Stb. 2005, 5, datum inwerkingtreding 12-01-2005, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2002.
1 Anders dan op diens aanvraag, bij wijze van straf of ingevolge artikel 7 van de Wet
Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement, de artikelen 95, 96a, 96b
of 97 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of artikel 125e, tweede lid, van de
Ambtenarenwet, kan de rechterlijk ambtenaar worden ontslagen op grond van:
-
a. het verlies van een vereiste voor de benoembaarheid, door het bevoegde gezag gesteld
bij een regeling aan de benoeming voorafgegaan, tenzij het vereiste alleen voor de
aanvang van het ambt geldt;
-
b. het aangaan van een graad van zwagerschap, die de benoembaarheid tot het ambt zou
uitsluiten;
-
c. onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak, waarbij de rechterlijk ambtenaar onder
curatele is gesteld;
-
d. het ondergaan van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke
uitspraak;
-
e. onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;
-
f. ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
-
g. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond
van ziels- of lichaamsgebreken;
-
h. het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;
-
i. het bij of in verband met indiensttreding en/of keuring verstrekken van onjuiste of
onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot indienstneming of goedkeuring
zou zijn overgegaan, tenzij de rechterlijk ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te
goeder trouw heeft gehandeld.
2 Een ontslag op grond van het bepaalde in het eerste lid onder a, b, f, g en h wordt steeds eervol verleend.
3 Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, kan slechts plaatsvinden indien:
-
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende
een ononderbroken periode van twee jaar,
-
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel
a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en
-
c. na een zorgvuldig onderzoek door de functionele autoriteit het niet mogelijk is gebleken
de rechterlijk ambtenaar andere arbeid aan te bieden bij een gerecht of binnen het
gezagsbereik van Onze Minister, dan wel indien de rechterlijk ambtenaar heeft geweigerd
deze arbeid te aanvaarden.
4 Onder arbeid als bedoeld in het derde lid, onder c, wordt gedurende het eerste jaar dat de rechterlijk ambtenaar ongeschikt is tot het
verrichten van zijn arbeid wegens ziekte passende arbeid en gedurende de periode daarna
gangbare arbeid verstaan.
5 Bij het bepalen van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het derde lid, onder a,
worden niet in aanmerking genomen afwezigheid van een rechterlijk ambtenaar wegens
door haar zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin
van de zwangerschap tot de eerste dag van het zwangerschapsverlof en afwezigheid van
een rechterlijk ambtenaar wegens ziekte in de periode van de eerste dag van het zwangerschapsverlof
tot en met de laatste dag van het bevallingsverlof.
6 Voor het bepalen van een tijdvak van twee jaar, bedoeld in het derde lid, onder a,
worden tijdvakken van ongeschiktheid samengeteld:
-
a. indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen;
-
b. indien zij worden onderbroken door afwezigheid van de rechterlijk ambtenaar wegens
ziekte als bedoeld in het vijfde lid; of
-
c. indien een onder b bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een
periode van arbeidsgeschiktheid, die in totaal minder dan vier weken bedraagt.
7 Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, onderdelen
a en b, vraagt de functionele autoriteit het oordeel van een daartoe door het UWV
aangewezen arts.
8 De in het zevende lid bedoelde arts betrekt bij zijn beoordeling een door de functionele
autoriteit aangewezen arts en, indien de rechterlijk ambtenaar dit wenst, een door
de rechterlijk ambtenaar aangewezen arts.
9 De functionele autoriteit stelt de rechterlijk ambtenaar er schriftelijk van in kennis
dat de procedure, bedoeld in het zevende lid, wordt ingesteld. Daarbij wijst de functionele
autoriteit de rechterlijk ambtenaar op de mogelijkheid om een arts van zijn keuze
te laten deelnemen aan de procedure.
10 De kennisgeving, bedoeld in het negende lid, geschiedt niet eerder dan nadat de rechterlijk
ambtenaar gedurende een onafgebroken periode van 18 maanden ongeschikt is geweest
tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Het vijfde en zesde lid zijn hierbij
van overeenkomstige toepassing.
11 De in het zevende lid bedoelde arts stelt naar aanleiding van zijn bevindingen een
rapport op. Hij zendt dit rapport aan de functionele autoriteit en een afschrift aan
de rechterlijk ambtenaar.
12 Indien herplaatsing als bedoeld in het derde lid, onder c, plaatsvindt in een betrekking voor minder uren dan het aantal waarvoor de rechterlijk
ambtenaar was aangesteld, heeft het ontslag uitsluitend betrekking op het meerdere
aantal uren.
Stb. 2005, 5, datum inwerkingtreding 12-01-2005, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-04-2002.
1 Anders dan op diens aanvraag, bij wijze van straf of ingevolge artikel 7 van de Wet
Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement, de artikelen 95, 96a, 96b
of 97 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of artikel 125e, tweede lid, van de
Ambtenarenwet, kan de rechterlijk ambtenaar worden ontslagen op grond van:
-
a. het verlies van een vereiste voor de benoembaarheid, door het bevoegde gezag gesteld
bij een regeling aan de benoeming voorafgegaan, tenzij het vereiste alleen voor de
aanvang van het ambt geldt;
-
b. het aangaan van een graad van zwagerschap, die de benoembaarheid tot het ambt zou
uitsluiten;
-
c. onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak, waarbij de rechterlijk ambtenaar onder
curatele is gesteld;
-
d. het ondergaan van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke
uitspraak;
-
e. onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;
-
f. ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
-
g. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond
van ziels- of lichaamsgebreken;
-
h. het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;
-
i. het bij of in verband met indiensttreding en/of keuring verstrekken van onjuiste of
onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot indienstneming of goedkeuring
zou zijn overgegaan, tenzij de rechterlijk ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te
goeder trouw heeft gehandeld.
2 Een ontslag op grond van het bepaalde in het eerste lid onder a, b, f, g en h wordt steeds eervol verleend.
3 Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, kan slechts plaatsvinden indien:
-
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende
een ononderbroken periode van twee jaar,
-
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel
a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en
-
c. na een zorgvuldig onderzoek door de functionele autoriteit het niet mogelijk is gebleken
de rechterlijk ambtenaar andere arbeid aan te bieden bij een gerecht of binnen het
gezagsbereik van Onze Minister, dan wel indien de rechterlijk ambtenaar heeft geweigerd
deze arbeid te aanvaarden.
4 Onder arbeid als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, wordt gedurende het eerste
jaar dat de rechterlijk ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid
wegens ziekte, alsmede gedurende de periode waarin hij wegens ziekte hiertoe ongeschikt
is en de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, op grond van het
zevende lid van dat artikel is verlengd, passende arbeid verstaan. Gedurende de periode
hierna wordt onder arbeid als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, gangbare arbeid
verstaan.
5 Bij het bepalen van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het derde lid, onder a,
worden niet in aanmerking genomen afwezigheid van een rechterlijk ambtenaar wegens
door haar zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin
van de zwangerschap tot de eerste dag van het zwangerschapsverlof en afwezigheid van
een rechterlijk ambtenaar wegens ziekte in de periode van de eerste dag van het zwangerschapsverlof
tot en met de laatste dag van het bevallingsverlof.
6 Voor het bepalen van een tijdvak van twee jaar, bedoeld in het derde lid, onder a,
worden tijdvakken van ongeschiktheid samengeteld:
-
a. indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen;
-
b. indien zij worden onderbroken door afwezigheid van de rechterlijk ambtenaar wegens
ziekte als bedoeld in het vijfde lid; of
-
c. indien een onder b bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een
periode van arbeidsgeschiktheid, die in totaal minder dan vier weken bedraagt.
7 Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, onderdelen
a en b, vraagt de functionele autoriteit het oordeel van een daartoe door het UWV
aangewezen arts.
8 De in het zevende lid bedoelde arts betrekt bij zijn beoordeling een door de functionele
autoriteit aangewezen arts en, indien de rechterlijk ambtenaar dit wenst, een door
de rechterlijk ambtenaar aangewezen arts.
9 De functionele autoriteit stelt de rechterlijk ambtenaar er schriftelijk van in kennis
dat de procedure, bedoeld in het zevende lid, wordt ingesteld. Daarbij wijst de functionele
autoriteit de rechterlijk ambtenaar op de mogelijkheid om een arts van zijn keuze
te laten deelnemen aan de procedure.
10 De kennisgeving, bedoeld in het negende lid, geschiedt niet eerder dan nadat de rechterlijk
ambtenaar gedurende een onafgebroken periode van 18 maanden ongeschikt is geweest
tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Het vijfde en zesde lid zijn hierbij
van overeenkomstige toepassing.
11 De in het zevende lid bedoelde arts stelt naar aanleiding van zijn bevindingen een
rapport op. Hij zendt dit rapport aan de functionele autoriteit en een afschrift aan
de rechterlijk ambtenaar.
12 Indien herplaatsing als bedoeld in het derde lid, onder c, plaatsvindt in een betrekking voor minder uren dan het aantal waarvoor de rechterlijk
ambtenaar was aangesteld, heeft het ontslag uitsluitend betrekking op het meerdere
aantal uren.
Stb. 2006, 80, datum inwerkingtreding 01-04-2006, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2004.
4 Onder arbeid als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, wordt gedurende de eerste
104 weken dat de rechterlijk ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid
wegens ziekte, alsmede gedurende de periode waarin hij wegens ziekte hiertoe ongeschikt
is en de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, op grond van het
zevende lid van dat artikel is verlengd, passende arbeid verstaan. Gedurende de periode
hierna wordt onder arbeid als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, gangbare arbeid
verstaan.
7 Het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt verlengd:
-
a. indien de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de ZW, later is gedaan
dan op grond van dat artikel is voorgeschreven, met de duur van die vertraging;
-
b. indien de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, op grond van het
zevende lid van dat artikel is verlengd, met de duur van die verlenging; en
-
c. indien het UWV op grond van artikel 71a, negende lid, van de WAO een tijdvak heeft
vastgesteld, met de duur van dit tijdvak.
8 Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, onderdelen
a en b, vraagt de functionele autoriteit het oordeel van een daartoe door het UWV
aangewezen arts.
9 De in het achtste lid bedoelde arts betrekt bij zijn beoordeling een door de functionele
autoriteit aangewezen arts en, indien de rechterlijk ambtenaar dit wenst, een door
de rechterlijk ambtenaar aangewezen arts.
10 De functionele autoriteit stelt de rechterlijk ambtenaar er schriftelijk van in kennis
dat de procedure, bedoeld in het achtste lid, wordt ingesteld. Daarbij wijst de functionele
autoriteit de rechterlijk ambtenaar op de mogelijkheid om een arts van zijn keuze
te laten deelnemen aan de procedure.
11 De kennisgeving, bedoeld in het tiende lid, geschiedt niet eerder dan nadat de rechterlijk
ambtenaar gedurende een onafgebroken periode van 18 maanden ongeschikt is geweest
tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Het vijfde en zesde lid zijn hierbij
van overeenkomstige toepassing.
12 De in het achtste lid bedoelde arts stelt naar aanleiding van zijn bevindingen een
rapport op. Hij zendt dit rapport aan de functionele autoriteit en een afschrift aan
de rechterlijk ambtenaar.