Wijzigingswet Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (decentralisatie [...] van de overname van het economisch claimrecht)

Geraadpleegd op 24-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 12-03-2003 en zichtdatum 18-12-2024.
Geldend van 10-12-1993 t/m 02-08-2005

Artikel II

  • 1 Het instellingsbestuur betaalt ter zake van de gebouwen en terreinen, waarvoor bij de aankoop, de stichting of de ingebruikneming een Rijksbijdrage is verleend, een door Onze minister vast te stellen bedrag aan het Rijk. Het bedrag, bedoeld in de eerste volzin, wordt uiterlijk op 31 december 1993 voldaan.

  • 2 De hoogte van het bedrag bedoeld in het eerste lid, is afhankelijk van de normatief vastgestelde waarde van de gebouwen op basis van de afschrijving van de gemiddelde vervangingswaarde en de normatief vastgestelde waarde van de terreinen op basis van de bebouwingsmogelijkheden. De afschrijving van de gemiddelde vervangingswaarde van de gebouwen geschiedt zodanig dat de gemiddelde jaarlijkse leenlast, uitgaande van 50% annuïtaire en 50% lineaire leningen, over de resterende afschrijvingstermijn gelijk is aan de gemiddelde jaarlijkse leenlast voor een nieuw gebouw, dat in 30 jaar wordt afgeschreven.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt een algemene berekeningswijze vastgesteld op de grondslag waarvan het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend. Bij de vaststelling van het bedrag wordt in ieder geval rekening gehouden met afgekochte erfpacht, op het moment van inwerkingtreding van deze wet bestaande verplichtingen terzake van nieuwbouw en eigen bijdragen.

  • 4 Tegen een besluit van Onze minister jegens een bepaalde instelling op grond van dit artikel, kan iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die door het besluit rechtstreeks in zijn belang getroffen, binnen 30 dagen nadat het besluit ter kennis van het bevoegd gezag is gebracht, bij de Kroon in beroep komen.

  • 5 Onze minister legt het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het derde lid voor aan de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal. De voordracht voor die algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat dertig dagen na die voorlegging zijn verstreken.

Artikel III

Onze minister stelt ten laste van de Rijksbegroting een bedrag van 55 miljoen gulden aan de instellingen ter beschikking dat uiterlijk op 31 december 1993 in het fonds wordt gestort.

Artikel IV

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van artikel I, onder D, voor zover het betreft artikel 2.17, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 1994.