Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994

Geraadpleegd op 30-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-06-2009 en zichtdatum 20-12-2024.
Geldend van 01-04-2009 t/m 30-06-2009

Wet van 16 december 1993, tot vaststelling van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 te vervangen door een wet ingevolge welke de motorrijtuigenbelasting voor personenauto's, bestelauto’s en motorrijwielen ter zake van het houden van die motorrijtuigen wordt geheven en voor andere motorrijtuigen ter zake van het rijden op de weg;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Afdeling 1. Belastbaar feit

Artikel 1

  • 1 Onder de naam «motorrijtuigenbelasting» wordt een belasting geheven ter zake van:

    • a. het houden van een personenauto, een bestelauto, een motorrijwiel of een vrachtauto;

    • b. het rijden op de weg met een autobus.

  • 2 Voor motorrijtuigen die behoren tot een bedrijfsvoorraad en voor motorrijtuigen die voor het verrichten van werkzaamheden daaraan bij een herstelbedrijf zijn, kan de belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden met betrekking tot het gebruik, in afwijking van het eerste lid worden geheven ter zake van de ten behoeve van die motorrijtuigen opgegeven kentekens als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Afdeling 2. Definities

Artikel 2

In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder:

  • a. motorrijtuig: een voertuig dat is bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig aanwezig, met uitzondering van een bromfiets in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b. personenauto: een motorrijtuig op drie of meer wielen, ingericht voor personenvervoer en wel voor het vervoer van niet meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen;

  • c. bestelauto: een motorrijtuig op drie of meer wielen niet zijnde een personenauto of een autobus, met een toegestane maximum massa van 3 500 kg of minder;

  • d. motorrijwiel: een motorrijtuig op twee wielen, alsmede een dergelijk motorrijtuig dat is verbonden met een zijspanwagen;

  • e. autobus: een motorrijtuig op drie of meer wielen dat is ingericht voor personenvervoer en wel voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen;

  • f. vrachtauto: een motorrijtuig, niet zijnde een personenauto, een bestelauto, een motorrijwiel of een autobus;

  • g. aanhangwagen: een voertuig, niet zijnde een motorrijtuig, dat kennelijk is bestemd om te worden voortbewogen door een motorrijtuig;

  • h. koppelinrichting: een aan een motorrijtuig bevestigde inrichting met behulp waarvan het motorrijtuig kan worden verbonden met een aanhangwagen;

  • i. bedrijfsvoorraad: de voorraad motorrijtuigen van een bedrijf van een natuurlijk persoon of rechtspersoon waaraan een erkenning als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 5, van de Wegenverkeerswet 1994 is verleend;

  • j. herstelbedrijf: een bedrijf dat in opdracht van derden aan motorrijtuigen onderhoudswerkzaamheden of reparaties verricht dan wel veranderingen aanbrengt;

  • k. eigen massa: de massa van het voertuig in bedrijfsvaardige staat met inbegrip van de bedrijfsstoffen, reservedelen en gereedschappen die behoren tot de normale uitrusting;

  • l. toegestane maximum massa: de eigen massa van het voertuig vermeerderd met de voor het voertuig toegestane maximum massa aan lading.

  • m. toegestane maximum massa van een vrachtauto die is voorzien van een koppelinrichting: de toegestane maximum massa van de vrachtauto indien deze niet zou zijn voorzien van een koppelinrichting, verhoogd met de hoogste toegestane maximum massa van een aanhangwagen waarmee de vrachtauto kan worden verbonden;

  • n. richtlijn: de Richtlijn nr. 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen (PbEU L 187).

Artikel 3

  • 1 In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt onder personenauto mede verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen met een toegestane maximum massa van 3 500 kg of minder met een laadruimte, zulks met uitzondering van een motorrijtuig met een laadruimte die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en die:

    • a. een lengte heeft van ten minste 200 cm en over ten minste 200 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm; dan wel

    • b. ingeval de laadruimte minder dan 25 cm hoger is dan de cabine:

      • 1°. een lengte heeft van ten minste 125 cm en over ten minste 125 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 98 cm; en

      • 2°. van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitplaats is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de bestuurderscabine; en

      • 3°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit; dan wel

    • c. ingeval de laadruimte ten minste 25 cm hoger is dan de cabine:

      • 1°. een lengte heeft van ten minste 125 cm en over ten minste 125 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 98 cm; en

      • 2°. van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de bestuurderszitplaats is aangebracht en een hoogte heeft van ten minste 30 cm; en

      • 3°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit; dan wel

    • d. ingeval het motorrijtuig een dubbele cabine heeft met zitruimte achter de bestuurder voor één rij naast elkaar in de rijrichting zittende personen:

      • 1°. over ten minste 150 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en

      • 2°. voor ten minste 40 percent van de lengte voor het hart van de achterste as is geplaatst en een lengte heeft van:

        • I. ten minste 150 cm; en

        • II. ten minste twee derde van de lengte die de laadruimte zou hebben indien de zitruimte achter de bestuurder zou ontbreken; en

        • III. ten minste twee maal die van de cabine, tenzij de cabine een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en

      • 3°. van de cabine is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitruimte is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de cabine; en

      • 4°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. de wijze waarop de hoogte en de lengte van de laadruimte en van de cabine worden vastgesteld alsmede op welke wijze het verschil in hoogte tussen de cabine en de laadruimte wordt vastgesteld;

    • b. de constructie-technische afwerking van de laadruimte;

    • c. de hoogte, de plaats, de constructiewijze en de bevestigingswijze van de vaste wand.

Artikel 4

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ingevolge welke met een motorrijwiel worden gelijkgesteld motorrijtuigen op meer dan twee wielen die uit hoofde van hun bouw overeenkomst vertonen met een motorrijwiel.

Artikel 5

In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder weg: elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten.

Hoofdstuk II. Personenauto's, bestelauto's, motorrijwielen en vrachtauto's

Afdeling 1. Belastingplichtige

Artikel 6

De belasting voor een personenauto, een bestelauto, een motorrijwiel en een vrachtauto wordt geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt.

Artikel 7

  • 1 Een motorrijtuig - welk begrip in dit hoofdstuk uitsluitend omvat een motorrijtuig als bedoeld in artikel 6 - wordt gehouden door degene:

    • a. op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld in het kentekenregister als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b. die het motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven, feitelijk ter beschikking heeft;

    • c. die een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft.

Artikel 8

  • 1 Indien het motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking staat van een ander dan degene op wiens naam het opgegeven kenteken is gesteld, kan de inspecteur:

    • a. deze op gezamenlijk verzoek aanmerken als degene die het motorrijtuig houdt;

    • b. deze ambtshalve aanmerken als degene die het motorrijtuig houdt.

  • 2 De inspecteur neemt de beslissing op het verzoek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de beslissing, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 9

Als degene die het motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven feitelijk ter beschikking heeft wordt beschouwd degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg met het motorrijtuig is geconstateerd. Degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg is geconstateerd, wordt geacht tot het moment waarop voor het motorrijtuig een kenteken is opgegeven, het motorrijtuig feitelijk ter beschikking te hebben, tenzij is gebleken dat dit onjuist is.

Afdeling 2. Wijze van heffing

Artikel 11

  • 1 Voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven vangt het tijdvak aan met ingang van de dag van dagtekening van de eerste tenaamstelling van het voor dat motorrijtuig afgegeven kentekenbewijs en telkenmale drie maanden later.

  • 2 Bij wijziging van de tenaamstelling van het kentekenbewijs voor een motorrijtuig wegens wisseling van de houder van het motorrijtuig geldt als kort tijdvak waarover de belasting moet worden betaald, het tijdvak dat aanvangt met ingang van de dag van dagtekening van de wijziging van de tenaamstelling van het kentekenbewijs en dat eindigt met de dag voorafgaande aan de eerste dag van het tijdvak met ingang waarvan de belasting voor het eerst na die wisseling moet worden betaald op de voet van het eerste lid.

Artikel 12

Voor een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven vangt het tijdvak aan met ingang van de dag waarop het gebruik van de weg met het motorrijtuig wordt geconstateerd en, zolang voor dat motorrijtuig nog geen kenteken is opgegeven, telkenmale drie maanden later.

Artikel 13

  • 1 Voor een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig dat in Nederland feitelijk ter beschikking staat vangt het tijdvak aan met ingang van de dag van het gebruik van de weg in Nederland.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in artikel 10 kan de belasting voor een in het eerste lid bedoeld motorrijtuig van een houder die niet in Nederland zijn hoofdverblijf heeft of is gevestigd ook worden betaald over een tijdvak van 1, 3 of 15 dagen.

Artikel 15

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ingevolge welke de belasting in bepaalde gevallen niet bij de aanvang van het tijdvak behoeft te zijn betaald.

  • 3 Onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en beperkingen kan de belasting voor personenauto’s, bestelauto’s of motorrijwielen waarvoor een kenteken is opgegeven, in maandelijkse termijnen worden betaald.

Artikel 16

De belasting voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven kan in één keer worden betaald over vier aaneensluitende tijdvakken.

Afdeling 3. Aangifte

Artikel 17

  • 1 De aanvraag om afgifte van een kentekenbewijs dan wel om wijziging van de tenaamstelling van het kentekenbewijs wordt aangemerkt als het doen van aangifte. De aangifte geldt, zolang het motorrijtuig niet van houder wisselt, voor alle tijdvakken waarin het motorrijtuig wordt gehouden.

  • 2 Bij een verandering aan het motorrijtuig waardoor de belasting hoger of lager wordt, wordt een aanvullende aangifte gedaan. Indien als gevolg van een verandering aan het motorrijtuig een aanvraag wordt gedaan om aanpassing van het kentekenbewijs wordt deze aanvraag aangemerkt als het doen van een aanvullende aangifte.

  • 3 De constatering van het feit dat voor een motorrijtuig de aanvullende aangifte niet is gedaan, wordt gelijkgesteld met een dergelijke aangifte.

  • 4 De aanvullende aangifte geldt voor de tijdvakken die aanvangen na het lopende tijdvak.

Afdeling 4. Teruggaaf

Artikel 18

  • 1 Teruggaaf van belasting wordt verleend over het nog niet verstreken deel van het lopende tijdvak alsmede over de nog niet aangevangen tijdvakken op het tijdstip waarop het motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven van houder wisselt dan wel het houderschap daarvan wordt beëindigd.

  • 2 Bij verandering aan een motorrijtuig zodanig dat de voor het motorrijtuig verschuldigde belasting lager is dan die vóór de verandering, wordt voor het verschil in belasting teruggaaf verleend over de tijdvakken die nog niet zijn aangevangen op het tijdstip waarop de aanvullende aangifte wordt gedaan.

  • 3 Teruggaaf van belasting wordt op verzoek verleend over het lopende tijdvak voorzover dit niet is verstreken op de dag van dagtekening van de tenaamstelling van het kentekenbewijs voor een motorrijtuig waarvoor geen kenteken was opgegeven.

  • 4 De inspecteur stelt de teruggaaf vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 5 Bedragen van € 5 en minder worden niet terugbetaald.

  • 6 Voor de toepassing van het eerste en het derde lid wordt een maand gesteld op dertig dagen.

Afdeling 5. Schorsing

Artikel 19

  • 1 Voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, de belasting niet geheven over tijdvakken die aanvangen tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing als de schorsing eindigt:

    • a. met betrekking tot een personenauto, een bestelauto of een motorrijwiel: binnen drie maanden;

    • b. met betrekking tot een vrachtauto: binnen een maand.

Artikel 20

  • 1 Teruggaaf van belasting wordt verleend over de tijdvakken die nog niet zijn aangevangen bij de aanvang van de schorsing.

  • 2 Teruggaaf van belasting wordt mede verleend over het bij de aanvang van de schorsing nog niet verstreken gedeelte van het lopende tijdvak.

Artikel 21

Bij beëindiging van een schorsing geldt als kort tijdvak waarover de belasting moet worden betaald het tijdvak dat aanvangt met ingang van de dag waarop de schorsing is opgeheven en dat eindigt met de dag voorafgaande aan de eerste dag van het tijdvak met ingang waarvan de belasting voor het eerst na beëindiging van die schorsing moet worden betaald op de voet van artikel 11, eerste lid.

Afdeling 6. Tarief

Artikel 22

  • 1 Voor de toepassing van de tariefbepalingen wordt:

    • a. uitgegaan van het motorrijtuig zoals het is ingericht bij de aanvang van het tijdvak;

    • b.

      • 1°. de eigen massa van het motorrijtuig afgerond tot het naaste honderdtal kilogrammen, met dien verstande dat 50 kg naar beneden wordt afgerond;

      • 2°. de toegestane maximum massa van het motorrijtuig afgerond tot het naaste duizendtal kilogrammen, met dien verstande dat een gedeelte van 1000 kg naar beneden wordt afgerond;

    • c. als benzine aangemerkt: lichte olie als bedoeld in artikel 27, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de accijns;

    • d. als dieselolie aangemerkt: halfzware olie en gasolie als bedoeld in artikel 27, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns.

  • 2 Voor een personenauto of een bestelauto die is voorzien van een installatie voor het verplaatsen of vastzetten van een rolstoel, wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, op verzoek het gewicht van die installatie niet meegerekend bij het vaststellen van de eigen massa van het motorrijtuig. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 3 Voor een personenauto of een bestelauto die is ingericht en bestemd om mede te worden aangedreven door een elektromotor wordt, mits de aandrijving door de elektromotor zodanig is dat de elektrische energie voor een actieradius van ten minste 24 km aaneengesloten stadsverkeer uitsluitend door een batterij of door een brandstofcel kan worden geleverd, of mits het piekvermogen van de voor de aandrijving bestemde elektromotor ten minste 15% van het maximum vermogen van de verbrandingsmotor bedraagt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, op verzoek het gewicht van de elektromotor en de daarbij behorende accu’s niet meegerekend bij het vaststellen van de eigen massa van het motorrijtuig. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 23

  • 1 Voor een personenauto bedraagt de belasting:

    bij een eigen massa in kilogrammen van

    over een tijdvak van drie maanden

    vermeerderd met

    per 100kg eigen massa boven

    500 of minder

    € 14,51

       

    600

    € 19,66

       

    700

    € 24,99

       

    800

    € 32,61

       

    900 tot en met 3200

    € 43,38

    € 11,67

    900 kg

    3300 en meer

    € 320,24

    € 8,11

    3 300 kg

  • 2 De belasting voor een personenauto die is bestemd om te worden aangedreven door een kracht die niet uitsluitend wordt ontleend aan benzine wordt verhoogd met een brandstoftoeslag. De brandstoftoeslag bedraagt bij aandrijving door een kracht die:

    • a. wordt ontleend aan dieselolie:

      € 55,28 bij een eigen massa van 500 kg of minder;

      € 65,45 bij een eigen massa van 600 kg;

      € 75,59 bij een eigen massa van 700 kg;

      € 85,92 bij een eigen massa van 800 kg;

      € 100,57 bij een eigen massa van 900 kg of meer, vermeerderd met € 10,90 per 100 kg eigen massa boven 900 kg;

    • b. niet uitsluitend wordt ontleend aan benzine of dieselolie:

      € 64,88 bij een eigen massa van 500 kg of minder;

      € 77,75 bij een eigen massa van 600 kg;

      € 90,65 bij een eigen massa van 700 kg;

      € 103,53 bij een eigen massa van 800 kg;

      € 113,08 bij een eigen massa van 900 kg of meer, vermeerderd met € 11,99 per 100 kg eigen massa boven 900 kg.

    Voor de toepassing van dit lid wordt aandrijving door een kracht die wordt ontleend aan een elektromotor als bedoeld in artikel 22, derde lid, buiten beschouwing gelaten.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, onderdeel b, bedraagt de aldaar bedoelde brandstoftoeslag nihil bij aandrijving door een kracht die wordt ontleend aan aardgas.

  • 4 In afwijking van het tweede lid, onderdeel b, bedraagt de aldaar bedoelde brandstoftoeslag: nihil bij een eigen massa van 800 kg of minder en € 12,52 bij een eigen massa van 900 kg of meer, vermeerderd met € 12,52 per 100 kg eigen massa boven 900 kg bij aandrijving door een kracht die wordt ontleend aan vloeibaar gemaakt petroleumgas, indien:

    • a. voor de personenauto een typegoedkeuring is verleend als bedoeld in artikel 22 van de Wegenverkeerswet 1994 dan wel een individuele goedkeuring als bedoeld in artikel 26 van die wet, met toepassing van de normen zoals die zijn neergelegd in de Richtlijn nr. 70/220/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging door gassen afkomstig van motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen (PbEG L 76), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij Richtlijn nr. 94/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 maart 1994 (PbEG L 100), dan wel met betrekking tot personenauto's waarvoor na 31 december 2000 het kenteken is opgegeven, zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij Richtlijn nr. 98/69/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 1998 (PbEG L 350);

    • b. de personenauto is voorzien van een installatie die tot gevolg heeft dat de emissies van die personenauto ten minste 30% lager zijn dan de emissienormen zoals neergelegd in de in onderdeel a bedoelde richtlijn;

    • c. de installatie als bedoeld in onderdeel b voldoet aan de door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer vastgestelde eisen; deze eisen zullen in ieder geval betrekking hebben op:

      • 1°. de ongevoeligheid van de installatie voor de brandstofsamenstelling;

      • 2°. het niet kunnen wijzigen van de afstelling van het systeem, anders dan door of onder toezicht van de fabrikant of leverancier;

      • 3°. het voorzien zijn van een systeem dat de correcte werking van de installatie bewaakt en de bestuurder daarover informeert; en

    • d. met betrekking tot de personenauto overeenkomstig de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat vastgestelde bepalingen in het kentekenregister en op het kentekenbewijs de aanduiding G3 is opgenomen.

Artikel 23a

  • 1 Voor een personenauto waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid en die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden en beperkingen met betrekking tot uiterlijk en inrichting, bedraagt de belasting in afwijking van artikel 23 en onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, een kwart van de ingevolge dat artikel verschuldigde belasting.

  • 2 Indien een personenauto als bedoeld in het eerste lid, bedrijfsmatig wordt verhuurd, bedraagt de belasting de helft van de ingevolge artikel 23 verschuldigde belasting.

Artikel 23b

  • 1 Voor een personenauto, niet zijnde een personenauto in de zin van artikel 23a, waarvan de CO2-uitstoot niet hoger is dan 95 gram per kilometer indien deze wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking, dan wel niet hoger is dan 110 gram per kilometer indien deze wordt aangedreven met een ander soort motor, bedraagt de belasting in afwijking van artikel 23 een kwart van de ingevolge dat artikel verschuldigde belasting.

Artikel 24

Op de belasting die wordt geheven voor een bestelauto is artikel 23 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24a

  • 1 Voor een bestelauto die is ingericht en wordt gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte persoon in de cabine en voor het gelijktijdige vervoer van een niet-opvouwbare rolstoel ten behoeve van die persoon, bedraagt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, de belasting op verzoek:

    bij een eigen massa in kilogrammen van

    over een tijdvak van drie maanden

    vermeerderd met

    per 100 kg eigen massa boven

    500 of minder

    € 9,17

       

    600 tot en met 1000

    € 15,70

    € 4,59

    600 kg

    1100 tot en met 2000

    € 38,72

    € 4,92

    1 100 kg

    2100 tot en met 2700

    € 88,35

    € 5,31

    2 100 kg

    2800 en meer

    € 123,45

    € 1,23

    2 800 kg

  • 2 Het eerste lid is eveneens van toepassing, indien de laadruimte van de bestelauto, in afwijking van artikel 3, eerste lid, ten gevolge van aanpassing van de bestelauto in verband met de handicap van de in het eerste lid bedoelde persoon, niet langer van de bestuurdersplaats onderscheidenlijk de cabine is afgescheiden of niet in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer.

  • 3 Indien de belasting voor een bestelauto wordt geheven van een ander dan de gehandicapte, is het eerste lid slechts van toepassing indien het verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan door die ander en de gehandicapte gezamenlijk.

  • 4 Bij een verandering, anders dan aan de bestelauto, waardoor de belasting voor een bestelauto hoger of lager wordt, wordt een aanvullende aangifte gedaan. De constatering van het feit dat voor een bestelauto de aanvullende aangifte niet is gedaan, wordt gelijkgesteld met een dergelijke aangifte. De aanvullende aangifte geldt voor de tijdvakken die aanvangen na het lopende tijdvak.

  • 5 In geval de belasting uitsluitend hoger wordt ten gevolge van het overlijden van de gehandicapte, geldt in afwijking van het vierde lid de aanvullende aangifte voor de tijdvakken die aanvangen na het vierde tijdvak volgend op het lopende tijdvak, indien:

    • a. het kenteken op naam wordt gesteld van een inwonend gezinslid van het gezin waartoe de gehandicapte behoorde en op naam blijft staan van deze persoon, dan wel, indien de gehandicapte niet de houder was, het kenteken op naam blijft staan van de in het derde lid bedoelde andere persoon; en

    • b. de bestelauto uitsluitend gebruikt blijft worden voor het persoonlijk gebruik van degene op wiens naam het kenteken is gesteld, gebruik door inwonende gezinsleden daaronder begrepen.

  • 6 Bij constatering van het feit dat voor een motorrijtuig geen aanvullende aangifte is gedaan in verband met een verandering, anders dan aan het motorrijtuig, waardoor de belasting hoger wordt, kan ter zake van die verandering te weinig geheven belasting worden nageheven. Artikel 33, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 7 De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 8 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 24b

  • 1 In afwijking van artikel 24 bedraagt de belasting die voor een bestelauto wordt geheven van een ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, niet zijnde een persoon die ingevolge artikel 7, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 met betrekking tot een bepaalde levering als ondernemer wordt aangemerkt, die de bestelauto meer dan bijkomstig bezigt in het kader van zijn onderneming:

    bij een eigen massa in kilogrammen van

    over een tijdvak van drie maanden

    vermeerderd met

    per 100 kg eigen massa boven

    500 of minder

    € 31,39

       

    600 tot en met 1000

    € 38,39

    € 4,91

    600 kg

    1100 tot en met 2000

    € 63,06

    € 5,28

    1 100 kg

    2100 tot en met 2700

    € 116,25

    € 5,69

    2 100 kg

    2800 en meer

    € 153,90

    € 1,31

    2 800 kg

  • 2 In afwijking in zoverre van het eerste lid gelden de daarin opgenomen belastingbedragen voor een bestelauto die door een ondernemer als bedoeld in het eerste lid voor een langere dan bij ministeriële regeling vast te stellen periode ter beschikking wordt gesteld aan een derde, slechts indien deze derde overigens voldoet aan het gestelde in het eerste lid.

  • 3 Bij een verandering, anders dan aan de bestelauto, waardoor de belasting voor een bestelauto hoger of lager wordt, wordt een aanvullende aangifte gedaan. De constatering van het feit dat voor een bestelauto de aanvullende aangifte niet is gedaan, wordt gelijkgesteld met een dergelijke aangifte. De aanvullende aangifte geldt voor de tijdvakken die aanvangen na het lopende tijdvak.

  • 4 Bij constatering van het feit dat voor een motorrijtuig geen aanvullende aangifte is gedaan in verband met een verandering, anders dan aan het motorrijtuig, waardoor de belasting hoger wordt, kan ter zake van die verandering te weinig geheven belasting worden nageheven. Artikel 33, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 25

Voor een motorrijwiel bedraagt de belasting over een tijdvak van drie maanden € 16,28.

Artikel 25a

  • 1 Voor een vrachtauto bedraagt de belasting:

    bij een toegestane maximum massa in kilogrammen van

    over een tijdvak van drie maanden

    zonder koppelinrichting

    met koppelinrichting

    zonder luchtvering

    met luchtvering

    zonder luchtvering

    met luchtvering

    met aantal assen

    met aantal assen

    2

    3

    4 of meer

    2

    3

    4 of meer

    2

    3 of meer

    2

    3 of meer

    minder dan 15 000

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    15 000 tot 23 000

    € 83,63

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    23 000 tot 25 000

    € 103,65

    € 103,65

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    25 000 tot 27 000

    € 103,65

    € 103,65

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 93,06

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    27 000 tot 29 000

    € 109,54

    € 109,54

    € 109,54

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    € 93,06

    € 69,50

    € 69,50

    € 69,50

    29 000 tot 31 000

    € 161,37

    € 161,37

    € 161,37

    € 109,54

    € 109,54

    € 109,54

    € 101,28

    € 98,94

    € 69,50

    € 69,50

    31 000 tot 33 000

    € 161,37

    € 161,37

    € 161,37

    € 109,54

    € 109,54

    € 109,54

    € 140,17

    € 98,94

    € 101,28

    € 69,50

    33 000 tot 36 000

    € 161,37

    € 161,37

    € 161,37

    € 109,54

    € 109,54

    € 109,54

    € 210,84

    € 136,61

    € 140,17

    € 98,94

    36 000 tot 38 000

    € 161,37

    € 161,37

    € 161,37

    € 109,54

    € 109,54

    € 109,54

    € 210,84

    € 136,61

    € 140,17

    € 98,94

    38 000 tot 40 000

    € 161,37

    € 161,37

    € 161,37

    € 109,54

    € 109,54

    € 109,54

    € 210,84

    € 187,30

    € 154,30

    € 136,61

    40 000 en meer

    € 161,37

    € 161,37

    € 161,37

    € 109,54

    € 109,54

    € 109,54

    € 276,81

    € 276,81

    € 210,84

    € 187,30

    waarbij voor de luchtvering geldt dat deze zich bevindt op de aangedreven assen en onder luchtvering mede wordt verstaan daaraan als gelijkwaardig erkende vering als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn.

  • 2 De ingevolge het eerste lid verschuldigde belasting wordt verhoogd met:

    • a. 90% voor een EURO 0-voertuig;

    • b. 75% voor een EURO I-voertuig;

    • c. 60% voor een EURO II-voertuig.

  • 3 Onder EURO 0-voertuig, EURO I-voertuig, EURO II-voertuig, EURO III-voertuig en EURO IV-voertuig wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de richtlijn, met dien verstande dat in plaats van het maximaal toegestane totaalgewicht van ten minste 12 ton een maximaal toegestaan totaalgewicht van ten minste 3,5 ton geldt.

  • 4 Indien de Euronorm van een vrachtauto niet is geregistreerd, wordt voor de bepaling van de Euronorm uitgegaan van de datum van eerste toelating van deze vrachtauto zoals vermeld in het kentekenregister.

  • 5 De vrachtauto waarvan ten aanzien van de Euronorm geen aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs aanwezig is, wordt voor de toepassing van het tweede lid aangemerkt als:

    • a. EURO 0-voertuig wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer voor 1 juli 1992 ligt;

    • b. EURO I-voertuig wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer na 30  juni 1992 maar voor 1 oktober 1995 ligt;

    • c. EURO II-voertuig wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer na 30 september 1995 maar voor 1 oktober 2000 ligt;

    • d. Euronorm III en hoger wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer na 30 september 2000 ligt.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 25b

Voor een motorrijtuig dat wordt gebruikt in de uitoefening van de detailhandel en dat is voorzien van een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte die blijvend is ingericht als winkel en uitsluitend als zodanig wordt gebruikt, bedraagt de belasting, in afwijking van het in deze afdeling bepaalde en onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, met overeenkomstige toepassing van artikel 22, over een tijdvak van drie maanden € 52,24, vermeerderd met € 5,23 per 1000 kg toegestane maximum massa boven 11 000 kg.

Artikel 26

Voor een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig dat in Nederland feitelijk ter beschikking staat van een houder die niet in Nederland zijn hoofdverblijf heeft of is gevestigd, bedraagt de belasting:

over een tijdvak van

de belasting over een tijdvak van drie maanden gedeeld door

1 dag

25

3 dagen

10

15 dagen

5.

De belasting bedraagt ten minste € 11.

Artikel 27

Bij wijziging van de tenaamstelling van een kentekenbewijs wegens wisseling van de houder van het motorrijtuig en bij beëindiging van een schorsing bedraagt de belasting voor het motorrijtuig over het korte tijdvak een evenredig gedeelte van de belasting over een tijdvak van drie maanden. Voor de toepassing van dit artikel wordt een maand gesteld op dertig dagen.

Artikel 28

De belasting die in één keer over vier aaneensluitende tijdvakken wordt betaald voor een personenauto, een bestelauto, een motorrijwiel of een vrachtauto waarvoor een kenteken is opgegeven, wordt per tijdvak van drie maanden verminderd met € 3.

Artikel 30

  • 1 Voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven dat:

    • a. [Red: vervallen;]

    • b. wordt gehouden door een kermis- of circusexploitant en wordt gebruikt voor het vervoer van kermis- of circusbenodigdheden;

    • c. is ingericht als werktuig of als werkplaats;

    • d. [Red: vervallen;]

    • e. [Red: vervallen;]

    • f. is ingericht voor het vervoer van paarden ten behoeve van de paardensport en uitsluitend niet-beroepsmatig wordt gebruikt,

    bedraagt de belasting in afwijking van de artikelen 23, 24, 24a, 24b, 25 of 25a een kwart van de ingevolge die artikelen verschuldigde belasting.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste lid.

Artikel 31

In afwijking van het in deze afdeling bepaalde bedraagt de belasting nihil voor een motorrijtuig dat is ingericht en bestemd om uitsluitend te worden aangedreven door een elektromotor mits de elektrische energie uitsluitend door een batterij of door een brandstofcel wordt geleverd, of door een verbrandingsmotor die kan worden gevoed met waterstof.

Afdeling 7. Naheffing

Artikel 33

  • 1 Bij constatering van het feit dat voor een motorrijtuig geen aanvullende aangifte is gedaan in verband met een verandering aan het motorrijtuig waardoor de belasting hoger wordt, kan de ter zake van die verandering te weinig geheven belasting worden nageheven.

  • 2 De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het in het eerste lid bedoelde feit wordt geconstateerd.

  • 3 Indien blijkt dat:

    • a. het motorrijtuig over een gedeelte van de tijdsduur van de vier tijdvakken niet op naam heeft gestaan van degene die het motorrijtuig houdt;

    • b. voor het motorrijtuig over een gedeelte van de tijdsduur van de vier tijdvakken een schorsing als bedoeld in artikel 19 van toepassing is geweest; of

    • c. de verandering aan het motorrijtuig over een gedeelte van de tijdsduur van de vier tijdvakken niet was aangebracht, wordt over dat gedeelte de belasting niet nageheven.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt een maand gesteld op dertig dagen.

Artikel 34

  • 1 Bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven en de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan de belasting worden nageheven. Voor de toepassing van dit lid wordt een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven.

  • 2 De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag die voorafgaat aan de dag waarop het gebruik van de weg wordt geconstateerd.

  • 3 Indien blijkt dat het motorrijtuig over een gedeelte van de tijdsduur van twaalf maanden niet feitelijk ter beschikking heeft gestaan van degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg is geconstateerd, wordt over dat gedeelte de belasting niet nageheven.

  • 4 Indien blijkt dat een verandering aan het motorrijtuig waardoor een hoger bedrag aan belasting verschuldigd is dan vóór die verandering, niet was aangebracht over een gedeelte van de tijdsduur van twaalf maanden wordt over dat gedeelte de ter zake van die verandering meer verschuldigde belasting niet nageheven.

  • 6 De na te heffen belasting wordt verminderd met de belasting die over de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft voor het motorrijtuig is betaald en voorzover voor de belasting over die periode geen aanspraak op teruggaaf van belasting bestaat.

Artikel 35

  • 2 De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg wordt geconstateerd.

  • 3 Indien blijkt dat het motorrijtuig over een gedeelte van de tijdsduur van de vier tijdvakken niet op naam heeft gestaan van degene die het motorrijtuig houdt, wordt over dat gedeelte de belasting niet nageheven.

  • 5 De na te heffen belasting wordt verminderd met de belasting die over de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft voor het motorrijtuig is betaald en voorzover voor de belasting over die periode geen aanspraak op teruggaaf van belasting bestaat.

  • 6 Voor de heffing van de belasting wordt de schorsing als beëindigd beschouwd met ingang van de laatste dag van het tijdvak waarin het gebruik van de weg met het motorrijtuig is geconstateerd.

Artikel 35a

Indien

wordt de belasting waarvan krachtens artikel 20, tweede lid, teruggaaf is verleend alsmede de te weinig geheven belasting nageheven.

Artikel 36

  • 1 Bij constatering van het feit dat met betrekking tot een motorrijtuig waarvoor de belasting is betaald op de voet van artikel 23a, artikel 23b of artikel 30, niet wordt voldaan aan de bij of krachtens die artikelen gestelde voorwaarden, kan de belasting die zonder toepassing van die artikelen meer verschuldigd zou zijn geweest, worden nageheven.

HOOFDSTUK IIA. TERUGGAAF BEDRIJFSVOERTUIGENPARK

Afdeling 1. Recht op teruggaaf

Artikel 37a

  • 1 Op verzoek van de houder aan wie de inspecteur een vergunning heeft verleend voor een bedrijfsvoertuigenpark, kan teruggaaf worden verleend van een gedeelte van de belasting die is betaald voor de vrachtauto’s die deel uitmaken van het bedrijfsvoertuigenpark.

Afdeling 2. Vergunning bedrijfsvoertuigenpark

Artikel 37b

  • 1 De inspecteur kan op verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking een vergunning voor een bedrijfsvoertuigenpark verlenen.

  • 2 De vergunning kan slechts worden verleend indien is voldaan aan de navolgende voorwaarden.

    • a. Van het bedrijfsvoertuigenpark maken vrachtauto’s en één of meer aanhangwagens deel uit;

    • b. De vrachtauto’s en aanhangwagens die deel uitmaken van het bedrijfsvoertuigenpark worden gehouden door dezelfde houder;

    • c. De vrachtauto’s die deel uitmaken van het bedrijfsvoertuigenpark zijn voorzien van een koppelinrichting;

    • d. Geen der vrachtauto’s die deel uitmaken van het bedrijfsvoertuigenpark is bestemd voor het voortbewegen van een aanhangwagen waarvan een aanzienlijk deel van de massa, bij gelijkmatig verdeelde lading, door de vrachtauto wordt gedragen;

    • e. De aanhangwagens die deel uitmaken van het bedrijfsvoertuigenpark kunnen worden verbonden met elk van de vrachtauto’s die deel uitmaken van het bedrijfsvoertuigenpark;

    • f. De houder van de vrachtauto’s die deel uitmaken van het bedrijfsvoertuigenpark verklaart dat geen van de vrachtauto’s die deel uitmaakt van het bedrijfsvoertuigenpark zal worden verbonden met een aanhangwagen die geen deel uitmaakt van het bedrijfsvoertuigenpark;

    • g. In het bedrijfsvoertuigenpark staat het aantal vrachtauto’s in verhouding tot het aantal aanhangwagens ten minste als 3 staat tot 2; en

    • h. Een vrachtauto maakt deel uit van ten hoogste één bedrijfsvoertuigenpark.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van de verlening van de vergunning nadere voorwaarden en beperkingen worden gesteld.

  • 4

    • a. De vergunning geldt gedurende een jaar vanaf een door de houder te bepalen tijdstip en heeft betrekking op het bedrijfsvoertuigenpark dat wordt gevormd door de in de vergunning vermelde vrachtauto’s en aanhangwagens.

    • b. Gedurende het in onderdeel a genoemde jaar kan de inspecteur de vergunning onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen op verzoek wijzigen.

  • 5 De vergunning kan door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking worden ingetrokken ingeval:

    • a. bij herhaling niet wordt voldaan aan de voor de vergunning gestelde voorwaarden;

    • b. misbruik van de vergunning is gemaakt of een poging daartoe is gedaan;

    • c. de vergunninghouder daarom verzoekt.

Afdeling 3. Bedrag van de teruggaaf

Artikel 37c

  • 1 De teruggaaf bedraagt over het in artikel 37b, vierde lid, onderdeel a, bedoelde jaar het verschil tussen de betaalde belasting voor de vrachtauto's die in dat jaar of gedeelten daarvan deel hebben uitgemaakt van het bedrijfsvoertuigenpark en de som van de tarieven die per jaar of gedeelten daarvan voor die vrachtauto's ingevolge de richtlijn minimaal zouden moeten worden betaald, met dien verstande dat per vrachtauto het hoogste tarief wordt genomen van de tarieven die zouden gelden in combinatie met elk van de in het bedrijfsvoertuigenpark opgenomen aanhangwagens. Indien het hoogste tarief per jaar volgens de richtlijn lager zou zijn dan  € 246,12 bepaalt de inspecteur dat tarief op  € 246,12 of op het evenredig deel daarvan dat overeenstemt met het deel van het jaar waarover de belasting is geheven.

  • 2 De inspecteur beslist op een verzoek om teruggaaf bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Afdeling 4. Boetebepaling

Artikel 37d

Bij constatering van gebruik van de weg met een vrachtauto die deel uitmaakt van een bedrijfsvoertuigenpark en die is verbonden met een aanhangwagen die geen deel uitmaakt van het bedrijfsvoertuigenpark:

  • a. is artikel 37c met betrekking tot de vrachtauto gedurende het in artikel 37b, vierde lid, onderdeel a, bedoelde jaar niet van toepassing; en

  • b. kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking een boete opleggen van ten hoogste € 453. De boete wordt geheven en ingevorderd als ware zij belasting. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete vervalt door verloop van vijf jaren na afloop van het in artikel 37b, vierde lid, onderdeel a, bedoelde jaar.

Afdeling 5. Aanvullende bepalingen

Artikel 37e

Voor de toepassing van het in dit hoofdstuk bepaalde, wordt de toegestane maximum massa van een aanhangwagen afgerond tot het naaste duizendtal kilogrammen, met dien verstande dat een gedeelte van 1000 kg naar beneden wordt afgerond.

Artikel 37f

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ten aanzien van de wijze en het tijdstip waarop de in dit hoofdstuk genoemde verzoeken worden ingediend, ten aanzien van de in de verzoeken te verstrekken gegevens, en ten aanzien van het overigens in dit hoofdstuk bepaalde.

Hoofdstuk III. Autobussen

Afdeling 2. Wijze van heffing

Artikel 40

  • 1 Het tijdvak waarover de belasting moet worden betaald is drie of twaalf maanden.

  • 2 Een tijdvak vangt aan met ingang van de eerste of de zestiende dag van een kalendermaand.

  • 3 Voor een in het buitenland geregistreerde autobus van een houder die niet in Nederland zijn hoofdverblijf heeft of is gevestigd welke autobus in Nederland feitelijk ter beschikking staat kan de belasting, in afwijking van het bepaalde in het eerste en het tweede lid, ook worden betaald over een tijdvak van 1, 3 of 15 dagen.

Artikel 41

  • 1 De belasting moet op aangifte worden voldaan.

Artikel 42

In afwijking van het in deze afdeling bepaalde bedraagt de belasting nihil voor een autobus die is ingericht en bestemd om uitsluitend te worden aangedreven door een elektromotor mits de elektrische energie uitsluitend door een batterij of door een brandstofcel wordt geleverd, of door een verbrandingsmotor die kan worden gevoed met waterstof.

Afdeling 3. Teruggaaf en verrekening

Artikel 43

  • 1 Teruggaaf van belasting wordt verleend over de op het tijdstip van een daartoe strekkend verzoek nog niet ingetreden halve maanden van het tijdvak.

  • 2 In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt onder een halve maand verstaan een periode van de eerste tot en met de vijftiende dan wel van de zestiende tot en met de laatste dag van een kalendermaand.

Artikel 44

  • 1 Bij vervanging van een autobus door een andere autobus wordt de voor de vervangen autobus betaalde belasting, voorzover deze betrekking heeft op de nog niet verstreken halve maanden van het tijdvak, op verzoek verrekend met de belasting over die halve maanden voor de vervangende autobus. Voorzover de voor verrekening in aanmerking komende belasting de voor het vervangende motorrijtuig verschuldigde belasting overtreft, vindt teruggaaf van het verschil in belasting plaats met dien verstande, dat deze teruggaaf alleen wordt verleend over nog niet ingetreden halve maanden.

  • 2 Een autobus die een zodanige verandering heeft ondergaan dat de verschuldigde belasting hoger of lager is dan die vóór de verandering aan het motorrijtuig wordt voor de toepassing van het eerste lid geacht te zijn vervangen.

Artikel 45

  • 1 De inspecteur beslist op het verzoek om teruggaaf of verrekening bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 2 Bedragen van € 5 en minder worden niet terugbetaald.

Afdeling 4. Tarief

Artikel 47

  • 1 Voor een autobus bedraagt de belasting, met overeenkomstige toepassing van artikel 22:

    bij een eigen massa in kilogrammen van

    over een tijdvak van drie maanden

    vermeerderd met

    per 100 kg eigen massa boven

    1000 of minder

    € 27,24

       

    1100 tot en met 2600

    € 30,73

    € 3,50

    1 100 kg

    2700 en meer

    € 86,20

    € 1,13

    2 700 kg

Artikel 48

Voor een in het buitenland geregistreerde autobus van een houder die niet in Nederland zijn hoofdverblijf heeft of is gevestigd dat in Nederland feitelijk ter beschikking staat is artikel 26 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 49

De belasting over een tijdvak van twaalf maanden bedraagt het viervoud van die over een tijdvak van drie maanden, verminderd met € 3 per tijdvak van drie maanden.

Afdeling 5. Naheffing

Artikel 52

  • 1 Bij constatering van het feit dat met een autobus op de weg wordt gereden waarvoor de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan de belasting worden nageheven.

  • 2 De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de laatste dag van de halve maand waarin het rijden op de weg wordt geconstateerd.

  • 3 Indien blijkt dat de autobus over een gedeelte van de tijdsduur van twaalf maanden niet op naam heeft gestaan van degene die het motorrijtuig houdt, wordt over dat gedeelte de belasting niet nageheven.

  • 4 De na te heffen belasting wordt verminderd met de belasting die over de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft voor de autobus is betaald en voorzover voor de belasting over die periode geen aanspraak op teruggaaf van belasting bestaat.

  • 6 De naheffingsaanslag wordt opgelegd aan de bestuurder ingeval degene die de autobus houdt aannemelijk maakt, dat daarvan tegen zijn wil is gebruik gemaakt en hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

Hoofdstuk IV. Personenauto's, bestelauto’s en autobussen, verbonden met een aanhangwagen

[Vervallen per 01-01-2007]

Hoofdstuk V. Motorrijtuigen in een bedrijfsvoorraad of bij een herstelbedrijf

Afdeling 2. Wijze van heffing

Artikel 63

  • 1 Het tijdvak waarover de belasting moet worden betaald is drie maanden.

  • 2 Het tijdvak vangt aan met ingang van de dag van dagtekening van de tenaamstelling van het kentekenbewijs behorende bij een kenteken als bedoeld in artikel 62 en telkenmale drie maanden later.

Afdeling 3. Aangifte

Artikel 65

De aanvraag om afgifte van een kentekenbewijs behorende bij een kenteken als bedoeld in artikel 62 wordt aangemerkt als het doen van aangifte. De aangifte geldt voor de tijdvakken dat het bijzondere kenteken te naam is gesteld in het kentekenregister als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Wegenverkeerswet 1994.

Afdeling 4. Teruggaaf

Artikel 66

  • 1 Teruggaaf van belasting wordt verleend over de tijdvakken die nog niet zijn aangevangen op het tijdstip waarop de tenaamstelling van een kentekenbewijs behorende bij een kenteken als bedoeld in artikel 62 vervalt, alsmede over het lopende tijdvak, voorzover dit op dat tijdstip niet is verstreken.

Afdeling 5. Tarief

Artikel 67

Voor een kenteken als bedoeld in artikel 62 bedraagt de belasting over een tijdvak van drie maanden het bedrag, opgenomen in artikel 23, eerste lid, voor een personenauto met een eigen massa van 1000 kg.

Artikel 68

De belasting die voor een kenteken als bedoeld in artikel 62 in één keer over vier aaneensluitende tijdvakken wordt betaald, wordt per tijdvak van drie maanden verminderd met € 3.

Afdeling 6. Naheffing

Artikel 69

  • 1 Indien met betrekking tot een motorrijtuig uit een bedrijfsvoorraad of een motorrijtuig dat voor het verrichten van werkzaamheden daaraan bij een herstelbedrijf is, niet is voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, gestelde voorwaarden, kan de belasting worden nageheven.

  • 2 De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag waarvan wordt geconstateerd dat op die dag niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, gestelde voorwaarden.

  • 3 Indien met het motorrijtuig gebruik wordt gemaakt van de weg zonder dat aan de in het tweede lid bedoelde voorwaarden wordt voldaan, wordt de naheffingsaanslag opgelegd aan de bestuurder ingeval degene tot wiens bedrijfsvoorraad het motorrijtuig behoort of degene die het herstelbedrijf uitoefent aannemelijk maakt, dat van het motorrijtuig tegen zijn wil gebruik is gemaakt en hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

Hoofdstuk VI. Vrijstellingen

Artikel 71

  • 1 Vrijstelling van belasting wordt op verzoek verleend voor:

    • a. motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van zieken en gewonden en die als zodanig uiterlijk herkenbaar zijn;

    • b. motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van een stoffelijk overschot;

    • c. motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van zieke en gewonde dieren en die als zodanig uiterlijk herkenbaar zijn.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot hetgeen wordt verstaan onder de inrichting en de uiterlijke herkenbaarheid van de motorrijtuigen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De inspecteur beslist op een verzoek om vrijstelling van belasting bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 72

  • 1 Vrijstelling van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, verleend voor motorrijtuigen:

    • a. [Red: vervallen;]

    • b. die 25 jaar en ouder zijn en die, voorzover het vrachtauto’s of autobussen betreft, niet bedrijfsmatig worden gebruikt;

    • c. die uitsluitend worden gebruikt voor defensie of door de politie;

    • d. die uitsluitend worden gebruikt door de brandweer en als zodanig uiterlijk herkenbaar zijn;

    • e. [Red: vervallen;]

    • f. [Red: vervallen;]

    • g. [Red: vervallen;]

    • h. die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt als vuilniswagen, kolkenzuiger of straatveegwagen;

    • i. [Red: vervallen;]

    • j. die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen;

    • k. [Red: vervallen;]

    • l. waarmee gewoonlijk slechts over een geringe afstand gebruik van de weg wordt gemaakt;

    • m. waarmee met het oog op een ingevolge hoofdstuk V van de Wegenverkeerswet 1994 te verrichten keuring van het motorrijtuig tijdens een voor het motorrijtuig geldende schorsing gebruik van de weg wordt gemaakt op de dag waarop dat motorrijtuig naar aanleiding van de aanvraag van een keuringsbewijs aan een keuring wordt onderworpen; of

    • n. die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer 2000 geldige vergunning, dan wel voorzover afgegeven een vergunningbewijs, zijn bestemd om daarmee als personenauto openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt.

  • 2 De voorwaarde dat het motorrijtuig wordt gehouden door een openbaar lichaam kan in de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur alleen worden gesteld voor de vrijstellingen genoemd in het eerste lid, onderdeel c.

Artikel 73

Vrijstelling van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, verleend voor motorrijtuigen die:

  • a. zijn geregistreerd in het buitenland en in Nederland feitelijk ter beschikking staan van natuurlijke personen die hun hoofdverblijf buiten Nederland hebben;

  • b. zijn geregistreerd in het buitenland en door een aldaar gevestigde werkgever ter beschikking zijn gesteld aan een als werknemer bij hem in dienst zijnde in Nederland wonende persoon;

  • c. zijn geregistreerd in het buitenland en worden gebruikt door in Nederland wonende personen die elders dan in Nederland:

    • - hoofd zijn van een eenmansbedrijf, of

    • - lid zijn van een maatschap, of

    • - bestuurder, vennoot of aandeelhouder zijn van een onderneming, opgericht in de vorm van een vennootschap;

  • d. zijn geregistreerd in het buitenland en in Nederland ten hoogste twee weken feitelijk ter beschikking staan van een houder die in Nederland zijn hoofdverblijf heeft of is gevestigd.

Artikel 74

  • 1 Vrijstelling van een gedeelte van de belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, verleend voor vrachtauto’s die worden gebezigd in het gecombineerde rail-wegvervoer van goederen tussen lidstaten van de Europese Unie. De vrijstelling wordt verleend voor het gedeelte van de over een tijdvak verschuldigde belasting dat overeenkomt met het aantal dagen van het tijdvak waarop de vrachtauto en de aanhangwagen per trein zijn vervoerd.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt een maand gesteld op dertig dagen.

Artikel 76

  • 1 Bij constatering van het feit dat met betrekking tot een motorrijtuig ten onrechte een vrijstelling van belasting is verleend dan wel niet wordt voldaan aan de voor een vrijstelling gestelde voorwaarden kan de belasting worden nageheven.

  • 2 De na te heffen belasting wordt berekend over:

    • a. een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het in het eerste lid bedoelde feit wordt geconstateerd, of

    • b. , ingeval het een motorrijtuig betreft waarvoor de vrijstelling van artikel 72, eerste lid, onderdeel n, is verleend maar uit een boekenonderzoek blijkt dat deze vrijstelling ten onrechte is verleend, de tijdsduur waarover deze vrijstelling blijkens het boekenonderzoek ten onrechte is verleend.

  • 3 Indien blijkt dat het motorrijtuig over een gedeelte van de tijdsduur waarover de na te heffen belasting wordt berekend, niet op naam heeft gestaan van degene die het motorrijtuig houdt, wordt over dat gedeelte de belasting niet nageheven.

  • 4 De na te heffen belasting wordt verminderd met de belasting die over de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft voor het motorrijtuig is betaald en voorzover voor de belasting over die periode geen aanspraak op teruggaaf van belasting bestaat.

  • 5 Voor de toepassing van dit artikel wordt een maand gesteld op dertig dagen.

Artikel 77

  • 1 In het geval, bedoeld in artikel 76, tweede lid, onderdeel b, vervalt de bevoegdheid tot naheffen door verloop van vijf jaren na het eind van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.

Hoofdstuk VII. Controle

Artikel 78

Op eerste vordering van ambtenaren van de rijksbelastingdienst of van opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat te doen stilstaan.

Artikel 79

  • 1 De in artikel 78 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een motorrijtuig te onderwerpen aan een onderzoek en het daartoe te brengen of te doen brengen naar een nabij gelegen plaats. De bestuurder van het motorrijtuig en bij diens afwezigheid degene die het motorrijtuig houdt, is verplicht desgevorderd zijn voor het onderzoek en het vervoer noodzakelijke medewerking te verlenen en de ambtenaren met het motorrijtuig te vervoeren.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een met een motorrijtuig verbonden aanhangwagen.

Hoofdstuk VIII. Bijzondere bepalingen

Artikel 80

Behoudens wettige bevoegdheid tot heffing van tol, de bevoegdheid van de provincies ingevolge de Provinciewet tot het heffen van opcenten op de motorrijtuigenbelasting, de bevoegdheid ingevolge de Wet bereikbaarheid en mobiliteit van provincies, gemeenten en waterschappen tot het instellen van het toltarief en de bevoegdheid van gemeenten ingevolge de Gemeentewet tot het heffen van parkeerbelastingen, wordt ter zake van het gebruik van de weg met motorrijtuigen geen belasting geheven door andere publiekrechtelijke lichamen dan het Rijk.

Artikel 82

Het bedrag aan belasting en de daarop geheven toeslagen en opcenten tezamen wordt naar beneden afgerond op gehele euro’s. Bedragen met betrekking tot een teruggaaf van belasting worden naar boven afgerond op gehele euro’s.

Artikel 83

  • 1 Bij wijziging van het tarief van de belasting vindt de tariefwijziging geen toepassing voor het op het tijdstip met ingang waarvan de wijziging van toepassing is, nog niet verstreken gedeelte van het in artikel 10, dan wel artikel 11, tweede lid, bedoelde tijdvak, dan wel het in artikel 40, eerste lid, bedoelde tijdvak van drie maanden.

  • 2 Indien de belasting op de voet van artikel 16, dan wel artikel 40, eerste lid, in één keer wordt betaald over vier aaneensluitende tijdvakken, wordt het eerste lid toegepast op het tijdvak dat nog niet geheel is verstreken en wordt aanvullend belasting betaald danwel teruggaaf van belasting verleend voor de resterende aaneensluitende tijdvakken na dat tijdvak.

  • 3 De aanvullende betaling, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan voor het einde van het eerste of enige tijdvak van de resterende aaneensluitende tijdvakken.

  • 4 De teruggaaf, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan voor het einde van het eerste of enige tijdvak van de resterende aaneensluitende tijdvakken bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 5 Voor de toepassing van dit artikel wordt het tijdvak van twaalf maanden, bedoeld in artikel 40, eerste lid, geacht te bestaan uit vier tijdvakken van drie maanden.

  • 6 Bedragen van € 10 en minder worden niet terugbetaald.

Artikel 84

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering van een juiste toepassing van de wet nadere regels worden gesteld ter aanvulling van in deze wet geregelde onderwerpen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 16 december 1993

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

M. J. J. van Amelsvoort

Uitgegeven de elfde januari 1994

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin