Stb. 2008, 142, datum inwerkingtreding 30-04-2008, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2001.
1 De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte
gedurende een tijdvak van 104 weken recht op de doorbetaling van zijn bezoldiging
overeenkomstig de volgende tabel:
-
1° de eerste 26 weken 100% van de bezoldiging;
-
2° de tweede 26 weken 90% van de bezoldiging;
-
3° de derde 26 weken 80% van de bezoldiging;
-
4° vervolgens 70% van de bezoldiging.
2 In afwijking van het eerste lid, behoudt de ambtenaar, indien de ziekte uit hoofde
waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, is veroorzaakt door een beroepsincident,
zijn aanspraak op doorbetaling van 100% van zijn bezoldiging.
3 Voor de toepassing van het eerste lid worden perioden van ongeschiktheid samengeteld
indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien
zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof
wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en
zorg, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien
uit dezelfde oorzaak.
4 Het tijdvak van 104 weken, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd:
-
a. met de duur van de vertraging, indien het bevoegd gezag de aangifte, bedoeld in artikel
38, eerste lid, van de ZW, later doet dan op grond van dat artikel is voorgeschreven;
-
b. met de duur van de vertraging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid,
van de WAO, zoals dat artikel luidde op 31 december 2003, indien de wachttijd met
toepassing van het zevende lid van dat artikel wordt verlengd;
-
c. met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op
grond van artikel 71a, negende lid, van de WAO heeft vastgesteld.
5 Ingeval van verlenging op grond van het vierde lid, kan het tijdvak, bedoeld in het
eerste lid, niet méér dan 156 weken belopen.
6 De ambtenaar die langer dan 26 weken ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid
wegens ziekte en die loonvormende arbeid of reintegratieactiviteiten verricht, ontvangt
over deze uren een beloning naast de bezoldiging bij ziekte als bedoeld in het eerste
lid.
7 De beloning, bedoeld in het zesde lid, tezamen met de doorbetaling van de bezoldiging
bij ziekte bedraagt:
-
a. 35% van de bezoldiging en 65% van de bezoldiging bij ziekte als bedoeld in het eerste
lid indien de ambtenaar maximaal 35% van zijn betrekkingsomvang arbeid of activiteiten
verricht als bedoeld in het zesde lid;
-
b. 80% van de bezoldiging en 20% van de bezoldiging bij ziekte als bedoeld in het eerste
lid indien de ambtenaar meer dan 35% en maximaal 80% van zijn betrekkingsomvang arbeid
of activiteiten verricht als bedoeld in het zesde lid;
-
c. 100% van de bezoldiging indien de ambtenaar meer dan 80% van zijn betrekkingsomvang
arbeid of activiteiten verricht als bedoeld in het zesde lid.
8 De doorbetaling van de bezoldiging eindigt in ieder geval:
-
a. met ingang van de dag waarop de ambtenaar op grond van artikel 49b, derde lid, van
het Besluit algemene rechtspositie politie passende arbeid verricht en daartoe is
herplaatst;
-
b. met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag is verleend;
-
c. met ingang van de dag waarop de ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt; of
-
d. met ingang van de dag volgende op die waarop de ambtenaar is overleden.
9 De ambtenaar die op grond van artikel 49b, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie
politie passende arbeid verricht en daartoe is herplaatst, voordat de termijn van
twee jaar, bedoeld in artikel 94, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie
politie is verstreken, heeft tot het eind van genoemde termijn aanspraak op een aanvullende
uitkering, indien zijn bezoldiging als gevolg van zijn herplaatsing vermindering ondergaat,
ter grootte van het verschil tussen:
-
a. het bedrag waarop de ambtenaar op grond van dit artikel recht zou hebben gehad indien
hem geen andere betrekking zou zijn opgedragen, maar in plaats daarvan voor dezelfde
arbeidstijd zijn eigen betrekking; en
-
b. de som van zijn bezoldiging na herplaatsing, een uit zijn arbeidsongeschiktheid voortvloeiend
recht op een WAO-uitkering, een invaliditeitspensioen en een herplaatsingstoelage.
10 De ambtenaar die op grond van artikel 49b, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie
politie passende arbeid verricht en daartoe is herplaatst, heeft tevens aanspraak
op een aanvullende uitkering nadat de termijn van 104 weken is verstreken, indien
de ziekte, uit hoofde waarvan de ambtenaar ongeschikt is zijn arbeid te verrichten
wordt veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid
opgelopen beroepsziekte, ter grootte van het verschil tussen:
-
a. een percentage van zijn bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering,
zoals die zou zijn op de dag voor zijn herplaatsing indien de ambtenaar op die dag
niet ongeschikt zou zijn geweest tot werken; en
-
b. zijn bezoldiging na herplaatsing, in voorkomend geval vermeerderd met een uit de oorspronkelijke
betrekking voortvloeiend recht op een WAO-uitkering, invaliditieitspensioen en een
herplaatsingstoelage.
11 Het percentage, bedoeld in het tiende lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate
van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
80% of meer:
|
90,02%;
|
65 tot 80%:
|
65,26%;
|
55 tot 65%:
|
54,01%;
|
45 tot 55%:
|
45,01%;
|
35 tot 45%:
|
36,01%;
|
25 tot 35%:
|
27,01%;
|
15 tot 25%:
|
18,00%.
|
12 De aanvullende uitkering, bedoeld in het negende en tiende lid, eindigt in ieder geval:
-
a. met ingang van de dag waarop de ambtenaar niet meer voldoet aan de in bedoelde artikelleden
genoemde voorwaarden;
-
b. met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag is verleend;
-
c. met ingang van de dag waarop de ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt; of
-
d. met ingang van de dag volgende op die waarop de ambtenaar is overleden.