Stb. 2006, 80, datum inwerkingtreding 01-04-2006, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2004.
1 De gewezen rechterlijk ambtenaar die wegens ziekte, ontstaan voor het tijdstip van
ingang van zijn ontslag, na zijn ontslag anders dan op grond van artikel 36, eerste
lid, onderdeel f, of artikel 36a van dit besluit onderscheidenlijk artikel 46i van
de wet, nog ongeschikt is om een naar aard en omvang soortgelijke taak te verrichten,
heeft:
-
a. zolang hij ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en voor ten hoogste
het met ingang van zijn ontslag nog resterende gedeelte van het tijdvak van 52 weken,
aanspraak op de doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging; en
-
b. zolang hij na het tijdvak van 52 weken nog ongeschikt is tot het verrichten van arbeid
wegens ziekte en voor ten hoogste een tijdvak van 26 weken, aanspraak op de doorbetaling
van zijn laatstelijk genoten bezoldiging.
2 De gewezen rechterlijk ambtenaar die binnen een maand na het tijdstip van zijn ontslag
ongeschikt wordt wegens ziekte om een naar aard en omvang soortgelijke taak te verrichten,
heeft, zolang hij wegens ziekte ongeschikt is en voor een tijdvak van ten hoogste
52 weken, aanspraak op de doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging, indien
hij gedurende ten minste twee maanden onmiddellijk voorafgaand aan het ontslag als
rechterlijk ambtenaar aangesteld is geweest.
3 De gewezen rechterlijk ambtenaar die aanspraak heeft op een WAO-uitkering op grond
van de aan zijn ontslag voorafgaande aanstelling, heeft aanspraak op een aanvullende
uitkering indien de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een dienstongeval of
een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte.
4 De in het derde lid bedoelde aanvullende uitkering is gelijk aan het verschil tussen:
-
a. een percentage van de bezoldiging die de gewezen rechterlijk ambtenaar in het jaar
voorafgaand aan zijn ontslag heeft genoten; en
-
b. de aan hem toegekende WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een hem toegekend
invaliditeitspensioen of een hem toegekende herplaatsingstoelage.
5 Het percentage, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate
van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
80% of meer: 90,02%;
65 tot 80%: 65,26%;
55 tot 65%: 54,01%;
45 tot 55%: 45,01%;
35 tot 45%: 36,01%;
25 tot 35%: 27,01%;
15 tot 25%: 18,00%.
6 Geen recht op een aanvullende uitkering als bedoeld in het derde lid heeft de gewezen
rechterlijk ambtenaar die recht heeft op suppletie overeenkomstig artikel 33. In afwijking
van de eerste volzin heeft de gewezen rechterlijk ambtenaar, bedoeld in het derde
lid, wel recht op een aanvullende uitkering, indien zijn recht op suppletie niet tot
uitbetaling komt ingevolge artikel 4 van de in artikel 33 van overeenkomstige toepassing
verklaarde Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk.
7 De gewezen rechterlijk ambtenaar aan wie op eigen verzoek ontslag is verleend met
het oog op een uitkering op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden,
bedoeld in artikel 3 van de Centrale vut-overeenkomst en artikel 1.5 van het pensioenreglement,
heeft slechts aanspraak op de doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging,
voorzover deze tezamen met de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 4 van het
FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering, de laatstgenoten bezoldiging niet overschrijdt.