Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2010.
Geldend van 01-06-2009 t/m 31-12-2010

Wet van 7 juli 1993, houdende herziening van de Wet rijonderricht motorrijtuigen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regels inzake de bevoegdheid tot het geven van onderricht in het besturen van motorrijtuigen te herzien;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b. rijonderricht: onderricht, gericht op het bijbrengen, behouden of verbeteren van de rijvaardigheid en geschiktheid om aan het verkeer deel te nemen als bestuurder van een motorrijtuig, waarvoor een rijbewijs wordt gevorderd;

  • c. stage: na het examen te volgen rijonderricht gericht op het verkrijgen van een certificaat als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a;

  • d. bijscholing: rijonderricht na de eerste afgifte van een certificaat als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, gericht op het hernieuwd verkrijgen van een certificaat als in dat onderdeel bedoeld;

  • e. motorrijtuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994;

  • f. rijbewijs: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994;

  • g. scholing educatieve maatregel: onderricht, gericht op de bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid van rijbewijshouders in het kader van een door het CBR krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aan betrokkenen opgelegde verplichting zich te onderwerpen aan educatieve maatregelen;

  • h. instituut: instituut, bedoeld in artikel 2;

  • i. toets: proef ter beoordeling van de vakbekwaamheid van rijinstructeurs;

  • j. bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994, niet zijnde een brommobiel;

  • k. brommobiel: bromfiets op meer dan twee wielen, die is voorzien van een carrosserie;

  • l. richtlijn rijbewijzen: de bij ministeriële regeling aangewezen richtlijn.

Hoofdstuk II. Het instituut

Artikel 2

  • 1 Onze Minister wijst een instituut aan dat is belast met:

    • a. het afnemen van het examen rijinstructeur, met uitzondering van de examens, bedoeld in het vijfde lid,

    • b. het afnemen van de geschiktheidstest, bedoeld in artikel 9, vierde lid,

    • c. de beoordeling van de stage en de aanwijzing van de stagebegeleiders,

    • d. de praktijkbeoordeling in het kader van de praktische bijscholing, bedoeld in artikel 12b,

    • e. de vaststelling van de leerdoelen en de inhoud van de theoretische bijscholing,

    • f. de certificering van de cursussen die aan de leerdoelen en de inhoud, bedoeld in onderdeel e, voldoen,

    • g. het verlenen van de ontheffing, bedoeld in artikel 12b, vierde lid,

    • h. de beoordeling van de examens in het kader van het herintrederstraject, bedoeld in artikel 12c,

    • i. het afnemen van de toets, bedoeld in artikel 21, derde lid,

    • j. het afnemen van het examen docent scholing educatieve maatregel,

    • k. het bijhouden van het register, bedoeld in artikel 4,

    • l. de ongeldigverklaring van certificaten, bedoeld in artikel 15, eerste lid,

    • m. de vaststelling van de tarieven voor de activiteiten, bedoeld in de onderdelen a tot en met l.

  • 2 Het instituut voert de taken, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, en f tot en met j, uit overeenkomstig het daarvoor geldende reglement. Het instituut stelt dit reglement vast met inachtneming van de regels, bedoeld in het derde lid.

  • 3 Onze Minister stelt, het instituut gehoord, regels met betrekking tot de uitvoering door het instituut van de taken, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, en f tot en met j.

  • 4 Onze Minister kan rijksgecommitteerden aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de uitvoering door het instituut van de taken, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, en h tot en met j. Onze Minister kan een rijksgecommitteerde schorsen of ontslaan wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie, dan wel wegens andere zwaarwegende redenen. Onze Minister stelt regels voor het door de rijksgecommitteerden uitgeoefende toezicht.

  • 5 Het examen militair rijinstructeur afgenomen door of vanwege Onze Minister van Defensie, alsmede het examen politierijinstructeur afgenomen door of vanwege hetzij Onze Minister van Justitie, hetzij Onze Minister van Binnenlandse Zaken, dienen te worden afgenomen overeenkomstig een door Onze Minister goedgekeurd examenreglement waarin tevens het namens Onze Minister te houden toezicht op de examens is geregeld.

  • 6 Het instituut onthoudt zich van actieve deelname aan opleidingen gericht op het afleggen van de examens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en j.

  • 7 De door het instituut vastgestelde tarieven behoeven de goedkeuring van Onze Minister. Het voor het uitvoeren door het instituut van de taken, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, en h tot en met j te betalen tarief bestaat mede uit een vergoeding van de kosten van de in het vierde lid bedoelde rijksgecommitteerden. Het instituut draagt het in de tweede volzin bedoelde, door Onze Minister vast te stellen deel van het tarief dat de vergoeding van de kosten van de rijksgecommitteerden betreft aan hen af overeenkomstig bij regeling van Onze Minister vast te stellen regels.

Artikel 3

  • 1 Tegen een besluit van het instituut kan een belanghebbende administratief beroep instellen bij de in het tweede lid bedoelde commissie.

  • 2 De commissie bestaat uit drie leden, waaronder de voorzitter, en drie plaatsvervangende leden. De leden en plaatsvervangende leden worden door Onze Minister benoemd en ontslagen. Zij zijn niet werkzaam bij of ten behoeve van het instituut. Onze Minister stelt hun beloning vast.

  • 3 In afwijking van artikel 7:28 van de Algemene wet bestuursrecht is voor de behandeling van het beroep een bedrag verschuldigd, indien het beroep is gericht tegen een besluit ter zake van:

    • a. de toelating tot het examen rijinstructeur of het examen docent educatieve maatregel, of

    • b. de uitslag van het examen rijinstructeur of het examen docent educatieve maatregel.

  • 4 De hoogte van het bedrag en de wijze van betaling worden vastgesteld bij ministeriële regeling.

  • 5 Indien de commissie het beroep gegrond acht, wordt het bedrag aan de indiener van het beroepschrift terugbetaald.

  • 6 Onze Minister stelt een reglement van orde vast met betrekking tot de door de commissie te volgen procedure.

  • 7 Het instituut verstrekt aan de commissie de gegevens die zij voor de uitvoering van haar taak nodig oordeelt.

Artikel 4

  • 1 Het instituut houdt een register betreffende de afgifte en de ongeldigverklaring van certificaten.

  • 2 In het kader van het register verwerkt het instituut gegevens betreffende de afgifte en de ongeldigverklaring van certificaten, gegevens omtrent de door het instituut verrichte taken, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met d, f tot en met j, en de gegevens als bedoeld in artikel 12, derde lid, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van deze wet of de daarop berustende bepalingen.

Artikel 5

  • 1 Uit het register worden aan:

    de gegevens verstrekt die zij voor de uitvoering van hun taak behoeven.

  • 2 Aan andere personen dan de in het eerste lid bedoelde ambtenaren en degenen omtrent wie gegevens in het register zijn opgenomen, kunnen op aanvraag en tegen betaling van het door het instituut voor de behandeling van de aanvraag vastgestelde tarief, uit het register gegevens worden verstrekt. Verstrekt worden slechts gegevens omtrent de afgifte en de geldigheid van certificaten.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn gehouden om in bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen mededeling te doen van feiten die van belang zijn voor het bijhouden van het register.

Artikel 6

Indien het instituut is of wordt ontbonden dan wel indien zich andere omstandigheden voordoen ten gevolge waarvan het instituut naar het oordeel van Onze Minister niet in staat is de in artikel 2, eerste lid, genoemde werkzaamheden te verrichten, draagt Onze Minister er zorg voor dat deze werkzaamheden naar behoren worden uitgevoerd.

Hoofdstuk III. Rijonderricht

§ 1. Bevoegdheid tot het geven van rijonderricht

Artikel 7

  • 1 Degene die bedrijfsmatig rijonderricht geeft in het besturen van enige motorrijtuigcategorie is in het bezit van een door het instituut afgegeven certificaat voor de motorrijtuigcategorie B als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen. Daarnaast is degene die bedrijfsmatig rijonderricht geeft voor de in de richtlijn rijbewijzen genoemde motorrijtuigcategorieën in het bezit van een door het instituut afgegeven certificaat voor de desbetreffende motorrijtuigcategorie.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is geen certificaat vereist voor:

    • a. de voertuigintroductie in een voor de bestuurder nieuw motorrijtuig voor de categorieën C, CE, D of DE als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen;

    • b. het theoretische rijonderricht, anders dan het vak verkeer, voor het rijbewijs in de motorrijtuigcategorieën C of D, en de theoretische scholing en theoretische bijscholing in het kader van de vakbekwaamheid van bestuurders van die motorrijtuigcategorieën, voor zover de betrokken docent voldoet aan de bekwaamheidseisen bedoeld in artikel 4.2.1., tweede lid, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs,

      en

    • c. het rijonderricht in het kader van een door het CBR opgelegde verplichting zich te onderwerpen aan een scholing educatieve maatregel.

  • 3 Het certificaat dient:

    • a. geldig te zijn voor het rijonderricht dat wordt gegeven,

    • b. te voldoen aan de bij regeling van Onze Minister vastgestelde eisen inzake inrichting en uitvoering, en

    • c. behoorlijk leesbaar te zijn.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, tweede volzin, is degene die bedrijfsmatig rijonderricht geeft voor het besturen van een bromfiets in het bezit van een door het instituut afgegeven certificaat voor de motorrijtuigcategorie A als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen en is degene die bedrijfsmatig rijonderricht geeft voor het besturen van een brommobiel in het bezit van een door het instituut afgegeven certificaat voor de motorrijtuigcategorie B als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen.

  • 5 In afwijking van het derde lid, onderdeel a, is een certificaat als bedoeld in artikel 13, onderdeel a, alleen geldig voor het rijonderricht dat wordt gegeven onder directe begeleiding van de stagebegeleider.

Artikel 8

  • 1 Artikel 7 is niet van toepassing op militaire rijinstructeurs en politierijinstructeurs voor zover zij werkzaam zijn binnen hun dienstverband en zij in het bezit zijn van een door Onze Minister aangewezen diploma.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan onder daarbij te stellen voorwaarden worden bepaald dat in bepaalde uitzonderingsgevallen, welke verband houden met het verkrijgen van de bekwaamheid tot het geven van rijonderricht, tijdelijk wordt of kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7. Een beschikking waarbij toepassing wordt gegeven aan de eerste volzin, wordt tegen betaling van het daarvoor door Onze Minister vastgestelde tarief gegeven door het instituut.

Artikel 8a

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepaling.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan wordt bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, wordt de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 8b

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

§ 2. Afgifte van certificaten ten behoeve van het geven van rijonderricht

Artikel 9

  • 1 Het instituut geeft een certificaat voor het geven van rijonderricht slechts af:

    • a. indien het de afgifte betreft aansluitend aan het examen ten behoeve van de stage als bedoeld in artikel 12a, aan degene die blijkens een door het instituut afgenomen examen voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht,

    • b. indien het de afgifte betreft van een certificaat als bedoeld in artikel 13, onderdeel b, aan degene die blijkens een door het instituut afgenomen examen en een door het instituut vastgestelde positieve beoordeling van de stage voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht,

    • c. indien het de afgifte betreft van een certificaat als bedoeld in artikel 12b, eerste lid, of 12c, eerste lid, aan degene die voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht,

    • d. aan degene aan wie op grond van de krachtens de artikelen 12a, tweede lid, onderdeel a, en artikel 12b, derde lid, onderdeel b, vastgestelde regelen door het instituut een verlenging van de stage of de bijscholing is toegestaan,

    • e. aan degene die in het bezit is van een niet langer dan zes maanden voor de afgifte afgegeven militair of politieinstructeursbewijs dat nog geldig is,

    • f. aan de migrerende beroepsbeoefenaar, bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, die voldoet aan de vereisten voor de erkenning van beroepskwalificaties, bedoeld in artikel 5 van die wet.

  • 2 De in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, bedoelde eisen van vakbekwaamheid kunnen verschillen naar gelang het betreft de verschillende categorieën van motorrijtuigen.

  • 3 Een certificaat, afgegeven in het in het eerste lid, onderdeel e, bedoelde geval, kan alleen bevoegdheden verlenen die overeenkomen met die welke voortvloeien uit het desbetreffende instructeursbewijs.

  • 4 Bij de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt bepaald dat voor het deelnemen aan het examen rijinstructeur een in die maatregel aangegeven niveau van vooropleiding is vereist. Personen die niet voldoen aan dit niveau van vooropleiding kunnen bij het instituut een geschiktheidstest afleggen. Bij een positief resultaat van die geschiktsheidstest kan worden deelgenomen aan het examen rijinstructeur.

  • 5 Bij of krachtens de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. de inrichting en de inhoud van de geschiktheidtest;

    • b. de beoordeling van de competenties van de betrokkene en de wijze waarop die beoordeling plaatsvindt.

Artikel 10

  • 1 Een certificaat voor het geven van rijonderricht vermeldt overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels de categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het is afgegeven.

  • 2 Het instituut kan de uit het certificaat voortvloeiende bevoegdheden beperken op grond van de bekwaamheid van de aanvrager tot het geven van rijonderricht, door het stellen van eisen aan betrokkene of aan het motorrijtuig waarin hij rijonderricht geeft.

Artikel 11

  • 1 Het instituut geeft bij wijziging van de omvang van de uit het certificaat voortvloeiende bevoegdheden een nieuw certificaat af waarop de geldigheidsduur van het eerder afgegeven certificaat wordt geplaatst.

  • 2 Afgifte van het nieuwe certificaat geschiedt slechts tegen inlevering van het eerder afgegeven certificaat waarop de wijziging betrekking heeft.

Artikel 12

  • 1 Het instituut geeft voor certificaten die versleten of geheel of ten dele onleesbaar zijn, dan wel verloren zijn geraakt of teniet zijn gegaan, tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief, vervangende certificaten af. Het instituut geeft voorts bij wijziging van de personalia van de houder van een certificaat een vervangend certificaat af.

  • 2 Afgifte van een vervangend certificaat geschiedt slechts tegen inlevering van het eerder afgegeven versleten of geheel of ten dele onleesbaar geworden certificaat.

  • 3 Indien het te vervangen certificaat verloren is geraakt of teniet is gegaan, dient een door de aanvrager ondertekende verklaring te worden overgelegd, dat het certificaat verloren is geraakt of teniet is gegaan. In de verklaring dienen de omstandigheden waaronder het certificaat verloren geraakt of teniet gegaan is, te worden omschreven.

  • 4 Op het vervangende certificaat wordt door het instituut de geldigheidsduur van het vervangen certificaat geplaatst.

§ 2a. Stage

Artikel 12a

  • 1 Degene die blijkens een door het instituut afgegeven certificaat voldoet aan de in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, bedoelde eisen van vakbekwaamheid, doorloopt na de afgifte van dat certificaat een stage door middel van het geven van rijonderricht in die motorrijtuigcategorie. Het voldoen aan de regels voor de stage in de motorrijtuigcategorieën B, C of D wordt gelijkgesteld met het voldoen aan de regels voor de stage voor de motorrijtuigcategorieën BE, CE of DE.

  • 2 Het instituut kan stagebegeleiders aanwijzen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. de inhoud, de duur en de mogelijke verlenging van de stage in verband met bijzondere omstandigheden, en de wijze waarop die wordt doorlopen,

    • b. de beoordeling van de stagiair en de wijze waarop de beoordeling plaatsvindt,

    • c. de aanwijzing van stagebegeleiders.

§ 2b. Bijscholing

Artikel 12b

  • 1 Degene die rijonderricht geeft en in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, of een instructeursbewijs als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993, zoals dat artikel gold op 1 januari 2008 volgt theoretische en praktische bijscholing voor het rijonderricht in de motorrijtuigcategorie waarvoor hij het certificaat of het instructeursbewijs heeft. Indien een rijinstructeur in het bezit is van een certificaat of een instructeursbewijs voor verschillende motorrijtuigcategorieën als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen, volgt hij voor één van die categorieën theoretische en praktische bijscholing.

  • 2 Het instituut stelt de leerdoelen, de inhoud en de voorgeschreven werkwijze van de theoretische bijscholing vast, en kan de cursussen certificeren die aan de leerdoelen, de inhoud en de voorgeschreven werkwijze voldoen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. de omvang, de inhoud en de verplichtingen van degene die de gecertificeerde cursussen verzorgen,

    • b. de omvang, de inhoud, de duur en de mogelijke verlenging van de praktische bijscholing in verband met bijzondere omstandigheden,

    • c. de beoordeling van de competenties van degene die rijonderricht geeft en de wijze waarop die beoordeling plaatsvindt.

  • 4 Het instituut kan degene die rijonderricht geeft ontheffing verlenen van de verplichting praktische bijscholing te volgen. Aan de ontheffing kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden.

§ 2c. Herintreding

Artikel 12c

  • 1 Degene die beschikt over een certificaat of een instructeursbewijs, als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993, zoals dat artikel gold op 1 januari 2008 dat zijn geldigheid niet langer dan vijf jaar heeft verloren kan een herintrederstraject volgen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. de omvang en de inhoud van het herintrederstraject,

    • b. de beoordeling van de competenties van de herintreder en de wijze waarop die beoordeling plaatsvindt.

§ 3. Geldigheidsduur certificaten rijinstructeur

Artikel 13

Een certificaat is geldig:

  • a.

    • 1. indien het wordt afgegeven aansluitend op het behalen van het examen voor de categorie B als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen, voor de duur van twaalf achtereenvolgende maanden;

    • 2. indien het wordt afgegeven aansluitend op het behalen van het examen voor de categorie A, C of D als bedoeld in de richtlijn rijbewijzen, voor de duur van zes achtereenvolgende maanden.

    In bijzondere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, kan de geldigheidsduur door het instituut eenmalig met ten hoogste vier achtereenvolgende maanden worden verlengd,

  • b. in de overige gevallen: voor de duur van vijf achtereenvolgende jaren. In bijzondere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, kan de geldigheidsduur door het instituut eenmalig met ten hoogste vier achtereenvolgende maanden worden verlengd.

Artikel 14

Onverminderd het bepaalde in artikel 13 verliest een certificaat zijn geldigheid door:

Artikel 15

  • 1 Het instituut verklaart een certificaat ongeldig indien:

    • a. het certificaat is afgegeven op grond van door de houder verschafte onjuiste gegevens en het niet zou zijn afgegeven indien de onjuistheid van die gegevens ten tijde van de afgifte bekend zou zijn geweest,

    • b. na afgifte van het certificaat blijkt dat het kennelijk abusievelijk aan de houder is afgegeven,

    • c. het instituut de beoordeling van de stage als onvoldoende vaststelt,

    • d. het instituut vaststelt dat de rijinstructeur onvoldoende bij de theoretische bijscholing aanwezig is geweest, of

    • e. het instituut de beoordeling van ten minste de laatste van de in vijf jaar gevolgde praktische bijscholingen als onvoldoende vaststelt.

  • 2 De ongeldigverklaring is van kracht met ingang van de zevende dag na de dag waarop de beschikking tot ongeldigverklaring is bekendgemaakt.

  • 3 De houder van het ongeldig verklaarde certificaat dient dat certificaat in te leveren bij het instituut zodra de ongeldigverklaring van kracht is geworden.

Hoofdstuk IV. Scholing educatieve maatregel

Artikel 16

  • 1 Degene die scholing educatieve maatregel geeft dient in het bezit te zijn van een door het instituut afgegeven certificaat.

  • 2 Het certificaat dient:

    • a. geldig te zijn voor de scholing educatieve maatregel die wordt gegeven;

    • b. te voldoen aan de door Onze Minister vastgestelde eisen inzake inrichting en uitvoering;

    • c. behoorlijk leesbaar te zijn.

Artikel 17

  • 1 Een certificaat voor het geven van scholing educatieve maatregel wordt tegen betaling van het daarvoor door het instituut vastgestelde tarief afgegeven door het instituut.

  • 2 Een certificaat voor het geven van scholing educatieve maatregel wordt slechts afgegeven aan degene die:

    • a. een geldig diploma bezit van een bij algemene maatregel van bestuur aangegeven hoofdopleiding, die naar gelang van de te geven scholing educatieve maatregel kan verschillen,

    • b. een bij algemene maatregel van bestuur aangegeven aantal jaren beroepservaring heeft die direct verband houdt met het in onderdeel a bedoelde diploma, en

    • c. blijkens een door het instituut afgenomen examen voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde aanvullende eisen van bekwaamheid voor het geven van scholing educatieve maatregel, die naar gelang van de te geven scholing educatieve maatregel kunnen verschillen.

Artikel 19

Ten aanzien van certificaten ten behoeve van het geven van scholing educatieve maatregel zijn de artikelen 10-12 en 14 en 15 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20

Een certificaat voor het geven van scholing educatieve maatregel verliest zijn geldigheid met ingang van de datum waarop het in artikel 17, tweede lid, onderdeel a, bedoelde certificaat of diploma zijn geldigheid verliest.

Hoofdstuk V. Maatregelen vakbekwaamheid

Artikel 21

  • 1 Indien bij de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren een ernstig vermoeden bestaat dat de houder van een certificaat voor het geven van rijonderricht niet langer voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen van bekwaamheid doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het instituut onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.

  • 2 Het instituut besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde schriftelijke mededeling, of betrokkene zich al dan niet dient te onderwerpen aan een onderzoek dat erop is gericht na te gaan of hij voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen van bekwaamheid.

  • 3 Indien naar het oordeel van het instituut geen onderzoek vereist is, kan hij betrokkene overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels de verplichting opleggen tot het afleggen van een toets bij het instituut binnen een door hem vastgestelde termijn. De aan het afleggen van een toets verbonden kosten komen ten laste van betrokkene.

  • 4 Voor zover het besluit, bedoeld in het tweede lid, inhoudt dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek wordt daarbij bepaald door welke deskundige of door welke deskundigen het onderzoek zal worden verricht.

  • 5 Het instituut deelt het besluit, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid, mede aan degene die de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, heeft gedaan.

Artikel 22

  • 1 Degene die zich ingevolge het in artikel 21, tweede lid, bedoelde besluit dient te onderwerpen aan een onderzoek is, behoudens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen, verplicht de daartoe vereiste medewerking te verlenen. Gelijke verplichting bestaat voor degene die ingevolge artikel 21, derde lid, een toets dient af te leggen.

  • 2 Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking alsmede bij gebreke van een positief toetsresultaat binnen de krachtens artikel 21, derde lid, vastgestelde termijn besluit het instituut onverwijld tot ongeldigverklaring van het certificaat van de houder. Het instituut bepaalt daarbij op welk deel van de geldigheidsduur alsmede op welke in het certificaat aangeduide categorie of categorieën van motorrijtuigen de ongeldigverklaring betrekking heeft.

  • 4 De ongeldigverklaring is van kracht met ingang van de zevende dag na de dag waarop de beschikking tot ongeldigverklaring is bekendgemaakt.

  • 5 De houder van het ongeldig verklaarde certificaat dient dat certificaat in te leveren bij het instituut zodra de ongeldigverklaring van kracht is geworden.

Artikel 23

  • 1 Het onderzoek vindt zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na de datum van bekendmaking van het in artikel 21, tweede lid, bedoelde besluit plaats.

  • 2 De deskundige deelt de uitslag van het onderzoek zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken nadat het onderzoek is voltooid, schriftelijk mede aan het instituut, alsmede aan betrokkene.

  • 3 Het instituut besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van de uitslag van het onderzoek, of hij het certificaat op grond van de uitslag al dan niet ongeldig verklaart.

  • 4 Indien het instituut het certificaat niet ongeldig verklaart, kan hij betrokkene overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels de verplichting opleggen tot het afleggen van een toets bij het instituut binnen een door hem vastgestelde termijn. De aan het afleggen van een toets verbonden kosten komen ten laste van betrokkene. Artikel 22 is van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Voor zover het besluit bedoeld in het derde lid, inhoudt dat het certificaat ongeldig wordt verklaard, wordt daarbij bepaald op welk deel van de geldigheidsduur alsmede op welke in het certificaat aangeduide categorie of categorieën van motorrijtuigen de ongeldigverklaring betrekking heeft. Artikel 22, derde, vierde en vijfde lid, is van toepassing.

Hoofdstuk VI. Toezicht en opsporing

Artikel 24

  • 1 Degene die rijonderricht dan wel scholing educatieve maatregel geeft is verplicht het hem afgegeven certificaat op eerste vordering van de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren aan die ambtenaren behoorlijk ter inzage af te geven.

  • 2 Indien rijonderricht dan wel scholing educatieve maatregel wordt gegeven in een motorrijtuig is de rijinstructeur onderscheidenlijk de docent educatieve maatregel verplicht dit motorrijtuig op eerste vordering van de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren te doen stilhouden en het hem afgegeven certificaat aan die ambtenaren behoorlijk ter inzage af te geven.

Hoofdstuk VII. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 25

  • 2 Overtreding van het bepaalde bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, voor zover die overtreding bij die algemene maatregel van bestuur uitdrukkelijk als strafbaar feit is aangemerkt, gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 3 De in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 26

Bij veroordeling wegens overtreding van artikel 7 of van artikel 16 kan de rechter de openbaarmaking van zijn uitspraak gelasten.

Artikel 27

  • 1 Degene die rijonderricht geeft is verplicht het hem afgegeven instructeursbewijs dan wel bewijs van ontheffing op eerste vordering van de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren behoorlijk ter inzage af te geven.

  • 2 Indien rijonderricht wordt gegeven in een motorrijtuig, is de rijinstructeur verplicht dit motorrijtuig op eerste vordering van de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren te doen stilhouden en het hem afgegeven instructeursbewijs dan wel bewijs van ontheffing aan die ambtenaren behoorlijk ter inzage af te geven.

  • 3 Indien bij de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren een ernstig vermoeden bestaat dat de houder van een instructeursbewijs als bedoeld in artikel 27 kennelijk niet voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen van bekwaamheid, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. De artikelen 21, tweede tot en met vijfde lid, 22 en 23 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 30b

Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 32

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Artikel 33

Deze wet kan worden aangehaald als "Wet rijonderricht motorrijtuigen" met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin zij zal worden geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 7 juli 1993

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

J. R. H. Maij-Weggen

Uitgegeven de vijfde augustus 1993

De Minister van Justitie a.i.,

J. E. Andriessen