Wijzigingsbesluit Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (3)

Geraadpleegd op 26-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2005 en zichtdatum 23-11-2024.
Geldend van 06-08-1993 t/m heden

Besluit van 5 juli 1993, houdende in hoofdzaak wijziging van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 in verband met algemene salarismaatregelen per 1 april 1992 en 1 januari 1993 en de toekenning van een eenmalige uitkering in 1992

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 5 maart 1993, nr. AB93/U227, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidsvoorwaarden, afdeling Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel, mede gedaan namens Onze Minister van Justitie;

Gelet op de artikelen 125, eerste lid, en 134, eerste lid, van de Ambtenarenwet 1929, artikel 80 van de gemeentewet, artikel 6 van de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218), artikel 7, derde lid, van de Wet op de bezoldiging van de rechterlijke ambtenaren, artikel 1, derde lid, van de Wet bezoldiging Nationale ombudsman, artikel 89 van de Grondwet, artikel 7 van de Wet Nationale ombudsman, artikel C 1 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, de artikelen 16 en 17 van de Intrekkingswet BB en artikel 4, tweede lid, van de Wet van 17 juli 1923, Stb. 364;

De Raad van State gehoord (advies van 18 mei 1993, nr. W04.93.0157);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 22 juni 1993, nr. AB93/483, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidsvoorwaarden, afdeling Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel, uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Wijziging van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 en enige andere rechtspositionele regelingen in verband met algemene salarismaatregelen per 1 april 1992 en per 1 januari 1993

§ I. Wijziging per 1 april 1992

Artikel II

  • 1 Voor zover artikel I aanleiding geeft tot het wijzigen van de bedragen van toelagen, toegekend met toepassing van artikel 19 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948, die ingevolge het bepaalde in artikel 13 van de Overgangsregeling Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 nog worden gehandhaafd, geschiedt zulks door Onze Minister, hoofd van het daarbij betrokken ministerie, met inachtneming van de daarvoor door Onze Minister van Binnenlandse Zaken te geven richtlijnen.

Artikel V

  • A De bij artikel I, onder B en C, aangebrachte wijzigingen in de bezoldiging van het burgerlijk rijkspersoneel dragen een algemeen karakter.

  • B [Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

  • C [Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

§ II. Wijziging per 1 januari 1993

Artikel VII

  • 1 Voor zover artikel VI aanleiding geeft tot het wijzigen van de bedragen van toelagen, toegekend met toepassing van artikel 19 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948, die ingevolge het bepaalde in artikel 13 van de Overgangsregeling Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 nog worden gehandhaafd, geschiedt zulks door Onze Minister, hoofd van het daarbij betrokken ministerie, met inachtneming van de daarvoor door Onze Minister van Binnenlandse Zaken te geven richtlijnen.

Artikel X

  • A De bij artikel VI, onder B en C, aangebrachte wijzigingen in de bezoldiging van het burgerlijk rijkspersoneel dragen een algemeen karakter.

  • B [Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

  • C [Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Hoofdstuk II. Toekenning van een eenmalige uitkering in 1992 aan burgerlijk rijkspersoneel en ander personeel

Artikel XI

  • 2 De belanghebbende, genoemd in het eerste lid, onder a.1° tot en met a.7° wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk niet als belanghebbende aangemerkt voor de tijd dat hij ingevolge een wettelijke verplichting als militair in werkelijke dienst is voor eerste oefening en in verband daarmee de aan zijn ambt verbonden bezoldiging geniet tot een bedrag, dat gelijk is aan het bedrag van het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenbijdrage.

Artikel XII

  • 2 Aan de belanghebbende, genoemd in artikel XI, eerste lid, onder a.8° en a.9°, wordt een eenmalige uitkering verleend ter grootte van 5,56% van de voor hem geldende berekeningsbasis, dan wel ter grootte van 6% van die berekeningsbasis indien daaruit het effect van de vakantie-uitkering is verwijderd.

Artikel XIII

Hij die na zijn ontslag uit hoofde van ziekte aan hoofdstuk VI van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, dan wel aan daarmede overeenkomende voorzieningen in andere rechtspositieregelingen, aanspraak kan ontlenen op bezoldiging of loon, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk behandeld alsof hij in dienst is gebleven.

Artikel XIV

  • 1 Onder ambtelijk inkomen, bedoeld in artikel C 1 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, wordt niet mede verstaan de in dit hoofdstuk bedoelde eenmalige uitkering, dan wel de overeenkomstige uitkering in andere rechtspositieregelingen.

  • 2 De in dit hoofdstuk bedoelde eenmalige uitkering wordt aangewezen als een uitkering bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet van 17 juli 1923, Stb. 364.

Hoofdstuk V. Slotbepaling

Artikel XIX

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug:

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 5 juli 1993

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

C. I. Dales

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de vijfde augustus 1993

De Minister van Justitie a.i.,

J. E. Andriessen