Stb. 2006, 80, datum inwerkingtreding 01-04-2006, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 27-04-2005.
5 Voor het berekenen van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het derde lid, onderdeel
a, worden niet in aanmerking genomen:
-
a. perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als gevolg van zwangerschap
voorafgaand aan het zwangerschapsverlof; en
-
b. perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid tijdens het zwangerschaps-
en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg.
6 Voor de berekening van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het derde lid, onderdeel
a, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, anders dan bedoeld
in het vijfde lid, samengeteld:
-
a. indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of
-
b. indien de ene periode van ongeschiktheid direct voorafgaat aan en de andere periode
van ongeschiktheid direct aansluit op het tijdvak gedurende welke zwangerschaps- en
bevallingsverlof als bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg wordt genoten,
en de ongeschiktheid in deze perioden redelijkerwijs geacht kan worden voort te vloeien
uit dezelfde oorzaak.
Stb. 2006, 80, datum inwerkingtreding 01-04-2006, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2004.
4 Onder arbeid als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, wordt gedurende de eerste
104 weken dat de rechterlijk ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid
wegens ziekte, alsmede gedurende de periode waarin hij wegens ziekte hiertoe ongeschikt
is en de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, op grond van het
zevende lid van dat artikel is verlengd, passende arbeid verstaan. Gedurende de periode
hierna wordt onder arbeid als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, gangbare arbeid
verstaan.
7 Het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt verlengd:
-
a. indien de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de ZW, later is gedaan
dan op grond van dat artikel is voorgeschreven, met de duur van die vertraging;
-
b. indien de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, op grond van het
zevende lid van dat artikel is verlengd, met de duur van die verlenging; en
-
c. indien het UWV op grond van artikel 71a, negende lid, van de WAO een tijdvak heeft
vastgesteld, met de duur van dit tijdvak.
8 Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, onderdelen
a en b, vraagt de functionele autoriteit het oordeel van een daartoe door het UWV
aangewezen arts.
9 De in het achtste lid bedoelde arts betrekt bij zijn beoordeling een door de functionele
autoriteit aangewezen arts en, indien de rechterlijk ambtenaar dit wenst, een door
de rechterlijk ambtenaar aangewezen arts.
10 De functionele autoriteit stelt de rechterlijk ambtenaar er schriftelijk van in kennis
dat de procedure, bedoeld in het achtste lid, wordt ingesteld. Daarbij wijst de functionele
autoriteit de rechterlijk ambtenaar op de mogelijkheid om een arts van zijn keuze
te laten deelnemen aan de procedure.
11 De kennisgeving, bedoeld in het tiende lid, geschiedt niet eerder dan nadat de rechterlijk
ambtenaar gedurende een onafgebroken periode van 18 maanden ongeschikt is geweest
tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Het vijfde en zesde lid zijn hierbij
van overeenkomstige toepassing.
12 De in het achtste lid bedoelde arts stelt naar aanleiding van zijn bevindingen een
rapport op. Hij zendt dit rapport aan de functionele autoriteit en een afschrift aan
de rechterlijk ambtenaar.