Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994

Geraadpleegd op 08-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002 en zichtdatum 07-11-2024.
Geldend van 01-01-2001 t/m 31-12-2005

Besluit van 16 maart 1994, houdende vaststelling van regels over het overleg over politie-ambtenarenzaken en over de medezeggenschap bij de politie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 16 november 1993, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, hoofdafdeling Personeel, Onderwijs en Informatievoorziening, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid, nummer EA93/U3217;

Gelet op artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993;

De Raad van State gehoord (advies van 7 februari 1994, nummer WO4.93.0768);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 11 maart 1994, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, hoofdafdeling Personeel, Onderwijs en Informatievoorziening, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid, nummer EA94/U766;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • b. regionaal politiekorps: een regionaal politiekorps als bedoeld in artikel 21 van de Politiewet 1993;

  • c. Korps landelijke politiediensten: het Korps landelijke politiediensten, bedoeld in artikel 38 van de Politiewet 1993;

  • d. Het LSOP: het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie, bedoeld in artikel 2 van het LSOP-wet;

  • e. ITO: de Organisatie Informatie- en communicatietechnologie OOV;

  • f. ambtenaar: de ambtenaar, bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van het Besluit algemene rechtspositie politie;

  • g. bevoegd gezag:

    • 1°. de korpsbeheerder, voor zover het betreft de ambtenaar die werkzaam is bij een regionaal politiekorps.

    • 2°. Onze Minister, voor zover het betreft de ambtenaar die werkzaam is bij het Korps landelijke politiediensten of bij ITO;

    • 3°. Onze Minister van Justitie, voor zover het betreft de bijzondere ambtenaar van politie;

    • 4°. de bestuursraad van het LSOP, voor zover het betreft het LSOP.

  • h. korpschef: de korpschef, bedoeld in artikel 24 onderscheidenlijk artikel 38 van de Politiewet 1993;

  • i. Centrale: een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in artikel 1 van de Regeling overleg Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid;

  • j. Commissie: de Commissie voor georganiseerd overleg in politie-ambtenarenzaken, bedoeld in artikel 2;

  • k. Regionale Commissie: de Regionale Commissie voor georganiseerd overleg in politie-ambtenarenzaken in het regionaal politiekorps, bedoeld in artikel 12;

  • l. Commissie Korps landelijke politiediensten: de Commissie voor georganiseerd overleg in politie-ambtenarenzaken in het Korps landelijke politiediensten, bedoeld in artikel 21.

  • m. Commissie bijzondere ambtenaren van politie: de Commissie voor georganiseerd overleg in politie-ambtenarenzaken ten behoeve van de bijzondere ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 22;

  • n. Commissie LSOP: de Commissie voor georganiseerd overleg in politie-ambtenarenzaken ten behoeve van de ambtenaren van het LSOP, bedoeld in artikel 22a;

  • o. Commissie ITO: de Commissie voor georganiseerd overleg in politie-ambtenarenzaken ten behoeve van de ambtenaren van ITO, bedoeld in artikel 22b.

  • o. Pensioenreglement: het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

  • p. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;

  • q. AFUP-opbouwreglement: het reglement bedoeld in artikel 2.4b, tweede lid, van het pensioenreglement;

  • r. AFUP: de in het AFUP-opbouwreglement neergelegde regeling.

Hoofdstuk II. Het overleg met verenigingen van ambtenaren

Afdeling 1. Het overleg met de Commissie

Artikel 2

  • 1 Er is een Commissie voor georganiseerd overleg in politie-ambtenarenzaken.

  • 2 De Commissie bestaat uit vertegenwoordigers van:

    • a. de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP), vertegenwoordigd door de Nederlandse Politiebond (NPB);

    • b. de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijzend personeel (CCOOP), vertegenwoordigd door de Algemeen Christelijke Politiebond (ACP);

    • c. het Ambtenarencentrum (AC), vertegenwoordigd door de Algemene Nederlandse Politievereniging (ANPV);

    • d. de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF), vertegenwoordigd door de Vereniging van Middelbare en Hogere Politie-ambtenaren (VMHP);

    • e. andere bij koninklijk besluit tot het overleg toegelaten verenigingen van ambtenaren die eveneens representatief zijn, onder meer gelet op het aantal ambtenaren dat zij vertegenwoordigen, en die aangesloten zijn bij een Centrale die zich door haar doet vertegenwoordigen en tegen wier toelating het algemeen belang zich niet verzet.

  • 3 Elke vereniging van ambtenaren, genoemd in het tweede lid, is bevoegd tot aanwijzing van twee leden en twee plaatsvervangende leden van de Commissie. Indien verschillende verenigingen van ambtenaren zijn aangesloten bij dezelfde Centrale, zijn deze verenigingen slechts gezamenlijk bevoegd tot aanwijzing van vertegenwoordigers.

  • 4 Wij behouden Ons voor een toelating tot het overleg krachtens het tweede lid te schorsen en een toelating tot het overleg krachtens het tweede lid, onder e, in te trekken, indien naar Ons oordeel de vereniging van ambtenaren niet meer representatief is, dan wel indien het algemeen belang zich tegen haar verdere toelating verzet.

  • 5 Schorsing onderscheidenlijk intrekking van de toelating van een Centrale tot de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid heeft van rechtswege ten gevolge schorsing onderscheidenlijk intrekking van de toelating tot de Commissie van de bij haar aangesloten vereniging van ambtenaren.

Artikel 3

  • 1 Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaar, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, wordt niet beslist dan nadat daarover door of namens Onze Minister overleg is gepleegd met de Commissie.

  • 3 Een voorstel strekkende tot invoering of wijziging van een regeling met rechten of verplichtingen van individuele ambtenaren, wordt slechts ten uitvoer gebracht, indien daarover overeenstemming bestaat met de Commissie. Indien de stemmen binnen de Commissie staken beslist de voorzitter van het overleg met de Commissie of het voorstel ten uitvoer wordt gebracht.

Artikel 3a

  • 1 Er is een sectorale commissie Politie.

  • 2 De sectorale commissie Politie bestaat uit vier leden namens de in artikel 2, eerste lid, bedoelde Commissie en vier leden namens Onze Minister.

  • 3 De sectorale commissie heeft tot taak:

    • a. advies uit te brengen aan het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP over de hoogte van de pensioenpremiepercentages voor het algemeen deel en het specifiek deel van de AFUP;

    • b. desgewenst advies uit te brengen aan het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP in geval door dat Bestuur wordt overwogen de indexatie van de in het Pensioenreglement genoemde pensioenen achterwege te laten;

    • c. te besluiten over toelating van werkgevers die een verzoek tot deelname aan de AFUP doen.

  • 4 Onze Minister stelt in overeenstemming met de Commissie nadere regels met betrekking tot de werkwijze van de sectorale commissie Politie.

Artikel 4

  • 1 Het overleg staat onder leiding van Onze Minister. Onze Minister is bevoegd de leiding van het overleg op te dragen aan een door Onze Minister aan te wijzen ambtenaar.

  • 2 Indien de Commissie in meerderheid van oordeel is dat over een bepaalde aangelegenheid overleg gevoerd dient te worden met Onze Minister, wordt voor de behandeling van die aangelegenheid een nieuwe vergadering vastgesteld, onder leiding van Onze Minister.

  • 3 De voorzitter wordt bij het overleg terzijde gestaan door functionarissen die daartoe door Onze Minister worden aangewezen.

  • 4 Onze Minister nodigt een vertegenwoordiger van het bevoegd gezag uit tot het bijwonen van het overleg als waarnemer.

  • 5 Het secretariaat van het overleg wordt gevoerd door een door Onze Minister benoemde secretaris of daartoe aangewezen functionaris, die onder leiding van de voorzitter ter beschikking staat van deze, van de in het derde lid bedoelde functionarissen en van de leden van de Commissie. De benoeming van de secretaris of de aanwijzing van een functionaris daartoe geschiedt, de Commissie gehoord.

  • 6 Bij de behandeling van bepaalde aangelegenheden kan op uitnodiging of met toestemming van de voorzitter ook door anderen dan degenen die daartoe ingevolge artikel 2 gerechtigd zijn, aan het overleg worden deelgenomen.

  • 7 De leden van de Commissie kunnen zich na overleg met de voorzitter ter vergadering voor de behandeling van een bepaald onderwerp door deskundigen laten bijstaan.

Artikel 5

De verenigingen van ambtenaren die vertegenwoordigd zijn in de Commissie, doen aan Onze Minister en aan de voorzitter van het overleg met de Commissie mededeling van hun statuten en huishoudelijke reglementen en van de daarin aangebrachte wijzigingen. Zij stellen dezen voorts jaarlijks in kennis van het ledental.

Artikel 6

  • 1 De in artikel 3, eerste lid, bedoelde aangelegenheden worden door de voorzitter op de agenda van het overleg met de Commissie geplaatst.

  • 2 Elke tot de Commissie toegelaten vereniging van ambtenaren is bevoegd aan de voorzitter van het overleg met de Commissie bepaalde tot de competentie van de Commissie behorende onderwerpen ter plaatsing op de agenda op te geven.

Artikel 7

  • 1 Het overleg wordt gevoerd op plaats, dag en uur door de voorzitter te bepalen.

  • 2 De vergaderingen vinden in de regel te 's-Gravenhage plaats.

  • 3 Indien de vertegenwoordigers van ten minste twee tot het overleg toegelaten verenigingen van ambtenaren de voorzitter, onder vermelding van hetgeen zij behandeld wensen te zien, verzoeken daartoe een vergadering uit te schrijven, vindt deze binnen 14 dagen plaats.

Artikel 8

Onze Minister verleent zijn bemiddeling om aan de Commissie een lokaliteit in een rijksgebouw ter beschikking te stellen, indien de Commissie daartoe een verzoek doet, ten behoeve van een door haar te houden vergadering.

Artikel 9

  • 1 Indien het wenselijk blijkt voorbereidende besprekingen te voeren of in de Commissie genomen besluiten uit te werken, geschiedt dit door werkgroepen, bestaande uit vertegenwoordigers van de Commissie en door Onze Minister daartoe aangewezen functionarissen.

Artikel 10

  • 1 Het standpunt van de Commissie wordt bepaald bij eenvoudige meerderheid van stemmen. Elke vereniging van ambtenaren brengt één stem uit. Indien de stemmen binnen de Commissie staken beslist de voorzitter van het overleg met de Commissie of het voorstel ten uitvoer wordt gebracht.

  • 2 Het standpunt van de Commissie over in het overleg besproken aangelegenheden wordt schriftelijk aan Onze Minister meegedeeld. De Commissie geeft desverlangd een samenvatting van de aan het standpunt ten grondslag liggende argumenten.

  • 3 Indien in de Commissie een minderheidsstandpunt blijkt te bestaan, wordt daarvan desverlangd in de in het tweede lid bedoelde geschriften melding gemaakt.

  • 4 Indien over een aangelegenheid wordt beslist in afwijking van het standpunt van de meerderheid van de leden van de Commissie, worden de redenen van die afwijking zo spoedig mogelijk ter kennis van de Commissie gebracht.

Artikel 11

  • 1 Van het in de vergaderingen van het overleg en de werkgroepen behandelde maakt de secretaris notulen.

    Bovendien kan op verzoek van de leden van de Commissie of van de voorzitter van het overleg een verslag worden opgemaakt bevattende een beknopte samenvatting van het behandelde in het overleg met de Commissie, voor zover dat voor openbaarmaking geschikt kan worden geacht.

  • 2 Na overleg met de Commissie dan wel de door deze in de betrokken werkgroep aangewezen leden, kan de voorzitter ten aanzien van het in vorenbedoelde vergaderingen behandelde geheimhouding opleggen.

  • 3 De plicht tot geheimhouding geldt niet voor zover de leden van de Commissie dan wel de door haar in de betrokken werkgroep aangewezen leden in bespreking treden met de door hen vertegenwoordigde verenigingen of de Centrales waarbij hun verenigingen zijn aangesloten.

Afdeling 2. Het overleg met de Regionale Commissie

Artikel 12

  • 1 Er is een Regionale Commissie voor georganiseerd overleg in politie-ambtenarenzaken in ieder regionaal politiekorps.

  • 2 De Regionale Commissie bestaat uit vertegenwoordigers van:

    • a. de verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a tot en met d;

    • b. andere door de korpsbeheerder tot het overleg toegelaten verenigingen van ambtenaren die eveneens representatief zijn, onder meer gelet op het aantal ambtenaren dat zij vertegenwoordigen en welke aangesloten zijn bij een Centrale en tegen wier toelating het algemeen belang zich niet verzet.

  • 3 Elke vereniging van ambtenaren, bedoeld in het tweede lid, is bevoegd tot aanwijzing van twee leden en twee plaatsvervangende leden van de Regionale Commissie. Indien verschillende verenigingen van ambtenaren zijn aangesloten bij dezelfde Centrale, zijn deze verenigingen slechts gezamenlijk bevoegd tot aanwijzing van vertegenwoordigers.

  • 4 De korpsbeheerder kan een toelating tot het overleg krachtens het tweede lid schorsen en een toelating tot het overleg krachtens het tweede lid, onder b, intrekken, indien naar zijn oordeel de vereniging van ambtenaren niet meer representatief is, dan wel indien het algemeen belang zich tegen haar verdere toelating verzet.

  • 5 Schorsing onderscheidenlijk intrekking van de toelating tot de Commissie van een vereniging van ambtenaren heeft van rechtswege ten gevolge schorsing onderscheidenlijk intrekking van de toelating tot de Regionale Commissie.

  • 6 In afwijking van het tweede lid kan Onze Minister, de Commissie gehoord, bepalen dat ook verenigingen van ambtenaren die niet zijn aangesloten bij een Centrale, tot de Regionale Commissie worden toegelaten.

Artikel 13

  • 1 Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaar, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, die uitsluitend het regionaal politiekorps betreffen en bovendien niet ontleend zijn aan noch vergelijkbaar zijn met een aangelegenheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt niet beslist dan nadat daarover door of namens de korpsbeheerder overleg is gepleegd met de Regionale Commissie.

  • 2 Het eerste lid blijft buiten toepassing:

    • a. met betrekking tot bij of krachtens de wet gegeven regels over aangelegenheden waarover overleg is gepleegd met de Commissie indien die regels onverkort van toepassing zijn op de ambtenaar;

    • b. indien Onze Minister overleg met de Commissie wenselijk acht of de voorzitter van het overleg met de Regionale Commissie dan wel één van de leden van de Regionale Commissie aan Onze Minister kenbaar maakt dat overleg te wensen.

  • 3 Het in het tweede lid, onder b, bedoelde overleg met de Commissie vindt eerst plaats nadat zij het standpunt van de Regionale Commissie ter zake in afschrift heeft ontvangen.

  • 4 Een voorstel strekkende tot invoering of wijziging van een regeling met rechten of verplichtingen van individuele ambtenaren, die een uitwerking is van een voorstel waarover in het in artikel 2, eerste lid, bedoelde overleg overeenstemming is bereikt, wordt slechts ten uitvoer gebracht indien daarover overeenstemming bestaat met de Regionale Commissie.

Artikel 14

  • 1 Het overleg staat onder voorzitterschap van de korpsbeheerder.

  • 3 De voorzitter wordt bij het overleg terzijde gestaan door functionarissen die daartoe door de korpsbeheerder worden aangewezen.

  • 4 Het secretariaat van het overleg wordt gevoerd door een door de korpsbeheerder benoemde secretaris of daartoe aangewezen functionaris, die onder leiding van de voorzitter ter beschikking staat van deze, van de in het derde lid bedoelde functionarissen en van de leden van de Regionale Commissie. De benoeming van de secretaris of de aanwijzing van een functionaris daartoe geschiedt, de Regionale Commissie gehoord.

  • 5 Bij de behandeling van bepaalde aangelegenheden kan op uitnodiging of met toestemming van de voorzitter ook door anderen dan degenen die daartoe ingevolge artikel 12 gerechtigd zijn, aan het overleg worden deelgenomen.

  • 6 De leden van de Regionale Commissie kunnen zich na overleg met de voorzitter ter vergadering voor de behandeling van een bepaald onderwerp door deskundigen laten bijstaan.

Artikel 15

De verenigingen van ambtenaren die vertegenwoordigd zijn in de Regionale Commissie stellen de korpsbeheerder jaarlijks in kennis van het ledental in het betreffende regionaal politiekorps. De verenigingen van ambtenaren die niet tevens in de Commissie zijn vertegenwoordigd, doen aan de korpsbeheerders bovendien mededeling van hun statuten en huishoudelijke reglementen en van de daarin aangebrachte wijzigingen.

Artikel 16

  • 1 De in artikel 13, eerste lid, bedoelde aangelegenheden worden door de voorzitter op de agenda van het overleg met de Regionale Commissie geplaatst.

  • 2 Elke tot de Regionale Commissie toegelaten vereniging van ambtenaren is bevoegd aan de voorzitter van het overleg met de Regionale Commissie bepaalde tot de competentie van de Regionale Commissie behorende onderwerpen ter plaatsing op de agenda op te geven.

  • 3 Indien bij de behandeling van een aangelegenheid in het overleg met de Regionale Commissie blijkt dat zij niet uitsluitend het betrokken regionaal politiekorps regardeert, wordt zij verwezen naar het overleg met de Commissie.

Artikel 17

  • 1 Het overleg wordt gevoerd op plaats, dag en uur door de voorzitter te bepalen.

  • 2 Indien de vertegenwoordigers van ten minste twee tot het overleg toegelaten verenigingen van ambtenaren de voorzitter, onder vermelding van hetgeen zij behandeld wensen te zien, verzoeken daartoe een vergadering uit te schrijven, vindt deze binnen 14 dagen plaats.

  • 3 De korpsbeheerder verleent zijn bemiddeling om aan de Regionale Commissie een lokaliteit ter beschikking te stellen, indien de Commissie daartoe een verzoek doet, ten behoeve van een door haar te houden vergadering.

Artikel 18

  • 1 Indien het wenselijk blijkt voorbereidende besprekingen te voeren of in de Regionale Commissie genomen besluiten uit te werken, geschiedt dit door werkgroepen, bestaande uit vertegenwoordigers van de Regionale Commissie en door de korpsbeheerder daartoe aangewezen functionarissen.

Artikel 19

  • 1 Het standpunt van de Regionale Commissie wordt bepaald bij eenvoudige meerderheid van stemmen. Elke vereniging van ambtenaren brengt één stem uit. Indien de stemmen binnen de Regionale Commissie staken, beslist de voorzitter van het overleg met die Regionale Commissie of het voorstel ten uitvoer worden gebracht.

  • 2 Het standpunt van de Regionale Commissie over in het overleg besproken aangelegenheden wordt schriftelijk aan de korpsbeheerder en aan de voorzitter van het overleg, bedoeld in artikel 2, eerste lid, meegedeeld. De Regionale Commissie geeft desverlangd een samenvatting van de aan het standpunt ten grondslag liggende argumenten.

  • 3 Indien in de Regionale Commissie een minderheidsstandpunt blijkt te bestaan, wordt daarvan desverlangd in de in het tweede lid bedoelde geschriften melding gemaakt.

  • 4 Indien over een aangelegenheid wordt beslist in afwijking van het standpunt van de meerderheid van de leden van de Regionale Commissie, worden de redenen van die afwijking zo spoedig mogelijk ter kennis van de Regionale Commissie gebracht.

Artikel 20

  • 1 Van het in de vergaderingen van het overleg en de werkgroepen behandelde maakt de secretaris notulen. Bovendien kan op verzoek van de leden van de Regionale Commissie of van de voorzitter van het overleg een verslag worden opgemaakt bevattende een beknopte samenvatting van het behandelde in het overleg met de Regionale Commissie, voor zover dat voor openbaarmaking geschikt kan worden geacht.

  • 2 Na overleg met de Regionale Commissie dan wel de door deze in de betrokken werkgroep aangewezen leden, kan de voorzitter ten aanzien van het in vorenbedoelde vergaderingen behandelde geheimhouding opleggen.

  • 3 De plicht tot geheimhouding geldt niet voor zover de leden van de Regionale Commissie dan wel de door haar in de betrokken werkgroep aangewezen leden in bespreking treden met de door hen vertegenwoordigde verenigingen of de Centrales waarbij hun verenigingen zijn aangesloten.

Afdeling 3. Het overleg met de Commissie Korps landelijke politiediensten

Artikel 21

  • 1 Er is een Commissie Korps landelijke politiediensten.

  • 2 Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaar, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, die uitsluitend het Korps landelijke politiediensten betreffen en bovendien niet ontleend zijn aan noch vergelijkbaar zijn met een aangelegenheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt niet beslist dan nadat daarover door of namens Onze Minister overleg is gepleegd met de Commissie Korps landelijke politiediensten.

  • 3 Het tweede lid blijft buiten toepassing:

    • a. met betrekking tot bij of krachtens de wet gegeven regels over aangelegenheden waarover overleg is gepleegd met de Commissie indien die regels onverkort van toepassing zijn op de ambtenaar;

    • b. indien Onze Minister overleg met de Commissie wenselijk acht of de voorzitter van het overleg met de Commissie Korps landelijke politiediensten dan wel één van de leden van de Commissie Korps landelijke politiediensten aan Onze Minister kenbaar maakt dat overleg te wensen.

  • 4 Het in het derde lid, onder b, bedoelde overleg met de Commissie vindt eerst plaats nadat zij het standpunt van de Commissie Korps landelijke politiediensten terzake in afschrift heeft ontvangen.

  • 5 Een voorstel strekkende tot invoering of wijziging van een regeling met rechten of verplichtingen van individuele ambtenaren, die een uitwerking is van een voorstel waarover in het in artikel 2, eerste lid, bedoelde overleg overeenstemming is bereikt, wordt slechts ten uitvoer gebracht indien daarover overeenstemming bestaat met de Commissie Korps landelijke politiediensten.

  • 6 Het overleg met de Commissie Korps landelijke politiediensten vindt plaats overeenkomstig de artikelen 12 tot en met 20, met dien verstande dat:

    • a. voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

      • 1e. regionaal politiekorps: het Korps landelijke politiediensten;

      • 2e. Regionale Commissie: de Commissie Korps landelijke politiediensten;

      • 3e. korpsbeheerder: Onze Minister;

    • b. Onze Minister de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van het overleg met de Commissie Korps landelijke politiediensten aanwijst.

Afdeling 4. Het overleg met de Commissie bijzondere ambtenaren van politie

Artikel 22

  • 1 Er is een Commissie bijzondere ambtenaren van politie.

  • 2 Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaar, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, die uitsluitend de bijzondere ambtenaren van politie betreffen en bovendien niet ontleend zijn aan noch vergelijkbaar zijn met een aangelegenheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt niet beslist dan nadat daarover door of namens Onze Minister van Justitie overleg is gepleegd met de Commissie bijzondere ambtenaren van politie.

  • 3 Het tweede lid blijft buiten toepassing:

    • a. met betrekking tot bij of krachtens de wet gegeven regels over aangelegenheden waarover overleg is gepleegd met de Commissie indien die regels onverkort van toepassing zijn op de ambtenaar;

    • b. indien Onze Minister overleg met de Commissie wenselijk acht of de voorzitter van het overleg met de Commissie bijzondere ambtenaren van politie dan wel één van de leden van de Commissie bijzondere ambtenaren van politie aan Onze Minister kenbaar maakt dat overleg te wensen.

  • 4 Het in het derde lid, onder b, bedoelde overleg met de Commissie vindt eerst plaats nadat zij het standpunt van de Commissie bijzondere ambtenaren van politie terzake in afschrift heeft ontvangen.

  • 5 Een voorstel strekkende tot invoering of wijziging van een regeling met rechten of verplichtingen van individuele ambtenaren, die een uitwerking is van een voorstel waarover in het in artikel 2, eerste lid, bedoelde overleg overeenstemming is bereikt, wordt slechts ten uitvoer gebracht indien daarover overeenstemming bestaat met de Commissie bijzondere ambtenaren van politie.

  • 6 Het overleg met de Commissie bijzondere ambtenaren van politie vindt plaats overeenkomstig de artikelen 12 tot en met 20, met dien verstande dat:

    • a. voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

      • 1e. regionaal politiekorps: het organisatie-onderdeel waarin de bijzondere ambtenaren van politie werkzaam zijn;

      • 2e. Regionale Commissie: de Commissie bijzondere ambtenaren van politie;

      • 3e. korpsbeheerder: Onze Minister van Justitie;

    • b. Onze Minister van Justitie de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van het overleg met de Commissie bijzondere ambtenaren van politie aanwijst.

Afdeling 4A. Het overleg met de commissie LSOP

Artikel 22a

  • 1 Er is een Commissie LSOP.

  • 2 Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaar, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, die uitsluitend de ambtenaren van het LSOP betreffen en bovendien niet ontleend zijn aan noch vergelijkbaar zijn met een aangelegenheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt niet beslist dan nadat daarover door of namens de bestuursraad van het LSOP overleg is gepleegd met de Commissie LSOP.

  • 3 Het tweede lid blijft buiten toepassing:

    • a. met betrekking tot bij of krachtens de wet gegeven regels over aangelegenheden waarover overleg is gepleegd met de Commissie indien die regels onverkort van toepassing zijn op de ambtenaar;

    • b. indien Onze Minister overleg met de Commissie wenselijk acht of de voorzitter van het overleg met de Commissie LSOP dan wel één van de leden van de Commissie LSOP aan Onze Minister kenbaar maakt dat overleg te wensen.

  • 4 Het in het derde lid, onder b, bedoelde overleg met de Commissie vindt eerst plaats nadat zij het standpunt van de Commissie LSOP terzake in afschrift heeft ontvangen.

  • 5 Een voorstel strekkende tot invoering of wijziging van een regeling met rechten of verplichtingen van individuele ambtenaren, die een uitwerking is van een voorstel waarover in het in artikel 2, eerste lid, bedoelde overleg overeenstemming is bereikt, wordt slechts ten uitvoer gebracht indien daarover overeenstemming bestaat met de Commissie LSOP.

  • 6 Het overleg met de Commissie LSOP vindt plaats overeenkomstig de artikelen 12 tot en met 20, met dien verstande dat:

    • a. voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

      • 1e. regionaal politiekorps: het LSOP;

      • 2e. Regionale Commissie: de Commissie LSOP;

      • 3e. korpsbeheerder: de bestuursraad van het LSOP;

    • b. de bestuursraad van het LSOP de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van het overleg met de Commissie LSOP aanwijst.

Afdeling 4B. Het overleg met de Commissie ITO

Artikel 22b

  • 1 Er is een Commissie ITO.

  • 2 Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaar, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, die uitsluitend de ambtenaren van ITO betreffen en bovendien niet ontleend zijn aan noch vergelijkbaar zijn met een aangelegenheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt niet beslist dan nadat daarover door of namens Onze Minister overleg is gepleegd met de Commissie ITO.

  • 3 Het tweede lid blijft buiten toepassing:

    • a. met betrekking tot bij of krachtens de wet gegeven regels over aangelegenheden waarover overleg is gepleegd met de Commissie indien die regels onverkort van toepassing zijn op de ambtenaar;

    • b. indien Onze Minister overleg met de Commissie wenselijk acht of de voorzitter van het overleg met de Commissie ITO dan wel één van de leden van de Commissie ITO aan Onze Minister kenbaar maakt dat overleg te wensen.

  • 4 Het in het derde lid, onder b, bedoelde overleg met de Commissie vindt eerst plaats nadat zij het standpunt van de Commissie ITO terzake in afschrift heeft ontvangen.

  • 5 Een voorstel strekkende tot invoering of wijziging van een regeling met rechten of verplichtingen van individuele ambtenaren, die een uitwerking is van een voorstel waarover in het in artikel 2, eerste lid, bedoelde overleg overeenstemming is bereikt, wordt slechts ten uitvoer gebracht indien daarover overeenstemming bestaat met de Commissie ITO.

  • 6 Het overleg met de Commissie ITO vindt plaats overeenkomstig de artikelen 12 tot en met 20, met dien verstande dat:

    • a. voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

      • 1e. regionaal politiekorps: ITO;

      • 2e. Regionale Commissie: de Commissie ITO;

      • 3e. korpsbeheerder: Onze Minister;

    • b. Onze Minister de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van het overleg met de Commissie ITO aanwijst.

Afdeling 5. Advies en arbitrage

Artikel 23

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a. deelnemers aan het overleg: de voorzitter en de tot de Commissie toegelaten verenigingen van ambtenaren;

  • b. Advies- en Arbitragecommissie: de Advies- en Arbitragecommissie, bedoeld in artikel 110g van het ARAR.

Artikel 24

  • 1 Deze afdeling is van toepassing op geschillen inzake aangelegenheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid.

  • 2 Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op geschillen inzake aangelegenheden als bedoeld in artikel 13, eerste lid, met dien verstande dat onder Commissie wordt verstaan: de Regionale Commissie.

  • 3 Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op geschillen inzake aangelegenheden als bedoeld in artikel 21, tweede lid, met dien verstande dat onder Commissie wordt verstaan: de Commissie Korps landelijke politiediensten.

  • 4 Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op geschillen inzake aangelegenheden als bedoeld in artikel 22, tweede lid, met dien verstande dat onder Commissie wordt verstaan: de Commissie bijzondere ambtenaren van politie.

  • 5 Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op geschillen inzake aangelegenheden als bedoeld in artikel 22a, met dien verstande dat onder de Commissie wordt verstaan: de Commissie LSOP.

  • 6 Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op geschillen inzake aangelegenheden als bedoeld in artikel 22b, met dien verstande dat onder de Commissie wordt verstaan: de Commissie ITO.

Artikel 25

Indien de voorzitter dan wel één of meer van de tot de Commissie toegelaten verenigingen van ambtenaren tot het oordeel komen dat het overleg met de Commissie niet tot een uitkomst zal leiden die de instemming van alle deelnemers aan dat overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen drie dagen nadat zij daarvan in dat overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan dat overleg.

Artikel 26

  • 1 Binnen vijf dagen na de kennisgeving, bedoeld in artikel 25, schrijft de voorzitter een overlegvergadering uit. De vergadering moet worden gehouden binnen zeven dagen nadat deze is uitgeschreven.

  • 2 Tenzij door de voorzitter en de Commissie wordt besloten het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing van dat geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg nadat het advies is ingewonnen van de Advies- en Arbitragecommissie, dan wel door middel van onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van de Advies- en Arbitragecommissie.

  • 3 Tot het inwinnen van advies is zowel de voorzitter als de Commissie bevoegd.

  • 4 Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is overeenstemming vereist tussen alle deelnemers aan het overleg.

Artikel 27

  • 1 Binnen drie dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 26, wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de Advies- en Arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning van advies hebben uitgesproken en bevat tenminste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de vergadering, bedoeld in artikel 26, geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen drie dagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de Advies- en Arbitragecommissie.

  • 2 Het eerste lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het onderwerpen van het geschil aan een arbitrale uitspraak. Het verzoek daartoe wordt ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en dient ten minste te bevatten:

    • a. het onderwerp en de inhoud van het geschil;

    • b. de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent onderwerp en inhoud van het geschil.

Artikel 28

  • 2 De bijzondere leden, bedoeld in het eerste lid, worden door Onze Minister benoemd voor een tijdvak van zes jaren.

  • 3 Van de bijzondere leden, bedoeld in het eerste lid, wordt een lid benoemd op voordracht van de voorzitter van het overleg met de Commissie en een lid op voordracht van de tot dat overleg toegelaten verenigingen van ambtenaren.

  • 4 Niet benoembaar tot bijzonder lid zijn:

    • a. personen die ingevolge artikel 110g, vierde lid, van het ARAR zijn uitgesloten van het lidmaatschap of van het plaatsvervangend lidmaatschap;

    • b. personen die lid of plaatsvervangend lid zijn van de Commissie, van een Regionale Commissie, de Commissie Korps landelijke politiediensten, de Commissie bijzondere ambtenaren van politie, de Commissie LSOP of de Commissie ITO dan wel van wie dit lidmaatschap of plaatsvervangend lidmaatschap nog niet langer dan twee jaar is beëindigd.

  • 5 Overeenkomstig de aan de leden en de plaatsvervangende leden te verlenen vergoedingen worden aan de bijzondere leden uit 's Rijks kas vergoedingen voor reis- en verblijfkosten verleend volgens de regelen welke voor de vergoeding voor reis- en verblijfkosten wegens reizen voor 's Rijks dienst gelden.

  • 6 Onze Minister benoemt tevens twee plaatsvervangende bijzondere leden. Het tweede lid tot en met vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Indien het verzoek om arbitrage naar het oordeel van de voorzitter eenzelfde geschil betreft als waarover door de Advies- en Arbitragecommissie reeds advies is uitgebracht, treedt voor een lid die bij het uitbrengen van dat advies betrokken was, diens plaatsvervanger op.

Artikel 29

Voor zover de samenstelling van de Advies- en Arbitragecommissie overeenkomstig artikel 28, eerste of tweede lid, daartoe aanleiding geeft stelt zij nadere regels vast met betrekking tot haar werkwijze.

Artikel 30

  • 1 De Advies- en Arbitragecommissie besluit bij meerderheid van stemmen.

  • 2 Het advies of de uitspraak moet inhouden:

    • a. de namen van de deelnemers die het advies of de arbitrale uitspraak hebben aangevraagd;

    • b. een overzicht van de standpunten van alle deelnemers over het onderwerp en de inhoud van het geschil;

    • c. het advies dan wel de beslissing en de redenen die daaraan ten grondslag liggen.

  • 3 Het advies of de uitspraak wordt gedagtekend en door ieder der optredende leden en bijzondere leden van de Advies- en Arbitragecommissie ondertekend.

  • 4 De voorzitter draagt er zorg voor dat het advies of de uitspraak binnen vier weken, nadat de kennisgeving, bedoeld in artikel 27, is ontvangen, aan de deelnemers aan het overleg ter kennis wordt gebracht.

Artikel 31

Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het geschil voortgezet.

Artikel 32

De uitspraak van de Advies- en Arbitragecommissie heeft bindende kracht.

Hoofdstuk III

Afdeling 1

§ 3

§ 4

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 16 maart 1994

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. van Thijn

Uitgegeven de negenentwintigste maart 1994

De Minister van Justitie a.i.,

E. van Thijn