Organisatiewet Kadaster

Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 15-07-2009 en zichtdatum 01-02-2011.
Geldend van 01-07-2008 t/m 31-12-2012

Wet van 14 februari 1994, houdende verzelfstandiging van de Rijksdienst van het Kadaster en de Openbare Registers

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Rijksdienst van het Kadaster en de Openbare Registers te verzelfstandigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Dienst: de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, bedoeld in artikel 2;

  • b. Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

  • c. bestuur: het bestuur, bedoeld in artikel 3;

  • d. raad van toezicht: de raad van toezicht, bedoeld in artikel 3.

Artikel 2

  • 1 Er is een Dienst voor het kadaster en de openbare registers. Hij bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te Apeldoorn.

  • 2 De Dienst is belast met de hem bij of krachtens de Kadasterwet of andere wetten opgedragen taken.

  • 3 De Dienst kan andere werkzaamheden verrichten dan die, voortvloeiend uit de in het tweede lid bedoelde taken, indien die werkzaamheden bijdragen aan de doelmatigheid van de uitoefening van de in het tweede lid bedoelde taken of een betere benutting van de ten behoeve van die uitoefening bij de Dienst aanwezige bedrijfsmiddelen.

  • 4 Het bestuur kan in het kader van internationale samenwerking of op verzoek van een of meer van Onze ministers of een ander bestuursorgaan de bij de Dienst in het kader van de uitoefening van zijn taken als bedoeld in het tweede lid aanwezige specifieke deskundigheid in beperkte mate en voor een beperkte tijdsduur ter beschikking stellen aan een internationale organisatie of instelling, een regering of instelling van een andere staat of aan een bestuursorgaan. Het bestuur kan aan die terbeschikkingstelling voorwaarden verbinden.

Hoofdstuk 2. Het bestuur en het toezicht op het bestuur

§ 2. Het bestuur

Artikel 4

  • 1 Onze Minister benoemt de leden van het bestuur.

  • 2 De raad van toezicht doet Onze Minister voor iedere te vervullen plaats in het bestuur een voordracht van ten minste twee personen. Onze Minister wijkt niet van de voordracht af dan na overleg met de raad van toezicht.

  • 3 In geval van ontstentenis of belet van een lid van het bestuur, kan de raad van toezicht voorzien in de waarneming van diens functie.

Artikel 5

De bezoldiging van de leden van het bestuur wordt vastgesteld door de raad van toezicht en behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 6

  • 1 Iedere bestuurder kan te allen tijde worden geschorst door de raad van toezicht of door Onze Minister. Een schorsing door de raad van toezicht kan te allen tijde door Onze Minister worden opgeheven.

  • 2 Iedere bestuurder kan te allen tijde worden ontslagen door Onze Minister, de raad van toezicht gehoord.

Artikel 7

  • 1 Behoudens beperkingen, voortvloeiend uit het bij of krachtens deze wet bepaalde, is het bestuur belast met het besturen van de Dienst.

  • 2 Het bestuur is voorts belast met het vaststellen van de regels en het nemen van de beslissingen waartoe het krachtens de Kadasterwet of enige andere wet verplicht of bevoegd is.

Artikel 8

  • 1 Behoudens het bepaalde in het tweede lid, vertegenwoordigt het bestuur de Dienst in en buiten rechte. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt mede toe aan ieder der bestuurders.

  • 2 In alle gevallen waarin de Dienst een tegenstrijdig belang heeft met een of meer bestuurders, wordt de Dienst vertegenwoordigd door de raad van toezicht of door een door die raad daartoe aangewezen lid van die raad.

Artikel 9

Elke bestuurder is tegenover de Dienst gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Indien het een aangelegenheid betreft die tot de werkkring van twee of meer bestuurders behoort, is ieder van hen voor het geheel aansprakelijk ter zake van een tekortkoming, tenzij deze niet aan hem is te wijten en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.

§ 3. De raad van toezicht

Artikel 10

  • 1 De raad van toezicht bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden.

  • 2 Een persoon, in dienst van de Dienst, kan niet tevens lid zijn van de raad van toezicht.

Artikel 11

  • 1 Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de voorzitter en de overige leden van de raad van toezicht.

  • 2 De raad van toezicht doet Onze Minister voor iedere te vervullen plaats in de raad een voordracht van één persoon. De voordracht is met redenen omkleed. Onze Minister wijkt niet van de voordracht af, dan na overleg met de raad.

  • 3 Het medezeggenschapsorgaan, bedoeld in artikel 18, derde lid, en het bestuur kunnen aan de raad van toezicht personen voor plaatsing op de voordracht aanbevelen. De raad van toezicht deelt hun daartoe tijdig mee wanneer en ten gevolge waarvan in zijn midden een plaats moet worden vervuld.

  • 4 De raad van toezicht geeft aan het medezeggenschapsorgaan kennis van een voorgenomen voordracht. Binnen acht weken na verzending van deze kennisgeving kan het medezeggenschapsorgaan bedenkingen uiten tegen benoeming van de voor te dragen persoon op grond van de verwachting dat die persoon ongeschikt zal zijn voor de vervulling van de taak van lid van de raad van toezicht, of dat de raad bij benoeming van die persoon niet naar behoren zal zijn samengesteld.

  • 5 Indien het medezeggenschapsorgaan binnen de in het vierde lid genoemde termijn geen bedenkingen uit, draagt de raad van toezicht de betrokken persoon voor. De raad draagt een persoon, tegen de benoeming waarvan het medezeggenschapsorgaan bedenkingen heeft geuit, niet voor dan nadat hij daarover overleg heeft gevoerd met het medezeggenschapsorgaan. Bij een zodanige voordracht stelt de raad Onze Minister op de hoogte van de bedenkingen en doet hij Onze Minister verslag van het overleg met het medezeggenschapsorgaan.

  • 6 De leden van de raad van toezicht worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd.

  • 7 Zolang niet is voorzien in een vacature in de raad van toezicht, vormen de overblijvende leden de raad van toezicht. Indien alle leden ontbreken, benoemt Onze Minister onverwijld een of meer personen die tijdelijk de taken van de raad van toezicht vervullen.

Artikel 12

  • 1 De raad van toezicht ziet toe op de werkzaamheden van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de organisatie van de Dienst. Hij staat het bestuur met raad ter zijde.

  • 2 Bij de vervulling van zijn taak richt de raad zich naar het belang van de Dienst, daaronder begrepen het belang van de behoorlijke vervulling van de bij of krachtens de wet aan de Dienst opgedragen taken.

  • 3 Ten aanzien van de taakvervulling door de raad van toezicht is artikel 9 van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Het bestuur verstrekt de raad van toezicht tijdig de voor de uitoefening van diens taak noodzakelijke gegevens. Het ziet erop toe dat aan de leden van de raad desgevraagd toegang wordt verleend tot de lokaliteiten van de Dienst en inzage wordt verleend van boeken en bescheiden van de Dienst.

Artikel 13

  • 1 Aan goedkeuring dan wel instemming van de raad van toezicht zijn onderworpen beslissingen van het bestuur met betrekking tot:

    • a. de reglementen, bedoeld in de artikelen 16, 17, 18, tweede lid, en 20, tweede lid;

    • b. de begroting, bedoeld in artikel 21;

    • c. investeringen die een door de raad van toezicht vast te stellen bedrag te boven gaan;

    • d. het aangaan of garanderen van geldleningen die een door de raad van toezicht vast te stellen bedrag te boven gaan;

    • e. het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 2, derde lid;

    • f. het aangaan of verbreken van duurzame samenwerking met een andere rechtspersoon, indien deze samenwerking of verbreking van ingrijpende betekenis is voor de Dienst;

    • g. het oprichten of mede-oprichten van een privaatrechtelijke rechtspersoon of het deelnemen in een vennootschap;

    • h. belangrijke reorganisaties;

    • i. periodieke rapportages aan Onze Minister, als bedoeld in artikel 31, tweede lid.

  • 2 De raad van toezicht verleent geen goedkeuring aan beslissingen als bedoeld in het eerste lid, onder e en g, dan nadat Onze Minister heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben.

Artikel 14

  • 1 De raad van toezicht kan geen beslissingen nemen indien niet ten minste de helft van het aantal leden ter vergadering aanwezig is.

  • 2 De raad van toezicht regelt bij reglement zijn werkwijze, waaronder in ieder geval de openbaarheid van zijn vergaderingen.

Artikel 15

  • 1 Onze Minister kan aan de leden van de raad van toezicht een bezoldiging toekennen ten laste van de Dienst.

  • 2 De leden van de raad hebben aanspraak op vergoeding door de Dienst van de door hen in de uitoefening van hun functie gemaakte reis- en verblijfkosten.

  • 3 De raad van toezicht heeft een eigen secretariaat.

Hoofdstuk 3. Overleg met gebruikers

Artikel 16

  • 1 Er is een gebruikersraad.

  • 3 Bij het reglement, bedoeld in het zesde lid, kan het bestuur de werkzaamheden van een kamer uitbreiden tot diensten die verband houden met een taak die aan de Dienst is opgedragen krachtens artikel 3, tweede lid, van de Kadasterwet of bij of krachtens een andere wet.

  • 5 De gebruikersraad heeft een secretariaat.

  • 6 Het bestuur regelt nader bij reglement:

    • a. de samenstelling van de gebruikersraad;

    • b. de wijze waarop de organisaties van gebruikers van door de Dienst geleverde diensten gerechtigd zijn een vertegenwoordiger en een plaatsvervangend vertegenwoordiger in een of beide kamers van de gebruikersraad aan te wijzen en

    • c. de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder een kamer van de gebruikersraad voor een of meer taken een commissie kan instellen.

Artikel 16a

  • 1 Het bestuur voert overleg met elke kamer van de gebruikersraad over de kwaliteit en de doelmatigheid van de dienstverlening door de Dienst, over de tarieven die daarvoor in rekening worden gebracht, over het meerjarenbeleidsplan en over andere zaken van gemeenschappelijk belang.

  • 2 Het bestuur kan in afwijking van het eerste lid met beide kamers van de gebruikersraad gezamenlijk overleg voeren over de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De kamers van de gebruikersraad kunnen het bestuur op diens verzoek of uit eigen beweging in kennis stellen van de binnen de betrokken kamer levende standpunten over de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Indien een kamer van de gebruikersraad voor een of meer taken een commissie heeft ingesteld, kan die commissie overeenkomstig het derde lid het bestuur in kennis stellen van de binnen die commissie levende standpunten over die taak of taken.

Hoofdstuk 4. Organisatie en personeel

§ 2. Het personeel

Artikel 18

  • 1 Het personeel van de Dienst, de leden van het bestuur daaronder begrepen, is ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet, behoudens degenen met wie een arbeidsovereenkomst is gesloten naar burgerlijk recht.

  • 2 Voor zover deze onderwerpen niet reeds bij of krachtens de wet zijn geregeld, stelt het bestuur voor de ambtenaren, door of vanwege de Dienst aangesteld, bij reglement voorschriften vast betreffende:

    • a. aanstelling, schorsing en ontslag;

    • b. het onderzoek naar de geschiktheid en de bekwaamheid;

    • c. bezoldiging en wachtgeld;

    • d. diensttijden;

    • e. verlof en vakantie;

    • f. voorzieningen in verband met ziekte;

    • g. bescherming bij de arbeid;

    • h. woon- verblijfs- en bereikbaarheidsverplichtingen;

    • i. medezeggenschap;

    • j. overige rechten en verplichtingen;

    • k. disciplinaire straffen;

    • l. de wijze waarop met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel overleg wordt gevoerd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van het personeel;

    • m. de behandeling van geschillen inzake de onderwerpen, genoemd in de onderdelen i en l.

  • 3 De voorschriften, bedoeld in het tweede lid, onder i, voorzien in elk geval in de instelling van een medezeggenschapsorgaan dat de bevoegdheden uitoefent, daaraan in artikel 11 toegekend.

Hoofdstuk 5. Financieel beheer en verslaglegging

§ 1. Financieel beheer

Artikel 19

De baten van de Dienst bestaan uit:

  • a. de opbrengsten uit het kadastraal recht, bedoeld in artikel 108 van de Kadasterwet;

  • b. de opbrengsten uit vergoedingen voor andere bij of krachtens de wet aan de Dienst opgedragen taken;

  • c. de opbrengsten uit andere werkzaamheden, uit deelnemingen en uit samenwerkingen met derden;

  • d. andere baten, hoe ook genoemd.

Artikel 20

  • 1 Het bestuur houdt zodanige aantekeningen omtrent de vermogenstoestand van de Dienst, dat daaruit te allen tijde zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.

  • 2 Het bestuur stelt bij reglement de werkwijze vast voor het financiële beheer en de administratieve organisatie van de Dienst.

  • 3 Het boekjaar van de Dienst is het kalenderjaar.

Artikel 21

Het bestuur stelt tijdig voor afloop van een boekjaar een financiële begroting vast voor het volgende boekjaar. De begroting is in overeenstemming met het meerjarenbeleidsplan, bedoeld in artikel 22.

Artikel 22

  • 1 Tegelijk met de opstelling van de begroting stelt het bestuur een meerjarenbeleidsplan op. Het meerjarenbeleidsplan wordt vastgesteld door de raad van toezicht.

  • 2 Het meerjarenbeleidsplan geeft voor de eerstvolgende vijf boekjaren in elk geval:

    • a. een overzicht van de door de Dienst te verrichten werkzaamheden ter uitvoering van de aan de Dienst bij of krachtens de wet opgedragen taken en een raming van de daarmee gemoeide kosten en opbrengsten;

    • b. een overzicht van de voorgenomen andere werkzaamheden van de Dienst, als bedoeld in artikel 2, derde lid, en een raming van de daarmee gemoeide kosten en opbrengsten.

Artikel 23

  • 1 De raad van toezicht zendt de begroting waarmee hij heeft ingestemd en het door hem vastgestelde meerjarenbeleidsplan voor 1 oktober van het daaraan voorafgaande boekjaar toe aan Onze Minister.

  • 2 Bij de toezending van de in het eerste lid genoemde stukken kan de raad van toezicht aan Onze Minister een beredeneerd voorstel doen tot wijziging van het kadastraal recht, bedoeld in artikel 108 van de Kadasterwet. Daarbij voegt de raad een verslag van het overleg dat ter zake is gevoerd met de gebruikersraad, bedoeld in artikel 16.

Artikel 24

  • 2 Indien Onze Minister het voornemen heeft aan het meerjarenbeleidsplan geheel of gedeeltelijk instemming te onthouden, dan wel voorwaarden aan de instemming te verbinden, wordt de raad van toezicht daarvan in kennis gesteld en gedurende ten hoogste vier weken in de gelegenheid gesteld wijzigingen in het meerjarenbeleidsplan aan te brengen.

§ 2. De jaarrekening en het jaarverslag

Artikel 25

Artikel 26

  • 1 Onze Minister verleent opdracht tot onderzoek van de jaarrekening aan een openbaar accountant, die hetzij registeraccountant is, hetzij Accountant-Administratieconsulent ten aanzien van wie bij de inschrijving in het in artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten bedoelde register een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 36, derde lid, van die wet. De opdracht kan worden verleend aan een organisatie waarin accountants die mogen worden aangewezen, samenwerken. De opdracht kan te allen tijde worden ingetrokken.

  • 3 De kosten van het onderzoek komen ten laste van de Dienst.

Artikel 27

Het bestuur legt de jaarrekening en het jaarverslag over aan de raad van toezicht, vergezeld van:

  • a. de verklaring van de accountant omtrent de getrouwheid van de jaarrekening;

  • b. een opgave van de gebeurtenissen na de balansdatum met belangrijke financiële gevolgen voor de Dienst, onder mededeling van de omvang van die gevolgen.

Artikel 28

  • 2 De jaarrekening behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 3 De raad van toezicht zendt de jaarrekening en het jaarverslag binnen vier maanden na afloop van het boekjaar toe aan Onze Minister, vergezeld van de verklaring van de accountant en van de opgave, bedoeld in artikel 27, onderdeel b.

  • 4 De jaarrekening is ondertekend door de leden van het bestuur en door de leden van de raad van toezicht. Indien van een of meer van deze leden de ondertekening ontbreekt, wordt daarvan onder opgave van reden melding gemaakt aan Onze Minister.

  • 5 Onze Minister kan de termijn, genoemd in het derde lid, in bijzondere omstandigheden verlengen, doch ten hoogste met zes maanden.

Artikel 29

  • 1 Binnen acht dagen nadat de raad van toezicht in kennis is gesteld van de goedkeuring van de jaarrekening maakt het bestuur de jaarrekening, het jaarverslag en de stukken, bedoeld in artikel 27, openbaar. De openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging van de genoemde stukken ten kantore van het bestuur. Van de terinzagelegging wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 2 Het bestuur ziet erop toe dat aan een ieder die daarom verzoekt, inzage wordt verleend in de in het eerste lid genoemde stukken, en een volledig of gedeeltelijk afschrift daarvan wordt verstrekt tegen ten hoogste de kostprijs van het maken van een zodanig afschrift.

Artikel 30

  • 1 Indien door de jaarrekening, door tussentijdse cijfers die de Dienst bekend heeft gemaakt of door het jaarverslag een misleidende voorstelling wordt gegeven van de toestand van de Dienst, zijn de bestuurders tegenover derden hoofdelijk aansprakelijk voor de schade, door dezen dientengevolge geleden. De bestuurder die bewijst dat dit aan hem niet te wijten is, is niet aansprakelijk.

  • 2 Indien door de jaarrekening een misleidende voorstelling wordt gegeven van de toestand van de Dienst, zijn de leden van de raad van toezicht naast de bestuurders tegenover derden hoofdelijk aansprakelijk voor de schade, door dezen dientengevolge geleden. Het lid dat bewijst dat zulks niet aan een tekortkoming zijnerzijds in het toezicht is te wijten, is niet aansprakelijk.

Hoofdstuk 6. Inlichtingen, onderzoek en sturing

Artikel 31

  • 1 Het bestuur en de raad van toezicht verstrekken Onze Minister desgevraagd alle gegevens waarover hij naar zijn oordeel moet beschikken met het oog op de uitoefening van zijn bevoegdheden krachtens deze wet of krachtens andere wetten, voor zover bij of krachtens die andere wetten taken zijn opgedragen aan de Dienst. Van door het bestuur aan Onze Minister verstrekte gegevens wordt door het bestuur mededeling gedaan aan de raad van toezicht.

  • 2 Onze Minister kan bepalen dat het bestuur daarbij aangegeven gegevens als bedoeld in het eerste lid, aan hem verstrekt in de vorm van een periodieke rapportage.

  • 3 Onze Minister kan de accountant, bedoeld in artikel 26, eerste lid, opdracht verlenen daarbij aangegeven gegevens als bedoeld in het eerste lid, te onderzoeken. De kosten van het onderzoek komen ten laste van de Dienst. Het bestuur ziet erop toe dat aan de accountant de naar diens oordeel voor het onderzoek nodige toegang tot de lokaliteiten van de Dienst en inzage van boeken en bescheiden van de Dienst wordt verleend.

Artikel 31a

  • 1 Indien naar het oordeel van Onze Minister de Dienst een of meer van zijn taken ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat de Dienst in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.

  • 3 Onze Minister stelt de beide Kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 7. Evaluatie

Artikel 32

Onze Minister zendt telkens na vijf jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de Dienst.

Hoofdstuk 9. Wijziging van andere wetten

Hoofdstuk 10. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 53

Tot het tijdstip waarop de reglementen, bedoeld in de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, in werking treden, blijven de voorschriften van kracht die ter zake golden, onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 54

Het bepaalde in de artikelen 11, zevende lid, tweede zin, 84, vierde lid, en 117 van de Kadasterwet en 30, eerste en tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, zoals die artikelen luidden vóór het tijdstip van het in werking treden van deze wet, blijft van toepassing met betrekking tot aansprakelijkheid en schadevergoeding ter zake van in die artikelen bedoelde feiten die zich hebben voorgedaan vóór dat tijdstip.

Artikel 57

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 mei 1994 of op een bij koninklijk besluit te bepalen ander tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Lech , 14 februari 1994

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

E. Heerma

Uitgegeven de eerste maart 1994

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin