Stb. 2006, 194, datum inwerkingtreding 01-07-2006, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.
1 Voor een bestelauto die is ingericht en wordt gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte
persoon in de cabine en voor het gelijktijdige vervoer van een niet-opvouwbare rolstoel
ten behoeve van die persoon, bedraagt, onder bij algemene maatregel van bestuur te
stellen voorwaarden en beperkingen, de belasting op verzoek:
bij een eigen massa in kilogrammen van
|
over een tijdvak van drie maanden
|
vermeerderd met
|
per 100 kg eigen massa boven
|
500 of minder
|
€ 8,75
|
|
|
600 tot en met 1000
|
€ 14,97
|
€ 4,37
|
600 kg
|
1100 tot en met 2000
|
€ 36,92
|
€ 4,69
|
1 100 kg
|
2100 tot en met 2700
|
€ 84,24
|
€ 5,06
|
2 100 kg
|
2800 en meer
|
€ 117,72
|
€ 1,17
|
2 800 kg
|
2 Het eerste lid is eveneens van toepassing, indien de laadruimte van de bestelauto,
in afwijking van artikel 3, eerste lid, ten gevolge van aanpassing van de bestelauto
in verband met de handicap van de in het eerste lid bedoelde persoon, niet langer
van de bestuurdersplaats onderscheidenlijk de cabine is afgescheiden of niet in haar
geheel is voorzien van een vlakke laadvloer.
3 Indien de belasting voor een bestelauto wordt geheven van een ander dan de gehandicapte,
is het eerste lid slechts van toepassing indien het verzoek als bedoeld in het eerste
lid wordt gedaan door die ander en de gehandicapte gezamenlijk.
4 Bij een verandering, anders dan aan de bestelauto, waardoor de belasting voor een
bestelauto hoger of lager wordt, wordt een aanvullende aangifte gedaan. De constatering
van het feit dat voor een bestelauto de aanvullende aangifte niet is gedaan, wordt
gelijkgesteld met een dergelijke aangifte. De aanvullende aangifte geldt voor de tijdvakken
die aanvangen na het lopende tijdvak.
5 In geval de belasting uitsluitend hoger wordt ten gevolge van het overlijden van de
gehandicapte, geldt in afwijking van het vierde lid de aanvullende aangifte voor de
tijdvakken die aanvangen na het vierde tijdvak volgend op het lopende tijdvak, indien:
-
a. het kenteken op naam wordt gesteld van een inwonend gezinslid van het gezin waartoe
de gehandicapte behoorde en op naam blijft staan van deze persoon, dan wel, indien
de gehandicapte niet de houder was, het kenteken op naam blijft staan van de in het
derde lid bedoelde andere persoon; en
-
b. de bestelauto uitsluitend gebruikt blijft worden voor het persoonlijk gebruik van
degene op wiens naam het kenteken is gesteld, gebruik door inwonende gezinsleden daaronder
begrepen.
6 Bij constatering van het feit dat voor een motorrijtuig geen aanvullende aangifte
is gedaan in verband met een verandering, anders dan aan het motorrijtuig, waardoor
de belasting hoger wordt, kan ter zake van die verandering te weinig geheven belasting
worden nageheven. Artikel 33, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
7 De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
8 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit
artikel.