Besluit georganiseerd overleg sector Defensie

Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2002 en zichtdatum 23-05-2003.
Geldend van 01-03-2002 t/m 22-05-2003

Besluit van 25 juni 1993, houdende regels voor het georganiseerd overleg in de sector Defensie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze minister van Defensie van 1 februari 1993, nr. PAV2210/93002671;

Gelet op artikel 12, onder p, van de Militaire Ambtenarenwet 1931, artikel 125, eerste lid, onder m van de Ambtenarenwet 1929 en artikel 2, onder m, van de Wet rechtstoestand dienstplichtigen;

De Raad van State gehoord (advies van 29 maart 1993, nr. W07.93.0060);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Defensie van 16 juni 1993, nr. PAV 2210/93008962;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Het overleg met de sectorcommissie Defensie

Artikel 2

Er is een sectorcommissie Defensie voor het georganiseerd overleg over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van militaire ambtenaren en ambtenaren.

Artikel 3

  • 1 Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, betreffende de militaire ambtenaren en de ambtenaren wordt indien zij betrekking hebben op de militaire ambtenaren bij de gehele krijgsmacht of op de ambtenaren bij het ministerie, niet beslist alvorens daarover door of namens Onze Minister overleg is gevoerd met de sectorcommissie.

  • 2 Onze Minister is bevoegd in afwijking van het eerste lid, de sectorcommissie gehoord, te beslissen dat bepaalde aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de militaire ambtenaren of van de ambtenaren alsmede bepaalde algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, geen onderwerp van overleg zullen uitmaken.

  • 3 Een voorstel, voor zover het strekt tot het regelen van rechten of verplichtingen van individuele militaire ambtenaren of individuele ambtenaren, wordt slechts ten uitvoer gebracht indien daarover overeenstemming bestaat met de sectorcommissie. Het standpunt van de sectorcommissie wordt bepaald bij meerderheid van stemmen. Elke centrale brengt één stem uit. Indien de stemmen binnen de sectorcommissie staken, beslist de voorzitter van het overleg met de sectorcommissie of het voorstel ten uitvoer wordt gebracht.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op een voorstel strekkende tot:

    • a. het invoeren of wijzigen van een regeling bij of krachtens de wet, voor zover die betrekking heeft op de inrichting van de krijgsmacht, het verzekeren van de beschikbaarheid, de inzetbaarheid, de personele vulling of het ongestoorde functioneren van de krijgsmacht;

    • b. het invoeren of wijzigen van een wettelijke regeling die betrekking heeft op alle burgers of alle werknemers, waaronder begrepen militaire ambtenaren en ambtenaren;

    • c. het invoeren of wijzigen van een wettelijke regeling voor militaire ambtenaren of voor ambtenaren met een overeenkomstige inhoud als een voorstel tot het invoeren of wijzigen van een wettelijke regeling die betrekking heeft op werknemers die krachtens arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek werkzaam zijn;

    • d. het van toepassing verklaren op militaire ambtenaren of ambtenaren van een wettelijke regeling die betrekking heeft op werknemers die krachtens arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek werkzaam zijn en tot met die van toepassing verklaring samenhangende wijzigingen in voor militaire ambtenaren of ambtenaren geldende regelingen, een en ander mits het totaal van rechten en verplichtingen van de militaire ambtenaren of de ambtenaren over het geheel beoordeeld niet ongunstiger wordt;

    • e. de implementatie van verplichtingen voortvloeiend uit een verdrag of uit een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;

  • 5 Indien in het overleg een geschil ontstaat over de vraag of bij een voorstel als bedoeld in het vierde lid onder d, voldaan wordt aan de voorwaarde dat het totaal van rechten en verplichtingen van militaire ambtenaren of ambtenaren over het geheel beoordeeld niet ongunstiger wordt, wordt dat geschil onderworpen aan arbitrage door de advies- en arbitragecommissie, bedoeld in artikel 18.

Artikel 4

  • 1 De sectorcommissie bestaat uit vertegenwoordigers van:

    • a. de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP);

    • b. de Christelijke Centrale voor Overheids- en Onderwijspersoneel (CCOOP);

    • c. het Ambtenarencentrum (AC);

    • d. de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF).

  • 2 Bij koninklijk besluit kunnen voorts tot het overleg worden toegelaten centrales die, gelet op hun ledental en de samenstelling daarvan, representatief zijn voor de militaire ambtenaren bij de gehele krijgsmacht en voor de ambtenaren bij het ministerie, voor zover het algemeen belang zich hiertegen niet verzet.

  • 3 Een toelating krachtens het tweede lid vindt niet plaats, alvorens Onze Minister daarover het advies van de sectorcommissie heeft ingewonnen.

  • 4 Bij koninklijk besluit kan een toelating tot het overleg krachtens het eerste lid worden geschorst en kan een toelating tot het overleg krachtens het tweede lid, dan wel een toelating krachtens artikel 5 worden ingetrokken, indien de centrale niet meer representatief is, dan wel het algemeen belang of het belang van een goed overleg zich tegen verdere deelneming aan het overleg verzet.

  • 5 Vanaf de dag waarop het voornemen tot schorsing dan wel intrekking van de toelating tot het overleg aan het bestuur van de betrokken centrale kenbaar is gemaakt, tot aan de dag waarop daarover een beslissing is genomen, nemen vertegenwoordigers van deze centrale niet meer deel aan het overleg.

  • 6 De schorsing wordt opgeheven met ingang van de dag waarop de reden is vervallen die tot de schorsing aanleiding gaf.

Artikel 6

  • 1 Een centrale, die tot het overleg in de sectorcommissie is toegelaten, is bevoegd tot het aanwijzen van twee leden en twee plaatsvervangende leden. Van deze aanwijzing geeft de centrale kennis aan Onze Minister.

  • 2 Onze Minister is bevoegd een lid of een plaatsvervangend lid van de sectorcommissie van het deelnemen aan het overleg uit te sluiten, indien naar het oordeel van Onze Minister het dienstbelang dit vordert in verband met de aard van de werkzaamheden als militair ambtenaar of als ambtenaar van dat lid of plaatsvervangend lid. De beslissing tot uitsluiting wordt niet genomen, alvorens het bestuur van de betrokken centrale over het voornemen daartoe is gehoord en het advies van de vertegenwoordigers van de overige centrales daarover is ingewonnen.

  • 3 Vanaf de dag waarop het voornemen tot uitsluiting aan het bestuur van de centrale is kenbaar gemaakt, neemt het betrokken lid of plaatsvervangend lid niet meer deel aan het overleg.

  • 4 Na de uitsluiting wijst het bestuur van de centrale een ander lid of plaatsvervangend lid aan als zijn vertegenwoordiger in de sectorcommissie.

Artikel 7

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Het overleg met de sectorcommissie staat onder leiding van Onze Minister. Onze Minister is bevoegd de leiding van het overleg op te dragen aan de directeur-generaal personeel van het ministerie, indien de aard van de te bespreken aangelegenheden dit toelaat.

  • 2 Onze Minister wijst functionarissen aan die hem, of de functionaris die namens hem het overleg voert, bij het overleg terzijde staan.

  • 3 Bij de behandeling van bepaalde aangelegenheden kan op uitnodiging of met toestemming van de voorzitter van het overleg door andere dan de in de vorige leden bedoelde personen aan het overleg worden deelgenomen.

  • 4 De voorzitter van het overleg kan aan de leden van de sectorcommissie toestemming verlenen zich bij de behandeling van een bepaald onderwerp ter vergadering door deskundigen te laten bijstaan.

Terugwerkende kracht

Stb. 2003, 208, datum inwerkingtreding 23-05-2003, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-03-2002.

1 Het overleg met de sectorcommissie staat onder leiding van Onze Minister. Onze Minister is bevoegd de leiding van het overleg op te dragen aan de directeur-generaal personeel en materieel van het ministerie, indien de aard van de te bespreken aangelegenheden dit toelaat.

2 Onze Minister wijst functionarissen aan die hem, of de functionaris die namens hem het overleg voert, bij het overleg terzijde staan.

3 Bij de behandeling van bepaalde aangelegenheden kan op uitnodiging of met toestemming van de voorzitter van het overleg door andere dan de in de vorige leden bedoelde personen aan het overleg worden deelgenomen.

4 De voorzitter van het overleg kan aan de leden van de sectorcommissie toestemming verlenen zich bij de behandeling van een bepaald onderwerp ter vergadering door deskundigen te laten bijstaan.

Artikel 8

  • 1 De centrale die van de in artikel 6, eerste lid, genoemde bevoegdheid gebruik maakt, doet aan Onze Minister mededeling van de statuten, het huishoudelijk reglement en van de daarin aangebrachte wijzigingen, alsmede van de statuten en de daarin aangebrachte wijzigingen van de bij die centrale aangesloten verenigingen die militaire ambtenaren of ambtenaren als leden hebben.

  • 2 Bij de aanvang van elk kalenderjaar verstrekt iedere centrale aan Onze Minister een opgave van het aantal militaire ambtenaren en het aantal ambtenaren dat lid is van de bij die centrale aangesloten verenigingen.

Artikel 9

  • 1 Aangelegenheden, die ingevolge artikel 3 in het overleg met de sectorcommissie worden behandeld, of waarover deze commissie moet worden gehoord, worden door Onze Minister voorgelegd aan de sectorcommissie.

  • 2 Elke centrale die in de sectorcommissie is vertegenwoordigd, kan Onze Minister verzoeken een aangelegenheid als bedoeld in artikel 3 in een vergadering van het overleg te behandelen. Aan het verzoek wordt voldaan, tenzij het onderwerp naar het oordeel van Onze Minister niet of nog niet voor behandeling in het overleg geschikt is. De betrokken centrale wordt daarvan in dat geval schriftelijk mededeling gedaan, onder vermelding van de redenen die aan deze beslissing ten grondslag liggen.

Artikel 10

  • 1 Plaats, dag en aanvangsuur, alsmede de agenda van de vergadering van het overleg met de sectorcommissie worden door de voorzitter van het overleg vastgesteld.

  • 2 Indien de vertegenwoordigers van ten minste twee centrales Onze Minister verzoeken een vergadering bijeen te roepen voor het voeren van overleg, wordt deze vergadering binnen twee weken uitgeschreven. Bij het verzoek wordt vermeld waarover deze vertegenwoordigers overleg willen voeren.

  • 3 Indien de sectorcommissie voor een door haar te houden vergadering daartoe een verzoek doet, stelt Onze Minister zo mogelijk een vergaderruimte ter beschikking.

Artikel 11

  • 1 Indien het gewenst is over aangelegenheden als bedoeld in artikel 3 voorbereidende besprekingen te voeren of in het overleg naar voren gekomen standpunten uit te werken, wordt die voorbereiding of uitwerking verricht door werkgroepen, bestaande uit leden of plaatsvervangende leden van de sectorcommissie, aangewezen door deze commissie en uit functionarissen, aangewezen door Onze Minister.

  • 2 Indien het gewenst is over aangelegenheden als bedoeld in artikel 3, die uitsluitend militaire ambtenaren of uitsluitend ambtenaren betreffen, voorbereidende besprekingen te voeren of in het overleg naar voren gekomen standpunten uit te werken, kan die voorbereiding of die uitwerking verricht worden door een kamer voor militaire ambtenaren onderscheidenlijk een kamer voor ambtenaren, bestaande uit leden of plaatsvervangende leden van de sectorcommissie, aangewezen door deze commissie, en uit functionarissen aangewezen door Onze Minister. De leden of plaatsvervangende leden van de sectorcommissie kunnen zich voor het overleg in een kamer laten vervangen.

  • 3 Een werkgroep en een kamer staan onder leiding van een door Onze Minister aangewezen functionaris.

  • 5 De sectorcommissie is bevoegd over een aangelegenheid die haar ter behandeling is voorgelegd het advies in te winnen van een bijzondere commissie. De voorzitter van het overleg met de sectorcommissie kan aanwijzingen geven omtrent de behandeling van die aangelegenheid in het overleg met een bijzondere commissie.

Artikel 12

Het standpunt van de sectorcommissie wordt bepaald bij eenvoudige meerderheid van stemmen. Elke centrale brengt één stem uit.

Artikel 13

In de artikelen 14 tot en met 22 wordt verstaan onder:

  • a. deelnemers aan het overleg:

    de voorzitter en de tot het overleg toegelaten centrales;

  • b. advies- en arbitragecommissie:

    de Advies- en Arbitragecommissie genoemd in artikel 18.

Artikel 14

De artikelen 15 tot en met 22 zijn slechts van toepassing op geschillen inzake aangelegenheden als bedoeld in artikel 3, voorzover die aangelegenheden uitsluitend de rechtstoestand van militaire ambtenaren of ambtenaren, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, betreffen.

Artikel 15

Indien de voorzitter dan wel één of meer van de centrales, in het overleg tot het oordeel komen dat dit overleg niet tot een uitkomst zal leiden die de instemming van alle deelnemers aan dat overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen drie dagen nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.

Artikel 16

  • 1 Binnen vijf dagen na de kennisgeving, genoemd in artikel 15, schrijft de voorzitter een overlegvergadering uit. De vergadering moet worden gehouden binnen één week, nadat deze is uitgeschreven.

  • 2 Tenzij door de voorzitter en de sectorcommissie wordt besloten het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing van dat geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg, nadat het advies is ingewonnen van de advies- en arbitragecommissie, dan wel door middel van onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van de advies- en arbitragecommissie.

  • 3 Tot het inwinnen van advies is zowel de voorzitter als de sectorcommissie bevoegd.

  • 4 Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is overeenstemming vereist tussen alle deelnemers aan het overleg.

Artikel 17

  • 1 Binnen drie dagen na de vergadering, genoemd in artikel 16, wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning van advies hebben uitgesproken, en bevat tenminste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de vergadering, genoemd in artikel 16, geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen drie dagen ter kennis van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.

  • 2 De eerste zin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het onderwerpen van het geschil aan een arbitrale uitspraak. Het verzoek daartoe wordt ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en dient tenminste te bevatten:

    • a. het onderwerp en de inhoud van het geschil;

    • b. de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent het onderwerp en de inhoud van het geschil.

Artikel 18

  • 4 Aan de leden en plaatsvervangende leden wordt vergoeding voor reis- en verblijfkosten verleend op grond van het Besluit dienstreizen defensie.

Artikel 19

  • 1 De advies- en arbitragecommissie treedt in geval van advies op in een samenstelling van drie leden, onder wie de voorzitter, één van de twee leden, genoemd in artikel 110g, derde lid, onder a, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en één van de twee leden, genoemd in het derde lid, onder b, van dat artikel. De overige twee leden treden te zamen met de voorzitter op in geval van arbitrage. Bij verhindering van één van de leden treedt diens plaatsvervanger op.

  • 2 Indien het verzoek om arbitrage naar het oordeel van de voorzitter eenzelfde geschil betreft als waarover door de advies- en arbitragecommissie reeds advies is uitgebracht, treedt voor een lid dat bij het uitbrengen van dat advies betrokken was, diens plaatsvervanger op.

  • 3 De voorzitter van de advies- en arbitragecommissie draagt er zorg voor dat het advies of de uitspraak binnen vier weken nadat de kennisgeving, genoemd in artikel 17, is ontvangen, aan de deelnemers aan het overleg ter kennis wordt gebracht.

  • 4 De advies- en arbitragecommissie stelt nadere regels vast met betrekking tot haar werkwijze.

Artikel 20

  • 1 De advies- en arbitragecommissie neemt een beslissing bij meerderheid van stemmen.

  • 2 Het advies of de uitspraak moet inhouden:

    • a. de namen van de deelnemers die het advies respectievelijk de arbitrale uitspraak hebben aangevraagd;

    • b. een overzicht van de standpunten van alle deelnemers over het onderwerp en de inhoud van het geschil;

    • c. het advies, respectievelijk de beslissing en de redenen die daaraan ten grondslag liggen.

  • 3 Het advies, respectievelijk de uitspraak, wordt gedagtekend en door ieder van de optredende leden van de advies- en arbitragecommissie ondertekend.

Artikel 21

Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het geschil voortgezet.

Artikel 22

De uitspraak van de advies- en arbitragecommissie heeft bindende kracht.

Artikel 23

Het standpunt van de sectorcommissie over de in het overleg besproken aangelegenheden, alsmede over de aan de commissie ingevolge artikel 34, tweede lid, ter kennis gekomen adviezen van een bijzondere commissie, wordt schriftelijk aan Onze Minister bevestigd, waarbij desverlangd een samenvatting van de aan dit standpunt ten grondslag liggende argumenten wordt gegeven. Indien in de sectorcommissie een minderheidsstandpunt is, wordt daarvan desverlangd melding gemaakt.

Artikel 24

Indien over een aangelegenheid in afwijking van het standpunt van de sectorcommissie wordt beslist, brengt Onze minister de redenen van die afwijking zo spoedig mogelijk ter kennis van de sectorcommissie.

Artikel 25

  • 1 Het secretariaat van het overleg wordt gevoerd door een door Onze Minister aangewezen secretaris. Over de aanwijzing van de secretaris wordt de sectorcommissie gehoord. Onze Minister kan adjunct-secretarissen aanwijzen.

  • 2 De secretaris staat, onder leiding van de voorzitter van het overleg, ter beschikking van de voorzitter en van de in artikel 7, tweede lid, bedoelde functionarissen, alsmede van de sectorcommissie.

Artikel 26

  • 1 Van het in de vergaderingen van het overleg met de sectorcommissie en de werkgroepen en kamers behandelde, maakt de secretaris notulen. De voorzitter legt deze notulen aan de commissie, onderscheidenlijk de betrokken werkgroep of kamer, ter goedkeuring voor.

  • 2 Van het in een vergadering van het overleg met de sectorcommissie behandelde kan in overleg met die commissie een beknopte, voor publikatie bestemde samenvatting worden opgesteld.

  • 3 Na overleg met de sectorcommissie, onderscheidenlijk met de betrokken werkgroep of kamer, kan degene, die met de leiding van de vergadering is belast, ten aanzien van het behandelde in die vergadering geheimhouding opleggen. De plicht tot geheimhouding geldt niet voor zover de leden of plaatsvervangende leden van de sectorcommissie, dan wel de leden of plaatsvervangende leden van de betrokken werkgroep of kamer in bespreking treden met de door hen vertegenwoordigde centrale.

Hoofdstuk 3. Het overleg met de bijzondere commissies

Artikel 27

  • 1 Onze Minister kan in overleg met de sectorcommissie bijzondere commissies instellen voor het georganiseerd overleg over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van militaire ambtenaren en van ambtenaren voor een deel van de krijgsmacht en van ambtenaren werkzaam bij een deel van het ministerie. In ieder geval stelt Onze Minister bijzondere commissies in voor militaire ambtenaren en ambtenaren bij de Koninklijke marine, de Koninklijke landmacht en de Koninklijke luchtmacht en voor ambtenaren bij de centrale organisatie en het Defensie Interservice Commando.

  • 2 Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, van hetzij de militaire ambtenaren, hetzij de ambtenaren, wordt, indien zij louter betrekking hebben op militaire ambtenaren of ambtenaren waarvoor een bijzondere commissie is ingesteld, niet beslist alvorens daarover namens Onze Minister overleg is gevoerd met de desbetreffende bijzondere commissie.

  • 4 Een voorstel, voor zover het strekt tot het regelen van rechten of verplichtingen van individuele militaire ambtenaren of individuele ambtenaren en voor zover het een uitwerking betreft van een voorstel dat in het in artikel 2 bedoelde overleg is overeengekomen, wordt slechts ten uitvoer gebracht indien daarover overeenstemming bestaat met de bijzondere commissie. Het standpunt van de bijzondere commissie wordt bepaald bij meerderheid van stemmen. Elke centrale brengt één stem uit. Indien de stemmen binnen de bijzondere commissie staken, beslist de voorzitter van het overleg met de bijzondere commissie of het voorstel ten uitvoer wordt gebracht.

Artikel 28

  • 1 Een bijzondere commissie bestaat uit vertegenwoordigers van de centrales die zijn toegelaten tot de sectorcommissie.

  • 2 Een centrale is bevoegd twee leden en twee plaatsvervangende leden in een bijzondere commissie aan te wijzen. Van deze aanwijzing geeft de centrale kennis aan Onze Minister.

  • 3 Schorsing of intrekking van een toelating tot het in artikel 3 bedoelde overleg heeft van rechtswege schorsing, onderscheidenlijk intrekking, van de toelating tot het in artikel 27 bedoelde overleg tot gevolg.

  • 4 Onze Minister kan een door een centrale aangewezen lid of plaatsvervangend lid uitsluiten van deelneming aan het overleg. Het tweede, derde en vierde lid van artikel 6 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29

  • 1 Het overleg met een bijzondere commissie staat onder leiding van een door Onze Minister aangewezen functionaris. Onze Minister kan een plaatsvervangend voorzitter aanwijzen.

  • 2 Degene die belast is met de leiding van de vergadering van het overleg met de bijzondere commissie, in dit hoofdstuk te noemen de voorzitter, kan bij het overleg terzijde worden gestaan door nader door hem aan te wijzen functionarissen.

Artikel 30

  • 1 Aangelegenheden die op grond van artikel 27 in het overleg met een bijzondere commissie moeten worden behandeld, of waarover deze commissie moet worden gehoord, worden door Onze Minister voorgelegd aan die bijzondere commissie.

  • 2 Een centrale, die in een bijzondere commissie is vertegenwoordigd, kan Onze Minister verzoeken een aangelegenheid als bedoeld in artikel 27 in een vergadering van die commissie te doen behandelen. Artikel 9, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 31

  • 1 Indien het gewenst is over aangelegenheden als bedoeld in artikel 27 voorbereidende besprekingen te voeren of in het overleg met een bijzondere commissie naar voren gekomen standpunten uit te werken, wordt die voorbereiding of uitwerking verricht door werkgroepen, bestaande uit leden of plaatsvervangende leden van de desbetreffende bijzondere commissie, aangewezen door deze commissie, en uit functionarissen, aangewezen door de voorzitter.

  • 2 Een werkgroep wordt ingesteld door de voorzitter. De vergaderingen worden door de voorzitter, of door een door hem aan te wijzen functionaris geleid.

Artikel 32

Het standpunt van de bijzondere commissie wordt bepaald bij eenvoudige meerderheid van stemmen. Elke centrale brengt één stem uit.

Artikel 33

De artikelen 13 tot en met 22 zijn van overeenkomstige toepassing op het overleg met een bijzondere commissie, met dien verstande dat de in artikel 18 genoemde advies- en arbitragecommissie voor de behandeling van een geschil met een bijzondere commissie wordt uitgebreid met twee bijzondere leden, die worden benoemd door Onze Minister. Één lid wordt benoemd op voordracht van de voorzitter en één lid op voordracht van de tot het overleg toegelaten centrales. Niet benoembaar tot bijzonder lid zijn:

  • a. personen die ingevolge artikel 18, tweede lid zijn uitgesloten van het lidmaatschap of het plaatsvervangend lidmaatschap;

  • b. personen die lid of plaatsvervangend lid zijn van de bijzondere commissie, dan wel van wie dit lidmaatschap of plaatsvervangend lidmaatschap nog niet langer dan twee jaar is beëindigd.

Artikel 34

  • 1 Het standpunt van een bijzondere commissie over in het overleg besproken aangelegenheden wordt schriftelijk aan Onze Minister bevestigd, waarbij desverlangd een samenvatting van de aan dit standpunt ten grondslag liggende argumenten wordt gegeven. Indien er in de bijzondere commissie een minderheidsstandpunt is, wordt daarvan desverlangd melding gemaakt.

  • 2 Het advies van een bijzondere commissie over een aangelegenheid die haar ingevolge artikel 11, vijfde lid door de sectorcommissie is voorgelegd, wordt schriftelijk aan de sectorcommissie bevestigd, waarbij een samenvatting van de aan dit advies ten grondslag liggende argumenten wordt gegeven.

    De laatste zin van het eerste lid is van toepassing.

Artikel 35

De voorzitter wordt bijgestaan door een secretaris. Artikel 25, tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 36

De voorzitter van het overleg met een bijzondere commissie doet aan de voorzitter van het in artikel 3 bedoelde overleg en aan de sectorcommissie tijdig de agenda van elke vergadering toekomen, alsmede een exemplaar van de notulen van de gehouden vergadering.

Artikel 37

Op het overleg met een bijzondere commissie zijn de artikelen 10, 24 en 26 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 38

Onze Minister kan in afwijking van artikel 6, eerste lid, bepalen dat het aantal vertegenwoordigers van de centrales in de sectorcommissie tijdelijk wordt verhoogd.

Artikel 39

  • 1 Onze Minister kan in geval van buitengewone omstandigheden, tijdelijk afwijken van hetgeen bij of krachtens dit besluit is bepaald, voor zover en voor zolang dit met het oog op de goede uitvoering van de operationele taken van de krijgsmacht noodzakelijk wordt geacht.

  • 2 Onze Minister kan bepalen of doen bepalen, dat hetgeen bij of krachtens dit besluit is bepaald buiten toepassing blijft, voor zover en voor zolang zulks naar zijn oordeel, in overeenstemming met het gevoelen van de Raad van Ministers, door het landsbelang wordt gevorderd.

Artikel 42

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 april 1993.

Artikel 43

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit georganiseerd overleg sector Defensie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage , 25 juni 1993

Beatrix

De Minister van Defensie,

A. L. ter Beek

Uitgegeven de dertiende juli 1993

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin