverlof, ontvangt de ambtenaar over de ouderschapsverlofuren geen bezoldiging.

  • 2 De ambtenaar kan door de commandant worden verplicht tot terugbetaling van de tijdens het ouderschapsverlof genoten inkomsten wanneer hem tijdens de verlofperiode of binnen één jaar na afloop van het ouderschapsverlof ontslag wordt verleend op zijn aanvraag dan wel op grond van aan de ambtenaar te wijten omstandigheden of, wanneer hij is aangesteld in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd, ter zake van het eindigen van de tijd waarvoor de aanstelling is geschied. Indien binnen één jaar na afloop van het ouderschapsverlof ontslag wordt verleend, wordt de verplichting tot terugbetaling naar evenredigheid beperkt. Indien het ontslag verband houdt met een aanstelling als militair bij het Ministerie van Defensie of indiensttreding bij een andere overheidssector bestaat geen verplichting tot terugbetaling.

Buitengewoon verlof van lange duur

Artikel 48. Voorwaarden van buitengewoon verlof van lange duur

  • 1 Buitengewoon verlof van lange duur kan aan de ambtenaar op zijn aanvraag worden verleend door het hoofd defensieonderdeel al dan niet met behoud van bezoldiging en al dan niet onder bepaalde voorwaarden.

  • 2 Het verlof, genoemd in het eerste lid, gaat niet in dan na aanvaarding van dat verlof met de daaraan verbonden voorwaarden door de ambtenaar.

Artikel 49. Buitengewoon verlof uitsluitend in het persoonlijk belang

Indien het verlof, genoemd in artikel 48, uitsluitend strekt in het persoonlijk belang van de ambtenaar, kan hem dit slechts worden verleend zonder behoud van bezoldiging.

Artikel 50. Buitengewoon verlof mede in het algemeen belang

Indien het verlof, genoemd in artikel 48, ten doel heeft de ambtenaar in de gelegenheid te stellen een andere functie te vervullen en met verlofverlening naar het oordeel van het hoofd defensieonderdeel niet uitsluitend het persoonlijk belang van de ambtenaar, doch mede het algemeen belang wordt gediend, kan het verlof - onverminderd het bepaalde in de artikelen 51 en 52 - in beginsel voor ten hoogste een jaar, zonder behoud van bezoldiging, worden verleend.

Artikel 51. Buitengewoon verlof voor bezoldigde bestuurders van ambtenarenorganisaties

  • 1 Aan de ambtenaar, benoemd tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren, van een centrale of van een internationale organisatie van zodanige verenigingen, kan uit dien hoofde naar het oordeel van Onze Minister voor ten hoogste twee jaren buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging worden verleend.

Artikel 52. Buitengewoon verlof overwegend in het algemeen belang

  • 1 Indien het verlof, genoemd in artikel 48, ten doel heeft de ambtenaar in de gelegenheid te stellen anders dan in vaste dienst hetzij een functie in dienst van een volkenrechtelijke organisatie te vervullen hetzij ten behoeve van de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel als deskundige tijdelijk ten behoeve van een vreemde mogendheid werkzaam te zijn en met verlofverlening naar het oordeel van het hoofd defensieonderdeel het algemeen belang in overwegende mate wordt gediend, kan het verlof in beginsel voor ten hoogste drie jaren, zonder behoud van bezoldiging, worden verleend.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan aan de ambtenaar, die wenst te worden uitgezonden om in burgerlijke landsdienst van de Nederlandse Antillen of Aruba tijdelijk een betrekking te vervullen buitengewoon verlof worden verleend op de voet van het West-Indisch Detacheeringsbesluit 1930.

Artikel 53. Ontslag bij niet hervatten van de werkzaamheden na afloop van buitengewoon verlof van lange duur

  • 1 De ambtenaar, die na afloop van hem verleend buitengewoon verlof van lange duur en zonder dat dit is verlengd, zijn dienst niet tijdig hervat, wordt voor de toepassing van dit reglement geacht een aanvraag om ontslag te hebben ingediend.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien de ambtenaar binnen een redelijke termijn ten genoegen van Onze Minister aannemelijk maakt dat hij geldige redenen had zijn dienst niet te hervatten, in welk geval het verlof geacht wordt te zijn verlengd tot het tijdstip, waarop bedoelde geldige redenen hebben opgehouden te bestaan.

Artikel 54. Begrip bezoldiging

Voor de toepassing van deze paragraaf is, voor de berekening van de bezoldiging, artikel 30 van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie van toepassing.

Hoofdstuk 6. Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en voorzieningen in verband met ziekte

§ 1. Algemeen

Artikel 54a. Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO;

  • b. arbodienst: een arbodienst als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet;

  • c. deskundige persoon: een deskundige persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet die belast is met de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b of c, van die wet;

  • d. beroepsziekte: ziekte, die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

  • e. bedrijfsongeval: ongeval, dat in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en dat niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

  • f. gangbare arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de WAO;

  • g. herplaatsingtoelage: herplaatsingtoelage als bedoeld in hoofdstuk 9 van het pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP;

  • h. invaliditeitspensioen: invaliditeitspensioen als bedoeld in hoofdstuk 8 van het pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP;

  • i. medisch advies: advies van de deskundige persoon of de arbodienst dat ten aanzien van de ambtenaar is uitgebracht na een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet;

  • j. UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet-SUWI;

  • k. passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en de bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;

  • l. Pensioenreglement: het Pensioenreglement van de stichting pensioenfonds ABP;

  • m. Wet-SUWI: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • n. WW: Werkloosheidswet;

  • o. WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • p. ZW: Ziektewet;

  • q. werknemersverzekering: WAO, ZW, dan wel WW;

  • r. zijn arbeid: hetgeen daaronder wordt verstaan ingevolge artikel 19 van de ZW.

§ 2. Bedrijfsgeneeskundige begeleiding

Artikel 55. Bedrijfsgeneeskundige begeleiding

  • 1 Onverminderd hetgeen ter zake is bepaald in de Arbeidsomstandighedenwet geniet de ambtenaar bedrijfsgeneeskundige begeleiding overeenkomstig deze paragraaf.

  • 2 Het hoofd defensieonderdeel is verantwoordelijk voor de bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de ambtenaar. Bij deze begeleiding neemt het hoofd defensieonderdeel de door of vanwege Onze Minister gestelde regels in acht.

  • 3 Voor de uitvoering van de bedrijfsgeneeskundige begeleiding laat het hoofd defensieonderdeel zich bijstaan door de deskundige persoon of de arbodienst.

Artikel 56. Onderzoek op aanvraag

  • 1 Onverminderd de mogelijkheid de arts van de deskundige persoon of de arbodienst rechtstreeks te consulteren ter zake van met zijn arbeidssituatie samenhangende gezondheidsproblemen kan de ambtenaar het hoofd defensieonderdeel verzoeken hem in verband hiermede aan een onderzoek vanwege de deskundige persoon of de arbodienst te onderwerpen.

  • 2 De ambtenaar, die in verband met het verrichten van zijn arbeid aan bijzonder gevaar voor zijn gezondheid blootstaat dan wel voor een goede vervulling van zijn betrekking aan bijzondere gezondheidseisen moet voldoen, wordt in overleg met of op aanwijzing van de deskundige persoon of de arbodienst onderworpen aan een periodiek bedrijfsgeneeskundig onderzoek.

  • 3 Het hoofd defensieonderdeel draagt de ambtenaar op zich aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen:

    • a. indien naar het oordeel van het hoofd defensieonderdeel gegronde redenen bestaan voor twijfel aan een goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;

    • b. indien de ambtenaar niet langer volledig geschikt is gebleken tot het verrichten van zijn arbeid, teneinde na te gaan of hiervoor medische oorzaken aanwezig zijn en, zo ja, of de ambtenaar geschikt kan worden geacht voor het vervullen van een andere betrekking.

  • 4 Het hoofd defensieonderdeel stelt de ambtenaar buiten dienst indien na een onderzoek als bedoeld in het eerste tot en met derde lid blijkt dat sprake is van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand dat de belangen van de ambtenaar, van de dienst of van derden zich er tegen verzetten dat de ambtenaar zijn arbeid blijft verrichten. De ambtenaar wordt niet buiten dienst gesteld indien hem andere passende arbeid kan worden opgedragen. Indien de ambtenaar buiten dienst wordt gesteld, wordt hij geacht wegens ziekte ongeschikt te zijn tot het verrichten van zijn arbeid, in welk geval de overige bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing zijn.

  • 5 De ambtenaar is gehouden aan een onderzoek als bedoeld in het tweede en derde lid zijn medewerking te verlenen. Hij is tevens gehouden zijn medewerking te verlenen aan onderzoeken vanwege de deskundige persoon of de arbodienst, welke worden ingesteld ter beantwoording van de vraag:

    • a. of, in welke mate en tot welk tijdstip er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;

    • b. of maatregelen of voorzieningen nodig zijn in het belang van het herstel van zijn gezondheid dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid als genoemd in de artikelen 65 en 65a van de WAO.

  • 6 Indien het medisch advies daartoe aanleiding geeft, verzoekt het hoofd defensieonderdeel het UWV de ambtenaar in aanmerking te brengen voor maatregelen of voorzieningen als bedoeld in het vijfde lid onderdeel b.

Artikel 57. Hernieuwd onderzoek

  • 1 Het medisch advies wordt zo spoedig mogelijk door die dienst aan de ambtenaar en aan het hoofd defensieonderdeel medegedeeld.

  • 2 Indien de ambtenaar binnen drie dagen na ontvangst van de mededeling zijn bedenkingen tegen het advies schriftelijk aan het hoofd defensieonderdeel kenbaar maakt, vindt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken, een nieuw onderzoek plaats door een commissie van drie artsen, tenzij het hoofd defensieonderdeel na overleg met de deskundige persoon of de arbodienst reeds aanstonds van mening is dat de bedenkingen van de ambtenaar voldoende gegrond zijn.

  • 3 De kosten van het in het tweede lid genoemde onderzoek komen voor rekening van het Ministerie van Defensie. Eventuele reis- en verblijfkosten van de ambtenaar worden hem vergoed volgens de in artikel 87, tweede lid, bedoelde regels.

§ 3. Maatregelen ingeval van ziekte tijdens de betrekking

Artikel 58. Verplichtingen van het bevoegd gezag

  • 1 Het hoofd defensieonderdeel is verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid als gevolg van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten. Indien vaststaat dat zijn arbeid niet meer kan worden verricht en binnen het gezagsbereik van Onze Minister geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert het hoofd defensieonderdeel naar bij ministeriële regeling te stellen regels, de inschakeling van de ambtenaar in voor hem passende arbeid buiten het gezagsbereik van Onze Minister.

  • 2 Uit hoofde van de verplichting bedoeld in het eerste lid, stelt het hoofd defensieonderdeel in overeenstemming met de ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 71a, tweede lid van de WAO. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.

Artikel 58a. Enkele bijzonder verplichtingen bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid

  • 1 De ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte kan door het hoofd defensieonderdeel een andere functie worden opgedragen.

  • 2 de ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, is verplicht:

    • a. gevolg te geven aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door dat gezag of die deskundige getroffen maatregelen om hem instaat te stellen de eigen of passende arbeid te verrichten;

    • b. mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO;

    • c. gedurende het eerste jaar dat hij ongeschikt is een hem aangeboden betrekking te aanvaarden, indien sprake is van passende arbeid.

  • 3 Gedurende het tweede jaar dat de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is hij verplicht een hem aangeboden betrekking te aanvaarden indien sprake is van gangbare arbeid. Deze verplichting geldt eveneens na afloop van het tweede jaar.

  • 4 Dit artikel is op overeenkomstige wijze van toepassing indien aan de ambtenaar de eigen betrekking wordt opgedragen onder andere voorwaarden.

§ 4

Artikel 59. Hervatting van de arbeid na ziekte

Ten aanzien van de ambtenaar die wegens ziekte ongeschikt is zijn arbeid te verrichten kan worden bepaald, dat hij zijn arbeid slechts mag hervatten, nadat het hoofd defensieonderdeel hiervoor uitdrukkelijk toestemming heeft verleend. Het hoofd defensieonderdeel neemt hieromtrent en omtrent de mate van werkhervatting geen beslissing dan na advies van de bedrijfsgeneeskundige dienst. Deze toestemming van het hoofd defensieonderdeel is in ieder geval vereist, wanneer de ambtenaar gedurende meer dan één jaar volledig ongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid.

Artikel 59a. Samenloop van bezoldiging en uitkering op grond van een werknemersverzekering, de Wet arbeid en zorg of bovenwettelijke regeling

[Vervallen per 11-05-2005]

Artikel 60. Vermindering van aanspraak in geval van arbeid voor derden

[Vervallen per 22-06-2001]

Artikel 60a. Geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging ingeval van herplaatsing

[Vervallen per 11-05-2005]

§ 5. Bezoldiging of uitkering wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid na beëindiging van de dienstbetrekking

Artikel 62. Aanspraak op bezoldiging na ontslag

  • 1 De gewezen ambtenaar, die voor de beëindiging van zijn betrekking ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid en nadien nog ongeschikt is om een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, behoudt gedurende een termijn van twaalf maanden aanspraak op zijn volledige bezoldiging. Vervolgens heeft hij aanspraak op 70% van zijn bezoldiging. De vorige volzin geldt slechts voor zover de termijn van achttien kalendermaanden, gerekend vanaf de eerste ziektedag, nog niet is verstreken en uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt.

  • 2 De gewezen ambtenaar, die binnen een maand na de datum van de beëindiging van zijn betrekking wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, ontvangt - mits hij gedurende tenminste twee maanden onmiddellijk aan dat tijdstip voorafgaande in dienst is geweest - gedurende zijn ongeschiktheid, doch uiterlijk tot een jaar na de aanvang van deze ongeschiktheid, dan wel - indien dit eerder is - uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, zijn laatstelijk genoten bezoldiging.

  • 3 Het eerste en tweede lid vinden geen toepassing op de ambtenaar die na de beëindiging van zijn betrekking in verband met de aanvaarding van een betrekking van gelijke omvang aanspraak kan maken op loon of bezoldiging, dan wel op een uitkering krachtens de ZW ter zake van die aanvaarde betrekking.

  • 4 Indien de gewezen ambtenaar binnen een tijdvak van vier weken nadat de volgens het eerste en tweede lid geregelde doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging in verband met zijn herstel is gestaakt, wederom wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, wordt de nieuw opgetreden ongeschiktheid als een voortzetting van de vorige ongeschiktheid beschouwd en wordt de doorbetaling hervat. Voor het bepalen van het tijdstip, waarop de in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen zijn verstreken, worden perioden van ongeschiktheid om een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 5 De gewezen ambtenaar, wier bevalling waarschijnlijk is binnen vier maanden na de datum van beëindiging van haar betrekking, ontvangt over een periode aanvangende met de 41ste dag voorafgaande aan de vermoedelijke datum van bevalling en eindigende met de 70ste dag na de datum waarop de bevalling plaatsvond haar laatstelijk genoten bezoldiging. Deze periode wordt verlengd tot 16 weken indien deze periode door een voortijdige bevalling minder dan 16 weken heeft bedragen.

    Indien de bevalling niet wordt verwacht binnen vier maanden na de datum van beëindiging van haar betrekking, maar niettemin binnen die termijn plaatsvindt, ontvangt de gewezen ambtenaar haar laatstelijk genoten bezoldiging uitsluitend gedurende 70 dagen na de datum van bevalling. Indien en voor zolang de ambtenaar na beëindiging van de haar ingevolge de eerste of tweede volzin toekomende uitkeringen nog ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid, dan wel binnen een maand na deze beëindiging ongeschikt wordt tot het verrichten van haar arbeid, zijn het tweede tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing. De in het tweede lid bedoelde termijn van een jaar wordt geacht aan te vangen op de dag na de bevalling.

  • 6 Ongeschikt tot het verrichten van haar arbeid, geheel of gedeeltelijk, in de zin van het vijfde lid is de ambtenaar die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder eerstgenoemde arbeid wordt verstaan gangbare arbeid.

  • 7 Na het overlijden van de gewezen ambtenaar, die op de dag van zijn overlijden in het genot was van doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging, wordt aan de in artikel 52, tweede lid, van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie bedoelde personen en met overeenkomstige toepassing van dat artikel een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging welke de gewezen ambtenaar op de dag van zijn overlijden genoot, berekend over een tijdvak van drie maanden. Op deze uitkering worden in mindering gebracht het bedrag van de uitkering ingevolge artikel 35 van de ZW, dan wel artikel 53 van de WAO en naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkeringen.

  • 8 Het bedrag van de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld in het eerste tot en met zevende lid, wordt in voorkomende gevallen gewijzigd overeenkomstig een algemene salariswijziging.

  • 9 Indien de gewezen ambtenaar ter zake van de betrekking waaruit het recht op doorbetaling van zijn laatstgenoten bezoldiging voortvloeit, recht heeft op een uitkering op grond van een werknemersverzekering, een uitkering op basis van hoofdstuk 3 van de Wet arbeid en zorg, dan wel een bovenwettelijke uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij ingevolge dit artikel recht heeft. Artikel 27 van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie is van overeenkomstige toepassing.

  • 10 Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, anders dan bedoeld in het negende lid, worden op het bedrag waarop de gewezen ambtenaar ingevolge dit artikel recht heeft in mindering gebracht. Bij deze vermindering wordt uitgegaan van de volledige laatstgenoten bezoldiging.

  • 11 Ten aanzien van gevallen als bedoeld in het eerste lid is het tiende lid niet van toepassing indien de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf vóór het intreden van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte werden genoten en de omvang van die dienstbetrekking niet is toegenomen.

  • 12 Ten aanzien van gevallen als bedoeld in het tweede en vijfde lid is het tiende lid niet van toepassing indien de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf vóór de datum van beëindiging van de betrekking werden genoten en de omvang van die arbeid niet is toegenomen.

§ 6. Bijzondere voorzieningen

Artikel 64. Volledige vergoeding van ziektekosten

  • 1 In geval van een door de ambtenaar opgelopen beroepsziekte of een hem overkomen bedrijfsongeval worden de te zijnen laste blijvende, naar het oordeel van het hoofd defensieonderdeel noodzakelijk gemaakte kosten voor geneeskundige behandeling of verzorging aan hem vergoed.

  • 2 Onze Minister kan omtrent het bepaalde in het vorige lid nadere voorschriften geven.

Artikel 65. Aanvullende uitkering

  • 1 Aan de gewezen ambtenaar aan wie ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, wordt – indien de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen arbeid of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en de ongeschiktheid niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten – door Onze Minister een aanvullende uitkering verleend.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aanvullende uitkering is gelijk aan het bedrag dat nodig is om de gedeeltelijke, dan wel verminderde bezoldiging, bedoeld in de artikel 62, negende lid, alsmede de eventuele uitkering op grond van de ZW, dan wel de WAO, vermeerderd met de suppletie krachtens de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Defensie, aan te vullen tot 90,02% van de bezoldiging welke de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaande aan zijn ontslag.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde aanvullende uitkering is gelijk aan het bedrag dat nodig is om de uitkering op grond van de ZW, dan wel de WAO, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen aan te vullen tot een bepaald percentage van de bezoldiging welke de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer:

    90,02%

    65 tot 80%

    73,31%

    55 tot 65%

    56,59%

    45 tot 55%

    45,01%

    35 tot 45%

    34,08%

    25 tot 35%

    22,50%

    15 tot 25%

    15,00%.

  • 4 De aanvullende uitkering als bedoeld in het tweede lid eindigt op het moment dat de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden en in ieder geval na ommekomst van de duur van de suppletie dan wel met ingang van de eerste dag van de maand waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt.

    De aanvullende uitkering als bedoeld in het derde lid eindigt op het moment dat de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden en in ieder geval met ingang van de eerste dag van de maand waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt.

  • 5 Indien het overlijden van een ambtenaar in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen arbeid of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, wordt aan degene die in verband met dit overlijden krachtens het pensioenreglement, bedoeld in artikel 54a, onderdeel h, een nabestaandenpensioen geniet, door Onze Minister een uitkering toegekend ten bedrage van 18 procent van het resultaat van de vermenigvuldiging van:

    • a. 1,75 procent van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 8.3 van het pensioenreglement, en

    • b. de pensioengeldige diensttijd, bedoeld in paragraaf 5 van het pensioenreglement.

    De uitkering eindigt met ingang van de maand waarin de overleden ambtenaar de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt, dan wel, indien de weduwe aan wie bedoeld pensioen werd toegekend, hertrouwt, met ingang van de maand volgend op die van het hertrouwen.

  • 6 Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen ambtenaar ten aanzien van wie het eerste lid toepassing heeft gevonden, indien zijn overlijden het rechtstreeks gevolg is van de arbeidsongeschiktheid, bedoeld in dat lid.

§ 7. Overige bepalingen

Artikel 67. Begrip bezoldiging

Voor de toepassing van dit hoofdstuk is, voor de berekening van de bezoldiging, artikel 30 van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie van toepassing.

Artikel 68. Samenloop met uitkering krachtens een wettelijke verzekering

[Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 69. Afwijkende aanspraken voor tijdelijke ambtenaren

Met uitzondering van paragraaf 1 en van artikel 64 is het bepaalde in dit hoofdstuk niet van toepassing op de ambtenaar die geen deelnemer is in de zin van het pensioenreglement. In geval van ziekte ontvangt hij tijdens de duur van zijn dienstverband op een hem op grond van de Ziektewet of WAO toegekende uitkering een aanvulling tot zijn bezoldiging. Indien de ambtenaar wegens ziekte ongeschikt is voor de uitoefening van zijn dienstbetrekking, ontvangt hij gedurende de eerste 18 maanden van die ongeschiktheid 100% en daarna tot aan het einde van zijn betrekking 80% van zijn bezoldiging, nadat daarop de uitkering ingevolge de ZW of de WAO in mindering is gebracht. Op die vermindering zijn de artikelen 27 en 29 van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 7a. Integriteit

§ 1. Goed ambtelijk handelen

Artikel 70

De ambtenaar vervult de uit zijn functie voortvloeiende plichten nauwgezet en ijverig en gedraagt zich zoals een goed ambtenaar betaamt.

Artikel 70a. Eed of belofte

De ambtenaar voldoet aan hetgeen voor hem inzake het afleggen van een eed of een belofte is bepaald.

Artikel 70b. Nevenbetrekkingen en nevenwerkzaamheden

  • 1 De ambtenaar meldt aan Onze Minister, op een door Onze Minister te bepalen wijze, de nevenwerkzaamheden die de ambtenaar verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken.

  • 2 Onze Minister voert een registratie van de op grond van het eerste lid gedane meldingen.

  • 3 De ambtenaar verricht geen nevenwerkzaamheden waardoor de goede vervulling van de functie of het goed functioneren van de openbare dienst, voor zover dit in verband staat met de functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de melding, bedoeld in het eerste lid, de registratie, bedoeld in het tweede lid, en het verbod, bedoeld in het derde lid.

Artikel 70c

  • 1 Onze Minister wijst de ambtenaren aan die werkzaamheden verrichten waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is. De aangewezen ambtenaar meldt financiële belangen, alsmede het bezit van en transacties met effecten die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling kunnen raken, aan een daartoe aangewezen functionaris.

  • 2 Onze Minister voert een registratie van de op grond van het eerste lid gedane meldingen.

  • 3 De ambtenaar verstrekt nadere informatie of bescheiden met betrekking tot de financiële belangen of het bezit van of de transacties met effecten, indien daarvoor naar het oordeel van Onze Minister of de door Onze Minister aangewezen functionaris, bedoeld in het eerste lid, aanleiding bestaat op grond van de melding of na de melding gebleken feiten of omstandigheden.

  • 4 Het is de ambtenaar verboden financiële belangen te hebben, effecten te bezitten of effectentransacties te verrichten waardoor de goede vervulling van de functie of het goed functioneren van de openbare dienst, voorzover dit in verband staat met de functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de melding, bedoeld in het eerste lid, de registratie, bedoeld in het tweede lid, en het verbod, bedoeld in het vierde lid.

Artikel 70d. Deelname aan aanneming en leveringen

  • 1 De ambtenaar neemt geen deel, direct of indirect, aan aannemingen en leveringen ten behoeve van openbare diensten, tenzij daarvoor toestemming is verleend.

  • 2 De ambtenaar gedraagt zich naar hetgeen voor de ambtenaar is bepaald ten aanzien van het deelnemen, direct of indirect, aan aannemingen en leveringen ten behoeve van anderen.

Artikel 70e. Deelnemingen aan vennootschappen, stichtingen of verenigingen

Aan de ambtenaren of aan bepaalde groepen van ambtenaren van een bepaalde dienst kan door onze Minister worden verboden commissaris, bestuurder of vennoot te zijn van alle of nader te omschrijven vennootschappen, stichtingen of verenigingen die geregeld in aanraking komen of krachtens haar opzet kunnen komen met de betrokken dienst.

Artikel 70f. Geen vergoedingen, beloningen, steekpenningen

  • 1 Vergoedingen, beloningen, giften of beloften worden door de ambtenaar in zijn ambt niet van derden gevorderd of verzocht of, anders dan met goedvinden van Onze Minister, aangenomen.

  • 2 De ambtenaar neemt geen steekpenningen aan.

§ 2. Melden van een misstand

Artikel 70g

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. organisatie: een ministerie met inbegrip van de daaronder ressorterende diensten en instellingen, de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Raad van State, de Algemene Rekenkamer, het bureau van de Nationale ombudsman, de Hoge Raad van Adel, de Kanselarij der Nederlandse Orden, het Kabinet der Koningin, de commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, een regionaal politiekorps, het Korps landelijke politiediensten, het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie, een voorziening tot samenwerking waarbij een publiekrechtelijke rechtspersoon is ingesteld als bedoeld in artikel 47a van de Politiewet 1993, de rechtbanken, de gerechtshoven, de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven, de Raad voor de rechtspraak en de daaronder ressorterende diensten, alsmede de diensten die door een gerechtelijk college of de Raad voor de rechtspraak gezamenlijk of in samenwerking met een ander orgaan van de rijksoverheid in stand worden gehouden;

  • b. bevoegd gezag: het tot aanstellen bevoegde gezag, bedoeld in artikel 8, met dien verstande dat daaronder mede wordt begrepen degene aan wie de bevoegdheid tot aanstellen is gemandateerd en dat in de gevallen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, Onze Minster optreedt als bevoegd gezag in de zin van deze paragraaf;

  • c. vermoeden van een misstand: een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden van:

    • een schending van wettelijke voorschriften of beleidsregels;

    • een gevaar voor de gezondheid, de veiligheid of het milieu;

    • een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten, die een gevaar vormt voor het goed functioneren van de openbare dienst;

    bij het Ministerie van Defensie, of bij een andere organisatie indien de ambtenaar uit hoofde van zijn ambtenaarschap met die organisatie in aanraking is gekomen en kennis heeft gekregen van de misstand;

  • d. melder: de ambtenaar die een vermoeden van een misstand meldt overeenkomstig dit besluit;

  • e. melding: de melding van een vermoeden van een misstand door een melder;

  • f. commissie: de Commissie integriteit overheid als bedoeld in het Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en Politie

  • g. vertrouwenspersoon: de vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 70i.

Artikel 70h

  • 1 Ten aanzien van een melder wordt als gevolg van het te goeder trouw melden van een vermoeden van een misstand geen besluit met nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie genomen. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat een melder niet op andere wijze bij de uitoefening van zijn functie nadelige gevolgen ondervindt ten gevolge van die melding.

  • 2 Ten aanzien van een vertrouwenspersoon of een gewezen vertrouwenspersoon, wordt vanwege de uitoefening van zijn taken op basis van dit besluit geen besluit met nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie genomen. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat hij niet op andere wijze bij de uitoefening van zijn functie nadelige gevolgen ondervindt in de uitoefening van zijn taken.

  • 3 Onder een besluit met nadelige gevolgen voor de rechtspositie wordt in ieder geval verstaan een besluit dat strekt tot:

    • a. het verlenen van ontslag anders dan op eigen verzoek;

    • b. het tussentijds beëindigen of het niet verlengen van diens aanstelling in tijdelijke dienst;

    • c. het niet omzetten van diens aanstelling in tijdelijke dienst voor een proeftijd in een aanstelling in vaste dienst;

    • d. het verplaatsen of overplaatsen of het weigeren van een verzoek daartoe;

    • e. het treffen van een ordemaatregel;

    • f. het treffen van een disciplinaire maatregel;

    • g. het onthouden van salarisverhoging;

    • h. het onthouden van promotiekansen;

    • i. het afwijzen van verlof.

Artikel 70i

  • 1 Onze Minister wijst een of meer vertrouwenspersonen aan.

  • 2 De vertrouwenspersoon heeft tot taak:

    • a. een ambtenaar op diens verzoek te adviseren over een melding;

    • b. de Secretaris-Generaal te informeren over een melding; en

    • c. het bevoegd gezag en de Secretaris-Generaal te adviseren over vermoedens van misstanden.

  • 3 Als vertrouwenspersoon wordt niet een ambtenaar belast met een feitelijke opsporingsfunctie aangewezen.

Artikel 70j

  • 1 Een ambtenaar doet een melding bij zijn leidinggevende, bij een vertrouwenspersoon, of, indien daartoe aanleiding bestaat, rechtstreeks bij de commissie.

  • 2 Een ambtenaar doet een melding over een organisatie anders dan het Ministerie van Defensie, bij een leidinggevende of bij een vertrouwenspersoon van die organisatie of indien daartoe aanleiding bestaat, rechtstreeks bij de commissie.

  • 3 Een melding laat wettelijke verplichtingen tot het doen van aangifte van strafbare feiten onverlet.

Artikel 70k

Indien een melder niet meer werkzaam is bij de organisatie waarop de melding betrekking heeft, doet hij de melding binnen twee jaar na zijn vertrek.

Artikel 70l

De vertrouwenspersoon maakt de identiteit van de melder niet bekend zonder instemming van de melder.

Artikel 70m

Diegenen die betrokken zijn bij de behandeling van een melding gaan op behoorlijke en zorgvuldige wijze met de identiteit van de melder om.

Artikel 70n

Degene bij wie een melding is gedaan stelt de Secretaris-Generaal onverwijld schriftelijk in kennis van de melding en de datum waarop deze is ontvangen.

Artikel 70o

  • 1 De Secretaris-Generaal:

    • a. bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk aan de melder of de vertrouwenspersoon; en

    • b. informeert de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft over de melding, tenzij daardoor een onderzoeksbelang kan worden geschaad.

  • 2 Indien de Secretaris-Generaal de ontvangst van de melding aan de vertrouwenspersoon heeft gemeld, stuurt deze de ontvangstbevestiging door aan de melder.

Artikel 70p

  • 1 Het bevoegd gezag stelt een onderzoek in naar het vermoeden van een misstand.

  • 2 Het onderzoek wordt niet verricht door een persoon die mogelijk betrokken is of is geweest bij de vermoede misstand.

  • 3 Het onderzoek en de verdere behandeling van de melding kan in ieder geval achterwege worden gelaten als:

    • a. geen sprake is van een vermoeden van een misstand als bedoeld in artikel 70g, onderdeel c;

    • b. de melding niet is gedaan binnen de in artikel 70k genoemde termijn, wanneer de melder niet meer werkzaam is bij de organisatie waarop de melding betrekking heeft;

    • c. de melding kennelijk onredelijk laat is gedaan.

  • 4 Het bevoegd gezag meldt het achterwege laten van een onderzoek en van de verdere behandeling van de melding zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de melder of de vertrouwenspersoon, alsmede aan de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, tenzij daardoor een ander onderzoeksbelang kan worden geschaad. De vertrouwenspersoon stuurt de kennisgeving door aan de melder.

  • 5 Bij de kennisgeving, bedoeld in het vierde lid, wordt mededeling gedaan van de mogelijkheid het vermoeden van een misstand te melden bij de commissie.

Artikel 70q

  • 1 Het bevoegd gezag stelt de melder of de vertrouwenspersoon binnen twaalf weken na de melding schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek, het oordeel daarover en de eventuele consequenties die daaraan worden verbonden.

  • 2 Als niet binnen twaalf weken toepassing kan worden gegeven aan het eerste lid, wordt de melder of de vertrouwenspersoon voordat deze termijn verlopen is daarvan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte gesteld. Daarbij wordt de termijn aangegeven waarbinnen de melder of de betrokken vertrouwenspersoon een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid ontvangt.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, tenzij daardoor een onderzoeksbelang kan worden geschaad.

  • 4 Indien het bevoegd gezag de kennisgeving, bedoeld in het eerste of tweede lid, zendt aan de vertrouwenspersoon, stuurt deze de kennisgeving door aan de melder.

  • 5 Bij de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan van de mogelijkheid het vermoeden van een misstand te melden bij de commissie.

Artikel 70r

  • 2 De melding bevat ten minste:

    • a. naam en adres van de melder;

    • b. de organisatie waar de betrokkene werkzaam is of is geweest;

    • c. de organisatie waarop de melding betrekking heeft;

    • d. een omschrijving van de misstand die wordt vermoed;

    • e. de reden van de melding aan de commissie.

  • 3 De melder verschaft voorts de gegevens die voor het advies van de commissie nodig zijn en waarover de melder redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Artikel 70s

De commissie maakt de identiteit van de melder niet bekend zonder instemming van de melder.

Artikel 70t

De commissie bevestigt de ontvangst van een melding aan de melder en stelt het bevoegd gezag op de hoogte van de melding. De commissie informeert voorts de persoon of de personen op wie de vermoede misstand betrekking heeft, dat een melding is gedaan, tenzij dit een onderzoeksbelang kan schaden.

Artikel 70u

  • 1 De commissie stelt een onderzoek in.

  • 2 Het onderzoek en de verdere behandeling van de melding kan achterwege worden gelaten indien:

  • 3 Het achterwege laten van een onderzoek en de verdere behandeling van de melding wordt onder vermelding van redenen zo spoedig mogelijk schriftelijk medegedeeld aan de melder, het bevoegd gezag, alsmede aan de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, tenzij daardoor een ander onderzoeksbelang kan worden geschaad.

  • 4 Ten behoeve van het onderzoek kan de commissie bij het bevoegd gezag alle inlichtingen inwinnen die zij voor de vorming van haar advies nodig acht. Het bevoegd gezag verschaft aan de commissie de gevraagde inlichtingen.

  • 5 Wanneer de inhoud van bepaalde door het bevoegd gezag verstrekte inlichtingen vanwege het vertrouwelijke karakter uitsluitend ter kennisneming van de commissie dient te blijven, wordt dit aan de commissie medegedeeld. De commissie draagt er zorg voor in dergelijke gevallen vertrouwelijk met deze informatie om te gaan en deze waar nodig te beveiligen tegen kennisneming door onbevoegden.

  • 6 De kosten van het onderzoek komen voor rekening van de organisatie waarop de melding betrekking heeft.

Artikel 70v

  • 1 De commissie legt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twaalf weken na ontvangst van de melding, haar bevindingen omtrent de melding neer in een advies, gericht aan het bevoegd gezag.

  • 2 Als niet binnen twaalf weken kan worden geadviseerd, kan de commissie het uitbrengen van een advies verdagen. Het bevoegd gezag en de melder worden daarover tijdig schriftelijk en met vermelding van redenen geïnformeerd. Daarbij wordt de termijn aangegeven waarbinnen zij het advies ontvangen.

  • 3 De commissie zendt aan de melder een afschrift van het advies.

Artikel 70w

  • 1 Na ontvangst van het advies, bedoeld in artikel 70v, stelt het bevoegd gezag de melder, de commissie en, tenzij daardoor een onderzoeksbelang kan worden geschaad, de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen twaalf weken schriftelijk in kennis van zijn standpunt dienaangaande en de eventuele consequenties die het daaraan verbindt.

  • 2 Als het standpunt en de consequenties afwijken van het advies, vermeldt het bevoegd gezag de reden voor de afwijking.

  • 3 Als de commissie de identiteit van de melder niet bekend heeft gemaakt, stuurt de commissie de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, door aan de melder.

  • 4 Nadat de commissie het standpunt van het bevoegd gezag heeft ontvangen maakt deze haar advies in geanonimiseerde vorm openbaar. Indien de commissie het standpunt na twaalf weken na verzending van het advies aan het bevoegd gezag nog niet heeft ontvangen, maakt de commissie haar advies openbaar. Indien zwaarwegende redenen hieraan in de weg staan blijft openbaarmaking van het advies achterwege.

  • 5 Het bevoegd gezag maakt zijn standpunt in geanonimiseerde vorm openbaar tenzij zwaarwegende redenen hieraan in de weg staan.

Artikel 70x

  • 1 De melder, de vertrouwenspersoon of de gewezen vertrouwenspersoon die bezwaar maakt, beroep of hoger beroep instelt of een verzoek om voorlopige voorziening bij de bestuursrechter doet, kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van die procedures, op voorwaarde dat:

    • a. de rechtsprocedure is gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 70h, eerste of tweede lid;

    • b. bedoeld besluit is genomen binnen vijf jaar nadat het bevoegd gezag kennis heeft gegeven van de bevindingen en het oordeel, bedoeld in artikel 70q, eerste lid, of nadat het bevoegd gezag kennis heeft gegeven van het standpunt, bedoeld in artikel 70w, eerste lid; en

    • c. bedoeld besluit wordt aangevochten op de grond dat het is genomen vanwege een melding.

  • 2 De melder, de vertrouwenspersoon of de gewezen vertrouwenspersoon die op grond van artikel 4:8 Algemene wet bestuursrecht zijn zienswijze naar voren brengt met betrekking tot een voorgenomen besluit, kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten op voorwaarde dat:

    • a. het voorgenomen besluit betreft een besluit als bedoeld in artikel 70h, eerste of tweede lid;

    • b. het voorgenomen besluit is kenbaar gemaakt binnen de in het eerste lid, onder b, genoemde termijn; en

    • c. in de zienswijze naar voren wordt gebracht dat het voorgenomen besluit verband houdt met de melding.

  • 3 De melder, de vertrouwenspersoon of de gewezen vertrouwenspersoon richt een verzoek om een tegemoetkoming aan het bevoegd gezag.

Artikel 70y

  • 1 Aanspraak op een tegemoetkoming bestaat alleen voor zover:

    • a. door de melder in verband met de in artikel 70x bedoelde procedures daadwerkelijk kosten worden of zijn gemaakt met betrekking tot door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; en

    • b. het verzoek door het bevoegd gezag is ontvangen voordat op het bezwaar is beslist of uitspraak is gedaan in de procedure waarop het verzoek betrekking heeft.

  • 2 Het bevoegd gezag kan het verzoek in ieder geval afwijzen indien het onderzoek en de verdere behandeling van de melding op grond van artikel 70p, derde lid, en 70u, tweede lid, achterwege zijn gelaten.

Artikel 70z

Artikel 70aa

  • 1 Het bevoegd gezag beslist binnen zes weken op het verzoek.

  • 2 Het bevoegd gezag kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 70ab

Degene aan wie een tegemoetkoming is toegekend, kan worden verplicht tot terugbetaling, indien hij de procedure waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, staakt voordat op het bezwaar is beslist of uitspraak is gedaan. Deze verplichting geldt niet, indien het staken van de procedure direct voortvloeit uit de intrekking door het bevoegd gezag van het besluit, waartegen de procedure is gericht.

Artikel 70ac

  • 1 Als een besluit of een voorgenomen besluit waarvoor op grond van artikel 70x, eerste of tweede lid, aanspraak bestaat op een tegemoetkoming in de kosten van de procedures, in de bezwaarprocedure of zienswijzeprocedure wordt herroepen wegens een aan het bevoegd gezag te wijten onrechtmatigheid of het bestreden besluit als gevolg van een uitspraak van de rechter die onherroepelijk is geworden wordt vernietigd, waarbij de rechtsgevolgen niet in stand worden gelaten, vergoedt het bevoegd gezag voor iedere afzonderlijke procedure aan de melder, de vertrouwenspersoon of de gewezen vertrouwenspersoon alle daadwerkelijk en in redelijkheid door hem gemaakte kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, met dien verstande dat:

    • a. de vergoeding wordt toegekend zonder toepassing van het tariefsysteem in voornoemd besluit;

    • b. de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vergoed voor een bedrag van ten hoogste € 200 per uur tot een bedrag van ten hoogste € 5000, beide bedragen exclusief BTW en kantoorkosten;

    • c. aan de melder toegekende bedragen waarop de melder op grond van een ander wettelijk voorschrift of een uitspraak van een gerechtelijke instantie aanspraak heeft in verband met de vergoeding van kosten als bedoeld in dit artikel, in aftrek worden gebracht op de vergoeding.

  • 2 De in het eerste lid genoemde bedragen worden per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande jaar.

Hoofdstuk 7b. Overige rechten en verplichtingen

Artikel 71

  • 1 Het is de ambtenaar verboden in dienst uniformkledingstukken te dragen, tenzij deze van regeringswege zijn verstrekt of voorgeschreven.

  • 2 Het is de ambtenaar verboden bij het gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekens te dragen, tenzij deze van regeringswege zijn verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen daarvan door Onze Minister-President vergunning is verleend.

  • 3 De ambtenaar is verplicht de dienstkleding en de onderscheidingstekenen te dragen, voor zover dit door Onze Minister voorgeschreven is.

Artikel 72. Niet-naleven van bepalingen in verband met onbekendheid daarmee

Ter zake van niet-naleving van bepalingen, welke redelijkerwijs niet kunnen worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordelen onthouden of nadelen toegebracht.

Artikel 73. In strijd met een regeling onthouden van voordelen of toebrengen van nadelen

[Vervallen per 02-08-2006]

Artikel 74. Verplichte mededeling van verhindering

De ambtenaar die door ziekte of anderszins verhinderd is zijn dienst te verrichten, is verplicht, naar regels bij ministeriële regeling te stellen, daarvan zo tijdig mogelijk mededeling te doen aan zijn commandant.

Artikel 75. Woonplaats

  • 1 De ambtenaar kan worden verplicht te gaan wonen of te blijven wonen in of nabij de gemeente die hem als standplaats is aangewezen of waartoe zijn standplaats behoort, indien dit naar het oordeel van de commandant noodzakelijk is in verband met de goede vervulling van zijn functie.

  • 2 De ambtenaar aan wie de verplichting is opgelegd in of nabij de in het eerste lid bedoelde gemeente te gaan wonen, is gehouden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twee jaar nadat die verplichting is opgelegd, daaraan gevolg te geven.

Artikel 76. Ambts- of dienstwoning

  • 1 De ambtenaar is verplicht indien hem door de commandant een ambts- of dienstwoning ter bewoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de bewoning en het gebruik te gedragen naar de regels, die daaromtrent zijn gesteld.

  • 2 De ambtenaar draagt de onderhoudskosten, die volgens de wet en het plaatselijk gebruik gemeenlijk voor rekening van de huurder zijn, tenzij door Onze Minister anders wordt bepaald.

Artikel 77. Opdragen van een andere functie

  • 1 Het hoofd defensieonderdeel kan de ambtenaar op diens aanvraag een andere functie opdragen.

  • 2 Het hoofd defensieonderdeel kan de ambtenaar indien het belang van de dienst dit vordert, al dan niet in zijn dienstvak en al of niet op dezelfde standplaats, een andere functie opdragen die redelijkerwijs in overeenstemming is met diens persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten; de ambtenaar is verplicht een dergelijke functie te aanvaarden.

  • 3 De Secretaris-Generaal is bevoegd tot het opdragen van een andere functie als bedoeld in het eerste en tweede lid aan een ambtenaar, bezoldigd volgens salarisschaal 14 of hoger van bijlage A van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie alsmede aan een ambtenaar die is aangesteld in burgerlijke openbare dienst om bij de krijgsmacht als geestelijk verzorger werkzaam te zijn en die wordt bezoldigd in de salarisschaal behorend bij de rang van kapitein ter zee/kolonel.

Artikel 78. Tijdelijk verrichten van andere ambtelijke werkzaamheden

  • 1 Het hoofd defensieonderdeel kan de ambtenaar opdragen tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten dan hij gewoonlijk verricht en die hem gelet op zijn persoonlijke omstandigheden redelijkerwijs kunnen worden opgedragen. De ambtenaar is gehouden deze werkzaamheden te verrichten, met uitzondering van werkzaamheden in de plaats van stakers of uitgeslotenen in particuliere dienst, tenzij deze worden verricht in dienst van Defensie en zij tijdens de staking of uitsluiting of als onmiddellijk gevolg daarvan, redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de openbare dienst.

  • 2 Onze Minister kan, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar, de ambtenaar opdragen in geval van buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden strekken tot uitvoering van de taken van de defensieorganisatie of ertoe strekken een zo goed mogelijke uitvoering van die taken te verzekeren.

  • 3 Het hoofd defensieonderdeel kan de ambtenaar opdragen lessen te volgen en deel te nemen aan oefeningen met het oog op het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 81. Deelnemingen aan vennootschappen, stichtingen of verenigingen

[Vervallen per 10-03-2006]

Artikel 82. Terugstorting van vergoedingen in 's-Rijks kas

  • 1 De ambtenaar, die een besturende, beherende dan wel toezichthoudende functie vervult in een naamloze vennootschap of ander rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, en voor de in die functie verrichte of te verrichten werkzaamheden, anders dan uit 's-Rijks kas, een vergoeding ontvangt, is verplicht die vergoeding in genoemde kas te storten, indien de benoeming in die functie:

    • a. heeft plaats gehad door dan wel in overeenstemming met Onze Minister;

    • b. is voortgevloeid uit een wettelijk voorschrift dan wel uit een overeenkomst, welke met instemming van Onze Minister of de Ministerraad is tot stand gekomen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ambtenaar, die een nevenfunctie vervult, welke verband houdt met het door hem beklede ambt en hem is opgedragen door Onze Minister, en voor de in die functie verrichte of te verrichten werkzaamheden, anders dan uit 's-Rijks kas, een vergoeding ontvangt.

  • 3 Het eerste en tweede lid vinden geen toepassing in de gevallen, waarin dit door Onze Minister-President is bepaald.

Artikel 83. Geen vergoedingen, beloningen, steekpenningen

[Vervallen per 10-03-2006]

Artikel 85. Schadeverhaal

  • 1 Onze Minister kan de ambtenaar verplichten tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door de dienst geleden schade:

    • a. indien deze schade in het kader van de vervulling van aan de ambtenaar opgedragen taken en werkzaamheden is ontstaan door opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar; dan wel

    • b. indien deze schade buiten het kader van aan de ambtenaar opgedragen taken en werkzaamheden is ontstaan door verwijtbaar handelen van de ambtenaar.

  • 2 Wanneer de schade is veroorzaakt door meerdere tot het Defensiepersoneel behorende personen gezamenlijk, kan in beginsel ieder afzonderlijk tot vergoeding van de gehele schade worden verplicht.

Artikel 86. Terugbetaling opleidingskosten

De ambtenaar die wordt aangesteld om na afloop van een opleiding voor een functie daarin te worden tewerkgesteld, kan overeenkomstig door Onze Minister vastgestelde regels, bij die aanstelling worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke (terug)betaling van de kosten van de opleiding ingeval hem overeenkomstig zijn aanvraag of anders dan eervol, ontslag wordt verleend in het opleidingstijdvak dan wel binnen een in evenbedoelde regels aangegeven tijdvak na afloop van de opleiding. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ambtenaar in tijdelijke dienst, wiens aanstelling voor een bepaalde tijd overeenkomstig zijn aanvraag niet wordt verlengd of overeenkomstig zijn aanvraag niet wordt gewijzigd in een aanstelling in vaste dienst.

Artikel 87

De ambtenaar heeft recht op vergoeding van reis- en verblijfkosten wegens dienstreizen ingevolge het Besluit dienstreizen defensie.

Artikel 87a. Bijdrage in de kosten van kinderopvang

  • 2 Door het hoofd defensieonderdeel kan naar bij ministeriële regeling te stellen regels, financieel worden bijgedragen in de kosten van de ambtenaar voor kinderopvang of gastouderopvang van een of meerdere kinderen.

  • 3 De bijdrage, als bedoeld in het tweede lid, eindigt met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag wordt verleend.

  • 4 Wanneer sprake is van een ontslag op grond van artikel 116 van dit besluit, eindigt de bijdrage, als bedoeld in het tweede lid, in afwijking van het vierde lid, 6 maanden na de datum waarop dat ontslag is ingegaan of op het moment dat uit andere hoofde aanspraak bestaat op een bijdrage, als bedoeld in het tweede lid. Gedurende deze periode van 6 maanden blijft de situatie van voor het ontslag ongewijzigd gehandhaafd.

Artikel 88. Schadeloosstelling

Onze Minister kan de ambtenaar naar billijkheid schadeloos stellen voor schaden anders dan bedoeld in artikel 62 van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie en is bevoegd hieromtrent voor groepen van ambtenaren regels te geven.

Artikel 89. Infectieziekten

  • 1 De ambtenaar, die in contact staat of kort geleden gestaan heeft met een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens de Wet publieke gezondheid bepaalde een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn dienst niet verrichten en heeft geen toegang tot dienstgebouwen-, lokalen en -terreinen dan met toestemming van de commandant, dat deze toestemming slechts kan verlenen na positief advies van de deskundige persoon of de arbodienst bedoeld in artikel 54a, onderdeel b.

  • 2 De ambtenaar, die verkeert in de in het eerste lid omschreven situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan de deskundige persoon of de arbodienst bedoeld in artikel 54a, onderdeel b. Hij is gehouden zich te gedragen naar de vanwege de deskundige persoon of de arbodienst bedoeld in artikel 54a, onderdeel b gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek.

  • 3 Gedurende de periode dat de ambtenaar ingevolge het bepaalde in dit artikel zijn dienst niet verricht, geniet hij zijn volle bezoldiging.

Artikel 90. Functioneringsgesprek

  • 1 Aan de wijze van functievervulling van de ambtenaar en aan zijn gedrag in relatie tot zijn functie wordt ten minste een keer per jaar aandacht besteed door middel van het houden van een functioneringsgesprek.

  • 2 Aan het functioneringsgesprek wordt deelgenomen door de ambtenaar en diens functionele chef.

  • 3 Op verzoek van een van de deelnemers aan het functioneringsgesprek en met instemming van beide deelnemers kunnen een of meer andere personen aan het gesprek deelnemen.

  • 4 Het functioneringsgesprek is ten minste gericht op de navolgende onderdelen:

    • a. het functioneren van de ambtenaar in de omgeving waarin hij zijn functie vervult, alsmede de functionele relatie tussen de ambtenaar en de functionele chef met betrekking tot de functie-uitoefening van de ambtenaar over de achterliggende periode. Hierbij komen in elk geval de volgende aspecten aan de orde:

      • - de verhouding tussen de getoonde kennis en de vaardigheden, en de gestelde functie-eisen;

      • - de vorderingen en de gedragingen;

      • - de toetsing of en in hoeverre is voldaan aan eerder gemaakte afspraken;

      • - integriteit;

    • b. afspraken en aandachtspunten met betrekking tot de toekomstige functievervulling;

    • c. de persoonlijke ontwikkeling in relatie tot de mogelijke loopbaanwensen van de ambtenaar en de algemene loopbaanpatronen;

    • d. indien de ambtenaar de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt: de relatie tussen leeftijd en belastbaarheid en functievervulling.

  • 5 a. De functionele chef legt een samenvatting van de inhoud van het gesprek alsmede de gemaakte afspraken en besproken aandachtspunten in het functioneringsgesprekformulier vast. Het formulier wordt voor een correcte weergave daarvan door de functionele chef en de ambtenaar ondertekend. De functionele chef verstrekt de ambtenaar een afschrift van het functioneringsgesprekformulier.

    b. De afspraken en aandachtspunten worden opgelegd in het personeelsdossier van de betrokkene.

  • 6 Onze Minister stelt beleidsregels ten aanzien van het houden van functioneringsgesprekken alsmede het functioneringsgesprekformulier, waarin ten minste de in het vierde lid genoemde onderdelen zijn opgenomen.

Artikel 90a. Beoordeling

  • 1 Indien de commandant of de ambtenaar dit wenselijk vindt, wordt een beoordeling opgemaakt. De ambtenaar dient daartoe een aanvraag in bij de commandant.

  • 2 Onze Minister kan opdracht geven tot het opmaken van een beoordeling.

  • 3 De ambtenaar wordt beoordeeld omtrent de wijze waarop hij zijn functie heeft vervuld en omtrent zijn gedrag in relatie tot die functie, gedurende het beoordelingstijdvak. De beoordeling is gebaseerd op concrete handelingen, resultaten en gedragingen van de te beoordelen ambtenaar.

  • 4 Bij het opmaken van een beoordeling kan een toekomstverwachting worden opgemaakt.

  • 5 Het beoordelingstijdvak omvat een periode van ten minste zes maanden en ten hoogste twee jaren. Per kalenderjaar kan maximaal één beoordeling worden opgemaakt.

  • 6 De beoordeling wordt opgemaakt door een eerste en in beginsel een tweede beoordelaar. Als eerste beoordelaar treedt op de functionele chef van de ambtenaar. De tweede beoordelaar is de commandant dan wel een door de commandant aangewezen functionaris. In geval de commandant is opgetreden als eerste beoordelaar, treedt in beginsel als tweede beoordelaar op de functionele chef van de commandant.

  • 7 Gelet op de vereiste deskundigheid kan bij het uitbrengen van een beoordeling een personeelsbeoordelingsadviseur aan de beoordelaar worden toegevoegd.

  • 8 Na het opmaken van de beoordeling van de ambtenaar:

    • a. wordt met de ambtenaar zijn beoordeling besproken;

    • b. krijgt de ambtenaar een afschrift van zijn beoordeling uitgereikt;

    • c. krijgt hij de gelegenheid zijn bedenkingen tegen de omtrent hem opgemaakte beoordeling binnen 2 weken schriftelijk bij de tweede beoordelaar kenbaar te maken, tenzij er geen tweede beoordelaar is; indien er geen tweede beoordelaar is, worden de bedenkingen kenbaar gemaakt bij de eerste beoordelaar.

  • 9 Nadat de beoordeling door de tweede beoordelaar is vastgesteld, wordt aan de ambtenaar een afschrift verstrekt. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing indien er sprake is van één beoordelaar.

  • 10 Onze Minister stelt beleidsregels ten aanzien van het opmaken en vaststellen van beoordelingen alsmede het beoordelingsformulier volgens welke de ambtenaar wordt beoordeeld.

Artikel 91. Veiligheidsonderzoek in verband met vertrouwensfuncties

[Vervallen per 02-08-2006]

Artikel 91a. Reisbeperkingen

  • 1 De ambtenaar die werkzaam is in een vertrouwensfunctie waarin hij toegang heeft tot zeer geheime of geheime gegevens waarvan de kennisneming door niet-gerechtigden zeer ernstige of ernstige schade aan de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat kan veroorzaken, is verplicht van een, anders dan in de uitoefening van zijn functie, voorgenomen reis naar of verblijf in bij koninklijk besluit aangewezen landen, ten minste zes weken voor vertrek mededeling te doen aan de Directeur Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

  • 2 Een ambtenaar die tijdens het verblijf in een land als bedoeld in het eerste lid betrokken is geweest bij een incident dat van belang kan zijn uit het oogpunt van veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat, is verplicht daarvan onmiddellijk bij terugkomst melding te doen aan een daartoe aangewezen functionaris van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

Artikel 92. Zekerheidsstelling

Verplichting tot zekerheidsstelling wordt de ambtenaar niet opgelegd.

Artikel 93. Aanzuivering van het tekort

  • 1 De ambtenaar die namens een minister is belast met de in artikel 24, tweede en derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 vermelde taken, is verplicht een tekort geheel of gedeeltelijk aan te zuiveren, wanneer hem ter zake van dat tekort een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

Artikel 94. Om- en bijscholingsopleidingen

  • 1 De burgerambtenaar kan, al dan niet op eigen aanvraag, door het hoofd defensieonderdeel worden aangewezen voor het volgen van een om- of bijscholingsopleiding teneinde de benodigde kennis en vaardigheden te behouden voor het vervullen van de huidige functie, dan wel te verkrijgen voor de vervulling van toekomstige functies. De ambtenaar wordt tijdig in de gelegenheid gesteld tot het volgen van die opleiding.

  • 2 Het hoofd defensieonderdeel kent de ambtenaar een vergoeding toe voor de aan een om- of bijscholingsopleiding verbonden noodzakelijk te zijnen laste komende kosten.

  • 3 De ambtenaar die is aangewezen voor het volgen van een om- of bijscholingsopleiding, kan daarvan door het hoofd defensieonderdeel worden ontheven, indien hij niet voldoet aan de bij de opleiding gestelde eisen of indien ontheffing in het belang van de dienst of van de ambtenaar om andere redenen noodzakelijk is.

  • 4 Artikel 86 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 94a. Studiefaciliteiten

Aan de ambtenaar die dat wenst, kunnen naar bij ministeriële regeling te stellen regels bepaalde studiefaciliteiten worden verleend, indien de ambtenaar naar het oordeel van het hoofd defensieonderdeel een studie of opleiding voor eigen rekening volgt of heeft voltooid die mede in het belang van de dienst of in het belang van de bevordering van de externe werkzekerheid is.

Artikel 96. Maatregelen van orde

  • 1 Aan de ambtenaar kan door de commandant de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd.

  • 2 Hij is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde, die ten aanzien van het verblijf aldaar zijn vastgesteld.

Artikel 97. Verbod van alcoholgebruik

Het is de ambtenaar verboden gedurende de werktijd alcoholhoudende dranken te gebruiken, bij zich te hebben of in de dienstlokalen te bewaren.

Hoofdstuk 8. Disciplinaire straffen

Artikel 99. Plichtsverzuim

  • 1 De ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan deswege disciplinair worden gestraft.

  • 2 Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

  • 3 De straf wordt opgelegd door Onze Minister of een door hem aangewezen autoriteit.

  • 4 In afwijking van het derde lid, geschiedt het opleggen van straffen, genoemd in artikel 100, eerste lid onder i en l, aan de ambtenaar die bij koninklijk besluit is aangesteld, door Onze Minister.

Artikel 100. Soorten disciplinaire straffen

  • 1 De disciplinaire straffen, welke kunnen worden opgelegd, zijn:

    • a. schriftelijke berisping;

    • b. buitengewone dienst op andere dagen dan zondag en de voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen, zonder beloning of tegen een lagere dan de normale beloning en wel voor ten hoogste 6 uren met een maximum van 3 uren per dag;

    • c. vermindering van het recht op jaarlijkse vakantie met ten hoogste één derde van het aantal uren, waarop in het desbetreffende kalenderjaar aanspraak bestaat;

    • d. geldboete van ten minste € 2 en ten hoogste € 22,50;

    • e. gehele of gedeeltelijke inhouding van salaris tot een bedrag van ten hoogste het salaris over een halve maand;

    • f. vaststelling van het salaris op een bedrag in de voor de ambtenaar geldende salarisschaal dat maximaal twee jaarlijkse periodieke salarisverhogingen minder bedraagt dan ingevolge de op hem van toepassing zijnde bezoldigingsregeling behoort te gelden, of indien voor het door de ambtenaar beklede ambt geen salarisschaal geldt, vermindering van het salaris met ten hoogste 5%, een en ander voor de tijd van niet langer dan twee jaren;

    • g. het niet toekennen van periodieke salarisverhogingen gedurende ten hoogste vier jaren;

    • h. uitsluiting voor de tijd van ten hoogste vier jaren van indeling in een salarisschaal waarvoor een hoger maximumsalaris geldt, indien zodanige indeling anders volgens de daarvoor geldende regeling zou hebben plaatsgevonden;

    • i. indeling in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt dan dat verbonden aan de salarisschaal welke ingevolge de van toepassing zijnde bezoldigingsregeling behoort te gelden, een en ander al dan niet voor een bepaalde tijd en met of zonder vermindering van bezoldiging;

    • j. verplaatsing, al dan niet met verlening van een tegemoetkoming in mogelijke verplaatsingskosten tot ten hoogste het bedrag, dat in geval van verplaatsing in het belang van de dienst zou kunnen worden verleend;

    • k. schorsing voor een bepaalde tijd met geheel of gedeeltelijke inhouding van bezoldiging;

    • l. ontslag.

  • 2 Een opgelegde straf, als bedoeld in het eerste lid onder g, h, of i, kan, indien daar gelet op het gedrag van betrokken ambtenaar naar het oordeel van de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 99, derde of vierde lid, reden voor is, ongedaan worden gemaakt.

  • 3 Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim, als waarvoor de bestraffing plaats vindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel gestelde bijzondere voorwaarden.

Artikel 101. Gelegenheid tot verantwoording

  • 1 Indien de ambtenaar verantwoording aflegt doet hij dit ten overstaan van Onze Minister of een door hem aangewezen autoriteit. Deze bepaalt of de verantwoording mondeling of schriftelijk zal geschieden, met dien verstande dat bij schriftelijke verantwoording de ambtenaar op zijn verzoek gelegenheid wordt gegeven tot nadere mondelinge toelichting. De ambtenaar kan zich door een rechtskundige of een andere raadsman doen bijstaan.

  • 2 Van de mondelinge verantwoording en van een eventuele nadere mondelinge toelichting wordt aanstonds proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door hem, te wiens overstaan de verantwoording heeft plaatsgevonden en door de ambtenaar.

Artikel 102

De ambtenaar kan niet gestraft worden wegens overtreding van artikel 125a, eerste lid van de Ambtenarenwet, dan nadat daarover advies is ingewonnen van de Adviescommissie grondrechten en functieuitoefening ambtenaren.

Artikel 103. Tenuitvoerlegging straf

  • 1 De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.

  • 2 De ambtenaar dient van de ontvangst van een besluit inzake strafoplegging te doen blijken door onverwijlde terugzending van een door hem ondertekend en gedateerd ontvangstbewijs.

Hoofdstuk 9. Instelling en werkwijze van commissies waaraan de beslissing met uitsluiting van administratieve organen is opgedragen

Terugwerkende kracht

Voor dit hoofdstuk is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stb. 2012, 596, datum inwerkingtreding 01-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit hoofdstuk. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.

Hoofdstuk 9. Rechten en verplichtingen bij het vervallen van een functie

Artikel 104

[Vervallen per 09-06-1995]

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stb. 2012, 596, datum inwerkingtreding 01-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.

Artikel 104. Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • ambtenaar

    de ambtenaar, die:

  • boventalligheid

    de situatie dat een ambtenaar zijn functie verliest omdat binnen de te reorganiseren organisatie of een onderdeel daarvan, meerdere ambtenaren een vergelijkbare of uitwisselbare functie vervullen en het totale aantal van die functies zodanig wordt verminderd dat onvoldoende van die functies resteren.

Artikel 105

[Vervallen per 09-06-1995]

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stb. 2012, 596, datum inwerkingtreding 01-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.

Artikel 105. Passende functie

1 Een functie is in beginsel passend wanneer de daaraan verbonden werkzaamheden op de capaciteiten en ervaring van de ambtenaar zijn berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van de ambtenaar kan worden gevergd.

2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van het eerste lid.

Artikel 106

[Vervallen per 09-06-1995]

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stb. 2012, 596, datum inwerkingtreding 01-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.

Artikel 106. Aanwijzing als herplaatsingskandidaat

1 De ambtenaar van wie de functie wordt opgeheven of waarvoor boventalligheid is vastgesteld, wordt door het hoofd defensieonderdeel aangewezen als herplaatsingskandidaat en wordt hierover schriftelijk geïnformeerd.

2 In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister bij ministeriële regeling bepalen dat specifieke categorieën ambtenaren van wie de functie wordt opgeheven of waarvoor boventalligheid is vastgesteld niet worden aangewezen als herplaatsingskandidaat.

Artikel 107

[Vervallen per 09-06-1995]

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stb. 2012, 596, datum inwerkingtreding 01-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.

Artikel 107. Herplaatsingsonderzoek

1 Onze Minister onderzoekt gedurende drie maanden, te rekenen vanaf het moment dat de ambtenaar is aangewezen als herplaatsingskandidaat, of herplaatsing van de ambtenaar op een passende functie binnen het gezagsbereik van Onze Minister mogelijk is.

2 Indien het onderzoek bedoeld in het eerste lid niet heeft geleid tot herplaatsing, onderzoekt Onze Minister, aansluitend aan de periode bedoeld in het eerste lid, gedurende drie maanden of herplaatsing van de ambtenaar op een passende functie binnen of buiten het gezagsbereik van Onze Minister mogelijk is.

3 Indien het onderzoek bedoeld in het tweede lid niet heeft geleid tot herplaatsing, onderzoekt Onze Minister, aansluitend aan de periode bedoeld in het tweede lid, gedurende zes maanden of herplaatsing van de ambtenaar op een passende functie buiten het gezagsbereik van Onze Minister mogelijk is.

4 De periode van zes maanden bedoeld in het derde lid, wordt voor elk volledig jaar dat de ambtenaar is aangesteld bij het Ministerie van Defensie, verlengd met een halve maand tot maximaal twaalf maanden.

5 Onze Minister kan op verzoek van de ambtenaar die is aangewezen als herplaatsingskandidaat de duur van de herplaatsingsperiode, zoals vastgesteld op grond van het eerste tot en met het vierde lid, verlengen indien de omstandigheden naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven.

6 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 108

[Vervallen per 09-06-1995]

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stb. 2012, 596, datum inwerkingtreding 01-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.

Artikel 108. Verplichtingen van de herplaatsingskandidaat

1 De herplaatsingskandidaat is verplicht al het mogelijke te doen om een passende functie te vinden en mee te werken aan het herplaatsingsonderzoek bedoeld in artikel 107.

2 De herplaatsingskandidaat is verplicht een passende functie te aanvaarden tijdens het herplaatsingsonderzoek bedoeld in artikel 107, derde en vierde lid.

3 De herplaatsingskandidaat die zonder deugdelijke grond weigert of heeft geweigerd te voldoen aan een hem op grond van dit artikel opgelegde verplichting, kan in verband daarmee ontslag bedoeld in artikel 116, eerste lid worden verleend.

Artikel 108a. Voorzieningen in verband met dreigende overtolligheid en gedurende het herplaatsingsonderzoek

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Onze Minister kan voorzieningen treffen:

    • a. om dreigende overtolligheid te voorkomen door ontslag op aanvraag te stimuleren;

    • b. ten behoeve van ambtenaren die zijn aangewezen als herplaatsingskandidaat bedoeld in artikel 106.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van het eerste lid.

Terugwerkende kracht

Stb. 2012, 596, datum inwerkingtreding 01-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.

Het artikel is nieuw toegevoegd.

Hoofdstuk 10. Schorsing en ontslag

Artikel 109. Gevallen waarin schorsing plaatsvindt

  • 1 De ambtenaar is van rechtswege in zijn ambt geschorst, wanneer hij krachtens wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd, tenzij die vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, genomen in het belang van de volksgezondheid.

  • 2 Onverminderd artikel 99, eerste lid, j°. artikel 100, eerste lid, onderdeel k, kan de ambtenaar voorts in zijn ambt worden geschorst:

    • a. indien een strafrechtelijke vervolging ter zake van misdrijf tegen hem is ingesteld;

    • b. wanneer hem het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven, dan wel hem die straf is opgelegd;

    • c. wanneer het belang van de dienst zulks vordert.

Artikel 110. Wijze waarop schorsing plaatsvindt

  • 1 Schorsing als bedoeld in artikel 109, tweede lid, geschiedt door Onze Minister of een door hem aangewezen autoriteit.

  • 2 In afwijking van het eerste lid geschiedt de schorsing van de ambtenaar die bij koninklijk besluit is aangesteld, door Onze Minister.

  • 3 De schorsing als bedoeld in artikel 109, tweede lid, gaat in op het tijdstip, waarop deze de betrokken ambtenaar bekend wordt gemaakt. Indien het gedurende zes dagen feitelijk niet mogelijk is de ambtenaar het schorsingsbesluit ter kennis te brengen, gaat de schorsing in op de zevende dag na de dagtekening van het schorsingsbesluit.

Artikel 111. Opheffing van de schorsing

  • 2 Een schorsing als bedoeld in artikel 109, tweede lid, onderdeel c, wordt opgeheven wanneer de belangen van de dienst de schorsing niet meer vorderen, doch uiterlijk na drie maanden, tenzij de omstandigheid die aanleiding gaf voor die schorsing zich nog immer voordoet.

Artikel 112. Bevoegdheid tot ontslag

  • 2 Het ontslag in de overige gevallen geschiedt door Onze Minister.

Artikel 113. Ontslag op aanvraag

  • 1 De ambtenaar wordt op zijn aanvraag ontslag verleend.

  • 2 Behoudens in het geval bedoeld in artikel 53, eerste lid, wordt dit ontslag verleend met ingang van een dag niet vroeger dan een maand of later dan 3 maanden na de dag, waarop de aanvraag om ontslag is ingekomen.

  • 3 Van het bepaalde in het eerste lid kan worden afgeweken, indien een strafrechtelijke vervolging ter zake van misdrijf tegen de ambtenaar is ingesteld of indien wordt overwogen de disciplinaire straf van ontslag op te leggen.

  • 4 Van het bepaalde in het tweede lid kan worden afgeweken:

    • a. indien wordt overwogen de ambtenaar een disciplinaire straf op te leggen;

    • b. indien het belang van de dienst zulks vordert met dien verstande dat de termijn van 3 maanden, vermeld in het tweede lid, tot ten hoogste 6 maanden kan worden verlengd en dat bij de verlenging in redelijkheid met het belang van de ambtenaar rekening wordt gehouden;

    • c. ingevolge een aanvraag van de ambtenaar.

  • 5 Het ontslag op eigen aanvraag wordt eervol verleend.

Artikel 114. Ontslag wegens vervroegd uittreden

  • 1 Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 3 van de Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel en artikel 1.5 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds Abp, wordt ontslag verleend, indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting Pensioenfonds Abp op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na dat te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van die regeling. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op evengenoemde uitkering ontstaat.

  • 2 Op aanvraag van de ambtenaar kan het in het eerste lid bedoelde ontslag ook voor een gedeelte van de voor hem geldende arbeidsduur worden verleend, tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten. Het gedeelte van dit ontslag bedraagt ten minste 10% van de omvang van de dienstverhouding. Ontslag voor een gedeelte van de arbeidsduur waaruit reeds eerder gedeeltelijk ontslag met het oog op de in het eerste lid bedoelde uitkering heeft plaatsgevonden bedraagt ten minste 10% van de oorspronkelijke arbeidsduur.

  • 4 Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing als de ambtenaar ontslag vraagt met het oog op ouderdomspensioen dat voor de leeftijd van 65 jaar ingaat.

Artikel 115. Ontslag ambtenaar in tijdelijke dienst

  • 1 Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst die blijkens zijn akte van aanstelling is aangesteld voor een vast bepaalde tijd of voor een proeftijd, wordt tenzij het tegendeel blijkt, geacht eervol ontslag te zijn verleend zodra die tijd is verstreken. Bij voortduring van het dienstverband na het verstrijken van de vast bepaalde tijd of de – eventueel ingevolge artikel 7, tweede lid onder a verlengde – proeftijd, wordt de ambtenaar geacht voor onbepaalde tijd te zijn aangesteld.

  • 2 Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst, die is aangesteld voor onbepaalde tijd – waaronder begrepen de ambtenaar die is aangesteld ter vervanging van een afwezige ambtenaar dan wel belast is met werk van kennelijk tijdelijk karakter – kan ontslag worden verleend, mits een opzeggingstermijn in acht wordt genomen van:

    • a. drie maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging laatstelijk tenminste twaalf maanden onafgebroken in dienst is geweest;

    • b. twee maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging laatstelijk ten minste zes maanden doch korter dan twaalf maanden onafgebroken in dienst is geweest;

    • c. één maand, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging laatstelijk korter dan zes maanden onafgebroken in dienst is geweest.

  • 3 Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden gedurende de zwangerschap van de vrouwelijke ambtenaar, noch gedurende het verlof op grond van artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg, noch – indien zij haar dienst heeft hervat – gedurende een periode van zes weken volgend op dat verlof. Onze Minister kan ter staving van de zwangerschap een verklaring van een arts of van een verloskundige verlangen.

  • 4 Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

  • 5 Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar zijn recht op ouderschapsverlof geldend maakt.

  • 6 Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar is geplaatst op een kandidatenlijst als bedoeld in artikel 8 van het Besluit medezeggenschap defensie, noch wegens het lidmaatschap of het korter dan twee jaar geleden beëindigde lidmaatschap van de medezeggenschapscommissie.

  • 7 Het ontslag kan, al dan niet op aanvraag van de ambtenaar, ingaan voor de afloop van de opzeggingstermijn. Indien dit niet op aanvraag van de ambtenaar geschiedt, wordt hem over de tijd welke aan de opzeggingstermijn ontbreekt, een bedrag uitbetaald gelijk aan de laatstgenoten bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering berekend op de voet van het bepaalde in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie.

  • 8 Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst, genoemd in het eerste lid, kan ontslag worden verleend met ingang van een dag gelegen binnen een bepaalde tijd of proeftijd. In dat geval vindt het bepaalde in het tweede tot en met zevende lid overeenkomstige toepassing.

Artikel 116. Ontslag wegens opheffing van de betrekking, verandering in de inrichting van het dienstvak of wegens verplaatsing van een dienst

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Aan de ambtenaar kan eervol ontslag worden verleend:

    • a. wegens opheffing van zijn betrekking;

    • b. wegens overtolligheid van personeel als gevolg van verandering in de inrichting van het dienstvak of onderdeel daarvan zoals een directie of een afdeling waarbij de ambtenaar werkzaam is, dan wel als gevolg van vermindering der werkzaamheden bij het dienstvak of dat onderdeel.

  • 2 Ontslag op één van de in het eerste lid genoemde gronden kan slechts plaatsvinden, indien het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen het gezagsbereik van Onze Minister andere mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende werkzaamheden op te dragen, dan wel indien deze zodanige werkzaamheden weigert te aanvaarden. Bij het opdragen van passende werkzaamheden zal, teneinde het ontstaan dan wel het vergroten van feitelijke ongelijkheden tegen te gaan, uitgangspunt zijn dat bij gelijke geschiktheid voorrang wordt gegeven aan vrouwelijke ambtenaren.

  • 3 Ontslag van in vaste dienst aangestelde ambtenaren wegens overtolligheid van personeel geschiedt in de volgende rangorde:

    • a. zij die zulks wensen;

    • b. zij die 35 of meer voor pensioen geldende dienstjaren hebben, waarbij ouderen in leeftijd vóór jongeren gaan;

    • c. zij die de leeftijd van 35 jaren nog niet hebben overschreden, te beginnen met hen die het geringste aantal jaren in overheidsdienst hebben doorgebracht;

    • d. zij die het geringste aantal jaren in overheidsdienst hebben doorgebracht. Voor de berekening van het aantal jaren in burgerlijke openbare dienst wordt mede in aanmerking genomen tijd gewijd aan de verzorging van tot het huishouden van de ambtenaar behorende 0-4-jarige eigen, stief- of pleegkinderen, tot een maximum van in totaal zes jaren.

  • 4 Indien het dienstbelang zulks vordert, kan bij de verlening van ontslag van de rangorde genoemd in het derde lid, worden afgeweken. Omvat de afvloeiing in dat geval meer dan 1% van het aantal ambtenaren in vaste dienst bij het betrokken dienstvak of onderdeel daarvan - met een minimum van 5 dan geschiedt zij naar een bepaald vooraf vastgesteld plan.

  • 5 Bij een ontslagverlening op grond van het eerste lid van dit artikel wordt een opzeggingstermijn van drie maanden in acht genomen.

  • 6 Aan de ambtenaar wordt bij dan wel na verplaatsing van de dienst of het dienstvak of onderdeel daarvan waarbij hij werkzaam is, eervol ontslag verleend, indien op grond van door hem kenbaar gemaakte, aan zijn persoonlijke omstandigheden ontleende en door Onze Minister als geldig erkende bedenkingen van hem in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij zich naar de daaruit voor hem voortvloeiende verplaatsing zal voegen dan wel in de daaruit voor hem voortgevloeide verplaatsing zal blijven voegen, tenzij de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 112, eerste of tweede lid het mogelijk acht aan de ambtenaar andere hem passende werkzaamheden op te dragen waarvoor eerderbedoelde bedenkingen niet gelden.

Terugwerkende kracht

Stb. 2012, 596, datum inwerkingtreding 01-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.

2 Ontslag op een van de in het eerste lid genoemde gronden kan slechts plaatsvinden, indien het na een zorgvuldig onderzoek bedoeld in artikel 107, eerste en tweede lid, niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar te herplaatsen op een passende functie binnen het gezagsbereik van Onze Minister. Het ontslag zal worden verleend na ommekomst van het volledige herplaatsingsonderzoek bedoeld in artikel 107 of eerder indien zulks met de ambtenaar wordt overeengekomen dan wel sprake is van een situatie bedoeld in artikel 108, derde lid.

Artikel 117. Ontslag ambtenaren, die lid van Gedeputeerde Staten, wethouder etc. zijn geweest

  • 1 Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechtelijk college, waarin hij is benoemd of verkozen tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt, indien hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 112, eerste of tweede lid niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.

  • 3 Het eerste lid vindt eveneens toepassing voor de ambtenaar die ophoudt de functie van substituut-ombudsman te bekleden.

Artikel 118. Ontslag bij benoeming tot minister of staatssecretaris

Aan de ambtenaar die een benoeming tot Minister of Staatssecretaris aanvaardt wordt door de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 112, eerste of tweede lid, met ingang van de dag van het aanvaarden van deze betrekking, eervol ontslag verleend.

Artikel 120

  • 1 Voor de ontslagverlening als bedoeld in artikel 125e, tweede lid van de Ambtenarenwet is de medewerking of machtiging vereist van Onze Minister. Deze is gehouden het advies in te winnen van de adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren.

  • 2 Indien het voornemen tot ontslagverlening afkomstig is van Onze Minister is de machtiging vereist van Onze Minister-President.

Artikel 121. Ontslaggronden

  • 1 Anders dan op eigen aanvraag, bij wijze van straf of ingevolge het bepaalde bij artikel 7 van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement en bij de artikelen 115, 116, 117, 119 en 120 van dit besluit, kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van:

    • a. het verlies van een vereiste voor de benoembaarheid, door Onze Minister gesteld bij een regeling aan de benoeming voorafgegaan, tenzij het vereiste alleen voor de aanvang van het ambt geldt;

    • b. het aangaan van een graad van zwagerschap, die de benoembaarheid tot het ambt zou uitsluiten;

    • c. onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak, waarbij de ambtenaar onder curatele is gesteld;

    • d. het ondergaan van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

    • e. onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;

    • f. ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;

    • g. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken;

    • h. het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;

    • i. het bij of in verband met indiensttreding of medisch onderzoek verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot indienstneming of goedkeuring zou zijn overgegaan, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.

  • 2 Een ontslag op grond van het bepaalde in het eerste lid onder a, b, f, g en h wordt steeds eervol verleend.

  • 3 Behoudens voor de toepassing van artikel 123a kan een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f. slechts plaatsvinden indien:

    • a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,

    • b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en

    • c. na een zorgvuldig onderzoek het niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen het gezagsbereik van Onze Minister andere arbeid aan te bieden, dan wel indien de ambtenaar geweigerd heeft deze arbeid te aanvaarden.

  • 4 Onder arbeid als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, wordt gedurende het eerste jaar dat de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte passende, en gedurende de periode daarna gangbare arbeid verstaan als bedoeld in artikel 54a.

  • 5 Bij het bepalen van het tijdvak van twee jaar als bedoeld in het derde lid, onder a, wordt niet in aanmerking genomen afwezigheid van een vrouwelijke ambtenaar wegens ziekte die haar oorsprong vindt in de zwangerschap of bevalling, in geval deze ziekte is opgetreden tijdens de zwangerschap en gedurende en na het zwangerschapsverlof heeft voortgeduurd.

  • 6 Voor het bepalen van het in het derde lid, onder a, bedoelde tijdvak van twee jaar worden tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien:

    • a. zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen;

    • b. zij worden onderbroken door afwezigheid tijdens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van het bevallingsverlof, dan wel;

    • c. een onder b. bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een periode van arbeidsgeschiktheid, die in totaal minder dan vier weken bedraagt.

  • 8 De in het zevende lid bedoelde arts betrekt bij zijn beoordeling een door Onze Minister aangewezen arts en, indien de ambtenaar dit wenst, een door de ambtenaar aangewezen arts.

  • 9 Onze Minister stelt de ambtenaar er schriftelijk van in kennis dat de procedure, bedoeld in het zevende lid, wordt ingesteld. Daarbij wijst Onze Minister de ambtenaar op de mogelijkheid om een arts van zijn keuze te laten deelnemen aan de procedure.

  • 10 De kennisgeving, bedoeld in het negende lid, geschiedt niet eerder dan nadat de ambtenaar gedurende een onafgebroken periode van 18 maanden ongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Het zesde lid is hierbij van overeenkomstige toepassing.

  • 11 De in het zevende lid bedoelde arts stelt naar aanleiding van zijn bevindingen een rapport op. Hij zendt dit rapport aan Onze Minister . Tevens zendt hij een afschrift van dit rapport aan de ambtenaar.

  • 12 Indien herplaatsing als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, plaatsvindt in een betrekking voor minder uren dan het aantal waarvoor de ambtenaar was aangesteld, heeft het ontslag uitsluitend betrekking op het meerdere aantal uren.

Artikel 122. Pensioengerechtigde leeftijd

  • 2 Dit artikel is niet van toepassing:

    • a. op personen, die krachtens reeds bestaande wettelijke voorschriften bij het bereiken van een bepaalde leeftijd, behoudens toepassing van overgangsbepalingen, uit de functie worden ontslagen;

    • b. op personen die de functie als nevenbetrekking bekleden.

Artikel 123. Ontslag als ambtenaar wegens niet passende arbeid

Indien aan de ambtenaar gedurende de tijd, dat hij recht heeft op wachtgeld, daaronder mede begrepen herplaatsingswachtgeld of een uitkering op grond van artikel 18, zesde lid van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie, een voor hem passend geachte betrekking is aangeboden en die betrekking binnen een periode van uiterlijk één jaar nadat hij haar is gaan vervullen, niet passend voor hem blijkt te zijn, kan hem binnen die periode op zijn aanvraag eervol ontslag uit die betrekking worden verleend, welk ontslag ten aanzien van zijn aanspraken op dat wachtgeld of die uitkering wordt aangemerkt als niet door eigen toedoen te zijn verleend.

Artikel 123a

  • 1 Aan de ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, kan door de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 112, eerste of tweede lid, in afwijking van artikel 121, derde lid, onderdeel a, ontslag worden verleend, indien hij zonder deugdelijke grond weigert:

    • a. gevolg te geven aan door Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften mee te werken aan door Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid als bedoeld in artikel 54a, onderdeel j, te verrichten,

    • b. passende arbeid als bedoeld in artikel 54a, onderdeel j, te verrichten waartoe Onze Minister hem in de gelegenheid stelt, dan wel

    • c. zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

  • 2 Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, wint Onze Minister een hierop betrekking hebbend advies van de UWV, bedoeld in artikel 54a, onderdeel i, in en neemt dit mede in beschouwing.

Artikel 124. Ontslag op andere gronden

  • 1 Aan de ambtenaar in vaste dienst kan ook op andere gronden dan die in artikel 121 zijn geregeld of waarnaar in dat artikel wordt verwezen, ontslag worden gegeven. Het ontslag wordt eervol verleend.

Artikel 127. Uitkering na overlijden

  • 1 De bezoldiging van de ambtenaar wordt niet langer uitbetaald dan tot en met de dag van overlijden. Artikel 30dd en artikel 34, eerste lid, worden voorts overeenkomstig toegepast.

  • 2 Met inachtneming van het bepaalde in het vijfde lid wordt zo spoedig mogelijk na het overlijden aan de weduwe, van wie de overleden ambtenaar niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak van drie maanden. Als maatstaf bij de berekening van het in de vorige volzin bedoelde bedrag geldt, behoudens het hierna bepaalde, de bezoldiging, welke de ambtenaar op de dag van het overlijden genoot of zou hebben genoten met in acht neming van het bepaalde in artikel 59a.

    De uitkering wordt vermeerderd met een bedrag gelijk aan drie maal dat van de vakantie-uitkering over een maand berekend op de voet van het bepaalde in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, naar de bezoldiging die de ambtenaar in de maand van het overlijden zou hebben genoten. Indien de ambtenaar in het genot was van een toelage als bedoeld in artikel 15, dan wel artikel 18 van eerdervermeld besluit, wordt het gedeelte van de in de eerste volzin genoemde uitkering dat betrekking heeft op bovenbedoelde toelagen gesteld op het bedrag dat de overleden ambtenaar in de drie kalendermaanden voorafgaand aan de dag van het overlijden aan zodanige toelagen is toegekend.

    Bij ontstentenis van een weduwe, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige kinderen. Onder kinderen in de zin van dit artikel worden mede verstaan natuurlijke kinderen, waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige veplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenene die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de ambtenaar.

  • 3 Indien de overledene geen betrekkingen, als bedoeld in het tweede lid nalaat, kan het daarbedoelde bedrag door Onze Minister geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt, indien de ambtenaar op de dag van zijn overlijden wegens ziekte of ongeval verhinderd was zijn dienst te verrichten, onder bezoldiging verstaan hetgeen daaronder voor de toepassing van hoofdstuk 6 wordt verstaan.

Artikel 127a. Aanspraken bij overlijden

  • 1 Indien een ambtenaar in Nederland overlijdt terwijl hij om redenen van dienst buiten zijn woonplaats verbleef worden aan de nabestaanden de kosten vergoed van het doen overbrengen van het stoffelijk overschot naar een plaats van keuze in Nederland.

  • 2 Indien een ambtenaar overlijdt en het overlijden verband houdt met het verrichten van zijn arbeid, wordt aan de nabestaanden een tegemoetkoming in de kosten van lijkbezorging verleend tot maximaal € 5 000.

  • 3 Indien een ambtenaar overlijdt ten gevolge van een vliegongeval tijdens een dienstreis als bedoeld in artikel 1, onder d, van het Besluit dienstreizen defensie, per militair luchttransport, wordt aan de nabestaanden een som ineens ten bedrage van € 15 000 toegekend.

  • 4 Voor zover Onze Minister niet anders bepaalt, is dit artikel niet van toepassing in buitengewone omstandigheden.

Artikel 128. Gebruik ambts- of dienstwoning door achterblijvende gezinsleden

  • 1 Gedurende de maand van het overlijden en de volgende drie maanden behouden de achterblijvende gezinsleden het gebruik der ambts- of dienstwoning, waarin zij met de ambtenaar woonden. Daarvan kan echter worden afgeweken als Onze Minister dat in het belang van de dienst noodzakelijk acht. Alsdan wordt door Onze Minister naar billijkheid een schadevergoeding gegeven.

  • 2 Bij vrijwillig verlaten van de ambts- of dienstwoning binnen de termijn, gedurende welke de woning nog mag worden gebruikt kan Onze Minister te zijner beoordeling een vergoeding geven.

Artikel 129. Vergoeding gebruik ambts- of dienstwoning na overlijden ambtenaar

Indien door de ambtenaar voor het gebruik der ambts- of dienstwoning een vergoeding verschuldigd was, voldoen de achtergebleven gezinsleden deze over de tijd gedurende welke zij het gebruik dier woning behouden.

Artikel 130. Vermissing van de ambtenaar

  • 1 Bij vermissing van de ambtenaar vinden, behoudens het bepaalde in het tweede lid, de bepalingen van de artikelen 127 tot en met 129 overeenkomstig toepassing. De ambtenaar wordt daarbij geacht te zijn overleden op een door Onze Minister te bepalen dag.

  • 2 Het bepaalde in het tweede lid van artikel 127 vindt geen toepassing indien gegronde vermoedens bestaan, dat de vermissing het gevolg is van ongeoorloofde afwezigheid.

  • 3 Indien blijkt dat de als vermist beschouwde ambtenaar in leven is, kan ter beoordeling van Onze Minister de bezoldiging alsnog worden uitbetaald, tenzij gegronde vermoedens bestaan dat de vermissing het gevolg was van ongeoorloofde afwezigheid.

  • 4 Indien uit hoofde van de vermissing van de ambtenaar pensioen of enige andere uitkering voortvloeiende uit zijn ambtelijke rechtspositieregeling is toegekend over het tijdvak waarover naar het oordeel van Onze Minister aanspraak bestaat op bezoldiging, wordt die bezoldiging verminderd met de over dat tijdvak aldus uitbetaalde bedragen.

  • 5 De bezoldiging waarop de ambtenaar ingevolge het derde en vierde lid aanspraak heeft, kan aan anderen dan de ambtenaar worden uitbetaald.

Hoofdstuk 11

Artikel 153. Besluitvorming na uitbrengen van advies bij instemmingsrecht

[Vervallen per 27-08-1999]

Artikel 154. Besluitvorming na uitbrengen advies bij alleen adviesrecht

[Vervallen per 27-08-1999]

Artikel 160. Bevoegdheid tot nadere of afwijkende regelgeving

[Vervallen per 27-08-1999]

Hoofdstuk 12. Rechtspositie deelnemers aan initiële opleidingen en assistent- en basisberoepsopleidingen in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs

Artikel 161. Opleiding

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Artikel 162

In de akte van aanstelling van de deelnemer wordt opgenomen hoeveel uren van de wekelijkse arbeidsuur waarvoor hij is aangesteld is bestemd voor het verrichten van arbeid, alsmede het aantal uren dat is bestemd voor het volgen van de opleiding.

Artikel 163

In de akte van aanstelling van de ambtenaar die een opleiding dient te volgen, wordt vermeld voor hoeveel uren het dienstverband wordt aangegaan, hoeveel uren daarvan als arbeidsduur gelden en hoeveel uren voor het volgen van de opleiding zijn bestemd.

Artikel 164

  • 1 De in verband met de opleiding te maken directe kosten worden integraal door het Ministerie van Defensie vergoed.

  • 2 De artikelen 86 en 94 van dit besluit zijn niet van toepassing op de deelnemer.

Artikel 166

Aan de deelnemer wordt voor de uren die zijn bestemd voor het volgen van de opleiding een salaris in de zin van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie toegekend.

Hoofdstuk 13. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 168. Nadere algemene voorschriften

Voor zoveel voor ambtenaren nadere regels ter uitwerking of aanvulling van de bepalingen van dit besluit worden vereist, worden zodanige regels door Onze Minister vastgesteld.

Artikel 168a. Mandaatverlening

Van de bevoegdheid tot het vaststellen van ministeriële regelingen als bedoeld in de hoofdstukken 4, 5 en 7 kan mandaat worden verleend aan de hoofddirecteur personeel van het Ministerie van Defensie.

Artikel 169

  • 1 De ambtenaar in de zin van artikel 1 die is aangesteld op grond van artikel 7, eerste respectievelijk tweede lid van het Algemeen rijksambtenarenreglement wordt geacht met ingang van de datum van inwerkingtreden van dit besluit te zijn aangesteld op grond van artikel 8, eerste respectievelijk tweede lid van dit besluit.

  • 2 De ambtenaar die bij koninklijk besluit in algemene dienst van het Rijk is aangesteld op grond van artikel 7, vierde lid van het Algemeen rijksambtenarenreglement en werkzaam is bij het Ministerie van Defensie wordt geacht met ingang van de datum van inwerkingtreden van dit besluit te zijn aangesteld bij het Ministerie van Defensie.

Artikel 170

  • 1 Voor zover op grond van de bepalingen van dit besluit nadere regels moeten worden gegeven gelden na de inwerkingtreding van dit besluit ten aanzien van de ambtenaar als genoemd in artikel 1 van dit besluit de op basis van de overeenkomstige bepalingen van het Algemeen rijksambtenarenreglement vastgestelde regels als nadere regels berustende op dit besluit voor zover zij daarmede niet in strijd zijn. Zij blijven gedurende één jaar na het inwerkingtreden van dit besluit van toepassing op de in artikel 1 genoemde ambtenaar tenzij Onze Minister anders bepaalt.

  • 2 Besluiten ten aanzien van ambtenaren als genoemd in artikel 1 van dit besluit, welke na 1 april 1993 op basis van het Algemeen rijksambtenarenreglement zijn genomen worden geacht te zijn genomen op basis van dit besluit.

Artikel 171

  • 1 Voor de ambtenaar die op datum van inwerkingtreding van dit besluit in dienst is bij het Ministerie van Defensie, wordt de tijd dat hij aangesteld is geweest bij een onderdeel van de sector Rijk meegeteld voor het bepaalde in artikel 7, tweede lid, onder e en g.

Artikel 171a. Overgangsbepaling functioneel leeftijdsontslag

  • 1 Voor de ambtenaar die op 1 januari 2006 was geplaatst op een functie als:

    • a. verpleegkundige, in hoofdzaak werkzaam bij het ambulancevervoer van patiënten;

    • b. ambtenaar van de brandweer belast met de actieve deelname aan de repressieve brandbestrijding;

    • c. burgerverkeersleider bij de Koninklijke luchtmacht;

    • d. bootsman, matroos of tweede machinist aan boord van een zeesleper of een haven- of kustsleper van de Rijks Havendienst, geldt een leeftijdsgrens indien hij de leeftijd van vijfenvijftig jaar bereikt:

      • 1°. in het jaar 2010, van vijfenvijftig jaar en drie maanden;

      • 2°. in het jaar 2011, van vijfenvijftig jaar en zes maanden;

      • 3°. in het jaar 2012, van vijfenvijftig jaar en negen maanden;

      • 4°. in het jaar 2013, van zesenvijftig jaar;

      • 5°. in het jaar 2014, van zesenvijftig jaar en drie maanden;

      • 6°. in het jaar 2015, van zesenvijftig jaar en zes maanden;

      • 7°. in het jaar 2016, van zevenenvijftig jaar;

      • 8°. in het jaar 2017, van zevenenvijftig jaar en zes maanden;

      • 9°. in het jaar 2018, van achtenvijftig jaar;

      • 10°. in het jaar 2019, van achtenvijftig jaar en zes maanden;

      • 11°. in het jaar 2020, van negenenvijftig jaar;

      • 12°. in het jaar 2021, van negenenvijftig jaar en zes maanden;

      • 13°. in het jaar 2022 van zestig jaar.

  • 2 Voor de ambtenaar die op 1 januari 2006 was geplaatst op een functie:

    • a. die in hoofdzaak bestaat uit de daadwerkelijke verpleging van lichamelijk en geestelijk zieken. Hieronder worden medebegrepen de niet-gekwalificeerde functionarissen die in de daadwerkelijke verpleging werkzaam zijn;

    • b. als directrice of adjunct-directrice van een inrichting voor verpleging van zieken;

    • c. als commandant van de brandweer die op grond van de organisatie van deze dienst tijdens een brand door één of meerdere officieren wordt bijgestaan;

    • d. bij het geüniformeerd burgerpersoneel van het Marine Bewakings Korps of als de bediende aan boord van een zeeloodsvaartuig;

    • e. in nader door Onze Minister aan te wijzen functies in de operationele sector bij de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst;

    • f. belast met de interceptie (verwerven en verwerken) van bijzonder verbindings- en berichtenverkeer ten behoeve van veiligheidsdoeleinden, dan wel (tevens) rechtstreeks met de leiding daarvan;

    • g. als kapitein of eerste machinist aan boord van een zeesleper of een haven- of kustsleper van de Rijks Havendienst;

    • h. aan boord van de tanker of de transportvaartuigen van de Rijks Havendienst;

    • i. aan boord van een schip van de Hydrografische Dienst;

    • j. bij het burgerbewakingspersoneel van het Joint Operations Centre;

    • k. als bewaker-hondengeleider of bewaker-hondengeleider-portier bij het burgerbewakingspersoneel van de Koninklijke landmacht, voor zover belast met de continubewaking van afgelegen objecten onder verzwarende terreinomstandigheden, geldt een leefijdsgrens indien hij de leeftijd van zestig jaar bereikt:

      • 1°. in het jaar 2010, van zestig jaar en twee maanden;

      • 2°. in het jaar 2011, van zestig jaar en vier maanden;

      • 3°. in het jaar 2012, van zestig jaar en vijf maanden;

      • 4°. in het jaar 2013, van zestig jaar en zeven maanden;

      • 5°. in het jaar 2014, van zestig jaar en tien maanden;

      • 6°. in het jaar 2015, van één en zestig jaar;

      • 7°. in het jaar 2016, van één en zestig jaar en drie maanden;

      • 8°. in het jaar 2017, van één en zestig jaar en vijf maanden;

      • 9°. in het jaar 2018, van één en zestig jaar en negen maanden;

      • 10°. in het jaar 2019, van één en zestig jaar en elf maanden;

      • 11°. in het jaar 2020, 2021 of 2022, van tweeënzestig jaar.

  • 3 Aan de ambtenaar bedoeld in het eerste of tweede lid kan eervol ontslag worden verleend met ingang van de eerste van de maand, volgende op die waarin de voor de ambtenaar geldende leeftijdsgrens wordt bereikt. Dit ontslag wordt aangemerkt als een ontslag als bedoeld in artikel 114, eerste lid, indien wordt voldaan aan de daar bedoelde voorwaarden.

  • 4 Het in het derde lid bedoelde ontslag kan op aanvraag of met instemming van de ambtenaar voor de duur van ten hoogste één jaar worden opgeschort indien dit door het bevoegde gezag in het belang van de dienst wordt geacht en de ambtenaar blijkens de uitslag van een onderzoek door de deskundige persoon of de arbodienst bedoeld in artikel 54a, onderdeel b, lichamelijk en psychisch in staat kan worden geacht zijn functie te blijven waarnemen. De opschorting kan op gelijke voet telkenmale voor één jaar worden verlengd. Niettemin kan aan de ambtenaar, die tussentijds blijkens de uitslag van een bedrijfsgeneeskundig onderzoek ongeschikt is geworden voor de verdere waarneming van zijn functie, eervol ontslag worden verleend met ingang van de eerste van de maand, volgende op die waarin de uitslag van het geneeskundig onderzoek te zijner kennis is gebracht.

  • 5 De ambtenaar bedoeld in het eerste of tweede lid voor wie tijdens de periode gelegen na het vijfenvijftigste levensjaar op basis van een individuele afweging het voortzetten van de uitoefening van zijn functie leidt tot een te grote fysieke belasting, wordt een passende functie opgedragen, bij voorkeur in of in de nabijheid van zijn standplaats, met behoud van het uitzicht op functioneel leeftijdsontslag als bedoeld in het derde lid.

  • 6 De ambtenaar, bedoeld in het eerste of tweede lid, die de leeftijd van vijfenvijftig respectievelijk zestig jaar bereikt in het jaar 2023 of later, wordt vóór het bereiken van de leeftijd van zestig respectievelijk tweeënzestig jaar een andere functie dan bedoeld in het eerste of tweede lid opgedragen. Indien dit niet mogelijk blijkt, wordt ontslag verleend als bedoeld in het derde lid.

Artikel 173. Toepasselijkheid Algemene Termijnenwet

De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de termijnen in dit besluit gesteld, met uitzondering van die, genoemd in de artikelen 11, eerste en tweede lid, 57, derde en vierde lid alsmede in hoofdstuk 11.

Artikel 174. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 april 1993.

Artikel 175. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als "Burgerlijk ambtenarenreglement defensie".

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage , 25 juni 1993

Beatrix

De Minister van Defensie,

A. L. ter Beek

Uitgegeven de dertiende juli 1993

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin