Wijzigingswet Wet op het basisonderwijs, enz. (wijziging van het stelsel van stichtingsnormen en opheffingsnormen)

[Regeling materieel uitgewerkt per 04-07-2013.]
Geraadpleegd op 07-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002.
Geldend van 01-08-1998 t/m 03-07-2013

Wet van 15 december 1993, houdende wijziging van het stelsel van stichtingsnormen en opheffingsnormen in de Wet op het basisonderwijs en van het huisvestingsstelsel in de Wet op het basisonderwijs en de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het stelsel van stichtings- en opheffingsnormen in de Wet op het basisonderwijs te wijzigen teneinde een evenwichtiger verdeling van middelen in een goed gespreid basisonderwijs te bereiken en de beheersbaarheid van het huisvestingsstelsel in de Wet op het basisonderwijs en de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs te verbeteren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel IV

  • 2 Indien toepassing van het Formatiebesluit WBO 1992 voor een school als bedoeld in het eerste lid in de periode van 1 augustus 1994 tot en met 31 juli 1996 zou leiden tot een kleinere omvang van de formatie dan per 1 augustus 1994 op grond van de formatieregeling in titel D van het Besluit trekkende bevolking WBO voor de in die titel bedoelde leerlingen het geval zou zijn, wordt de omvang van de formatie berekend op de omvang die volgens laatstgenoemde regeling per 1 augustus 1994 voor die leerlingen zou gelden.

  • 3 Met ingang van 1 augustus 1994 wordt de bekostiging van een afdeling voor zeer jeugdige kinderen van woonwagenbewoners als bedoeld in titel E van het Besluit trekkende bevolking WBO die is verbonden aan een bijzondere school voor basisonderwijs, beëindigd en wordt een zodanige afdeling die is verbonden aan een openbare school voor basisonderwijs opgeheven.

  • 4 Leerlingen van een school voor kinderen van woonwagenbewoners en leerlingen van een afdeling voor zeer jeugdige kinderen van woonwagenbewoners, die op 31 juli 1994 de leeftijd van 3 jaar hebben, worden gelijkgesteld met leerlingen die met ingang van 1 augustus 1994 op de school voor basisonderwijs zijn toegelaten op grond van artikel 39 van de Wet op het primair onderwijs.

Artikel V

De school voor openbaar en protestants-christelijk onderwijs in Earnewâld wordt niet voor een bij koninklijk besluit te bepalen datum opgeheven, tenzij deze school indien zij als nevenvestiging onderdeel zou vormen van een andere school wegens het niet voldoen aan een van de normen voor bekostiging van een nevenvestiging, genoemd in artikel 158, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs zou moeten worden opgeheven. Indien deze school op een bij koninklijk besluit te bepalen datum voldoet aan de criteria voor het voortbestaan als zelfstandige school, kan de bekostiging van deze school met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen datum worden voortgezet zolang na laatstgenoemde datum geen opheffing op grond van de artikelen 153 tot en met 160 van de Wet op het primair onderwijs behoeft plaats te vinden.

Artikel VII

  • 1 De Tijdelijke wet bekostiging nieuwe basisscholen vervalt met uitzondering van artikel 18, met dien verstande dat

    • a. de artikelen 3, eerste lid, 8, achtste lid, 13 en 14, vijfde lid, van die wet van toepassing blijven op de scholen waarvoor die wet gold en

    • b. die wet, onverminderd hetgeen in de volgende artikelleden is bepaald, van toepassing blijft op geschillen met betrekking tot haar toepassing die op de datum voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze wet aanhangig waren of na die datum binnen de beroepstermijn aanhangig zijn gemaakt.

  • 2 Een school voor basisonderwijs die ingevolge de artikelen 74 tot en met 90 van de Wet op het primair onderwijs zoals luidend op de datum voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze wet is opgenomen in een door gedeputeerde staten goedgekeurd plan van nieuwe scholen voor de schooljaren 1992-1993, 1993-1994 en 1994-1995, komt voor bekostiging in aanmerking indien de school in dat plan is opgenomen met als jaar van aanvang van de bekostiging het schooljaar 1992-1993 en het onderwijs uiterlijk in het schooljaar 1993-1994 een aanvang heeft genomen. Zodra de bekostiging van de school een aanvang kan nemen, doet Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen daarvan mededeling aan het bevoegd gezag.

  • 3 Indien een onherroepelijk geworden beslissing in beroep, ingesteld in verband met een plan van nieuwe scholen op grond van de Wet op het primair onderwijs zoals luidend op de datum voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze wet, strekt tot opneming van een basisschool in het eerstvolgende plan, brengt Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen deze school voor bekostiging in aanmerking voor het eerste schooljaar van de planperiode waarop een ingevolge de Wet op het primair onderwijs zoals luidend op de datum voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze wet vast te stellen plan betrekking zou hebben gehad. Zodra de bekostiging van de school een aanvang kan nemen, doet Onze minister daarvan mededeling aan het bevoegd gezag.

  • 4 Indien tegen een beslissing van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen ingevolge de Tijdelijke wet bekostiging nieuwe basisscholen beroep is ingesteld en de beslissing in beroep dan wel het daaropvolgende besluit van Onze minister strekt tot het voor bekostiging in aanmerking brengen van een basisschool, komt deze school voor bekostiging in aanmerking indien het onderwijs uiterlijk is aangevangen in het tweede jaar volgend op het jaar waarin de beslissing in beroep onderscheidenlijk het besluit van Onze minister werd genomen. Zodra de bekostiging van de school een aanvang kan nemen, doet Onze minister daarvan mededeling aan het bevoegd gezag.

Artikel X

Bij de vaststelling van een plan van nieuwe scholen voor de schooljaren 1995-1996, 1996-1997 en 1997-1998 wordt voor de toepassing van artikel 62 als het voorgaande plan aangemerkt het plan van nieuwe scholen dat op grond van de Tijdelijke wet bekostiging nieuwe basisscholen werd vastgesteld voor het schooljaar 1994-1995.

Artikel XV

  • 2 Tot 1 januari 1997 stelt de gemeenteraad jaarlijks na overleg met het bevoegd gezag van elk van de bijzondere scholen voor basisonderwijs in de gemeente een overzicht vast van de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 64a, eerste juncto vierde lid, van de Wet op het basisonderwijs die in het tweede jaar volgend op de vaststelling ten behoeve van de openbare en bijzondere scholen voor basisonderwijs in de gemeente worden gewenst. Het overzicht bevat uitsluitend de volgende categorieën voorzieningen:

    • a. voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de hoofdvestiging van een school die op of na 1 augustus 1992 is samengevoegd of zal worden samengevoegd met een andere school voor basisonderwijs en waarvan op grond van een bij het overzicht overgelegde prognose van het te verwachten aantal leerlingen aannemelijk is dat de bekostiging gedurende 20 jaar na de samenvoeging niet zal worden beëindigd onderscheidenlijk de school niet zal worden opgeheven op grond van artikel 153 van die wet,

    • b. voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs, en

    • c. overige voorzieningen, voor zover deze zijn opgenomen in de ministeriële regeling, bedoeld in het zesde lid.

    Het overzicht wordt per categorie opgesteld in volgorde van noodzakelijkheid van de erin opgenomen voorzieningen. Op de prognose, bedoeld in onderdeel a, is artikel 3, derde lid, van het Huisvestingsbesluit WBO van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Het bevoegd gezag dat een voorziening als bedoeld in het tweede lid wenst, dient voor 1 april van het jaar van vaststelling van het overzicht, bedoeld in het tweede lid, een daartoe strekkend verzoek in bij de gemeenteraad. Het bevoegd gezag vermeldt de reden en de omvang van de gewenste voorziening. Indien de door het bevoegd gezag verstrekte gegevens onvoldoende zijn om het verzoek te kunnen beoordelen, delen burgemeester en wethouders voor 1 mei volgend op voornoemde datum 1 april aan het bevoegd gezag mede dat de gegevens voor 1 juni daaropvolgend dienen te worden aangevuld. Indien de aanvullende gegevens niet voor 1 juni zijn verstrekt, wordt het verzoek buiten behandeling gelaten. Indien deze wet later in werking treedt dan 17 februari 1994 dient het bevoegd gezag een verzoek om een voorziening als bedoeld in het tweede lid die wordt gewenst voor het jaar 1996 in binnen 6 weken na de datum van inwerkingtreding van deze wet, delen burgemeester en wethouders binnen 3 weken na de indiening van het verzoek aan het bevoegd gezag mede dat de gegevens binnen 3 weken dienen te worden aangevuld en wordt het verzoek buiten behandeling gelaten indien de aanvullende gegevens niet binnen 3 weken na voornoemde mededeling zijn verstrekt.

  • 4 Burgemeester en wethouders zenden het overzicht, bedoeld in het tweede lid, voor 1 november van het jaar van vaststelling ter goedkeuring aan Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen. Afschrift van het overzicht wordt gezonden aan het bevoegd gezag van de in het overzicht voorkomende bijzondere scholen. Indien de door burgemeester en wethouders verstrekte gegevens onvoldoende zijn om het verzoek te kunnen beoordelen, deelt Onze minister voor 1 januari volgend op voornoemde datum aan burgemeester en wethouders mede dat de gegevens voor 1 februari daaropvolgend dienen te worden aangevuld. Indien de aanvullende gegevens niet voor 1 februari zijn verstrekt, wordt het verzoek buiten behandeling gelaten.

  • 5 Onze minister brengt de in het overzicht opgenomen voorzieningen die door hem zijn goedgekeurd voor vergoeding door het Rijk in aanmerking.

  • 6 Bij ministeriële regeling wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het overzicht, bedoeld in het tweede lid, bekend gemaakt

    • a. welk bedrag ten hoogste beschikbaar is voor de toewijzing van verzoeken voor elk van de categorieën voorzieningen, bedoeld in het tweede lid, en

    • b. volgens welke regels dit bedrag wordt verdeeld.

    In afwijking van de vorige volzin vindt de in die zin bedoelde bekendmaking met betrekking tot de voorzieningen in de huisvesting die worden gewenst voor het jaar 1996 plaats binnen 4 weken na de datum van inwerkingtreding van deze wet.

  • 7 Het bedrag, bedoeld in het zesde lid, kan worden gespecificeerd naar soort aanvraag, soort voorziening, jaar waarop de aanvraag betrekking heeft en periode waarin de aanvraag wordt ingediend. Bij de ministeriële regeling, bedoeld in het zesde lid, kan tevens worden bepaald dat Onze minister bij de toewijzing van de ingediende verzoeken in begunstigende zin kan afwijken van het Huisvestingsbesluit WBO.

  • 8 De ministeriële regeling, bedoeld in het zesde lid, voorziet erin dat indien van de beschikbare bedragen van elk van de categorieën voorzieningen, bedoeld in het tweede lid, wegens gebrek aan verzoeken die voor vergoeding door het Rijk in aanmerking komen een bedrag resteert, dit restant wordt toegevoegd aan de bedragen voor die categorie of categorieën van voorzieningen waarvoor meer verzoeken die voor vergoeding door het Rijk in aanmerking komen, zijn ingediend dan het voor de desbetreffende categorie van voorzieningen beschikbare bedrag toelaat.

  • 9 De ministeriële regeling, bedoeld in het zesde lid, geeft aan welke volgorde zal worden gehanteerd bij de toewijzing van de ingediende verzoeken binnen elk van de categorieën verzoeken, bedoeld in het tweede lid. Die volgorde wordt bepaald door de omstandigheid dat:

    • a. de gevraagde voorziening onderdeel uitmaakt van een meerjarig samenstel van fusies in de gemeente van vestiging, die tot gevolg hebben dat de voor die gemeente geldende stichtingsnorm, bedoeld in artikel 77 van de Wet op het primair onderwijs, wordt bereikt,

    • b. de gevraagde voorziening bestemd is voor een school die vanaf het jaar waarvoor de voorziening wordt gewenst ten minste 20 jaar levensvatbaar is,

    • c. de gevraagde voorziening past in een beleid dat is gericht op een optimaal gebruik van de bestaande gebouwencapaciteit, of

    • d. de gevraagde voorziening een gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw betreft als bedoeld in het elfde lid. In dat geval is het elfde lid van toepassing.

  • 10 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aan de omstandigheden, bedoeld in het negende lid onder a tot en met d, andere omstandigheden worden toegevoegd.

  • 11 De ministeriële regeling, bedoeld in het zesde lid, voorziet erin dat een gewenste gehele of gedeeltelijke vervanging van een reeds ten behoeve van het basisonderwijs voor vergoeding door het Rijk in aanmerking gebracht gebouw voor vergoeding door het Rijk in aanmerking komt indien:

    • a. de vervanging wegens slechte bouwkundige staat, die niet het gevolg is van het nalaten van het noodzakelijk onderhoud, gerechtvaardigd is,

    • b. het gebouw zonder de vervanging voor onderwijsdoeleinden niet langer te gebruiken is, en

    • c. Onze Minister deze gehele of gedeeltelijke vervanging zou goedkeuren op basis van het bepaalde in het Huisvestingsbesluit WBO.

Artikel XVI

In afwijking van artikel 64b, eerste lid, van de Wet op het basisonderwijs wordt het bedrag dat ten hoogste beschikbaar is voor verzoeken die worden ingediend overeenkomstig artikel 99, eerste lid, van die wet [Red: Artikel 99 van de WBO komt niet meer voor in de WPO.] in de periode vanaf 1 oktober 1994 tot 1 oktober 1995 en de regels volgens welke dit bedrag wordt verdeeld, bekend gemaakt binnen 4 weken na de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel XVII

  • 2 Indien deze wet later in werking treedt dan 17 februari 1994 wordt in afwijking van artikel 91, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra door het bevoegd gezag een verzoek om een voorziening als bedoeld in dat lid die wordt gewenst voor het jaar 1996 ingediend binnen 6 weken na de datum van inwerkingtreding van deze wet, door burgemeester en wethouders binnen 3 weken na de indiening van het verzoek aan het bevoegd gezag meegedeeld dat binnen 3 weken aanvullende gegevens dienen te worden verstrekt en het verzoek buiten behandeling gelaten indien de aanvullende gegevens niet binnen 3 weken na voornoemde mededeling zijn verstrekt.

Artikel XVIII

  • 1 Voor de periode tot en met 31 juli 1998 wordt het besluit van de gemeenteraad bedoeld in het eerste lid van artikel 155 van de Wet op het primair onderwijs zoals gewijzigd door deze wet genomen voor 1 oktober 1994 en wordt de ministeriële regeling bedoeld in het tweede lid van dat artikel bekendgemaakt voor 1 augustus 1995.

  • 2 Voor de periode tot en met 31 juli 1998 wordt het besluit van de gemeenteraad bedoeld in het derde lid van artikel 155 van de Wet op het primair onderwijs zoals gewijzigd door deze wet genomen voor 1 oktober 1994 en wordt het besluit van Onze minister bedoeld in dat lid genomen voor 1 mei 1995.

  • 3 Een ministeriële regeling op grond van dit artikel werkt terug tot en met 1 augustus 1994, met dien verstande dat scholen voor basisonderwijs die op 1 oktober 1994 voldeden aan de voor de gemeente geldende opheffingsnorm, bedoeld in artikel 153, tweede lid, eerste volzin, van de Wet op het primair onderwijs zoals gewijzigd door deze wet, en op laatstgenoemde datum niet voldeden aan de opheffingsnorm die ingevolge de ministeriële regeling geldt voor het deel van de gemeente waarin de school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, is gelegen, worden gelijkgesteld met scholen die op 1 oktober 1994 wel aan laatstgenoemde opheffingsnorm voldeden.

Artikel XIX

Een school voor basisonderwijs die op 1 oktober 1994 niet voldeed aan de voor die school op grond van de Wet op het primair onderwijs zoals gewijzigd door deze wet geldende opheffingsnorm, wordt voor de toepassing van artikel 157, derde lid, onderdeel b, gelijkgesteld met een school die op die datum wel voldeed aan die opheffingsnorm.

Artikel XX

  • 2 Op geschillen met betrekking tot de voortzetting of beëindiging van de bekostiging van een bijzondere school dan wel de instandhouding of opheffing van een openbare school die ingevolge de op de datum voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze wet geldende voorschriften bij de Kroon aanhangig zijn of worden gemaakt, blijven de artikelen 153 en 160 van de Wet op het primair onderwijs van toepassing zoals luidend op die datum.

  • 3 Indien Onze minister ten aanzien van een bijzondere school onderscheidenlijk gedeputeerde staten ten aanzien van een openbare school na de datum voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze wet opnieuw in de zaak moet voorzien met inachtneming van een uitspraak van de Kroon in een geschil als bedoeld in het tweede lid, zijn met betrekking tot het door Onze minister onderscheidenlijk door gedeputeerde staten te nemen besluit de artikelen 153 en 160 van de Wet op het primair onderwijs van toepassing zoals luidend op die datum.

Artikel XXI

Gedurende 5 achtereenvolgende schooljaren na de aanvang van de bekostiging van een bijzondere school of een openbare school in het tijdvak van 1 augustus 1987 tot de datum van inwerkingtreding van deze wet, is artikel 153 juncto de artikelen 154 tot en met 157 van de Wet op het primair onderwijs, ten aanzien van deze scholen niet van toepassing. Indien het aantal leerlingen van de in de eerste volzin bedoelde scholen, berekend overeenkomstig artikel 151 van de Wet op het primair onderwijs, in het derde schooljaar volgend op de 5 achtereenvolgende schooljaren, bedoeld in de eerste volzin, niet voldoet aan de in die volzin bedoelde getalsnormen, wordt met ingang van 1 augustus volgend op de 3 achtereenvolgende schooljaren de bekostiging van deze bijzondere school beëindigd onderscheidenlijk wordt deze openbare school opgeheven.

Artikel XXII

  • 1 Besparingen voor het Rijk als gevolg van de vermindering van het aantal basisscholen door de Tijdelijke wet bekostiging nieuwe basisscholen en deze wet worden, voor zover deze een extra bijdrage aan het gemeentefonds, bedoeld in artikel 3 van de Financiële-verhoudingswet, in verband met extra uitgaven op grond van artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs als gevolg van die vermindering overstijgen, door het Rijk besteed ten behoeve van het basisonderwijs.

  • 2 De besparingen als gevolg van de vermindering van het aantal basisscholen worden jaarlijks bepaald door de kosten van het aantal door het Rijk bekostigde basisscholen op 1 augustus van dat jaar te vergelijken met de kosten van het aantal basisscholen dat naar verwachting zou worden bekostigd zonder de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet bekostiging nieuwe basisscholen en deze wet, te weten:

    per 1 augustus 1992

    8436 basisscholen,

    per 1 augustus 1993

    8416 basisscholen,

    per 1 augustus 1994

    8396 basisscholen,

    per 1 augustus 1995

    8376 basisscholen,

    per 1 augustus 1996 en daaropvolgende jaren

    8356 basisscholen.

  • 3 De ingevolge het tweede lid voor de jaren 1994 en volgende berekende besparingen worden telkens verwerkt in de Rijksbegroting voor het daaropvolgende jaar.

  • 4 Over de besteding van de besparingen vindt overleg plaats met de landelijke organisaties van schoolbesturen, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de landelijke organisaties van ouders en de landelijke organisaties van onderwijspersoneel.

  • 5 Onze minister bevordert de indiening voor 1 januari 2000 van een wetsvoorstel ten behoeve van de bijstelling van het getal 8356 genoemd in het tweede lid indien hij op basis van de ramingen van de aantallen leerlingen voor het basisonderwijs die ten grondslag liggen aan de rijksbegroting verwacht dat in die aantallen een verlaging optreedt ten opzichte van het aantal leerlingen dat op 1 oktober 1991 basisonderwijs volgde.

Artikel XXV

  • 1 Behoudens het gestelde in het tweede en derde lid treedt deze wet in werking met ingang van 1 januari 1994 of, indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 1993, met ingang van de dag na de datum van uitgifte van dat Staatsblad.

  • 3 Indien artikel I, onderdeel I, artikel I, onderdeel WW, en artikel II, onderdeel ZZ, van de wet van 12 mei 1993 tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en van de Overgangswet ISOVSO, in verband met deregulering, autonomievergroting en vermindering van beleidslasten en van de Wet algemene regels herindeling in verband met technische aanpassingen, later in werking treden dan deze wet, treden artikel IV, vierde lid, onderscheidenlijk artikel I, onderdeel YY, en artikel III, onderdeel G, onmiddellijk na die onderdelen van die wet in werking.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 15 december 1993

Beatrix

De Minister van Onderwijs en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

Uitgegeven de dertigste december 1993

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin