Besluit bezoldiging politie

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 21-09-2006 en zichtdatum 21-09-2006.
Geldend van 21-09-2006 t/m 21-12-2006

Besluit van 16 maart 1994, houdende vaststelling van regels ten aanzien van de bezoldiging van de politie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 16 november 1993, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, hoofdafdeling Personeel, Onderwijs en Informatievoorziening, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid, nr. EA93/U3219;

Gelet op artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993;

De Raad van State gehoord (advies van 7 februari 1994, nummer WO4.93.0763;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 11 maart 1994, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, hoofdafdeling Personeel, Onderwijs en Informatievoorziening, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid, nr. EA94/419;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1

  • 1 Dit besluit verstaat onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

    • b. aspirant: degene die door het bevoegd gezag is aangesteld als aspirant en die is toegelaten tot een initiële opleiding;

    • c. ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak: de ambtenaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Politiewet 1993, met uitzondering van de aspirant gedurende het theoretische opleidingsdeel;

    • d. ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie: de ambtenaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Politiewet 1993, waarbij voor de toepassing van dit besluit de ambtenaar, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, werkzaam bij het LSOP en de ambtenaar werkzaam bij ITO, worden gelijkgesteld met ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Politiewet 1993;

    • e. bijzondere ambtenaar van politie: de ambtenaar, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Politiewet 1993;

    • f. vakantiewerker: een scholier of student die ten tijde van onderbreking van zijn opleiding wegens vakantie voor een periode van ten hoogste acht weken is aangesteld voor het verrichten van ondersteunende werkzaamheden;

    • g. ITO: de Organisatie Informatie- en communicatietechnologie OOV;

    • h. het LSOP: het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs;

    • i. ambtenaar: de adspirant, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, de bijzondere ambtenaar van politie en de vakantiewerker;

    • j. bevoegd gezag:

      • 1°. de korpsbeheerder, voor zover het betreft de adspirant, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die werkzaam is bij een regionaal politiekorps;

      • 2°. Onze Minister, voor zover het betreft de adspirant, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die werkzaam is bij het Korps landelijke politiediensten of bij ITO;

      • 3°. Onze Minister van Justitie, voor zover het betreft de bijzondere ambtenaar van politie;

      • 4°. de raad van toezicht van het LSOP, voor zover het betreft de ambtenaren, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs;

      • 5°. het college van bestuur van het LSOP, voor zover het betreft de ambtenaren, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs;

    • k. volledige betrekking: een betrekking die een arbeidstijd van gemiddeld 36 uur per week omvat;

    • l. deelbetrekking: een betrekking die een arbeidstijd van gemiddeld minder dan 36 uur per week omvat;

    • m. salaris: het bedrag dat met inachtneming van de bepalingen van dit besluit voor de ambtenaar is vastgesteld aan de hand van één van de bijlagen van dit besluit;

    • n. salaris per uur: 1/157 deel van het salaris bij een volledige betrekking;

    • o. salarisschaal: een als zodanig in één van de bijlagen van dit besluit vermelde reeks van genummerde salarissen;

    • p. salarisnummer: een aanduiding, bestaande uit een getal en een letter of uit een getal, die in een salarisschaal vóór een salaris is vermeld;

    • q. maximumsalaris: het hoogste bedrag van een salarisschaal;

    • r. functie: het samenstel van werkzaamheden door de ambtenaar te verrichten krachtens en overeenkomstig hetgeen hem door het daartoe bevoegde gezag is opgedragen;

    • s. toelagen: alle toelagen waarop ingevolge dit besluit aanspraak bestaat;

    • t. vergoedingen: alle vergoedingen waarop ingevolge dit besluit aanspraak bestaat;

    • u. uitkeringen: alle uitkeringen waarop ingevolge dit besluit aanspraak bestaat;

    • v. bezoldiging: de som van het salaris, de toelagen, met uitzondering van de toelage, bedoeld in artikel 16, eerste lid, alsmede de toelage op grond van artikel IV van het koninklijk besluit van 4 september 1968 tot wijziging van het Bezoldigingsreglement politie 1958 (Stb. 477), alsmede de uitkering, bedoeld in artikel 25a, indien Onze Minister zulks bepaalt;

    • w. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 18, eerste lid van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

    • x. arbodienst: een arbodienst als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

    • y. deskundige persoon: een deskundige persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 die belast is met de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b of c, van die wet;

    • z. beroepsziekte: een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

    • aa. dienstongeval: een ongeval, welke in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en dat niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

    • bb. herplaatsen: het op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte opdragen van een andere functie of de eigen functie onder andere voorwaarden;

    • cc. herplaatsingstoelage: een herplaatsingstoelage als bedoeld in hoofdstuk 9 van het Pensioenreglement;

    • dd. invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen als bedoeld in hoofdstuk 8 van het Pensioenreglement;

    • ee. medisch advies: een advies van de deskundige persoon of de arbodienst dat ten aanzien van de ambtenaar is uitgebracht na een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 18, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en artikel 50 van het Besluit algemene rechtspositie politie;

    • ff. gewezen ambtenaar: een ambtenaar aan wie ontslag is verleend, met ingang van de dag waarop het ontslag is ingetreden;

    • gg. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • hh. passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;

    • ii. Pensioenreglement: het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

    • jj. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;

    • kk. AFUP-opbouwreglement: het reglement bedoeld in artikel 2.4b, tweede lid, van het pensioenreglement;

    • ll. AFUP: de in het AFUP-opbouwreglement neergelegde regeling;

    • mm. WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

    • nn. WAO-uitkering: een uitkering op grond van de WAO;

    • oo. ZW: de Ziektewet;

    • pp. ZW-uitkering: ziekengeld als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet;

    • qq. zijn arbeid: hetgeen daaronder wordt verstaan ingevolge artikel 19 van de Ziektewet;

    • rr. initiële opleiding: een door Onze Minister in overeenstemming met de Minister van Justitie aangewezen opleiding, gericht op de voorbereiding van de uitvoering van algemene politietaken waarvoor in het kader van de landelijke kwalificatiestructuur, bedoeld in artikel 14 van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, competentiegerichte eindtermen zijn vastgesteld;

    • ss. theoretisch opleidingsdeel: de periode of perioden waarin de aspirant aan een opleidingsinstituut in het kader van de initiële opleiding onderwijs volgt;

    • tt. praktisch opleidingsdeel: de periode of perioden waarin de aspirant de politietaak bij een regionaal politiekorps of bij het Korps landelijke politiediensten uitvoert in het kader van de initiële opleiding.

  • 2 Voor de toepassing van dit besluit wordt onder echtgenote of echtgenoot mede verstaan de geregistreerde partner alsmede de niet-gehuwde ambtenaar die met een levenspartner samenwoont en – met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Onder weduwe of weduwnaar wordt mede begrepen de achtergebleven geregistreerde partner alsmede de achtergebleven levenspartner. Tegelijkertijd kan slechts een persoon als echtgenoot of echtgenote dan wel weduwe of weduwnaar worden aangemerkt. Het bevoegd gezag kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.

Artikel 2

De bepaling van de salarisschaal, de waardering van de functie, de vaststelling, de toekenning, de intrekking, de verhoging onderscheidenlijk de vermindering van het salaris, de toelagen, de vergoedingen, de uitkeringen, de tegemoetkoming in de representatiekosten, het salaris van de aspirant, en de gratificatie geschieden door het bevoegd gezag.

Artikel 3

  • 2 Bij aanstelling wordt het salaris vastgesteld:

    • a. voor de aspirant die een opleiding volgt op niveau 2, op het minimumbedrag van schaal 2a;

    • b. voor de aspirant die een opleiding volgt op niveau 3, op het minimumbedrag van schaal 3a;

    • c. voor de aspirant die een opleiding volgt op niveau 4, op het minimumbedrag van schaal 4a;

    • d. voor de aspirant die een opleiding volgt op niveau 5, op het minimumbedrag van schaal 5a;

    • e. voor de aspirant die een opleiding volgt op niveau 6, op het minimumbedrag van schaal 6a.

  • 3 Het salaris van de aspirant wordt na het verstrijken van de periode die voor de desbetreffende schaal staat vermeld in bijlage II van dit besluit, verhoogd tot het naasthogere bedrag in de schaal, indien de aspirant naar het oordeel van het bevoegd gezag naar behoren functioneert.

  • 4 Na het succesvol afronden van de opleiding wordt het salaris vastgesteld op een bedrag dat gelijk is aan of hoger dan het bij het desbetreffende opleidingsniveau behorende garantiebedrag zoals genoemd in bijlage III van dit besluit.

  • 5 In bijzondere situaties kan het bevoegd gezag ten gunste van de aspirant afwijken van het tweede en derde lid.

Artikel 3a

  • 2 Het salaris, bedoeld in het eerste lid, wordt verhoogd met 15,7%.

Artikel 4

  • 1 Het salaris, de toelagen en de vergoedingen worden maandelijks betaald.

  • 2 De aanspraak op het salaris, de toelagen, de vergoedingen en de uitkeringen vangt aan met ingang van de dag waarop de aanstelling ingaat.

  • 3 Wanneer het salaris, een toelage als bedoeld in de artikelen 15, 16, 17, 17b, 19, 20 en 21 of een uitkering als bedoeld in artikel 23, tweede lid, moet worden berekend over een gedeelte van een kalendermaand, wordt het bedrag per dag vastgesteld door het maandbedrag te delen door het aantal dagen van de desbetreffende kalendermaand.

Artikel 4a

  • 1 Op de ambtenaar die deelnemer is in het AFUP-opbouwreglement wordt door het bevoegd gezag de helft van de voor het algemeen deel van de AFUP verschuldigde pensioenpremie verhaald.

  • 2 In afwijking van het eerste lid verhaalt het bevoegd gezag:

    • a. in het jaar 2001 10% van de premie voor het algemeen deel van de AFUP;

    • b. in het jaar 2002 20% van de premie voor het algemeen deel van de AFUP;

    • c. in het jaar 2003 30% van de premie voor het algemeen deel van de AFUP;

    • d. in het jaar 2004 40% van de premie voor het algemeen deel van de AFUP.

  • 3 Op de bezoldiging van de ambtenaar, bedoeld in artikel 88, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, wordt in de periode voorafgaand aan de dag waarop zijn ontslag ingaat, een bedrag ingehouden dat gelijk is aan het gedeelte van de voor het algemeen deel van de AFUP verschuldigde pensioenpremie dat op hem verhaald zou zijn als hij deelnemer zou zijn geweest in het AFUP-opbouwreglement.

Artikel 5

De ambtenaar ontvangt geen bezoldiging over de tijd gedurende welke hij opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten.

Hoofdstuk 2. Salaris

Artikel 6

  • 1 Voor de ambtenaar geldt een salarisschaal.

  • 2 Voor de bepaling van de salarisschaal wordt de functie van de ambtenaar gewaardeerd en ingedeeld op grond van een bij regeling van Onze Minister vast te stellen systeem van functiewaardering.

  • 3 Indien nog geen sprake is van volledige functievervulling, geldt voor de ambtenaar voor de duur van een jaar een lagere salarisschaal dan voor hem op grond van het tweede lid zou gelden. Het bevoegd gezag kan beslissen om de periode van een jaar tot twee jaar te verlengen.

  • 4 Indien de ambtenaar bij wijze van waarneming tijdelijk een andere functie uitoefent, blijft de voordien voor de ambtenaar geldende salarisschaal van toepassing.

  • 5 Anders dan bij wijze van disciplinaire straf op grond van hoofdstuk IX van het Besluit algemene rechtspositie politie, kan zonder voorafgaand ontslag, niet zijnde een ontslag dat de ambtenaar is verleend om een initiële opleiding te gaan volgen, voor een ambtenaar geen salarisschaal gaan gelden met een lager maximumsalaris dan dat van de reeds voor de ambtenaar geldende salarisschaal.

  • 6 Het vijfde lid is niet van toepassing indien:

    • a. bij de bepaling van de salarisschaal, bedoeld in het tweede lid, tevens is bepaald dat de functie van de ambtenaar een tijdelijk karakter heeft en de salarisschaal in verband daarmee slechts tijdelijk zal gelden;

    • b. indien de ambtenaar in verband met ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte wordt herplaatst in een andere functie;

    • c. het salaris van de ambtenaar na het succesvol afronden van de opleiding wordt vastgesteld, met toepassing van artikel 3, vierde lid.

  • 7 De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om, indien de feitelijk opgedragen werkzaamheden gedurende langere tijd wezenlijk afwijken van zijn functie, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Het bevoegd gezag stelt regels vast over de behandeling van deze aanvraag.

Artikel 6a

  • 1 Indien voor de ambtenaar, bedoeld in artikel 4a van het Besluit algemene rechtspositie politie, gedurende langer dan vier jaren een hogere salarisschaal geldt dan de salarisschaal die voor hem gold gedurende de voorafgaande aanstelling in vaste dienst, dan geldt bij de hernieuwde aanstelling in vaste dienst, bedoeld in genoemd artikel 4a, ten minste die hogere salarisschaal.

  • 2 Indien voor de ambtenaar, bedoeld in artikel 4a van het Besluit algemene rechtspositie politie, gedurende vier jaren of korter een hogere salarisschaal geldt dan de salarisschaal die voor hem gold gedurende de voorgaande aanstelling in vaste dienst, dan geldt bij de hernieuwde aanstelling in vaste dienst, bedoeld in genoemd artikel 4a, ten minste de salarisschaal welke voorafgaand aan de aanstelling in tijdelijke dienst voor hem gold, met dien verstande dat bij de indeling in de schaal wordt uitgegaan van ten minste die salarisregel die voor de ambtenaar zou hebben gegolden indien geen aanstelling in tijdelijke dienst als bedoeld in genoemd artikel 4a, zou hebben plaatsgevonden.

Artikel 7

  • 1 De ambtenaar die zich niet kan verenigen met de waardering van de voor hem geldende functie, bedoeld in artikel 6, tweede lid, kan het bevoegd gezag verzoeken deze waardering in heroverweging te nemen.

  • 2 Onze Minister stelt regels over de behandeling van het verzoek, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8

  • 1 Bij de aanstelling wordt het salaris vastgesteld op het minimum van de voor de ambtenaar geldende salarisschaal van bijlage I bij dit besluit.

  • 2 Van het eerste lid kan worden afgeweken door het toekennen van een hoger salaris in de voor de ambtenaar geldende salarisschaal, indien daartoe naar het oordeel van het bevoegd gezag aanleiding bestaat.

Artikel 9

  • 1 Het salaris van de ambtenaar wordt verhoogd tot het naasthogere bedrag in de schaal, indien deze naar het oordeel van het bevoegd gezag de functie naar behoren vervult.

  • 2 Het salaris van de ambtenaar kan worden verhoogd tot een hoger bedrag in de schaal, indien deze naar het oordeel van het bevoegd gezag de functie zeer goed of uitstekend verricht.

  • 3 Vervult de ambtenaar de functie naar het oordeel van het bevoegd gezag niet naar behoren, dan blijft de in het eerste lid bedoelde salarisverhoging achterwege.

  • 4 De in het eerste en tweede lid bedoelde salarisverhoging wordt voor de eerste maal toegekend met ingang van de eerste dag van de maand waarin sinds de aanstelling een jaar is verstreken en nadien telkens na één jaar, tot het maximumsalaris van de geldende salarisschaal is bereikt.

  • 5 Het tijdstip waarop ingevolge het vierde lid een salarisverhoging wordt toegekend, kan worden vervroegd ingeval daartoe naar het oordeel van het bevoegd gezag aanleiding bestaat.

Artikel 10

  • 1 Ingeval van indeling in een schaal met een hoger maximumsalaris wordt, met inachtneming van artikel 11, het salaris van de ambtenaar in de nieuwe schaal vastgesteld op het bedrag gelegen onmiddellijk boven het salaris dat de ambtenaar in de oude schaal heeft genoten dan wel zou hebben genoten. Indien de uit zodanige vaststelling voortvloeiende salarisverhoging minder zou bedragen dan een periodieke verhoging in de oude salarisschaal wordt het salaris vastgesteld op het naasthogere bedrag in de nieuwe salarisschaal.

  • 2 In bijzondere gevallen kan het salaris worden vastgesteld op een hoger bedrag in de voor de ambtenaar geldende salarisschaal.

Artikel 11

Het salaris van de ambtenaar met een andere betrekking dan een volledige betrekking wordt vastgesteld op een evenredig deel van het salaris bij een volledige betrekking.

Hoofdstuk 4. Inconveniëntentoelage

Artikel 14

  • 1 Aan de ambtenaar wordt een operationele toelage toegekend.

  • 2 De operationele toelage wordt berekend per periode van vier weken over uren in het tijdvak van 22.00 tot 07.00 en op zaterdag en zondag en bedraagt € 3,82 voor elk uur waarop de ambtenaar werkelijke dienst verricht dan wel werkelijke dienst zou hebben verricht indien de ambtenaar niet binnen een tijdvak van vier dagen direct daaraan voorafgaande door het bevoegd gezag tot dienstverrichting op andere tijdstippen geroepen was.

  • 3 Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van dienst op zaterdag en zondag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van dienst op de Nieuwjaarsdag, de tweede Paasdag, de Hemelvaartsdag, de tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen en de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd.

  • 4 De operationele toelage wordt in gevallen van zwangerschap en ziekte van de ambtenaar gesteld op het bedrag dat de ambtenaar in de drie perioden van vier weken, onmiddellijk voorafgaande aan de periode van vier weken waarin de ziekte is aangevangen, gemiddeld aan toelage op grond van dit artikel heeft genoten.

Artikel 15

  • 1 Aan de ambtenaar wiens bezoldiging als gevolg van het buiten toedoen van de ambtenaar beëindigen of verminderen van de operationele toelage, bedoeld in artikel 14 een blijvende verlaging ondergaat die tenminste 3% bedraagt van het salaris, wordt een aflopende toelage toegekend, mits de ambtenaar eerstbedoelde toelage direct voorafgaande aan het tijdstip van deze beëindiging of vermindering ervan, gedurende ten minste twee jaren zonder wezenlijke onderbreking heeft genoten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt aan de ambtenaar van 55 jaar of ouder wiens bezoldiging als gevolg van het buiten toedoen van de ambtenaar beëindigen of verminderen van de operationele toelage, bedoeld in artikel 14, een blijvende verlaging ondergaat, een blijvende toelage toegekend, mits de ambtenaar eerstbedoelde toelage direct voorafgaande aan het tijdstip van deze beëindiging of vermindering ervan, gedurende tenminste tien jaren zonder wezenlijke onderbreking heeft genoten.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde aflopende toelage gaat, wanneer de ambtenaar de leeftijd van 55 jaar bereikt en onmiddellijk vóór de aanvang van die toelage gedurende tenminste tien jaren zonder onderbreking de operationele toelage, bedoeld in artikel 14 heeft genoten, over in een blijvende toelage als bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder wezenlijke onderbreking verstaan een onderbreking van langer dan twee maanden.

  • 5 Voor de ambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en geen deelnemer is zoals bedoeld in artikel B.3, tweede lid, van het AFUP-opbouwreglement dan wel geen ambtenaar is als bedoeld in de eerste volzin van artikel 88, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, wordt in het tweede en derde lid van dit artikel in plaats van «55 jaar» telkens gelezen: 60 jaar.

  • 6 Onze Minister stelt nadere regels vast over de berekeningswijze van de toelage.

Hoofdstuk 5. Overige toelagen

Artikel 16

  • 1 Indien naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van zeer goede of uitstekende vervulling van de functie kan voor de duur van een jaar een toelage worden toegekend aan de ambtenaar die het maximumsalaris van de voor hem geldende salarisschaal heeft bereikt.

  • 2 Indien naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van zeer goede of uitstekende vervulling van de functie en daartoe op grond van bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat, kan een toelage voor een langere duur dan een jaar worden toegekend.

  • 3 De toelage bedraagt voor de ambtenaar

    • a. ingedeeld in schaal 1 tot en met 9 van bijlage I van dit besluit: ten hoogste 6% van het voor de ambtenaar geldende maximumsalaris;

    • b. ingedeeld in schaal 10, 11, 12 of 13 van bijlage I van dit besluit: ten hoogste 9% van het voor de ambtenaar geldende maximumsalaris;

    • c. ingedeeld in schaal 14 of 15 van bijlage I van dit besluit: ten hoogste 12% van het voor de ambtenaar geldende maximumsalaris;

    • d. ingedeeld in schaal 16, 17 of 18 van bijlage I van dit besluit: ten hoogste 15% van het voor de ambtenaar geldende maximumsalaris.

Artikel 17

  • 1 Aan de ambtenaar die bij wijze van waarneming tijdelijk een functie uitoefent die bij toepassing van artikel 6, tweede lid, zou leiden tot een salarisschaal met een hoger maximumsalaris, kan voor de duur van die waarneming een toelage worden toegekend. Onder waarneming wordt verstaan het krachtens een daartoe strekkende aanwijzing van het bevoegd gezag tijdelijk verrichten van een samenstel van werkzaamheden dat een andere functie vormt dan die van de ambtenaar zelf.

  • 2 De toelage wordt, tenzij bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, slechts toegekend wanneer de waarneming een tijdvak van ten minste dertig dagen heeft geduurd.

  • 3 Bij volledige waarneming van de functie, bedoeld in het eerste lid, is het bedrag van de toelage gelijk aan het verschil tussen het salaris dat de ambtenaar geniet en het salaris dat de ambtenaar zou genieten, wanneer de salarisschaal met het hogere maximumsalaris met ingang van de dag waarop de waarneming is begonnen, voor hem zou hebben gegolden. Onder volledige waarneming wordt verstaan een zodanige waarneming dat in plaats van de eigen functie het volledige samenstel van werkzaamheden van de waargenomen functie, met de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheden, wordt uitgeoefend.

  • 4 Voor de toepassing van het derde lid wordt onder salaris mede verstaan de toelagen, bedoeld in de artikelen 14, 15, 18 en 20.

  • 5 Bij niet volledige waarneming wordt de toelage, afhankelijk van de mate van onvolledigheid van de waarneming, vastgesteld op 50% of 75% van de toelage bij volledige waarneming.

  • 6 De ambtenaar voor wie het een onderdeel is van de eigen functie om als plaatsvervanger op te treden van degene wiens functie moet worden waargenomen, komt bij niet volledige waarneming van die functie niet in aanmerking voor een toelage.

Artikel 17a

  • 1 Indien het salaris behorend bij een volledige werktijd minder is dan het maandbedrag van het minimumloon, dat krachtens de artikelen 7, 8 en 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag geldt voor werknemers van dezelfde leeftijd als de ambtenaar, wordt deze een toelage toegekend ten bedrage van het verschil.

  • 2 Voor de ambtenaar met een andere betrekking dan een volledige betrekking, wordt de toelage als bedoeld in het eerste lid naar evenredigheid vastgesteld.

Artikel 17b

  • 1 Aan de ambtenaar die ingevolge artikel 62 van het Besluit algemene rechtspositie politie is gedetacheerd en een functie uitoefent waaraan op grond van artikel 6, tweede lid, een hogere salarisschaal is verbonden dan de voor de ambtenaar voordien geldende salarisschaal, wordt gedurende maximaal vier jaren een toelage toegekend. De toelage bedraagt het verschil tussen het salaris dat de gedetacheerde ambtenaar geniet en het salaris dat hij zou genieten, indien de in de eerste volzin bedoelde hogere salarisschaal zou hebben gegolden.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde toelage wordt toegekend met ingang van de dag waarop de detachering is begonnen.

Artikel 18

  • 1 Aan de ambtenaar aan wie consignatie wordt opgelegd, wordt, behoudens het derde lid, een toelage toegekend. Onder consignatie wordt verstaan het zich in opdracht van het daartoe bevoegde gezag bereikbaar en beschikbaar houden teneinde bij oproep dienst te gaan verrichten. Consignatie wordt slechts opgedragen boven de voor de ambtenaar krachtens artikel 12 van het Besluit algemene rechtspositie politie vastgestelde diensttijden.

  • 2 Consignatie kan niet worden opgedragen boven een door het bevoegd gezag of een door deze daartoe aangewezen ambtenaar vast te stellen aantal uren per jaar, met dien verstande dat dit maximum niet geldt voor de ambtenaar die het overleg met de Regionale Commissie, de Commissie Korps landelijke politiediensten, de Commissie bijzondere ambtenaren van politie, de Commissie LSOP of de Commissie ITO, bedoeld in de artikelen 12, 21, 22, 22a onderscheidenlijk 22b van het Besluit overleg en medezeggenschap politie, pleegt.

  • 3 Voor consignatie gedurende een tijdvak van korter dan een half uur boven de voor de ambtenaar vastgestelde dagelijkse diensttijd wordt geen toelage toegekend.

  • 4 De toelage voor consignatie bedraagt € 1,00 voor elk uur dat de ambtenaar consignatie is opgelegd.

  • 5 De in het vierde lid genoemde toelage wordt zo spoedig mogelijk uitbetaald, doch uiterlijk bij gelegenheid van de tweede salarisbetaling volgende op de periode van vier weken waarin consignatie is verricht.

  • 6 Van de in het vijfde lid gestelde termijn kan worden afgeweken indien het dienstbelang dat vereist of, indien het dienstbelang zich daartegen niet verzet, op verzoek van de ambtenaar. Voor de hier bedoelde gevallen wordt een nieuwe uiterste termijn vastgesteld.

  • 7 Indien een ambtenaar aan wie consignatie is opgelegd, binnen het tijdvak van consignatie werkzaamheden moet verrichten, is voor de duur van die werkzaamheden sprake van het verrichten van arbeid.

  • 8 Voor de toepassing van dit artikel worden gedeelten van uren, voorzover daarmee het half uur, bedoeld in het derde lid, wordt overschreden, berekend over een periode van vier weken, opgeteld en naar boven afgerond op halve uren.

  • 9 De toelage voor consignatie wordt in geval van ziekte van de ambtenaar gesteld op het bedrag dat de ambtenaar in de drie perioden van vier weken, onmiddellijk voorafgaande aan de periode van vier weken waarin de ziekte is aangevangen, gemiddeld aan toelage op grond van dit artikel heeft genoten.

  • 10 Voor de toepassing van dit artikel berust het oordeel omtrent het dienstbelang bij het bevoegd gezag dan wel bij de door deze aangewezen ambtenaar.

Artikel 19

Aan de ambtenaar kan een toelage worden toegekend om reden van werving of behoud tot een maximum van € 45 400,- per kalenderjaar.

Artikel 20

Aan de ambtenaar kan als tegemoetkoming in de representatiekosten een toelage worden toegekend tot een maximum van 5% van het salaris.

Artikel 21

  • 1 In uitzonderlijke gevallen kan aan de ambtenaar of aan een groep van ambtenaren een toelage worden toegekend op andere gronden dan die vermeld in de artikelen 16 tot en met 20.

  • 2 Een in het eerste lid bedoelde toelage kan aan de ambtenaar worden toegekend nadat Onze Minister ter zake nadere regels heeft vastgesteld.

Artikel 22

Een krachtens artikel 16, 19 of 21 toegekende toelage wordt ingetrokken, indien de gronden waarop de toelage wordt toegekend niet meer aanwezig zijn, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat er omstandigheden zijn om de toelage geheel of gedeeltelijk te handhaven.

Hoofdstuk 6. Vakantie-uitkering

Artikel 23

  • 1 De ambtenaar heeft recht op een vakantie-uitkering die 8% van de genoten bezoldiging bedraagt.

  • 2 De vakantie-uitkering bedraagt ten minste € 129,07 per maand, met dien verstande dat dit bedrag naar evenredigheid wordt verminderd indien:

    • a. de bezoldiging van de ambtenaar niet op de eerste dag van een maand aanvangt, dan wel indien de ambtenaar in een deel van een maand geen bezoldiging heeft genoten;

    • b. de ambtenaar in de loop van een maand slechts een gedeelte van zijn bezoldiging heeft genoten wegens verleend verlof, in verband met non-activiteit, bij wijze van disciplinaire straf of uit hoofde van schorsing.

  • 3 Het in het tweede lid genoemde bedrag wordt voor de ambtenaar met een andere betrekking dan een volledige betrekking naar evenredigheid vastgesteld.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid wordt de ambtenaar geacht in het genot van de volle bezoldiging te zijn, indien hij

    • a. niet zijn volledige bezoldiging geniet op grond van de artikelen 13a, 28b en 41 van het Besluit algemene rechtspositie politie of op grond van de artikelen 32 tot en met 37 en 38,

    • b. een aanvulling op zijn ZW-uitkering geniet op grond van artikel 39a, of

    • c. niet zijn volledige salaris geniet vanwege een inhouding op dat salaris op grond van de Regeling verlofsparen politie.

    Is het feitelijk genot van de bezoldiging teruggebracht tot het bedrag van het op de ambtenaar te verhalen gedeelte van de pensioenbijdrage dan wordt hij voor de toepassing van het eerste lid geacht geen bezoldiging te genieten.

  • 5 De ambtenaar, bedoeld in artikel 33, geniet de vakantie-uitkering slechts voor zoveel die uitgaat boven de vakantie-uitkering waarop hij als militair aanspraak heeft.

Artikel 24

Artikel 23 is mede van toepassing op de gewezen ambtenaar die ingevolge artikel 42 nog bezoldiging geniet.

Artikel 25

  • 1 De vakantie-uitkering wordt eenmaal per jaar betaald over de periode van twaalf maanden die is aangevangen met de maand juni van het voorafgaande kalenderjaar.

  • 2 Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling plaats over het tijdvak, gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode waarover de vakantie-uitkering is betaald en de datum van het ontslag.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt met het ontslag van de ambtenaar gelijkgesteld de beëindiging van de doorbetaling van de bezoldiging van de gewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24.

Hoofdstuk 7. Uitkeringen

Artikel 25a

  • 1 Aan de ambtenaar kan een incidentele eindejaarsuitkering of een eenmalige uitkering worden toegekend.

  • 2 Ten aanzien van de incidentele eindejaarsuitkering of eenmalige uitkering, bedoeld in het eerste lid, stelt Onze Minister nadere regels vast met betrekking tot de hoogte van de uitkering en het tijdstip van uitbetaling, en bepaalt Onze Minister of de uitkering behoort tot de bezoldiging en het inkomen in de zin van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 25b

  • 1 De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ten bedrage van 8% van het door hem in dat jaar genoten salaris.

  • 2 De eindejaarsuitkering bedraagt tenminste € 129,07 per maand met dien verstande dat dit bedrag naar evenredigheid wordt verminderd indien:

    • a. het salaris van de ambtenaar niet op de eerste dag van een maand is aangevangen, dan wel indien de ambtenaar een deel van een maand geen salaris heeft genoten;

    • b. de ambtenaar in de loop van een maand slechts een gedeelte van zijn salaris heeft genoten.

  • 3 Het in het tweede lid genoemde bedrag wordt voor de ambtenaar met een andere betrekking dan een volledige betrekking naar evenredigheid vastgesteld.

  • 4 In afwijking van het eerste en tweede lid heeft de ambtenaar:

    • a. in het jaar 2001 recht op een eindejaarsuitkering ter grootte van 2,50% van het door hem in dat jaar genoten salaris;

    • b. in het jaar 2002 recht op een eindejaarsuitkering ter grootte van 5,25% van het door hem in dat jaar genoten salaris, doch ten minste € 81,40 per maand gedurende de eerste helft van dat jaar en ten minste € 82,21 per maand gedurende de tweede helft van dat jaar, met dien verstande dat dit bedrag overeenkomstig het tweede en derde lid naar evenredigheid wordt verminderd.

  • 6 Indien de ambtenaar vanwege een inhouding op grond van de Regeling verlofsparen politie niet zijn volledige salaris geniet, wordt voor de toepassing van dit artikel het salaris in aanmerking genomen zoals dit zou zijn genoten indien geen sprake zou zijn geweest van een inhouding op het salaris vanwege die regeling.

  • 7 Indien voor de ambtenaar het feitelijke genot van de bezoldiging is teruggebracht tot het bedrag van het op de ambtenaar te verhalen gedeelte van de pensioenbijdrage, wordt hij voor de toepassing van dit artikel geacht geen salaris te genieten.

  • 8 De eindejaarsuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald.

  • 9 Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling plaats conform het bepaalde in het tweede en zesde lid over het tijdvak gelegen tussen het einde van de laatste verstreken periode waarover de eindejaarsuitkering is betaald en de datum van het ontslag.

Artikel 26

  • 1 Aan de ambtenaar kan een uitkering worden toegekend om redenen van werving of behoud tot een maximum van € 45 400,- per kalenderjaar.

  • 2 De uitkering wordt toegekend aan het einde van een tijdvak dat tevoren is vastgesteld door het bevoegd gezag.

  • 3 Aan de toekenning van de uitkering kunnen door het bevoegd gezag voorwaarden worden gesteld.

  • 4 Aan de ambtenaar die niet heeft kunnen voldoen aan de in het derde lid bedoelde voorwaarden door een naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aan de ambtenaar zelf te wijten oorzaak, kan de uitkering gedeeltelijk worden toegekend.

Hoofdstuk 8. Vergoedingen in verband met extra diensten

Artikel 27

  • 1 Aan de ambtenaar die is ingedeeld in een salarisschaal waarvan het maximumsalaris lager is dan het maximumsalaris van salarisschaal 13 van bijlage I van dit besluit en die overwerk verricht, wordt, behoudens het zesde lid, een vergoeding toegekend.

  • 2 Het bevoegd gezag kan bij nader vast te stellen regels voor andere situaties dan de situatie genoemd in het eerste lid, aan de ambtenaar die is ingedeeld in een salarisschaal waarvan het maximumsalaris lager is dan het maximumsalaris van salarisschaal 15, een vergoeding voor overwerk toekennen.

  • 3 Onder overwerk wordt verstaan dienst in opdracht van het daartoe bevoegde gezag buiten de voor de ambtenaar krachtens artikel 12 van het Besluit algemene rechtspositie politie vastgestelde arbeidstijden, voorzover daardoor de per dienstdag vastgestelde totale arbeidstijd wordt overschreden.

  • 4 Overwerk kan niet worden opgedragen boven een door het bevoegd gezag of een door deze aangewezen ambtenaar, vast te stellen aantal uren per jaar.

  • 5 Het opdragen van overwerk mag niet tot gevolg hebben dat de ambtenaar per periode van vier weken minder dan vier vrije dagen en per kalenderjaar minder dan dertien vrije zondagen, waarvan elf aansluitend aan een vrije dag, geniet.

  • 6 Voor overwerk dat gedurende korter dan een half uur aansluitend aan de vastgestelde dagelijkse arbeidstijd wordt verricht, wordt geen vergoeding toegekend.

  • 7 Overwerk wordt naar de keuze van het bevoegd gezag vergolden door middel van een bedrag in geld dan wel door middel van verlof of door middel van een combinatie van een bedrag in geld en verlof. Bij de keuze van de vorm van vergoeding wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar.

  • 8 De vergoeding voor elk uur overwerk is een bedrag in geld ter grootte van het salaris per uur van de ambtenaar dan wel verlof voor de duur van één uur, vermeerderd met € 6,00 dan wel verlof voor de duur van een half uur, bij wijze van toeslag.

  • 9 De in het achtste lid genoemde vergoeding door middel van een bedrag in geld wordt zo spoedig mogelijk uitbetaald, doch uiterlijk bij gelegenheid van de tweede salarisbetaling volgende op de periode van vier weken waarin het overwerk is verricht.

  • 10 In geval vergoeding van overwerk plaatsvindt door middel van verlof, wordt het verlof zo spoedig mogelijk verleend, doch uiterlijk in de periode van vier weken waarin de in het negende lid bedoelde salarisbetaling plaatsvindt.

  • 11 Van de in het negende en tiende lid gestelde termijnen kan worden afgeweken indien het dienstbelang dat vereist of, indien het dienstbelang zich daartegen niet verzet, op verzoek van de ambtenaar. Voor de hier bedoelde gevallen wordt een nieuwe uiterste termijn vastgesteld.

  • 12 De tijdstippen waarop het verlof, bedoeld in het achtste lid, wordt verleend, worden zo tijdig mogelijk vastgesteld, waarbij zoveel mogelijk rekening gehouden wordt met de wensen van de ambtenaar.

  • 13 Het verlof, bedoeld in het achtste lid, dat aan het einde van een kalenderjaar niet is verleend, wordt naar wens van de ambtenaar bij gelegenheid van de eerste salarisbetaling in het daarop volgende kalenderjaar uitbetaald als vergoeding, bedoeld in het achtste lid, dan wel toegevoegd aan het spaarverlof, bedoeld in de Regeling verlofsparen politie.

  • 14 Voor de toepassing van dit artikel worden gedeelten van uren, voor zover daarmee het half uur, bedoeld in het zesde lid, wordt overschreden, berekend over een periode van vier weken, opgeteld en naar boven afgerond op halve uren.

  • 15 Voor de bepaling van de duur van de overschrijding van de per dienstdag vastgestelde totale arbeidstijd gelden uren waarop krachtens het Besluit algemene rechtspositie politie vakantie of verlof is genoten dan wel wegens ziekte of schorsing geen dienst is verricht, als uren waarop feitelijk dienst is verricht.

  • 16 Voor de toepassing van dit artikel berust het oordeel omtrent het dienstbelang bij het bevoegd gezag dan wel bij de door deze aangewezen ambtenaar.

Artikel 27a

  • 1 Indien de ambtenaar dienst verricht op aan hem volgens het dagrooster verleende vakantie-uren, wordt hem een vergoeding toegekend.

  • 2 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de toeslag als bedoeld in artikel 27, achtste lid. De vergoeding voor delen van een uur wordt vastgesteld op een evenredig deel van de toeslag.

Artikel 28

Onze Minister stelt regels vast terzake van een maaltijdvergoeding bij overwerk, voor zover de ambtenaar ingevolge het Besluit vergoeding dienstreizen politie ter zake geen aanspraak op vergoedingen voor maaltijden heeft.

Artikel 29

  • 1 Aan de ambtenaar die is ingedeeld in een salarisschaal waarvan het maximumsalaris lager is dan het maximumsalaris van salarisschaal 12 van bijlage I van dit besluit en die daadwerkelijk wordt ingezet als lid van een mobiele eenheid ter handhaving van de openbare orde wordt een vergoeding toegekend.

  • 3 De vergoeding bedraagt € 26,53 per kalenderdag.

  • 4 Het bevoegd gezag kan regels stellen met betrekking tot het toekennen van de vergoeding aan ambtenaren die geen lid zijn van een mobiele eenheid.

Hoofdstuk 8a. Tijdelijke ouderenregeling

Artikel 29a

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. betrokkene: de ambtenaar aan wie op grond van artikel 13b van het Besluit algemene rechtspositie politie non-activiteit is verleend;

  • b. berekeningsbasis: de bezoldiging in de zin van dit besluit, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de uitkering, bedoeld in artikel 25b berekend over een maand, waarop de betrokkene op de dag voorafgaand aan de non-activiteit aanspraak had of bij waarneming van zijn functie zou hebben gehad;

  • c. non-activiteitsinkomen: de vanwege de non-activiteit verminderde bezoldiging;

  • d. Reglement FPU: het Reglement flexibel pensioen en uittreden ter zake van basisuitkering en aanvullende uitkering, als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel.

Artikel 29b

  • 1 Indien de door een betrokkene over de laatste aan de non-activiteit voorafgaande twaalf volle kalendermaanden genoten bezoldiging geheel of gedeeltelijk uit wisselende inkomsten bestond, wordt in zoverre in afwijking van artikel 29a, onderdeel b, als berekeningsbasis aangemerkt, het gemiddelde van die wisselende inkomsten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden, indien de periode van non-activiteit direct vooraf wordt gegaan door een periode waarin vakantie of verlof wordt genoten, de twaalf volle kalendermaanden waarin de bezoldiging geheel of gedeeltelijk uit wisselende inkomsten bestond, gerekend vanaf de dag voorafgaand aan de vakantie of verlof.

  • 3 De berekeningsbasis wordt aangepast overeenkomstig een algemene salarismaatregel in de sector Politie.

Artikel 29c

  • 1 Gedurende de periode van non-activiteit vindt een vermindering plaats op de berekeningsbasis van 20%.

  • 2 De in het eerste lid genoemde vermindering van de berekeningsbasis wordt aangemerkt als het niet volledig in het genot zijn van het inkomen vanwege verlof zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel 4 van het pensioenreglement.

Artikel 29d

  • 1 De inkomsten die de betrokkene geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, aangevangen met ingang van de dag waarop de periode van non-activiteit is ingegaan, worden in mindering gebracht op het non-activiteitsinkomen tenzij de betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten, dan wel een gedeelte daarvan geen verband houden met verhoogde werkzaamheid.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vermindering is gelijk aan het bedrag waarmee het onverminderde non-activiteitsinkomen vermeerderd met het totaal bedrag van de inkomsten bedoeld in het eerste lid tezamen de berekeningsgrondslag te boven gaat.

  • 3 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf aangevangen gedurende de vakantie of het verlof onmiddellijk voorafgaande aan de periode van non-activiteit, met dien verstande dat de gedurende de periode van vakantie of verlof genoten inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf niet in mindering worden gebracht.

  • 4 Inkomsten uit arbeid of bedrijf als bedoeld in het eerste lid die geacht worden op één maand betrekking te hebben of geacht kunnen worden te hebben, worden in mindering gebracht op het non-activiteitsinkomen over die maand.

Artikel 29e

  • 1 De betrokkene is verplicht vanaf het moment waarop de periode van non-activiteit is ingegaan, opgave te doen van de inkomsten, bedoeld in artikel 29d, eerste en derde lid.

  • 2 Indien de inkomsten niet vooraf kunnen worden vastgesteld, doet de betrokkene maandelijks, voorafgaand aan de betaling van het non-activiteitsinkomen, opgave van de inkomsten die hij sinds de vorige opgave heeft genoten.

  • 3 Indien de inkomsten slechts over een langere termijn kunnen worden vastgesteld, doet de betrokkene dienovereenkomstig opgave en wordt de berekeningsbasis met een voorlopig vastgesteld bedrag verminderd. Na afloop van de desbetreffende termijn zullen de daadwerkelijke inkomsten worden verrekend.

  • 4 Het bevoegd gezag kan nadere voorschriften geven met betrekking tot de wijze van opgave van de inkomsten door de betrokkene.

  • 5 De betrokkene stemt er, door het aanvaarden van de non-activiteit, mee in dat allen die daarvoor naar het oordeel van het bevoegde gezag in aanmerking komen, omtrent zijn omstandigheden alle inlichtingen geven welke voor de uitvoering van dit hoofdstuk noodzakelijk zijn.

Artikel 29f

  • 1 Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan het bevoegde gezag. De betrokkene is eveneens verplicht zijn herstel terstond te melden.

  • 2 Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, kan hij door het bevoegde gezag worden verplicht zich geneeskundig te doen onderzoeken.

  • 3 Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte blijft de korting op de berekeningsbasis, bedoeld in artikel 29c, eerste lid, onverminderd van kracht.

  • 4 In afwijking van het derde lid, wordt de vermindering van de berekeningsbasis, bedoeld in artikel 29c, eerste lid, de eerste 18 maanden dat de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte niet toegepast indien de ongeschiktheid aanvangt binnen een maand na het tijdstip waarop de periode van non-activiteit is ingegaan.

  • 5 Indien de periode van non-activiteit direct vooraf wordt gegaan door een periode waarin vakantie of verlof wordt genoten, is het derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de vermindering van de berekeningsbasis niet plaatsvindt zolang vakantie of verlof wordt genoten.

Artikel 29g

  • 1 Het recht op betaling van het non-activiteitsinkomen eindigt:

    • a. met ingang van de dag waarop de betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering;

    • b. met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;

    • c. met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt;

    • d. met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de betrokkene, voor het bereiken van de leeftijd van 60 jaar, ontslag is verleend met het oog op een uitkering krachtens het Reglement FPU;

    • e. met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene op andere gronden wordt ontslagen.

  • 2 Het recht op betaling van het non-activiteitsinkomen kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard, indien betrokkene weigert mee te werken aan een onderzoek tot vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid ter verkrijging van een WAO-uitkering.

Artikel 29h

  • 1 Indien de aan de betrokkene toegekende WAO-uitkering, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen, lager is dan het non-activiteitsinkomen indien geen sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid, wordt hem het verschil bij wijze van toelage uitgekeerd.

  • 2 De betrokkene die na afloop van de periode van 52 weken, bedoeld in artikel 19 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, geen WAO-uitkering aanvraagt, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk behandeld alsof hem een WAO-uitkering is toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.

  • 3 Indien de WAO-uitkering van de betrokkene die terzake van dezelfde dienstverhouding non-activiteit geniet en recht heeft op een WAO-uitkering, als gevolg van handelen of nalaten een vermindering ondergaat, of het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt bedoelde WAO-uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk geacht onverminderd te zijn genoten.

Artikel 29i

  • 1 Ten aanzien van de betrokkene die na zijn ontslag uit hoofde van ziekte of arbeidsongeschiktheid nog aanspraken in verband met de betrekking op grond waarvan de non-activiteit is verleend, heeft of krijgt, wordt het non-activiteitsinkomen dan wel de toelage, bedoeld in artikel 29h, tot het einde van de periode waarover die aanspraken bestaan, verminderd met het bedrag daarvan.

  • 2 Ten aanzien van de betrokkene die na zijn herplaatsing of ontslag uit hoofde van ziekte of arbeidsongeschiktheid aanspraken in verband met de betrekking op grond waarvan de non-activiteit is verleend, verliest, wordt de berekeningsbasis tot het einde van de periode waarover die aanspraken bestaan, vermeerderd met het bedrag daarvan.

Artikel 29j

Indien de betrokkene de gegevens die noodzakelijk zijn voor het verminderen van het non-activiteitsinkomen niet, niet volledig of onjuist verstrekt, kan worden bepaald dat het non-activiteitsinkomen, zolang zulks het geval is, niet of slechts gedeeltelijk wordt uitbetaald.

Artikel 29k

  • 1 Het non-activiteitsinkomen, over een maand berekend, wordt in maandelijkse termijnen betaald.

  • 2 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, wordt aan de weduwe of weduwnaar, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd gelijk aan de berekeningsbasis over een tijdvak van drie maanden. Als maatstaf bij de berekening van dit bedrag geldt, behoudens het hierna bepaalde, de berekeningsbasis waar het non-activiteitsinkomen op de dag van het overlijden van was afgeleid. Wordt op het non-activiteitsinkomen een vermindering toegepast krachtens de artikelen 29d, 29e, 29g, tweede lid, dan wel artikel 29j, dan wordt de in het eerste lid bedoelde uitkering verminderd met de vanwege genoemde artikelen toegepaste vermindering over een tijdvak van drie maanden.

  • 4 Op de uitkering, bedoeld in het tweede lid, wordt het reeds voor zijn overlijden aan de betrokkene uitbetaalde non-activiteitsinkomen over een na zijn overlijden gelegen tijdvak in mindering gebracht. Indien de betrokkene voor zijn overlijden te veel vakantie heeft genoten, is artikel 26, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, niet van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 9. Bijzondere situaties

Artikel 30

  • 1 Aan de ambtenaar die op grond van artikel 62 van het Besluit algemene rechtspositie politie voor een periode van tenminste twee weken wordt gedetacheerd, wordt, indien hij dagelijks heen en weer reist, een vergoeding toegekend voor de tijd waarmee de totale reistijd per dag 90 minuten overschrijdt.

  • 2 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de vergoeding, bedoeld in artikel 27, achtste lid, die de ambtenaar bij overwerk zou ontvangen. De vergoeding voor delen van een uur wordt vastgesteld op een evenredig deel van de uurvergoeding.

  • 3 Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste en tweede lid beslissen in individuele gevallen waarin dit artikel naar zijn oordeel niet of niet in redelijkheid voorziet.

Artikel 30a

  • 2 Indien twee jaren of langer na het aanwijzen van een plaats van tewerkstelling of werkgebied, bedoeld in het eerste lid, aan de ambtenaar opnieuw een andere plaats van tewerkstelling wordt aangewezen of een ander dan het hem aangewezen werkgebied, dient de extra reistijd boven een half uur per dienst te worden vastgesteld op basis van de reistijd die gold naar de eerstgenoemde plaats van tewerkstelling.

Artikel 31

Artikel 32

De ambtenaar die als militair in werkelijke dienst is, behoudt over de tijd van deze dienst het genot van de aan zijn ambt verbonden bezoldiging slechts voor zover hem bij of krachtens de artikelen 33 tot en met 37 daarop aanspraak is verleend. Voor zover die werkelijke dienst wordt vervuld in de aan hem toegekende vakantie, behoudt hij in ieder geval het genot van de volle aan zijn ambt verbonden bezoldiging.

Artikel 33

  • 1 De ambtenaar die ingevolge wettelijke verplichting anders dan voor herhalingsoefening als militair in werkelijke dienst is, geniet, onverminderd artikel 85 van het Besluit algemene rechtspositie politie, de aan zijn ambt verbonden bezoldiging voor zoveel deze meer bedraagt dan zijn militaire beloning, met dien verstande dat indien de ambtenaar ongehuwd is, hij slechts de aan zijn ambt verbonden bezoldiging geniet, voor zover 70 procent daarvan meer bedraagt dan zijn militaire beloning.

  • 2 Zo nodig in afwijking van het eerste lid blijft de ambtenaar, bedoeld in dat lid, in ieder geval de aan zijn ambt verbonden bezoldiging genieten tot een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenbijdrage.

  • 3 Ongehuwde enige kostwinners worden voor de toepassing van het eerste lid gelijkgesteld met gehuwden. Het bevoegd gezag beslist of een ongehuwde als enig kostwinner wordt beschouwd.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid wordt de militaire beloning verminderd met een eventuele aftrek wegens het genot van voeding en huisvesting.

Artikel 34

  • 1 Artikel 33 is eerst van toepassing, nadat de ambtenaar als militair de opleiding en oefening heeft volbracht.

  • 2 De ambtenaar die ingevolge een wettelijke verplichting voor de opleiding en oefening als militair in werkelijke dienst is, geniet gedurende deze opleiding en oefening de aan zijn ambt verbonden bezoldiging tot een bedrag dat gelijk is aan het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenbijdrage.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ten aanzien van ambtenaren op wie bij koninklijk besluit de artikelen 32 en 33 van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.

  • 4 Indien de ambtenaar bij opkomst in militaire dienst voldoet aan de voorwaarde, gesteld in het eerste lid, of indien ingevolge het derde lid bij opkomst in militaire dienst deze voorwaarde niet voor hem geldt, geniet hij, in afwijking van artikel 33, gedurende twee weken na zijn opkomst de volle aan zijn ambt verbonden bezoldiging.

Artikel 35

  • 1 De ambtenaar die voor een herhalingsoefening als militair in werkelijke dienst is, geniet gedurende twee weken na zijn opkomst in militaire dienst de volle aan zijn ambt verbonden bezoldiging. Daarna wordt de militaire beloning in mindering gebracht op de aan zijn ambt verbonden bezoldiging.

    Artikel 33, tweede, vierde en vijfde lid is van toepassing.

  • 2 Voor zover nodig, bepaalt Onze Minister van Defensie welke dienst als herhalingsoefening wordt beschouwd.

  • 3 Voor de toepassing of voortgezette toepassing van het eerste lid worden, met inachtneming van hetgeen daaromtrent is bepaald in de Kaderwet dienstplicht of in de Wet voor het reservepersoneel der krijgsmacht en onverminderd artikel 85 van het Besluit algemene rechtspositie politie met herhalingsoefeningen gelijk gesteld:

    • a. het in dienst komen dan wel het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven voor een onderzoek omtrent een strafbaar feit of een krijgstuchtelijk vergrijp waarvan de militair verdacht of beklaagd wordt;

    • b. het in dienst komen dan wel het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven ten einde rekening en verantwoording af te leggen van gevoerd beheer;

    • c. het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven wegens:

      • 1°. ziekte;

      • 2°. het niet tijdig bereiken van de vereiste graad van geoefendheid als gevolg van ziekte;

      • 3°. het heersen of geheerst hebben van een besmettelijke ziekte;

    • d. het in dienst komen om gehoord te worden omtrent een bij de Kroon of bij Onze Minister van Defensie ingediend bezwaarschrift onderscheidenlijk beroepschrift.

Artikel 36

Indien de ambtenaar als militair in werkelijke dienst zijnde overlijdt, wordt de uitkering, bedoeld in artikel 46, verminderd met het bedrag van de overeenkomstige uitkering die uit hoofde van de militaire dienst ter zake van dit overlijden wordt gedaan.

Artikel 37

De artikelen 32 tot en met 36 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van:

  • a. de ambtenaar die is tewerkgesteld in de zin van artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst;

  • b. de ambtenaar die als militair in werkelijke dienst is op grond van een verbintenis bij het reservepersoneel der krijgsmacht of

  • c. de ambtenaar die op grond van een andere bijzondere verbintenis in werkelijke militaire of daarmee gelijk te stellen dienst is, terzake waarvan dit bij koninklijk besluit is bepaald.

Artikel 37a

  • 1 Indien de ambtenaar van 55 jaar of ouder die op 15 maart 1999 ten minste de 49-jarige leeftijd heeft bereikt, op zijn aanvraag een functie wordt opgedragen waaraan een salarisschaal is verbonden met een lager maximum dan het maximum van de reeds voor hem geldende salarisschaal, wordt op zijn salaris een inhouding toegepast.

  • 2 De inhouding is gelijk aan het verschil tussen het salaris dat de ambtenaar geniet en het maximumsalaris behorende bij de salarisschaal direct onder de voor de ambtenaar geldende salarisschaal met dien verstande dat dit bedrag niet negatief mag zijn.

  • 3 In bijzondere gevallen kan het bevoegd gezag geheel of gedeeltelijk van de inhouding afzien.

  • 4 Onze Minister kan nadere regels stellen.

Hoofdstuk 10. Voorzieningen in verband met ziekte

Artikel 38

  • 1 De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een tijdvak van 52 weken recht op de doorbetaling van zijn bezoldiging.

  • 2 Voor het bepalen van het einde van het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte samengeteld, indien de perioden van ongeschiktheid elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 3 Het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd:

    • a. met de duur van de vertraging, indien het bevoegd gezag de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de ZW, later doet dan op grond van dat artikel is voorgeschreven;

    • b. met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, zoals dat artikel luidde op 31 december 2003, indien de wachttijd met toepassing van het zevende lid van dat artikel wordt verlengd;

    • c. met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 71a van de WAO heeft vastgesteld.

  • 4 Ingeval van verlenging op grond van het derde lid, kan het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, niet méér dan 104 weken belopen.

  • 5 De ambtenaar die na het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, op grond van zijn aanstelling aanspraak heeft op een WAO-uitkering, heeft aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 6 De bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering bedraagt:

    • a. gedurende een tijdvak van ten hoogste 26 weken het verschil tussen zijn bezoldiging en de WAO-uitkering; en

    • b. daarna het verschil tussen 80% van zijn bezoldiging en de WAO-uitkering.

  • 7 Het tijdvak van 26 weken, bedoeld in het zesde lid, eindigt na 26 weken, vermeerderd met de perioden waarin de ambtenaar gerekend vanaf de eerste ziektedag:

    • a. zijn arbeid voor ten minste 45% heeft verricht;

    • b. in het belang van zijn genezing door de deskundige persoon of de arbodienst wenselijk geachte andere arbeid heeft verricht, voor ten minste 45% van de voor hem geldende arbeidsduur.

  • 8 De ambtenaar geniet ook na afloop van het tijdvak van 26 weken de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen zijn bezoldiging en de WAO-uitkering:

    • a. voor zolang hij zijn arbeid voor ten minste 45% verricht; dan wel

    • b. indien hij in het belang van zijn genezing door de deskundige persoon of de arbodienst wenselijk geachte andere arbeid verricht voor ten minste 45% van de voor hem geldende arbeidstijd; dan wel

    • c. indien de ziekte, uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte.

  • 9 De doorbetaling van de bezoldiging en de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigen in ieder geval:

    • a. met ingang van de dag waarop de ambtenaar op grond van artikel 49b, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie passende arbeid verricht en daartoe is herplaatst;

    • b. met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag is verleend;

    • c. met ingang van de dag waarop de ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt; of

    • d. met ingang van de dag volgende op die waarop de ambtenaar is overleden.

  • 10 De ambtenaar die op grond van artikel 49b, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie passende arbeid verricht en daartoe is herplaatst, voordat de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 94, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie is verstreken, heeft tot het eind van genoemde termijn aanspraak op een aanvullende uitkering, indien zijn bezoldiging als gevolg van zijn herplaatsing vermindering ondergaat, ter grootte van het verschil tussen:

    • a. het bedrag waarop de ambtenaar op grond van dit artikel recht zou hebben gehad indien hem geen andere betrekking zou zijn opgedragen, maar in plaats daarvan voor dezelfde arbeidstijd zijn eigen betrekking; en

    • b. de som van zijn bezoldiging na herplaatsing, een uit zijn arbeidsongeschiktheid voortvloeiend recht op een WAO-uitkering, een invaliditeitspensioen en een herplaatsingstoelage.

  • 11 De ambtenaar die op grond van artikel 49b, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie passende arbeid verricht en daartoe is herplaatst, heeft tevens aanspraak op een aanvullende uitkering nadat de termijn van twee jaar is verstreken, indien de ziekte, uit hoofde waarvan de ambtenaar ongeschikt is zijn arbeid te verrichten wordt veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte, ter grootte van het verschil tussen:

    • a. een percentage van zijn bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering, zoals die zou zijn op de dag voor zijn herplaatsing indien de ambtenaar op die dag niet ongeschikt zou zijn geweest tot werken; en

    • b. zijn bezoldiging na herplaatsing, in voorkomend geval vermeerderd met een uit de oorspronkelijke betrekking voortvloeiend recht op een WAO-uitkering, invaliditeitspensioen en een herplaatsingstoelage.

  • 12 Het percentage, bedoeld in het elfde lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer: 90,02%;

    65 tot 80%: 65,26%;

    55 tot 65%: 54,01%;

    45 tot 55%: 45,01%;

    35 tot 45%: 36,01%;

    25 tot 35%: 27,01%;

    15 tot 25%: 18,00%.

  • 13 De aanvullende uitkering, bedoeld in het tiende en elfde lid, eindigt in ieder geval:

    • a. met ingang van de dag waarop de ambtenaar niet meer voldoet aan de in bedoelde artikelleden genoemde voorwaarden;

    • b. met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag is verleend;

    • c. met ingang van de dag waarop de ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt; of

    • d. met ingang van de dag volgende op die waarop de ambtenaar is overleden.

Artikel 38a

  • 1 De ambtenaar met recht op een ZW-uitkering heeft aanspraak op een aanvulling van die uitkering tot het niveau van de bezoldiging.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt de ZW-uitkering waarop de ambtenaar recht heeft steeds aangemerkt als een uitkering die door deze onverminderd is genoten.

Artikel 39

  • 1 De gewezen ambtenaar die wegens ziekte, ontstaan voor het tijdstip van ingang van zijn ontslag, niet zijnde een ontslag op grond van artikel 87a, artikel 88 , artikel 88a, artikel 88b dan wel artikel 94, eerste lid, aanhef, onderdelen e of f, van het Besluit algemene rechtspositie politie nog ongeschikt is een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen, heeft:

    • a) zolang hij ongeschikt tot werken is wegens ziekte, doch niet langer dan een tijdvak van ten hoogste 52 weken, aanspraak op de doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging; en

    • b) indien hij na het tijdvak van 52 weken op grond van zijn arbeidsongeschiktheid aanspraak heeft op een WAO-uitkering, zolang hij ongeschikt tot werken is wegens ziekte maar niet langer dan een tijdvak van 26 weken, aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen:

      • i) zijn laatstelijk genoten bezoldiging; en

      • ii) de WAO-uitkering en in voorkomend geval een invaliditeitspensioen.

  • 2 De gewezen ambtenaar die binnen een maand na het tijdstip van zijn ontslag ongeschikt wordt wegens ziekte een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen, heeft zolang betrokkene ongeschikt is tot werken wegens ziekte, maar niet langer dan 52 weken, aanspraak op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging indien hij gedurende ten minste twee maanden onmiddellijk aan het ontslag voorafgaande in dienst is geweest.

  • 3 Voor het bepalen van het einde van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte samengeteld, indien de perioden van ongeschiktheid elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 4 De doorbetaling van de bezoldiging en de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in het eerste en tweede lid, eindigen na ommekomst van de uitkeringsduur, maar in ieder geval:

    • a. met ingang van de dag waarop de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt; of

    • b. met ingang van de dag volgende op die waarop de gewezen ambtenaar is overleden.

  • 5 De gewezen ambtenaar die aanspraak heeft op een WAO-uitkering ter zake van de dienstbetrekking die hij voor zijn ontslag vervulde, heeft aanspraak op een aanvullende uitkering indien de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte.

  • 6 De in het vijfde lid bedoelde aanvullende uitkering is gelijk aan het verschil tussen:

    • a) een percentage van de laatstelijk genoten bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering, in het jaar voorafgaande aan zijn ontslag; en

    • b) de som van de ambtenaar toegekende WAO-uitkering, een hem toegekend invaliditeitspensioen, een hem toegekende herplaatsingstoelage dan wel in voorkomend geval een hem toegekende suppletie op grond van het Besluit suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector politie.

  • 7 Het percentage, bedoeld in het zesde lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer: 90,02%;

    65 tot 80%: 65,26%;

    55 tot 65%: 54,01%;

    45 tot 55%: 45,01%;

    35 tot 45%: 36,01%;

    25 tot 35%: 27,01%;

    15 tot 25%: 18,00%.

  • 8 De aanvullende uitkering, bedoeld in het vijfde lid, eindigt:

    • a. met ingang van de dag waarop de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in bedoeld artikellid genoemde voorwaarden;

    • b. met ingang van de dag waarop de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt; of

    • c. met ingang van de dag volgende op die waarop de gewezen ambtenaar is overleden.

  • 10 Het bedrag van de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld in de voorgaande leden, wordt in voorkomende gevallen gewijzigd overeenkomstig een algemene salarismaatregel in de sector politie.

Artikel 39a

  • 1 De gewezen ambtenaar die waarschijnlijk zal bevallen binnen vier maanden na het tijdstip van de ingang van haar ontslag en recht heeft op een ZW-uitkering, heeft aanspraak op een aanvulling van die uitkering tot het niveau van haar laatstelijk genoten bezoldiging gedurende de periode die:

    • a) aanvangt op de 41e dag voorafgaande aan de vermoedelijke datum van bevalling; en

    • b) eindigt op de 70e dag na de datum waarop de bevalling heeft plaatsgevonden.

  • 2 De periode, bedoeld in het derde lid, wordt verlengd tot 16 weken, indien die periode door een voortijdige bevalling minder dan 16 weken heeft bedragen.

  • 3 De gewezen ambtenaar van wie de bevalling niet wordt verwacht binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, maar die niettemin binnen die termijn bevalt en recht heeft op een ZW-uitkering, heeft aanspraak op een aanvulling van die uitkering tot het niveau van haar laatstelijk genoten bezoldiging gedurende de periode die:

    • a) aanvangt op de datum van bevalling; en

    • b) eindigt op de 70e dag na de datum waarop de bevalling heeft plaatsgevonden.

  • 4 De gewezen ambtenaar die aansluitend aan de periode genoemd in het eerste lid, onderdeel b, respectievelijk derde lid, onderdeel b, ongeschikt is tot werken, welke ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, en die dientengevolge recht heeft op een ZW-uitkering, kan aanspraak maken op een aanvulling van die uitkering tot het niveau van haar laatstelijk genoten bezoldiging.

  • 5 Voor zolang de gewezen ambtenaar na beëindiging van de haar ingevolge het eerste of derde lid toekomende uitkering nog wegens ziekte ongeschikt is tot werken, of binnen een maand na deze beëindiging ongeschikt wordt tot werken, en die ongeschiktheid een andere oorzaak heeft dan die in het vierde lid genoemde, heeft zij gedurende een tijdvak van 52 weken recht op de doorbetaling van de bezoldiging overeenkomstig artikel 39. De termijn van 52 weken loopt vanaf de eerste dag na de bevalling.

  • 6 Ongeschikt tot werken, geheel of gedeeltelijk, in de zin van het vijfde lid is de gewezen ambtenaar die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om een naar aard en omvang soortgelijke betrekking als zij vervulde, te vervullen.

  • 7 Voor de toepassing van dit artikel wordt de ZW-uitkering waarop de gewezen ambtenaar recht heeft steeds aangemerkt als een uitkering die door deze onverminderd is genoten.

  • 8 Voor de toepassing van dit artikel blijft de ZW-uitkering aan de ambtenaar of gewezen ambtenaar buiten aanmerking, voor zover daarop anders dan ter zake van zijn dienstbetrekking, respectievelijk vroegere dienstbetrekking bij de sector Politie aanspraak bestaat.

  • 10 Het bedrag van de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld in de voorgaande leden, wordt in voorkomende gevallen gewijzigd overeenkomstig een algemene salarismaatregel in de sector politie.

Artikel 41

  • 1 De ambtenaar en de gewezen ambtenaar hebben geen aanspraak op doorbetaling van de bezoldiging of een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering:

    • a) indien de ziekte is voorgewend, althans zodanig overdreven wordt voorgesteld, dat ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte niet kan worden aangenomen;

    • b) indien de ambtenaar de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt;

    • c) indien de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel c respectievelijk artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit algemene rechtspositie politie en blijkt dat de ambtenaar onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring van geschiktheid voor de desbetreffende functie ten onrechte heeft plaatsgevonden, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.

  • 2 De gewezen ambtenaar heeft geen aanspraak op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op grond van een aanvaarde andere betrekking aanspraak kan maken op doorbetaling van zijn loon of bezoldiging, dan wel op een ZW-uitkering.

Artikel 42

  • 1 Het tijdvak gedurende welke de ambtenaar en de gewezen ambtenaar aanspraak hebben op de doorbetaling van hun bezoldiging of een bovenwettelijke ziekte-uitkering vangt aan op de eerste dag waarop:

    • a) wegens ziekte geheel of gedeeltelijk niet is gewerkt;

    • b) het werken wegens ziekte geheel of gedeeltelijk is gestaakt;

    • c) wegens ziekte geheel of gedeeltelijk niet zou zijn gewerkt;

    • d) het werken wegens ziekte geheel of gedeeltelijk zou zijn gestaakt.

  • 2 Bij buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging vangt het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, aan op de dag volgende op die waarop het buitengewoon verlof is beëindigd.

Artikel 44

  • 1 De aanspraken van de ambtenaar en de gewezen ambtenaar op grond van dit hoofdstuk gedurende de eerste 52 weken van ongeschiktheid tot werken, vervallen indien de ambtenaar of de gewezen ambtenaar:

    • a) niet binnen redelijke termijn gezondheidskundige hulp inroept;

    • b) zich niet gedurende het gehele verloop van de ziekte onder gezondheidskundige behandeling blijft stellen;

    • c) de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt;

    • d) zich schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd;

    • e) verzuimt de deskundige persoon of de arbodienst op eerste aanvraag mee te delen om welke reden hij ongeschikt is tot werken;

    • f) zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek van de deskundige persoon of de arbodienst om te verschijnen;

    • g) er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de deskundige persoon of de arbodienst aangewezen arts niet kan plaatshebben;

    • h) niet binnen twee dagen na de aanvang van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte dit heeft gemeld bij zijn werkgever;

    • i) weigert aangeboden passende arbeid, waartoe de deskundige persoon of de arbodienst hem in staat acht, te verkrijgen of te aanvaarden;

    • j) zich niet houdt aan de ten aanzien van hem geldende regels met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verzuimbegeleiding en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedure;

    • k) zijn ongeschiktheid tot werken opzettelijk heeft veroorzaakt;

    • l) weigert inzage te geven in een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van wetten;

    • m) tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij dit door de deskundige persoon of de arbodienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht;

    • n) vóór de betaling van de bezoldiging of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, weigert mededeling te doen van inkomsten uit arbeid die hij heeft in verband met het verrichten van door de deskundige persoon of de arbodienst in het belang van zijn genezing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden;

    • o) niet onverwijld op verzoek of uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden meedeelt, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht of op de hoogte van een aan hem toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering;

    • p) zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de deskundige persoon of de arbodienst bepaalde tijdstip en in de door deze persoon of dienst bepaalde mate, indien zulks hem is opgedragen, tenzij hij daarvoor een door de deskundige persoon of de arbodienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;

    • q) zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop zijn gericht om de betrokkene in staat te stellen passende arbeid te verrichten;

    • r) zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO;

    • s) zijn medewerking weigert bij de doelmatige uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk.

  • 2 De aanspraak op de doorbetaling van bezoldiging, de bovenwettelijke ziekte-uitkering of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, kan geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard in het geval de ambtenaar of de gewezen ambtenaar de regels heeft overtreden die ter zake van afwezigheid wegens ziekte zijn vastgesteld.

  • 3 De ingevolge het eerste lid vervallen aanspraken herleven met ingang van het tijdstip waarop de ambtenaar of de gewezen ambtenaar alsnog gevolg geeft aan de betreffende verplichting op grond van dat lid.

  • 4 Het bevoegd gezag kan op grond van bijzondere omstandigheden bepalen, dat de aanspraak op de doorbetaling van bezoldiging, de bovenwettelijke ziekte-uitkering of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering niet vervalt maar geheel of ten dele aan anderen dan aan de ambtenaar of de gewezen ambtenaar zal worden uitbetaald.

  • 5 Voor zover het bevoegd gezag van de bevoegdheid, bedoeld in het vierde lid, geen gebruik heeft gemaakt, worden de niet uitbetaalde bezoldiging of de bovenwettelijke ziekte-uitkering alsnog aan de ambtenaar uitbetaald, indien de in artikel 51, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie bedoelde commissie van artsen ten gunste van de ambtenaar heeft geoordeeld.

  • 6 Voor zover het bevoegd gezag van de bevoegdheid, bedoeld in het vierde lid, geen gebruik heeft gemaakt, wordt de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering alsnog aan de ambtenaar of gewezen ambtenaar uitbetaald, indien het in artikel 38, eerste lid, onderdeel g, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, bedoelde oordeel ten gunste van de ambtenaar of gewezen ambtenaar uitvalt.

Artikel 45

  • 1 De aanspraken van de ambtenaar en de gewezen ambtenaar op grond van dit hoofdstuk na de eerste 52 weken van ongeschiktheid tot werken, vervallen indien de ambtenaar of de gewezen ambtenaar:

    • a) weigert aangeboden passende arbeid, waartoe de deskundige persoon of de arbodienst hem in staat acht, te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b) zich niet houdt aan de ten aanzien van hem geldende regels met betrekking de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verzuimbegeleiding en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedure;

    • c) geen aanspraak heeft op een WAO-uitkering in verband met de toepassing van artikel 25 of 28, onder a of b, van de WAO.

  • 2 De ingevolge het eerste lid vervallen aanspraken herleven met ingang van het tijdstip waarop de ambtenaar of de gewezen ambtenaar alsnog gevolg geeft aan de betreffende verplichting op grond van dat lid.

  • 3 Na het tijdvak van 52 weken, bedoeld in de artikelen 38 en 39, is op de aanspraak die de ambtenaar en de gewezen ambtenaar heeft op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, het verplichtingen- en sanctieregime van de WAO van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de ambtenaar en de gewezen ambtenaar, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel de aanspraak daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt de WAO-uitkering voor het vaststellen van zijn aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

  • 5 Indien ten aanzien van de WAO-uitkering die de ambtenaar en de gewezen ambtenaar genieten een verplichting wordt opgelegd of een sanctie wordt toegepast, wordt door het bevoegd gezag zoveel mogelijk dezelfde verplichting opgelegd dan wel een overeenkomende sanctie toegepast, op de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering waarop de ambtenaar en de gewezen ambtenaar aanspraak hebben.

Artikel 45a

  • 1 Bij samenloop van een aanspraak krachtens dit hoofdstuk met een uitkering krachtens een wettelijke verzekering, wordt de aanspraak krachtens dit hoofdstuk verminderd met het bedrag van de uitkering krachtens de wettelijke verzekering, tenzij het betreft:

    • a) een tegemoetkoming of een vergoeding die vergelijkbaar is met de tegemoetkoming of de vergoeding, bedoeld in de artikelen 53 en 54 van het Besluit algemene rechtspositie politie;

    • b) een ZW-uitkering ingeval van meer dan een betrekking. In dat geval wordt de ZW-uitkering naar rato van de bezoldiging toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan zijn bezoldiging wordt doorbetaald krachtens dit hoofdstuk en de andere betrekking of betrekkingen.

    • c) een WAO-uitkering ingeval van meer dan één betrekking. In dat geval wordt de WAO-uitkering naar rato van de bezoldiging toegerekend aan de betrekking ter zake waarvan zijn bezoldiging wordt doorbetaald krachtens dit hoofdstuk en de andere betrekking of betrekkingen.

  • 2 De inkomsten die de ambtenaar of de gewezen ambtenaar geniet in verband met het verrichten van in het belang van zijn genezing door de deskundige persoon of de arbodienst wenselijk geachte arbeid, worden op de aanspraak op de doorbetaling van de bezoldiging, de bovenwettelijke ziekte-uitkering of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht, voorzover deze tezamen met de aanspraak op de doorbetaling van de bezoldiging, de ZW-uitkering of de WAO-uitkering, vermeerderd met de bovenwettelijke ziekte-uitkering of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, de bezoldiging te boven gaan.

  • 3 Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf worden op het bedrag, waarop de gewezen ambtenaar ingevolge dit hoofdstuk recht heeft, in mindering gebracht, tenzij:

    • a) de gewezen ambtenaar deze inkomsten reeds voor het intreden van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte genoot; en

    • b) de omvang van die arbeid niet is toegenomen.

Artikel 45c

  • 1 De aanspraak van de ambtenaar en de gewezen ambtenaar op de bovenwettelijke ziekte-uitkering of de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt zoveel mogelijk op gelijke wijze gewijzigd als een aan hem toegekende ZW-uitkering of een WAO-uitkering.

  • 2 Het eerste lid vindt geen toepassing indien de ambtenaar en de gewezen ambtenaar aanspraak op een ZW-uitkering of een WAO-uitkering hebben wegens ongeschiktheid tot werken voor een betrekking die de ambtenaar of de gewezen ambtenaar heeft vervuld naast zijn betrekking ter zake waarvan de ambtenaar of de gewezen ambtenaar op een uitkering krachtens dit hoofdstuk aanspraak heeft, voor zover de ZW-uitkering of de WAO-uitkering naar de inkomsten uit die andere betrekking wordt berekend of geacht kan worden te zijn berekend.

Hoofdstuk 11. Overige bepalingen

Artikel 46

  • 2 Met inachtneming van het vijfde lid wordt zo spoedig mogelijk na het overlijden aan de weduwe of weduwnaar van wie de overleden ambtenaar niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak van drie maanden. Als maatstaf bij de berekening van het in de eerste volzin bedoelde bedrag geldt, behoudens het hierna bepaalde, de bezoldiging welke de ambtenaar op de dag van het overlijden genoot of, indien hij op die dag aanspraak maakt op een ZW-uitkering of een WAO-uitkering en een bovenwettelijke ziekte-uitkering of een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in hoofdstuk 10, zou hebben genoten indien hij op die dag arbeidsgeschikt zou zijn geweest. De uitkering wordt vermeerderd met een bedrag gelijk aan driemaal dat van de vakantieuitkering over een maand, berekend op de voet van hoofdstuk 6, naar de bezoldiging die de ambtenaar in de maand van het overlijden zou hebben genoten. Indien de ambtenaar in het genot was van de operationele toelage, bedoeld in artikel 14, of van de aflopende toelage, bedoeld in artikel 15 of van een toelage op grond van artikel IV van het koninklijk besluit van 4 september 1968 tot wijziging van het Bezoldigingsreglement politie 1958 (Stb. 477) wordt het gedeelte van de in de eerste volzin bedoelde uitkering dat betrekking heeft op deze toelagen, gesteld op het bedrag dat de overleden ambtenaar in de drie kalendermaanden voorafgaand aan de dag van het overlijden aan zodanige toelagen is toegekend.

  • 3 Bij ontstentenis van een weduwe of weduwnaar van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de uitkering, bedoeld in het tweede lid, ten behoeve van de minderjarige kinderen. Onder kinderen in de zin van dit artikel worden mede verstaan natuurlijke kinderen en kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor.

  • 4 Ontbreken ook kinderen als bedoeld in het derde lid, dan geschiedt de uitkering, bedoeld in het tweede lid, aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de ambtenaar.

  • 5 Indien de overledene geen betrekkingen als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid nalaat, kan het daartoe bedoelde bedrag door het bevoegd gezag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

  • 6 Op de uitkering, bedoeld in het tweede lid, wordt reeds vóór zijn overlijden aan de ambtenaar uitbetaalde bezoldiging over een na zijn overlijden gelegen tijdvak in mindering gebracht. Indien de ambtenaar voor zijn overlijden te veel vakantie heeft genoten, is artikel 26, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, van overeenkomstige toepassing. Het aldus verschuldigde bedrag wordt eveneens in mindering gebracht op de uitkering, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 46a

Na het overlijden van de gewezen ambtenaar, die op de dag van zijn overlijden op grond van artikel 39 in het genot was van doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging, wordt aan de in artikel 46 bedoelde personen en met overeenkomstige toepassing van dat artikel een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging welke de gewezen ambtenaar op de dag van zijn overlijden genoot, berekend over een tijdvak van drie maanden. Op deze uitkering worden in mindering gebracht het bedrag van de uitkering op grond van artikel 35 van de Ziektewet of op grond van artikel 53 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkeringen.

Artikel 46b

  • 1 Indien het overlijden van de ambtenaar is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte, wordt aan degene die in verband met dit overlijden krachtens het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, een nabestaandenpensioen geniet, een uitkering toegekend ten bedrage van 18 procent van het resultaat van de vermenigvuldiging van:

    • a) indien het gaat om de partner, bedoeld in artikel 7.1 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, vijf zevende deel van 1,75 procent van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP en de voor pensioen geldige diensttijd, bedoeld in hoofdstuk 5 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

    • b) indien het gaat om de wees, bedoeld in artikel 7.6, eerste lid, aanhef, onderdeel a, van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, een zevende deel van 1,75 procent van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, en de voor pensioen geldige diensttijd, bedoeld in hoofdstuk 5 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

    • c) indien het gaat om de wees, bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, aanhef, onderdeel b, van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, twee zevende deel van 1,75 procent van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, en de voor pensioen geldige diensttijd, bedoeld in hoofdstuk 5 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

  • 2 De uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de overledene de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt, dan wel, indien de partner, bedoeld in artikel 7.1 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, aan wie een pensioen werd toegekend, hertrouwt, met ingang van de maand volgende op de datum van het hertrouwen.

  • 3 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen ambtenaar ten aanzien van wie artikel 38, zesde lid, toepassing heeft gevonden, indien zijn overlijden het rechtstreeks gevolg is van de arbeidsongeschiktheid, bedoeld in dat artikel.

Artikel 46c

  • 1 Aan de ambtenaar of zijn nagelaten betrekking kan een tegemoetkoming worden verleend in de premie voor een ziektekostenverzekering volgens door Onze Minister te stellen regels.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen ambtenaar, jonger dan 65 jaar, of zijn nagelaten betrekkingen.

Artikel 47

  • 1 Bij vermissing van de ambtenaar zijn, behoudens het tweede lid, de bepalingen van artikel 46 van overeenkomstige toepassing. De ambtenaar wordt daarbij geacht te zijn overleden op een door het bevoegd gezag te bepalen dag.

  • 2 Het tweede lid van artikel 46 is niet van toepassing indien gegronde vermoedens bestaan, dat de vermissing het gevolg is van ongeoorloofde afwezigheid.

  • 3 Indien blijkt, dat de als vermist beschouwde ambtenaar in leven is, kan ter beoordeling van het bevoegd gezag de bezoldiging worden uitbetaald, tenzij gegronde vermoedens bestaan, dat de vermissing het gevolg was van ongeoorloofde afwezigheid.

  • 4 Indien uit hoofde van de vermissing van de ambtenaar pensioen of enige andere uitkering, voortvloeiende uit zijn ambtelijke rechtspositie, is toegekend over het tijdvak, waarover naar het oordeel van het bevoegd gezag geen aanspraak bestaat op bezoldiging, wordt die bezoldiging verminderd met de over dat tijdvak aldus uitbetaalde bedragen.

  • 5 De bezoldiging waarop de ambtenaar ingevolge het derde en vierde lid aanspraak heeft, kan aan anderen dan de ambtenaar worden uitbetaald.

Hoofdstuk 12. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 48

Voor gevallen, waarin dit besluit niet of niet naar billijkheid voorziet, wordt door Onze Minister een bijzondere regeling getroffen.

Artikel 49

  • 2 Een ambtenaar, werkzaam bij het LSOP, die op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de LSOP-wet aanspraken had op grond van het Bezoldigingsbesluit LSOP, behoudt deze aanspraken.

  • 3 Indien aan een ambtenaar, werkzaam bij het LSOP, op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de LSOP-wet een salaris was toegekend dat voorkwam in één van de salarisschalen opgenomen in een van de bijlagen van het Bezoldigingsbesluit LSOP, vindt inschaling plaats in een salarisschaal van bijlage 1 van dit besluit waarvan het maximumsalaris gelijk is aan dan wel gelegen is onmiddellijk onder het maximumsalaris van de salarisschaal volgens welke de ambtenaar werd bezoldigd voor de inwerkingtreding van de LSOP-wet.

    Het salaris dat aan de ambtenaar wordt toegekend is gelijk aan dan wel gelegen onmiddellijk onder het salaris dat hem was toegekend voor de inwerkingtreding van de LSOP-wet. Indien aan de ambtenaar een salaris wordt toegekend dat is gelegen onmiddellijk onder het salaris dat hij ontving voor de inwerkingtreding van de LSOP-wet, heeft hij tot het moment dat hij in een hogere salarisschaal wordt geplaatst, aanspraak op het verschil tussen bedoelde salarissen.

Artikel 49b

  • 1 Voor degene die op 30 juni 2007 met toepassing van artikel 4a van het Besluit algemene rechtspositie politie is aangesteld in tijdelijke dienst, blijft artikel 6a, zoals luidend op 30 juni 2007, van toepassing tot en met het tijdstip waarop hij hernieuwd in vaste dienst wordt aangesteld.

  • 2 Voor degene die op 30 juni 2007 vanwege een verplaatsing aanspraak heeft op een vergoeding als bedoeld in artikel 30a, blijft dat artikel, zoals luidend op 30 juni 2007, van toepassing voor de duur van die verplaatsing.

  • 3 Voor degene die op 30 juni 2007 is gedetacheerd en een functie uitoefent waaraan op grond van artikel 6 een hogere salarisschaal is verbonden, blijven de artikelen 4, 6 en 17b, zoals luidend op 30 juni 2007, van toepassing voor de duur van die detachering.

Artikel 50

Artikel 50a

De bedragen, genoemd in een van de bijlagen, behorende bij dit besluit, alsmede de bedragen, genoemd in de artikelen 3a, 14, 18, 23, 25b, 27 en 29 kunnen bij regeling van Onze Minister worden gewijzigd, met dien verstande dat met uitzondering van de bedragen, genoemd in de artikelen 14, 18 en 27, deze bedragen altijd worden aangepast overeenkomstig een algemene salarismaatregel in de sector Politie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage , 16 maart 1994

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. van Thijn

Uitgegeven de negenentwintigste maart 1994

De Minister van Justitie a.i.,

E. van Thijn

Bijlage I. bij het Besluit bezoldiging politie

salaristabellen van politieambtenaren per 1 juni 2006 (in euro per maand)
Bijlage 241531.png

Bijlage IA. behorende bij het Besluit bezoldiging politie bevattende de salarisschalen van politieambtenaren die als GARANTIESCHALEN gelden in guldens per maand met salarisanciënniteit in jaren

[Vervallen per 07-11-1997]

BIJLAGE IB. behorende bij het Besluit bezoldiging politie bevattende de (nieuwe) vaste component per 1 januari 1997 en de (nieuwe) vaste component voor de garantieschalen

[Vervallen per 07-11-1997]

Bijlage II. bij het Besluit bezoldiging politie

salaristabellen van aspiranten per 1 juni 2006 (in euro per maand)
Bijlage 241532.png

Bijlage III. bij het Besluit bezoldiging politie

garantiebedragen conform artikel 3, vierde lid per 1 juni 2006 (in euro per maand)
Bijlage 241533.png