Overlegbesluit onderwijspersoneel

[Regeling vervallen per 01-01-2014.]
Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 21-04-2004 en zichtdatum 21-04-2004.
Geldend van 01-01-2004 t/m 30-04-2004

Besluit van 4 februari 1994, houdende regeling van de wijze waarop met de daarvoor in aanmerking komende organisaties van overheids- en onderwijspersoneel overleg wordt gevoerd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van het personeel van instellingen voor onderwijs en onderzoek

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van 15 juli 1993, nr. 93044110, Aspectdirectie Arbeidsvoorwaardenbeleid en Beroepskwaliteit;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet 1929, artikel 4a, eerste lid, van de Experimentenwet onderwijs, artikel 61, eerste lid, van de Wet op de onderwijsverzorging, artikel 43 van de Wet op het basisonderwijs, artikel 52 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, artikel 40, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 9, tweede lid, van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991, de artikelen 2.51, eerste lid, en 2.59 van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, artikel 4.3, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en artikel 14 van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek;

De Raad van State gehoord (advies van 17 november 1993, nr. W05.93.0442);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van 28 januari 1994, nr. 94000858, Aspectdirectie Arbeidsvoorwaardenbeleid en Beroepskwaliteit;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Overlegbesluit onderwijspersoneel

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

§ 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Artikel 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

In dit besluit wordt verstaan onder:

2. De Sectorcommissie Onderwijspersoneel

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Artikel 2. De Sectorcommissie, taak en bevoegdheden

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Er is een Sectorcommissie Onderwijspersoneel voor overleg in zaken betreffende de rechtspositie van het personeel werkzaam bij instellingen.

  • 2 Zij ressorteert onder Onze Minister.

  • 3 Met de Sectorcommissie wordt door of namens Onze Minister met betrekking tot het personeel van instellingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, onder 1 en 4, indien op die instellingen het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel van toepassing is, overleg gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van het personeel, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd.

  • 4 Met de Sectorcommissie wordt door of namens Onze Minister met betrekking tot het personeel van instellingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, onder 2 en 4, indien op die instellingen het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel niet van toepassing is, overleg gepleegd over:

    • a. de algemene salarisontwikkeling,

    • b. de mutaties in de algemene arbeidsduur,

    • c. de mutaties in algemeen aanvullende aanspraken met betrekking tot ziekte en werkloosheid voor zover die uitgaan boven de wettelijke aanspraken van de werknemersverzekeringen,

    • d. de overige arbeidsvoorwaarden, waarover partijen afspraken hebben gemaakt of willen maken.

  • 5 Met betrekking tot onderwerpen als bedoeld in het vierde lid onder a, b en c, is artikel 11 van toepassing. Artikel 11 is niet van toepassing met betrekking tot onderwerpen als bedoeld in het vierde lid onder d.

  • 6 Het derde en het vierde lid blijven buiten toepassing ten aanzien van:

    • a. aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van al het overheidspersoneel waaromtrent overleg als bedoeld in de Regeling overleg Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid is gevoerd met de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid, welke aangelegenheden mede van algemeen belang zijn voor de rechtstoestand van het onderwijspersoneel, tenzij in het overleg over deze aangelegenheden is voorzien in een bevoegdheid om aanvullende of afwijkende voorzieningen te treffen ten behoeve van het onderwijspersoneel;

    • b. aangelegenheden als bedoeld onder a, zolang het overleg met de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid nog niet heeft plaatsgevonden, tenzij het aangelegenheden betreft waaromtrent Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid zijn overeengekomen dat het overleg dienaangaande voor de sector Onderwijs en Wetenschappen met de Sectorcommissie gevoerd zal worden.

Artikel 3. Samenstelling van de Sectorcommissie

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 De Sectorcommissie bestaat uit vertegenwoordigers van de volgende centrales: de Algemene Centrale van Overheidspersoneel, de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijspersoneel, het Ambtenarencentrum en de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid en Onderwijs, Bedrijven en Instellingen. Elk van deze centrales is bevoegd vier leden en vier plaatsvervangende leden aan te wijzen.

  • 2 Van overeenkomstig het eerste lid gedane aanwijzingen doen de centrales mededeling aan Onze Minister en aan de voorzitter SCOP.

Artikel 4. De voorzitter van het overleg

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Het overleg met de Sectorcommissie staat onder leiding van de voorzitter SCOP, die door Onze Minister wordt aangewezen en die hem vertegenwoordigt.

    Onze Minister kan één of meer plaatsvervangende voorzitters aanwijzen.

  • 2 De voorzitter SCOP kan bij het overleg terzijde worden gestaan door adviseurs die door Onze Minister zijn aangewezen.

Artikel 5. Incidentele deelnemers aan het overleg en bijstand door deskundigen

[Vervallen per 09-11-2001]

Artikel 6. Het secretariaat

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Het secretariaat van het overleg met de Sectorcommissie wordt gevoerd door een door Onze Minister benoemde of aangewezen secretaris, die onder leiding van de voorzitter SCOP mede ter beschikking staat van de Sectorcommissie. De benoeming of aanwijzing van de secretaris geschiedt na overleg met de Sectorcommissie.

  • 2 Van het ter vergadering met de Sectorcommissie behandelde worden door de secretaris notulen gemaakt, die gelijktijdig worden toegezonden aan de voorzitter, de hem eventueel bij het overleg ter zijde staande adviseurs en aan de leden en de plaatsvervangende leden van de Sectorcommissie. De eerste volzin is eveneens van toepassing ten aanzien van de leden van de vaste afdelingen van de Sectorcommissie, die niet tevens lid of plaatsvervangend lid van de Sectorcommissie zijn.

  • 3 De secretaris van het overleg met de Sectorcommissie verleent zijn bemiddeling om aan de leden een lokaliteit beschikbaar te stellen, indien deze leden daartoe een verzoek doen ten behoeve van een door hen te houden beraadslaging.

  • 4 De secretaris draagt er zorg voor dat de Sectorcommissie in afschrift alle stukken ontvangt welke worden toegezonden aan het Werkgeversoverleg.

  • 5 Het eerste lid, het tweede lid, eerste volzin, en het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de afdelingen en werkgroepen.

§ 3. De afdelingen en werkgroepen van de Sectorcommissie

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Artikel 7. De afdelingen en werkgroepen, samenstelling, voorzitter, taak en bevoegdheden

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 De Sectorcommissie kan in overeenstemming met de voorzitter SCOP afdelingen instellen waarnaar zij onderwerpen ter afhandeling kan verwijzen.

  • 2 De Sectorcommissie kan in overeenstemming met de voorzitter SCOP werkgroepen instellen waarnaar zij onderwerpen ter voorbereiding van het overleg in de Sectorcommissie verwijst.

  • 3 De Sectorcommissie regelt de samenstelling der afdelingen en werkgroepen.

  • 4 De voorzitter SCOP wijst de voorzitter en desgewenst de plaatsvervangend voorzitter van een afdeling of werkgroep aan. Zij kunnen bij het overleg terzijde worden gestaan door adviseurs die door Onze Minister zijn aangewezen.

  • 5 Het tweede lid en, voor zover het werkgroepen betreft, het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vaste afdelingen van de Sectorcommissie, onderscheidenlijk de voorzitters van die afdelingen.

  • 7 De Sectorcommissie verwijst in elk geval die onderwerpen ter afhandeling naar een vaste afdeling, welke uitsluitend betrekking hebben op de groep of groepen van onderwijspersoneel waarvoor de desbetreffende afdeling is ingesteld.

  • 8 Het zevende lid is niet van toepassing indien alle centrales in de Sectorcommissie met betrekking tot een onderwerp als bedoeld in dat lid van oordeel zijn dat het overleg daarover, gelet op het gewicht ervan, in de Sectorcommissie dient plaats te vinden.

§ 4. Procedures en gevolgen van het overleg

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Artikel 10. Standpuntbepaling

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 De Sectorcommissie stelt haar standpunt vast over de haar voorgelegde dan wel op haar verzoek in het overleg behandelde aangelegenheden.

  • 2 Over aangelegenheden waarover Onze Minister overleg voert met het Werkgeversoverleg, geeft de Sectorcommissie haar standpunt na afronding van het overleg met het Werkgeversoverleg. De Sectorcommissie is bevoegd om haar moverende redenen van de eerste volzin af te wijken.

  • 3 Het standpunt van de Sectorcommissie wordt bepaald bij eenvoudige meerderheid van stemmen. Elke centrale brengt één stem uit.

  • 4 Voor zover omtrent enig onderwerp in de Sectorcommissie een minderheidsstandpunt blijkt, wordt hiervan in de in artikel 21, eerste lid, bedoelde kennisgeving mededeling gedaan, alsook van de overwegingen, waarmee de onderscheidene standpunten zijn ondersteund.

  • 5 De voorzitter, de leden en plaatsvervangende leden van de vaste afdelingen worden, voorzover het aangelegenheden betreft die uitsluitend betrekking hebben op de groep of groepen van onderwijspersoneel waarvoor deze afdelingen zijn ingesteld, door de voorzitter SCOP op de hoogte gesteld van de bij de Sectorcommissie aanhangig gemaakte aangelegenheden.

  • 6 Een afdeling of werkgroep stelt haar standpunt vast over de haar voorgelegde in het overleg behandelde aangelegenheden. Het tweede tot en met het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 7 De voorzitter SCOP brengt het standpunt van de afdeling of werkgroep schriftelijk ter kennis van de leden en plaatsvervangende leden van de Sectorcommissie.

Artikel 11. Gevolgen van het overleg

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Voorstellen in aangelegenheden waarover ingevolge artikel 2 overleg moet worden gepleegd en waaromtrent in het overleg geen overeenstemming is bereikt met de meerderheid van de centrales, worden niet ten uitvoer gelegd, voor zover het betreft:

    • a. voorstellen met betrekking tot de bestemming van gelden die in het overleg met de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid ten behoeve van de arbeidsvoorwaarden voor het onderwijspersoneel beschikbaar zijn gesteld;

    • b. voorstellen strekkende tot invoering of wijziging van een regeling met rechten of verplichtingen van individuele leden van het onderwijspersoneel.

  • 2 Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op voorstellen strekkende tot:

    • a. invoering of wijziging van een wettelijke regeling die betrekking heeft op alle burgers of alle werknemers, waaronder begrepen het onderwijspersoneel;

    • b. invoering of wijziging van een wettelijke regeling voor het onderwijspersoneel met een overeenkomstige inhoud als een voorstel tot invoering of wijziging van een wettelijke regeling die betrekking heeft op werknemers die krachtens arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek werkzaam zijn;

    • c. van toepassing verklaring op het onderwijspersoneel van een wettelijke regeling die betrekking heeft op werknemers die krachtens arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek werkzaam zijn en met die van toepassing verklaring samenhangende wijzigingen in voor het onderwijspersoneel geldende regelingen, een en ander mits het totaal van rechten en verplichtingen van dat personeel over het geheel beoordeeld niet ongunstiger wordt;

    • d. implementatie van verplichtingen voortvloeiend uit een internationaal verdrag.

  • 3 Indien na toepassing van artikel 10, derde of zesde lid, en, in voorkomende gevallen, de artikelen 13 en 14, eerste en derde of tweede en derde lid, blijkt dat in het overleg over een voorstel als bedoeld in het eerste lid de stemmen tussen de centrales staken en de deelnemers aan het overleg geen gebruik maken van de mogelijkheid om een advies of een arbitrale uitspraak als bedoeld in artikel 16, eerste lid, te vragen of, indien het een vaste afdeling betreft, te doen vragen, kan Onze Minister, in afwijking van het eerste lid, besluiten dat het voorstel ten uitvoer zal worden gebracht. Ten aanzien van dat besluit is artikel 21, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

§ 5. Geschillenregeling

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Artikel 12. Algemene bepaling

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Deze paragraaf is van toepassing op in het overleg met de Sectorcommissie gerezen geschillen inzake aangelegenheden die in overeenstemming met artikel 2 aan de Sectorcommissie zijn voorgelegd, waaronder begrepen geschillen inzake de toepassing van artikel 2 en artikel 11, eerste en tweede lid, respectievelijk op in het overleg met een vaste afdeling van de Sectorcommissie gerezen geschillen inzake onderwerpen die door de Sectorcommissie ter afhandeling naar die afdeling zijn verwezen, waaronder begrepen geschillen inzake de toepassing van artikel 11, eerste en tweede lid.

Artikel 13. Geen overeenstemming

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Indien de voorzitter SCOP of de voorzitter van een vaste afdeling, dan wel één of meer van de centrales, tijdens het overleg in de Sectorcommissie, respectievelijk een vaste afdeling, tot het oordeel komen dat het overleg niet tot een uitkomst zal leiden die de instemming van alle deelnemers aan dat overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen drie dagen nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de voorzitter van een andere afdeling dan bedoeld in het eerste lid, of één of meer van de centrales, tijdens het overleg in deze afdeling over een onderwerp dat ter afhandeling naar deze afdeling is verwezen, tot het in het eerste lid bedoelde oordeel komen. De centrale, de centrales of de voorzitter die het betreft, brengen het in het eerste lid bedoelde oordeel binnen de in dat lid gestelde termijn tevens schriftelijk ter kennis van de voorzitter SCOP.

Artikel 14. Buitengewone vergadering

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Binnen vijf dagen na de kennisgeving, bedoeld in artikel 13, eerste lid, schrijft de voorzitter die het aangaat een buitengewone vergadering uit van het overlegorgaan waarin het geschil is gerezen. De vergadering moet worden gehouden binnen zeven dagen nadat deze is uitgeschreven.

  • 2 Binnen vijf dagen na de kennisgeving, bedoeld in artikel 13, tweede lid, schrijft de voorzitter SCOP een buitengewone vergadering uit van de Sectorcommissie. De vergadering moet worden gehouden binnen zeven dagen nadat deze is uitgeschreven.

  • 3 Tenzij door de desbetreffende voorzitter en de centrales wordt besloten het overleg voort te zetten, dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is.

  • 4 Een in de Sectorcommissie gerezen geschil kan zowel door de voorzitter SCOP als door de Sectorcommissie voor advies bij de Advies- en Arbitragecommissie aanhangig worden gemaakt. Het geschil kan aan arbitrage worden onderworpen, indien daarover overeenstemming bestaat tussen alle deelnemers aan het overleg in de Sectorcommissie.

  • 5 Een in de Sectorcommissie gerezen geschil over de vraag of bij een voorstel als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder c, voldaan wordt aan de voorwaarde dat het totaal van rechten en verplichtingen van het onderwijspersoneel over het geheel beoordeeld niet ongunstiger wordt, wordt onderworpen aan arbitrage.

  • 6 Een in een vaste afdeling gerezen geschil kan zowel door de voorzitter van die afdeling als door de meerderheid van de centrales in die afdeling aan de Sectorcommissie worden voorgelegd, met het verzoek dat geschil bij de Advies- en Arbitragecommissie aanhangig te maken. Een verzoek als evenbedoeld wordt ingediend binnen drie dagen na een vergadering als bedoeld in het eerste lid.

  • 7 De voorzitter SCOP schrijft binnen drie dagen na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het zesde lid een buitengewone vergadering van de Sectorcommissie uit, welke moet worden gehouden binnen vijf dagen nadat deze is uitgeschreven. In die vergadering wordt nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag of het voorgelegde geschil voor advies of voor arbitrage aan de Advies- en Arbitragecommissie zal worden voorgelegd. Het vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 8 Indien in het overleg met de Sectorcommissie, bedoeld in het zevende lid, wordt geconstateerd dat de mogelijkheden voor nader overleg nog niet zijn uitgeput, kan de Sectorcommissie de vaste afdeling die het betreft verzoeken het overleg voort te zetten.

Artikel 15. Procedures

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Een verzoek om advies als bedoeld in artikel 14, vierde of zevende lid, wordt binnen drie dagen na een buitengewone vergadering van de Sectorcommissie als bedoeld in dat artikel, ter kennis gebracht van de voorzitter van de Advies- en Arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg in de Sectorcommissie die zich voor inwinning van advies hebben uitgesproken en bevat tenminste het onderwerp en de inhoud van het geschil.

  • 2 Indien in een vergadering als bedoeld in het eerste lid geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg in de Sectorcommissie over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen drie dagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de Advies- en Arbitragecommissie. In geval het geschil in een vaste afdeling is gerezen, is de eerste volzin van toepassing ten aanzien van de desbetreffende deelnemers aan het overleg in die afdeling.

  • 3 De eerste volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het onderwerpen van het geschil aan een arbitrale uitspraak. Het verzoek daartoe wordt ondertekend door alle deelnemers aan het overleg in de Sectorcommissie en dient tenminste te bevatten:

    • a. het onderwerp en de inhoud van het geschil;

    • b. de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent onderwerp en inhoud van het geschil.

  • 4 In geval het geschil in een vaste afdeling is gerezen, is het derde lid, onder b, van toepassing ten aanzien van de deelnemers aan het overleg in die afdeling.

Artikel 16. Advies- en Arbitragecommissie

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Geschillen welke ingevolge artikel 13, 14 en 15 voor het inwinnen van advies in aanmerking komen dan wel aan arbitrage zijn onderworpen, worden voorgelegd aan de Advies- en Arbitragecommissie.

  • 2 Ten aanzien van de samenstelling van de Advies- en Arbitragecommissie is artikel 110g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de Advies- en Arbitragecommissie voor de behandeling van een in het overleg met de Sectorcommissie gerezen geschil wordt uitgebreid met twee leden die worden benoemd door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Van deze leden wordt één lid benoemd op voordracht van de voorzitter SCOP en één lid op voordracht van de Sectorcommissie.

  • 3 Uitgesloten van het lidmaatschap en plaatsvervangend lidmaatschap zijn:

    • a. personen die lid dan wel plaatsvervangend lid zijn van de Sectorcommissie of van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid;

    • b. personen die bestuurslid zijn van, dan wel werkzaam zijn bij een centrale of een daarbij aangesloten vereniging;

    • c. personen die werkzaam zijn bij de ministeries en de daaronder ressorterende instellingen, diensten en bedrijven, wier onafhankelijkheid en onpartijdigheid op grond van hun dienstverband door de deelnemers aan het overleg onvoldoende wordt geacht.

    Deze personen zijn eveneens uitgesloten van het lidmaatschap of plaatsvervangend lidmaatschap gedurende de periode van twee jaar na beëindiging van het lidmaatschap onder a en b bedoeld, alsmede na beëindiging van de werkzaamheden bedoeld onder b en c.

Artikel 17. Werkwijze van de Advies- en Arbitragecommissie

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Ten aanzien van de werkwijze van de Advies- en Arbitragecommissie is artikel 110h van het Algemeen Rijksambtenarenreglement van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18. Beslissing van de Advies- en Arbitragecommissie

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 De Advies- en Arbitragecommissie besluit bij meerderheid van stemmen.

  • 2 Het advies of de arbitrale uitspraak moet inhouden:

    • a. de namen van de deelnemers die het advies of de arbitrale uitspraak hebben aangevraagd;

    • b. een overzicht van de standpunten van alle deelnemers over het onderwerp en de inhoud van het geschil;

    • c. het advies dan wel de arbitrale uitspraak en de redenen die daaraan ten grondslag liggen.

  • 3 Het advies of de arbitrale uitspraak wordt gedagtekend en door ieder der optredende leden van de Advies- en Arbitragecommissie ondertekend.

Artikel 19. Verdere procedure

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het geschil voortgezet.

Artikel 20. Bindende kracht

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

De arbitrale uitspraak van de Advies- en Arbitragecommissie heeft bindende kracht.

§ 6. Nadere bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Artikel 21. Kennisgeving van de standpunten

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 De voorzitter SCOP brengt het standpunt van de Sectorcommissie dan wel de afdeling waarnaar de Sectorcommissie een onderwerp ter afhandeling heeft verwezen, schriftelijk, met het advies van de werkgroep of werkgroepen en de Advies- en Arbitragecommissie, in geval dit is uitgebracht, ter kennis van Onze Minister en van Onze Ministers van Financiën en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

  • 2 Van het besluit omtrent een onderwerp waarover de Sectorcommissie haar standpunt heeft bepaald, wordt door Onze Minister aan de voorzitter SCOP schriftelijk mededeling gedaan. Indien wordt afgeweken van het meerderheidsstandpunt van de commissie, worden tevens de redenen van die afwijking vermeld.

  • 3 De voorzitter SCOP doet van het in het tweede lid bedoelde besluit en eventuele redenen van afwijking schriftelijk mededeling aan de leden en plaatsvervangende leden van de Sectorcommissie en aan de voorzitter, de leden en plaatsvervangende leden van de betrokken afdelingen of werkgroepen.

Artikel 22. Orde in het overleg

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 In het overleg tussen de leden van de Sectorcommissie en de voorzitter SCOP kan desgewenst een reglement van orde worden vastgesteld.

  • 2 Het overleg met de Sectorcommissie wordt gevoerd op een plaats, dag en uur, door de voorzitter na overleg met de commissie te bepalen.

  • 3 Indien een lid van de Sectorcommissie, onder vermelding van hetgeen hij behandeld wenst te zien, de voorzitter verzoekt daartoe een vergadering uit te schrijven, belegt de voorzitter deze zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk een maand na ontvangst van het verzoek.

  • 4 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de afdelingen en werkgroepen.

HOOFDSTUK 2. HET WERKGEVERSOVERLEG

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Artikel 23. Het Werkgeversoverleg, taak en bevoegdheden

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Er is een Werkgeversoverleg voor overleg in zaken betreffende de rechtspositie van het personeel werkzaam bij instellingen.

  • 2 Het Werkgeversoverleg ressorteert onder Onze Minister.

  • 3 Met het Werkgeversoverleg wordt voor zover de deelnemende organisaties van gemeente- en schoolbesturen daarbij belang hebben door of namens Onze Minister met betrekking tot het personeel van instellingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, onder 1 en 4, indien op die instellingen het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel van toepassing is, overleg gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van het personeel, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd.

  • 5 Het overleg, bedoeld in het derde en vierde lid, is gericht op het bereiken van overeenstemming en het wordt voorbereid in een werkgroep van het Werkgeversoverleg aangeduid als het Technisch Informeel Werkgeversoverleg.

  • 6 De voorzitter en het Werkgeversoverleg kunnen gezamenlijk besluiten dat het overleg, bedoeld in het derde en vierde lid, wordt gevoerd met het Technisch Informeel Werkgeversoverleg. De voorzitter en het Werkgeversoverleg bepalen daarbij onder welke voorwaarden dat overleg wordt gevoerd.

Artikel 24. Samenstelling van het Werkgeversoverleg

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Het Werkgeversoverleg bestaat uit vertegenwoordigers van de Algemeen Besturen Centrale, de Besturenraad Protestants Christelijk Onderwijs, de Vereniging Bonden van Besturen voor het Katholiek Beroeps- en Voortgezet Onderwijs en Bond voor Katholiek Basisonderwijs, VOS/ABB, de BVE-Raad en het COLO. Elk van de in de eerste volzin genoemde organisaties is bevoegd twee leden en twee plaatsvervangende leden aan te wijzen.

  • 2 Van een overeenkomstig het eerste lid gedane aanwijzing doen de organisaties mededeling aan Onze Minister en de voorzitter van het Werkgeversoverleg.

Artikel 25. De voorzitter van het overleg

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Het Werkgeversoverleg staat onder leiding van een voorzitter, die door Onze Minister wordt aangewezen en die hem vertegenwoordigt. Onze Minister kan één of meer plaatsvervangende voorzitters aanwijzen.

  • 2 De voorzitter kan bij het overleg terzijde worden gestaan door adviseurs die door Onze Minister zijn aangewezen.

Artikel 25a. Het secretariaat

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing

Artikel 25b. Standpuntbepaling

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Het Werkgeversoverleg stelt zijn standpunt vast over de hem voorgelegde dan wel op zijn verzoek in het overleg behandelde aangelegenheden.

  • 2 Over aangelegenheden waarover Onze Minister overleg voert met de Sectorcommissie, geeft het Werkgeversoverleg zijn standpunt voorafgaand aan de afronding van het overleg met die commissie.

  • 3 Het standpunt van het Werkgeversoverleg wordt bepaald bij eenvoudige meerderheid van stemmen. Elke in artikel 24 genoemde organisatie brengt één stem uit.

  • 4 Indien Onze Minister voornemens is om in het overleg met de Sectorcommissie af te wijken van het standpunt van het Werkgeversoverleg voert hij vooraf opnieuw overleg met het Werkgeversoverleg. Indien het niet mogelijk is vooraf opnieuw overleg te voeren, informeert Onze Minister het Werkgeversoverleg in elk geval zo spoedig mogelijk.

Artikel 25c. Reglement van orde

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Artikel 22 is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Artikel 26. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 augustus 1992.

Artikel 27. Citeertitel

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Dit besluit wordt aangehaald als: Overlegbesluit onderwijspersoneel.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 februari 1994

Beatrix

De Minister van Onderwijs en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

P. Bukman

Uitgegeven de vierentwintigste februari 1994

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin