Pensioenfondsen en kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke
of het algemeen nut beogende instellingen
[Regeling vervallen per 01-08-2008 met terugwerkende kracht tot en met 18-07-2008]
De Vaste Commissie voor Financiën van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft naar
aanleiding van de notitie inzake het algemene fiscale verdragsbeleid (Tweede kamer,
vergaderjaar 1987–1988, 20365, nrs. 1–2) aan de toenmalige Staatssecretaris van Financiën
onder meer een vraag gesteld over de verdragstoepassing ten aanzien van pensioenfondsen
(Tweede Kamer vergaderjaar 1987–1988, nr. 3). Die vraag (nummer 86) luidde als volgt:
‘Hoe wordt bewerkstelligd dat pensioenfondsen (tot nu toe in Nederland vrijgesteld
van vennootschapsbelasting) in aanmerking komen voor een reductie van buitenlandse
bronheffingen, gegeven de veronderstelling dat ze t.g.v. de vrijstelling in de zin
van artikel 4, lid 1 (Nederlands Standaardverdrag), geen inwoner van Nederland zijn?’
Op deze vraag is het volgende geantwoord:
‘Gezien hun huidige subjectieve vrijstelling voor de vennootschapsbelasting ingevolge
artikel 5, letter b, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 jo. artikel 3 Uitvoeringsbesluit
vennootschapsbelasting 1971 zijn in Nederland gevestigde pensioenfondsen in het algemeen
naar de letter van onze belastingverdragen niet als inwoner van Nederland aan te merken.
Onze verdragen plegen immers als definitie voor inwonerschap te bevatten het onderworpen
zijn aan belasting hier te lande. Niettemin wordt onzerzijds aan hier te lande gevestigde
pensioenfondsen gewoonlijk een woonplaatsverklaring afgegeven ter verkrijging van
reductie van buitenlandse bronbelasting onder het desbetreffende verdrag. Naar Nederlandse
opvatting is het namelijk niet de bedoeling van de genoemde voorwaarde verdragstoepassing
te verhinderen in gevallen als de onderhavige, waarin de reële vestiging in ons land
buiten twijfel is. Deze handelwijze is bij onze verdragspartners nog nooit op verzet
gestoten. Andersom heeft ons land er geen bezwaar tegen, indien in het buitenland
gevestigde en daar niet aan winstbelasting onderworpen pensioenfondsen aanspraak maken
op reductie van Nederlandse dividendbelasting krachtens onze belastingverdragen.’
Gelet op het gestelde in de laatste volzin van het hiervoor vermelde antwoord op vraag
86 van de Vaste Commissie voor Financiën van de Tweede kamer der Staten-Generaal kunnen
de desbetreffende inspecteurs zich voor zover nodig voor gemachtigd houden in voorkomend
geval aan in Nederland gevestigde pensioenfondsen, kerkelijke, levensbeschouwelijke,
charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen
een woonplaatsverklaring af te geven indien zij deze nodig hebben voor het verkrijgen
van gehele of gedeeltelijke vrijstelling of teruggaaf van buitenlandse bronbelasting
op grond van het desbetreffende belastingverdrag.