Hoofdstuk IV. Overgang naar werknemersverzekeringen
-
2 Voor de vaststelling van het recht op uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering worden personen, die op de dag voorafgaande aan het tijdstip van de inwerkingtreding
van deze wet in een arbeidsverhouding tot N.S. staan, alsmede de in het eerste lid
bedoelde personen, vanaf de dag van indiensttreding bij de N.S. tot aan het tijdstip
van de inwerkingtreding van deze wet aangemerkt als verzekerd op grond van die wet.
Aan de eerste volzin kan geen recht worden ontleend over tijdvakken gelegen voor het
in die volzin bedoelde tijdstip.
De belanghebbende, die op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet,
recht heeft op:
-
a. een uitkering bij arbeidsongeschiktheid door ziekte ten laste van N.S.;
-
b. een invaliditeitspensioen op grond van de Spoorwegpensioenwet;
-
c. een herplaatsingstoelage op grond van de Spoorwegpensioenwet; of
-
d. een herplaatsingswachtgeld op grond van de Spoorwegpensioenwet, heeft recht op toekenning
van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, indien hij 52 weken arbeidsongeschikt is geweest en de mate van invaliditeit, vastgesteld
overeenkomstig het daartoe bepaalde krachtens de Spoorwegpensioenwet, tenminste 15%
bedraagt. Voor het bepalen van de periode van 52 weken worden perioden van arbeidsongeschiktheid
samengesteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan een maand opvolgen.
De door de Directie van het Spoorwegpensioenfonds vastgestelde mate van algemene invaliditeit,
bedoeld in artikel F 7 van de Spoorwegpensioenwet of de mate van arbeidsongeschiktheid
in het kader van de ministeriële regeling op grond van artikel 8, derde lid, van de
Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, zoals deze wet luidde op de dag voorafgaand aan
de inwerkingtreding van deze wet, is bepalend voor de vaststelling van het recht op
arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Artikel 11
[Vervallen per 31-12-1997]
-
1 De belanghebbende, die op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet
recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel c, of een herplaatsingswachtgeld krachtens de Spoorwegpensioenwet, heeft vanaf de inwerkingtreding
van deze wet recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, indien hij terzake van de beëindiging van zijn arbeidsverhouding tot N.S. recht
op uitkering op grond van die wet zou hebben gehad indien die arbeidsverhouding als
dienstbetrekking in de zin van die wet zou zijn aangemerkt, en dat recht nog zou voortduren
op eerstgenoemde tijdstip.
-
2 De belanghebbende, die op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet
in een arbeidsverhouding tot N.S. staat, maar niet meer op het tijdstip van inwerkingtreding
van deze wet, heeft recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, vanaf de dag, waarop dit recht zou zijn ontstaan indien de arbeidsverhouding tot
N.S. als dienstbetrekking in de zin van die wet zou zijn aangemerkt.
-
3 De belanghebbende die wegens gelijke omstandigheden als bedoeld in de artikelen 8, 19 en 19a van de Werkloosheidswet op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geen recht
heeft op de in het eerste lid bedoelde NS-werkloosheidsuitkering of op een herplaatsingswachtgeld
krachtens de Spoorwegpensioenwet, heeft recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet vanaf de eerste dag na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, waarop dit
recht zou zijn ontstaan of herleven indien de arbeidsverhouding tot N.S. als dienstbetrekking
in de zin van de Werkloosheidswet zou zijn aangemerkt.
-
2 De resterende uitkeringsduur op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet wordt
bepaald door op de, krachtens het eerste lid vast te stellen uitkeringsduur, de periode
waarover de in artikel 7, eerste lid, onderdelen b of c, bedoelde uitkering of herplaatsingswachtgeld is ontvangen, in mindering te brengen.
-
3 In afwijking van het tweede lid eindigt de duur van de uitkering, bedoeld in artikel 42 van de Werkloosheidswet, van de persoon, wiens uitkering als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel c of wiens herplaatsingswachtgeld krachtens de Spoorwegpensioenwet is aangevangen voor
1 januari 1987 en die op de ingangsdatum van de uitkering 57,5 jaar of ouder was,
op de dag waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, bereikt.
-
1 Voor de berekening van de uitkering op grond van de Werkloosheidswet als bedoeld in artikel 19, eerste lid, geldt als dagloon de uitkeringsgrondslag waarnaar de uitkering van N.S. wordt berekend
op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet, gedeeld door 261.
-
2 Het dagloon van de werknemer, die een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% ontvangt of - indien het bepaalde
in artikel 25, 28, 30 of 33 van die wet te zijnen aanzien niet van toepassing was - zou ontvangen, wordt evenredig verlaagd
door het te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het
verschil tussen 100 en het midden van de arbeidsongeschiktheidsklasse, waarin de werknemer
is ingedeeld en de noemer door het getal 100.
Bij de vaststelling van de daglonen, bedoeld in de artikelen 10, 13 en 14 wordt volgens door Onze Minister in overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid te stellen regels, rekening gehouden met de aanpassing van de bruto-lonen
van werknemers in dienstbetrekking tot N.S., welke plaatsvindt wegens het verschuldigd
worden van premies op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet, en het niet meer van toepassing zijn van de Inhoudingswet overheidspersoneel 1982.
-
1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt de belanghebbende of verzekerde
onverwijld schriftelijk in kennis van het recht op uitkering, de duur en hoogte van
de uitkering, alsmede van het in aanmerking brengen voor voorzieningen, bedoeld in
de artikelen 8, 11 en 12.
Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen ter uitvoering
van het bepaalde in dit hoofdstuk bij algemene maatregel van bestuur nadere regels
stellen ten aanzien van bepaalde categorieën belanghebbenden.
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 24
[Vervallen per 01-05-1994]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Vanaf het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet worden handelingen met betrekking
tot invaliditeitspensioenen krachtens de Spoorwegpensioenwet verricht door de Stichting
Spoorwegpensioenfonds overeenkomstig de bepalingen van de Spoorwegpensioenwet.
-
4 In afwijking van artikel 38 van deze wet zijn de artikelen S 1, S 2 en S 3 van de Spoorwegpensioenwet van overeenkomstige
toepassing ten aanzien van besluiten van het bestuur van de Stichting Spoorwegpensioenfonds
die genomen zijn naar aanleiding van verzoeken of aanvragen die voor het tijdstip
van inwerkingtreding van deze wet op basis van de Spoorwegpensioenwet zijn gedaan.
-
1 De artikelen D 1, tweede lid en T 4 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals
die luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet,
blijven van toepassing ten aanzien van de belanghebbende die op het vorenbedoelde
tijdstip, tijd die door de betrokkene is doorgebracht als deelgenoot in de zin van
de Spoorwegpensioenwet of als spoorwegambtenaar in de zin van de Pensioenwet voor
de Spoorwegambtenaren 1925 (externe diensttijd), mede als diensttijd in de zin van
de Algemene burgerlijke pensioenwet dan wel mede als diensttijd in de zin van de Algemene
militaire pensioenwet in aanmerking zou kunnen doen brengen.
Pensioenen ten aanzien waarvan op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze
wet toepassing is gegeven aan artikel J 1a of J 14 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, artikel 93, 101, 154 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers onderscheidenlijk artikel J 1a, J 2a of M 5 van de Algemene militaire pensioenwet,
worden op aanvraag van de belanghebbende herzien met inachtneming van de na het tijdstip
van inwerkingtreding van deze wet toepasselijke bepalingen inzake samenloop van pensioenen.
De heffing van overdrachtsbelasting blijft achterwege, terzake van de overgang van
vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 2, eerste lid.
Artikel 36
[Vervallen per 06-01-2014]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
De Spoorwegpensioenwet wordt ingetrokken.
-
2 Indien het bij koninklijke boodschap van 11 oktober 1993 ingediende voorstel van
wet houdende maatregelen gericht op een goede financiële basis voor de privatisering
van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds en reparatie van de invaliditeitspensioenen
(Wet financiële voorzieningen privatisering ABP; kamerstukken II 1993/94, 23 442, nrs. 1-3) tot wet wordt verheven, wordt deze wet
geacht in werking te zijn getreden voor eerstbedoelde wet.
Deze wet wordt aangehaald als: Wet privatisering Spoorwegpensioenfonds.