Hoofdstuk IX. Verdere bepalingen
-
1 Met het toezicht op de naleving van de krachtens deze wet geregelde opleidingen, alsmede
de bij of krachtens artikel 40, eerste, derde en vierde lid, gestelde voorschriften en de in deze wet opgenomen strafbepalingen zijn belast de
bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
Indien de in artikel 86 bedoelde personen van oordeel zijn dat artikel 40, eerste tot en met derde lid, niet of in onvoldoende of op onjuiste wijze wordt nageleefd, kunnen zij de desbetreffende
beroepsbeoefenaar een schriftelijk bevel geven. De beroepsbeoefenaar is verplicht
binnen de daarbij gestelde termijn aan het bevel te voldoen.
Een ieder is verplicht geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van al datgene
wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg
als geheim is toevertrouwd, of wat daarbij als geheim te zijner kennis is gekomen
of wat daarbij te zijner kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter
moest begrijpen.
Artikel 89
[Vervallen per 01-12-1995]
Bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de hoofdstukken II, III, VI en XI en in artikel 93 kan worden bepaald dat Onze Minister met betrekking tot onderwerpen die in de maatregel
worden geregeld, nadere regels kan dan wel moet stellen.
Een algemene maatregel van bestuur waarbij ten aanzien van een bij de maatregel aangewezen
beroep voor de eerste maal toepassing wordt gegeven aan artikel 8, 34 of 40, dan wel een algemene maatregel van bestuur, inhoudende intrekking van een algemene
maatregel van bestuur waarbij ten aanzien van een bepaald beroep toepassing is gegeven
aan artikel 8, 34 of 40, wordt niet vastgesteld dan nadat het ontwerp daarvan in de Staatscourant is geplaatst. Omtrent het ontwerp staat voor een ieder gedurende dertien weken, te
rekenen vanaf het tijdstip van plaatsing, de gelegenheid open zienswijzen ter kennis
van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de plaatsing in de Staatscourant wordt het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Alvorens een ontwerp
van een zodanig maatregel in de Staatscourant wordt geplaatst, wordt door of vanwege Onze Minister overleg gepleegd met de naar
zijn oordeel representatieve organisaties van beoefenaren van het beroep waarop de
maatregel betrekking heeft.
-
1 Ten aanzien van degene die als beoefenaar van een beroep dat geregeld is in deze wet
of waarvan de opleiding krachtens artikel 34, eerste lid, is geregeld of aangewezen, is verbonden aan een in Nederland verblijvend onderdeel
van een bondgenootschappelijke krijgsmacht, blijven ter zake van de werkzaamheden
die hij in de uitoefening van dat beroep verricht met betrekking tot personeel, behorende
tot een onderdeel van die bondgenootschappelijke krijgsmacht, alsmede met betrekking
tot degenen met wie dat personeel duurzaam samenleeft, buiten toepassing:
-
a. het in artikel 4, tweede lid, gestelde verbod, voor zover het de titel betreft, waarvan het voeren voorbehouden
is aan degenen die in de op dat beroep betrekking hebbende hoedanigheid in het desbetreffende
register ingeschreven staan;
-
b. het in artikel 35, eerste lid, gestelde verbod, voor zover het handelingen betreft, waartoe de onder a bedoelde personen bevoegd zijn;
-
c. het in artikel 34, vierde lid, gestelde verbod, voor zover het de titel betreft waarvan het voeren voorbehouden
is aan degenen die de krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot het betrokken beroep hebben voltooid.
-
2 Voor de toepassing van artikel 96 wordt de in het eerste lid bedoelde persoon ter zake van de in dat lid aangegeven
werkzaamheden gelijkgesteld met degene die in het desbetreffende register ingeschreven
staat onderscheidenlijk degene die een krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot een bepaald beroep heeft voltooid.
-
3 De in het eerste lid bedoelde persoon die een in deze wet geregeld beroep uitoefent
wordt voor de toepassing van in andere wetten opgenomen bepalingen, betrekking hebbende
op degenen die in het desbetreffende register ingeschreven staan, gelijkgesteld met
laatstbedoelde personen, voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het verrichten
van de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van het
gebruik van een bij de maatregel aangegeven onderscheidingsteken door degenen die
in een bij de maatregel aangewezen register ingeschreven staan of aan wie krachtens
artikel 34, derde lid, het recht is voorbehouden een krachtens dat artikellid aangegeven titel te voeren.
Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van
de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de beide
Kamers der Staten-Generaal een verslag over de wijze waarop zij is toegepast.
Hoofdstuk X. Strafbepalingen
-
1 Degene die, hetzij niet ingeschreven staande in een register, hetzij wel in een register
ingeschreven staande doch bij het verrichten van handelingen op het gebied van de
individuele gezondheidszorg kennelijk tredende buiten de grenzen van hetgeen overeenkomstig
hoofdstuk III tot zijn gebied van deskundigheid wordt gerekend, bij het verrichten van handelingen
op het gebied van de individuele gezondheidszorg buiten noodzaak schade of een aanmerkelijke
kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaakt, wordt gestraft met hechtenis
van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
-
4 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover degene die een krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding heeft voltooid bij het verrichten van de in het
eerste lid bedoelde handelingen niet getreden is buiten de grenzen van hetgeen overeenkomstig
het krachtens artikel 34, tweede lid, bepaalde tot zijn gebied van deskundigheid wordt gerekend.
-
1 Indien tegen de verdachte van overtreding van artikel 96 ernstige bezwaren zijn gerezen en de bescherming van de volksgezondheid dat dringend
vordert, is de officier van justitie, zolang de behandeling ter terechtzitting nog
niet is aangevangen, bevoegd, gehoord de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de verdachte
bij aan deze te betekenen kennisgeving als voorlopige maatregel te bevelen zich van
bepaalde handelingen te onthouden.
Indien tegen de verdachte van overtreding van artikel 96 ernstige bezwaren zijn gerezen en de bescherming van de volksgezondheid dat dringend
vordert, kan het met de behandeling van de zaak belaste gerecht voor de behandeling
ter terechtzitting, op de vordering van het openbaar ministerie, op de voordracht
van de rechter-commissaris, met het gerechtelijk vooronderzoek belast, en, indien
de zaak te zijner zitting wordt behandeld, mede ambtshalve, de verdachte, gehoord
de Inspectie voor de Gezondheidszorg, als voorlopige maatregel bevelen zich van bepaalde
handelingen te onthouden. Artikel 29, tweede en derde lid, en de artikelen 30 tot en met 32 van de Wet op de economische delicten zijn van overeenkomstige toepassing.
Degene die handelt in strijd met het in artikel 35, eerste lid, of 38 gestelde verbod wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete
van de tweede categorie.
-
1 Degene die een beperking van bevoegdheid of een voorwaarde, overeenkomstig artikel 41, derde lid, onder b, 48, eerste lid, onder e, 80, eerste lid, onder b, of 105, derde lid, onderscheidenlijk overeenkomstig artikel 80, eerste lid, onder a, of 105, derde lid, opgelegd om door de betrokkene in het register ingeschreven staande te worden inachtgenomen,
niet naleeft, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete
van de tweede categorie.
-
1 Degene die, hoewel zijn inschrijving in het desbetreffende register is geschorst ten
gevolge van een onherroepelijk geworden overeenkomstig artikel 48, eerste lid, onder d, opgelegde maatregel dan wel een maatregel, bij wijze van voorlopige voorziening
opgelegd overeenkomstig artikel 80, vijfde lid, tijdens de duur dier schorsing handelt in strijd met het in artikel 4, tweede lid, of 17, tweede lid, gestelde verbod, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete
van de tweede categorie.
-
2 Op dezelfde wijze wordt gestraft degene die, hoewel zijn inschrijving in het desbetreffende
register is doorgehaald ten gevolge van een onherroepelijk geworden overeenkomstig
artikel 48, eerste lid, onder f, of 80, eerste lid, onder c, opgelegde maatregel, handelt in strijd met het in artikel 4, tweede lid, of 17, tweede lid, gestelde verbod.
Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de in
een krachtens artikel 87a gegeven bevel gestelde verplichtingen.
Artikel 100b
[Vervallen per 17-02-1999]
Degene die handelt in strijd met een krachtens artikel 40, vierde lid, gesteld voorschrift voor zover dit is aangeduid als strafbaar feit wordt gestraft
met geldboete van de tweede categorie.
-
1 Indien tijdens het plegen van een strafbaar feit, omschreven in de artikelen 96, eerste lid, en 97, nog geen vier jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige
wegens een strafbaar feit, omschreven in de artikelen 96 en 97, onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete
van de derde categorie worden opgelegd.
-
2 Indien tijdens het plegen van een strafbaar feit, omschreven in artikel 96, tweede lid, nog geen vier jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige
wegens een strafbaar feit, omschreven in de artikelen 96 en 97, onherroepelijk is geworden, kan gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete
van de vierde categorie worden opgelegd.
Hoofdstuk XI. Overgangs- en slotbepalingen
-
1 Ten aanzien van degenen die de bevoegdheid hadden verkregen of waren toegelaten tot
de uitoefening van een in het vierde lid genoemd beroep, dan wel een ander in het
vijfde lid genoemd beroep reeds uitoefenden, dan wel de bevoegdheid hadden verkregen
tot het voeren van de titel van verpleegkundige vóór het tijdstip waarop artikel 3, eerste lid, ten aanzien van het desbetreffende beroep in werking is getreden, blijven gedurende
zes maanden na dat tijdstip en, indien binnen dat tijdstip overeenkomstig het bij
en krachtens artikel 5 bepaalde een aanvrage voor inschrijving in het desbetreffende register is ingediend,
ook nadien totdat op hun aanvrage onherroepelijk is beslist, buiten toepassing:
-
a. het in artikel 4, tweede lid, gestelde verbod, voor zover het de titel betreft, waarvan het voeren voorbehouden
is aan degenen die in de op dat beroep betrekking hebbende hoedanigheid in het desbetreffende
register ingeschreven staan;
-
b. het in artikel 35, eerste lid, gestelde verbod, voor zover het handelingen betreft waartoe de onder a bedoelde personen op dat tijdstip bevoegd zijn.
-
2 Ingeval een aanvrage als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend na het verstrijken
van de in dat lid bedoelde termijn, is, indien voor deze vertraging een aannemelijke
oorzaak aanwezig is en de aanvrage is ingediend binnen twee maanden nadat de oorzaak
heeft opgehouden te werken, vanaf de datum van indiening van de aanvrage het eerste
lid van overeenkomstige toepassing.
-
3 De in de aanhef van het eerste lid bedoelde personen zijn, indien de in dat lid,
onder a, bedoelde personen aan tuchtrechtspraak overeenkomstig deze wet onderworpen zijn,
eveneens aan bedoelde rechtspraak onderworpen en worden voor de toepassing van artikel 96 gelijkgesteld met degenen die in het desbetreffende register ingeschreven staan.
-
6 De in het eerste lid bedoelde personen worden voor de toepassing van in andere wetten
opgenomen bepalingen, betrekking hebbende op degenen die in het desbetreffende register
ingeschreven staan, gedurende de in het eerste lid bedoelde periode gelijkgesteld
met degenen die in dat register ingeschreven staan.
-
1 Degenen die de bevoegdheid hadden verkregen of waren toegelaten tot de uitoefening
van een in artikel 104, vierde lid, genoemd beroep, dan wel de bevoegdheid hadden verkregen tot het voeren van de titel
van verpleegkundige vóór het tijdstip waarop artikel 3, eerste lid, ten aanzien van het desbetreffende beroep in werking is getreden, wordt inschrijving
in het desbetreffende register niet geweigerd vanwege het niet voldoen aan de ter
zake van de genoten opleiding bij of krachtens hoofdstuk III voor inschrijving in dat register gestelde eisen.
-
2 Met de in het eerste lid bedoelde personen worden gelijkgesteld degenen die een op
de bekwaamheid tot de uitoefening van een daar bedoeld beroep dan wel op het voeren
van de daar bedoelde titel betrekking hebbend getuigschrift hebben verkregen ter afsluiting
van een wettelijk geregelde opleiding welke vóór het tijdstip waarop artikel 3, eerste lid, ten aanzien van het desbetreffende beroep in werking is getreden, is aangevangen
en eerst nadien is voltooid.
-
3 Ingeval de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid of toelating onder beperkingen
of voorwaarden is verleend, mag de betrokkene, in het register ingeschreven staande,
het desbetreffende beroep slechts uitoefenen met inachtneming van die beperkingen
of voorwaarden. Bij inschrijving van de betrokkene in het register wordt in de in
de vorige volzin bedoelde gevallen in het register een aantekening geplaatst, inhoudende
een omschrijving van die beperkingen of voorwaarden. Indien de bevoegdheid of de toelating
voor een bepaalde tijd is verleend, wordt de inschrijving van de betrokkene na afloop
van die tijd doorgehaald. Artikel 12 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in de tweede volzin bedoelde
aantekening.
-
1 Degenen die vóór het tijdstip waarop artikel 3, eerste lid, ten aanzien van het beroep van psychotherapeut in werking is getreden, een op de
bekwaamheid tot de uitoefening van het beroep van psychotherapeut gerichte opleiding
dan wel de opleiding tot psychiater hebben voltooid en die niet voldoen aan de krachtens
artikel 26, eerste lid, gestelde eisen voor inschrijving in het register van psychotherapeuten, wordt inschrijving
in dat register deswege niet geweigerd indien de aanvrage is ingediend overeenkomstig
artikel 104, eerste of tweede lid, en Onze Minister heeft verklaard dat hun verworven vakbekwaamheid voor de toepassing
van deze wet geacht kan worden gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit
het voldoen aan vorenbedoelde eisen kan worden afgeleid.
-
3 De beoordeling of de vakbekwaamheid van een persoon als bedoeld in het eerste lid
voor de toepassing van deze wet geacht kan worden gelijkwaardig te zijn aan die welke
mag worden afgeleid uit het voldoen aan de krachtens artikel 26, eerste lid, gestelde eisen, geschiedt aan de hand van het bezit van door Onze Minister aangewezen
getuigschriften.
-
1 Voor de toepassing van de artikelen 34, vierde lid, en 96 worden met degenen die een krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot een beroep dat ook wettelijk geregeld was
vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 34, hebben voltooid, gelijkgesteld:
-
a. personen die vóór het tijdstip waarop voor het desbetreffende beroep een algemene
maatregel van bestuur krachtens artikel 34, derde lid, in werking treedt de bevoegdheid hadden verkregen tot de uitoefening van het desbetreffende
beroep dan wel de bevoegdheid hadden verkregen tot het voeren van een op dat beroep
betrekking hebbende titel;
-
b. personen die een wettelijk geregelde opleiding tot het desbetreffende beroep vóór
het tijdstip waarop voor dat beroep een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 34, derde lid, in werking treedt, hebben aangevangen en nadien hebben voltooid;
-
c. personen, andere dan de onder a en b bedoelde, die het betreffende beroep hebben uitgeoefend gedurende een aaneengesloten
periode van tenminste zes maanden in het tijdvak van vijf jaren, onmiddellijk voorafgaande
aan het tijdstip waarop voor dat beroep een algemene maatregel van bestuur krachtens
artikel 34, derde lid, in werking treedt en ten aanzien van wie Onze Minister op hun daartoe strekkende
aanvrage heeft verklaard dat hun verworven vakbekwaamheid geacht kan worden gelijkwaardig
of nagenoeg gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit het voltooid hebben
van de krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot het desbetreffende beroep kan worden afgeleid.
-
2 De beoordeling of de vakbekwaamheid van een persoon als bedoeld in het eerste lid,
onder c, geacht kan worden gelijkwaardig of nagenoeg gelijkwaardig te zijn aan die welke
mag worden afgeleid uit het voltooid hebben van de krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot het desbetreffende beroep, geschiedt aan de
hand van het bezit van door Onze Minister aangewezen getuigschriften, door het afnemen
van een proef, of, ter beoordeling van Onze Minister, op andere wijze, eventueel nadat
de betrokkene gelegenheid is gelaten tot het volgen van aanvullende opleiding.
-
3 Een aanvrage als bedoeld in het eerste lid, onder c, is slechts ontvankelijk indien zij wordt ingediend binnen zes maanden na het tijdstip
waarop een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 34, derde lid, ten aanzien van het desbetreffende beroep in werking is getreden. Later ingediende
aanvragen kunnen slechts in behandeling worden genomen indien een aannemelijke oorzaak
voor de vertraging aanwezig is, en in dat geval slechts binnen twee maanden nadat
de oorzaak heeft opgehouden te werken.
Voor de toepassing van de artikelen 34, vierde lid, en 96 worden met degenen die een krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot een beroep dat niet wettelijk geregeld was
vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 34, hebben voltooid, gelijkgesteld: personen wier verworven vakbekwaamheid, gelet op
het bezit van een door Onze Minister aangewezen getuigschrift, geacht kan worden gelijkwaardig
of nagenoeg gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit het voltooid hebben
van de krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot het desbetreffende beroep kan worden afgeleid.
-
1 Aan degene die vóór het tijdstip waarop dit artikel in werking is getreden de bevoegdheid
tot uitoefening van heilgymnastiek en massage hadden verkregen krachtens artikel 8,
eerste lid, van de Wet op de paramedische beroepen (Stb. 1963, 113) dan wel op de in artikel 41, tweede of vierde lid, van die wet omschreven
voet, is het recht voorbehouden de titel van heilgymnast-masseur te voeren.
-
3 Tot het gebied van deskundigheid van de personen, bedoeld in het eerste lid, wordt
gerekend het verrichten van bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven handelingen
op het gebied van de bewegingstherapie en de massagetherapie, voor zover zij liggen
op het gebied van de geneeskunst en het verrichten ervan geschiedt op grond van een
door een arts afgegeven verwijzing die aan bij de maatregel te stellen eisen voldoet.
-
4 Tot het gebied van deskundigheid van de personen, bedoeld in het eerste lid, wordt
mede gerekend het verrichten van handelingen, rechtstreeks betrekking hebbende op
een persoon en ertoe strekkende diens gezondheidstoestand te bevorderen of te bewaken,
welke overeenkomen met de handelingen, bedoeld in het derde lid, doch niet liggende
op het gebied van de geneeskunst.
-
2 De op het tijdstip van die intrekking aanhangige zaken worden nog op de voet van
het bij of krachtens de Medische Tuchtwet bepaalde afgehandeld, met dien verstande
evenwel dat daarbij geen maatregel opgelegd kan worden wegens feiten ter zake waarvan
geen maatregelen zouden kunnen worden opgelegd overeenkomstig hoofdstuk VII of VIII
van de onderhavige wet.
-
1 Ingeval overeenkomstig de Medische Tuchtwet bij onherroepelijk geworden beslissing
de in artikel 5, eerste lid, onder 4°, van die wet vermelde maatregel is opgelegd,
wordt deze naar zijn rechtsgevolgen gelijkgesteld met een krachtens artikel 48, eerste lid, onder d, opgelegde maatregel.
-
2 Ingeval overeenkomstig de Medische Tuchtwet bij onherroepelijk geworden beslissing
de in artikel 5, eerste lid, onder 5°, van die wet vermelde maatregel is opgelegd,
wordt deze naar zijn rechtsgevolgen gelijkgesteld met een krachtens artikel 48, eerste lid, onder f, of artikel 80, eerste lid, onder c, dan wel met een krachtens artikel 48, derde lid, opgelegde maatregel, zulks naar gelang de betrokkene op het tijdstip van onherroepelijk
worden van bedoelde beslissing al dan niet in het desbetreffende register ingeschreven
stond.
In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 8, eerste lid, kan voor personen die hun getuigschrift hebben behaald vóór het tijdstip van inwerkingtreding
van deze maatregel een van artikel 8, tweede lid, afwijkende aanvangsdatum worden vastgesteld vanaf welke de in de maatregel aangegeven
periode begint te lopen.
Artikel 112
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 115
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 118
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 120
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Artikel 121
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 127
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 131
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Artikel 132
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Artikel 133
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Artikel 134
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Artikel 135
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Artikel 136
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 138
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 140
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Artikel 141
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Artikel 142
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Artikel 143
[Vervallen per 17-02-1999]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
De Wet van 1 juni 1865, Stb. 60, regelende de uitoefening der geneeskunst,
de Wet van 24 juni 1876, Stb. 117, houdende regeling van de voorwaarden tot verkrijging der afzonderlijke bevoegdheid
tot uitoefening der tandheelkunst en van de uitoefening dier kunst,
de Wet van 25 december 1878, Stb. 222, houdende regeling der voorwaarden tot verkrijging der bevoegdheid van arts,
tandarts, apotheker, vroedvrouw en apothekersbediende,
de Wet tot bescherming van het diploma van verpleegkundige (Stb. 1921, 702),
de Wet van 30 december 1926, Stb. 454, tot herziening van de uitvoering van de Wet van 29 juni 1925, Stb. 282 (volledige tandprothese),
de Medische Tuchtwet (Stb. 1928, 222),
de Wet van 18 mei 1929, Stb. 257, tot het in de gelegenheid stellen van hen, die ingevolge de wet van 30 december
1926 (Stb. 454) geen visum op hun bewijs van vestiging hebben ontvangen, om alsnog van hun practische
bekwaamheid te doen blijken,
de Wet van 13 mei 1939, Stb. 801, tot nadere voorzieningen inzake de tandheelkunde,
de Wet van 11 juli 1957, Stb. 330, houdende aanvullende bepalingen tot het verlenen van de bevoegdheid van tandheelkundige,
de Wet van 18 december 1957, Stb. 589, tot regeling van de toelating van in Indonesië bevoegde Nederlandse tandartsen
en vroedvrouwen tot de uitoefening van de praktijk in Nederland,
de Wet op de paramedische beroepen (Stb. 1963, 113),
de Wet op de ziekenverzorgers en ziekenverzorgsters (Stb. 1963, 289), alsmede de Wet inzake de tandprothetici (Stb. 1989, 329) worden ingetrokken.
Waar in deze wet "Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Stb. 1993, 655)" voorkomt, worden bij plaatsing van deze wet in het Staatsblad na "Stb." ingevoegd de jaargang en het nummer van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.
-
2 Voorts kan het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 3 tot en met 7, 12,
100, 104, eerste lid, onder a, tweede en zesde lid, en 105, eerste en derde lid, per
bij koninklijk besluit aan te wijzen regio verschillend worden gesteld ten aanzien
van degenen die in Nederland woonachtig zijn en vóór het in het eerste lid bedoelde
tijdstip de bevoegdheid tot het voeren van de titel van verpleegkundige hebben verkregen.
Deze wet kan worden aangehaald als:
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.