Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren

Geraadpleegd op 23-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 25-05-2012 en zichtdatum 22-12-2024.
Geldend van 01-04-2012 t/m 31-05-2012

Besluit van 21 maart 1994, houdende enkele rechtspositionele voorschriften ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie a.i. van 19 november 1992, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 263321/92/6;

Gelet op de artikelen 12, vijfde lid, 14, derde lid, 15, vijfde lid, en 16, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

De Raad van State gehoord (advies van 26 januari 1993, nr. W03.92.0584);

Gezien het nader rapport van de Minister van Justitie van 14 maart 1994, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 428976/94/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. AAOP-uitkering: ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen als bedoeld in hoofdstuk 11 van het Pensioenreglement;

  • b. arbeidsduur: het aantal uren gedurende welke een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding zijn ambt gemiddeld per week vervult op basis van een aanstelling of aanwijzing als bedoeld in artikel 5f van de wet;

  • c. arbeidsduurfactor: een breuk waarvan de teller bestaat uit de voor de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding vastgestelde arbeidsduur en de noemer bestaat uit het getal 36;

  • d. arbeidsongeschikt: arbeidsongeschikt als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO of volledig en duurzaam arbeidsongeschikt als bedoeld in artikel 4 van de WIA of gedeeltelijk arbeidsgeschikt als bedoeld in artikel 5 van de WIA;

  • e. arbodienst: een arbodienst als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet;

  • f. beroepsziekte: een ziekte, die overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de werkzaamheden van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding dan wel in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

  • g. bovenwettelijke WW-uitkering: een uitkering als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren;

  • h. deskundige persoon: een deskundige persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet die belast is met de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b of c, van die wet;

  • i. dienstongeval: een ongeval, dat in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de werkzaamheden van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding dan wel in de omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

  • j. gewezen rechterlijk ambtenaar: de rechterlijk ambtenaar aan wie ontslag is verleend, met ingang van de dag waarop het ontslag is ingetreden;

  • k. gewezen rechterlijk ambtenaar in opleiding: de rechterlijk ambtenaar in opleiding aan wie ontslag is verleend, met ingang van de dag waarop het ontslag is ingetreden;

  • l. herplaatsen: het opdragen van een ander ambt of een andere functie, bedoeld in artikel 35d van dit besluit onderscheidenlijk artikel 46k van de wet;

  • m. herplaatsingstoelage: een herplaatsingstoelage als bedoeld in hoofdstuk 9 van het pensioenreglement;

  • n. invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen als bedoeld in hoofdstuk 8 van het pensioenreglement;

  • o. medisch advies: een advies van de deskundige persoon of arbodienst dat ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding is uitgebracht na een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet of artikel 13 van dit besluit;

  • p. passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding is berekend, tenzij aanvaarding daarvan om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding kan worden gevergd;

  • q. pensioenreglement: het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

  • r. salaris per uur: 1/156 deel van het salaris bij een volledige arbeidsduur;

  • s. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;

  • t. UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet Suwi;

  • u. volledige arbeidsduur: een arbeidsduur van gemiddeld 36 uren per week;

  • v. WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • w. wet: de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

  • x. Wet Suwi: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • y. WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

  • z. WW: de Werkloosheidswet;

  • aa. ZW: de Ziektewet;

Hoofdstuk 2. Benoeming, plaatsing en beëdiging

§ 2.1. Benoeming en plaatsing

Artikel 2

  • 2 Het afsluitend examen is zodanig samengesteld dat ten minste grondige kennis van en inzicht in drie van de vijf volgende rechtsgebieden is verkregen:

    • a. burgerlijk recht, met inbegrip van burgerlijk procesrecht;

    • b. strafrecht, met inbegrip van strafprocesrecht;

    • c. bestuursrecht, met inbegrip van bestuursprocesrecht;

    • d. staatsrecht;

    • e. belastingrecht.

  • 3 Tot de drie rechtsgebieden, bedoeld in het tweede lid, behoren in ieder geval twee van de rechtsgebieden, genoemd in de onderdelen a tot en met c.

  • 4 De eisen, bedoeld in het tweede en derde lid, zijn niet van toepassing op degene die ten minste zes jaar voor de beoogde datum van benoeming het afsluitend examen heeft afgelegd en die tot aan die beoogde datum een ruime praktijkervaring heeft opgedaan in een van de in het tweede lid genoemde rechtsgebieden.

Artikel 2a

  • 2 Het afsluitend examen is zodanig samengesteld dat ten minste grondige kennis van en inzicht in het rechtsgebied strafrecht, met inbegrip van strafprocesrecht, is verkregen.

  • 3 Naast het in het tweede lid genoemde rechtsgebied is ten minste grondige kennis van en inzicht in twee van de vier volgende rechtsgebieden verkregen:

    • a. burgerlijk recht, met inbegrip van burgerlijk procesrecht;

    • b. bestuursrecht, met inbegrip van bestuursprocesrecht;

    • c. staatsrecht;

    • d. belastingrecht.

  • 4 De eisen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn niet van toepassing op degene die ten minste zes jaar voor de beoogde datum van benoeming het afsluitend examen heeft afgelegd en die tot aan de beoogde datum van benoeming een ruime praktijkervaring heeft opgedaan in een van de rechtsgebieden, genoemd in het tweede en derde lid.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de eisen met betrekking tot de kennis van en het inzicht in het strafrecht, met inbegrip van het strafprocesrecht, waaraan, in geval van toepasselijkheid van het vierde lid, moet worden voldaan om benoemd te kunnen worden.

Artikel 2b

  • 1 Voor de toepassing van artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt met de in dat onderdeel bedoelde graad Bachelor op het gebied van het recht gelijkgesteld de graad Bachelor, verleend op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend examen van de opleiding HBO-Rechten aan een hogeschool als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, indien blijkens hierop betrekking hebbende bewijsstukken tevens met goed gevolg zijn afgelegd de tentamens van de tot een schakelprogramma behorende onderwijseenheden.

  • 3 Voor de toepassing van de artikelen 2 en 2a wordt onder afsluitend examen als bedoeld in die artikelen tevens begrepen het schakelprogramma, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 2c

  • 2 Een benoeming in tijdelijke dienst als bedoeld in het eerste lid kan plaatsvinden voor een proeftijd of om een andere reden.

  • 3 Een benoeming in tijdelijke dienst als bedoeld in het eerste lid wordt verleend voor een kalenderperiode of een andere objectief bepaalbare periode.

  • 4 De periode, waarvoor een benoeming in tijdelijke dienst voor een proeftijd als bedoeld in het tweede lid wordt verleend, bedraagt ten hoogste 24 maanden, met de mogelijkheid van verlenging hiervan met de periode of perioden waarin in de proeftijd geheel of gedeeltelijk geen werkzaamheden zijn verricht.

  • 5 Indien een benoeming in tijdelijke dienst voor een proeftijd als bedoeld in het tweede lid is voorafgegaan door een benoeming in tijdelijke dienst om een andere reden als bedoeld in het tweede lid, wordt de maximale duur van 24 maanden, bedoeld in het vierde lid, verminderd met de duur van die benoeming in tijdelijke dienst om een andere reden, indien:

    • a. beide benoemingen zijn verleend door hetzelfde gezag;

    • b. zij elkaar met een onderbreking van ten hoogste drie maanden opvolgen; en

    • c. het eenzelfde ambt betreft.

Artikel 2d

  • 1 De rechterlijk ambtenaar, die in een ambt als bedoeld in artikel 2c, eerste lid, in tijdelijke dienst is benoemd voor een proeftijd, wordt van rechtswege benoemd in vaste dienst in datzelfde ambt, indien en met ingang van de dag waarop de benoeming in tijdelijke dienst stilzwijgend wordt voortgezet na het verstrijken van de periode waarvoor die is verleend.

  • 2 De rechterlijk ambtenaar, die in een ambt als bedoeld in artikel 2c, eerste lid, in tijdelijke dienst is benoemd om een andere reden dan voor een proeftijd, wordt van rechtswege benoemd in tijdelijke dienst in datzelfde ambt voor een zelfde periode als waarvoor de voorafgaande benoeming in tijdelijke dienst is verleend, indien en met ingang van de dag waarop de voorafgaande benoeming in tijdelijke dienst stilzwijgend wordt voortgezet na het verstrijken van de periode waarvoor die is verleend, met dien verstande dat de periode van de benoeming van rechtswege telkens ten hoogste twaalf maanden bedraagt.

  • 3 De rechterlijk ambtenaar, die in een ambt als bedoeld in artikel 2c, eerste lid, in tijdelijke dienst is benoemd, wordt van rechtswege benoemd in vaste dienst in datzelfde ambt, indien en met ingang van de dag waarop:

    • a. hem door hetzelfde bevoegd gezag, zonder tussenliggende onderbrekingen van meer dan drie maanden, verschillende benoemingen in tijdelijke dienst in een ambt als bedoeld in artikel 2c, eerste lid, zijn verleend en de totale duur van die benoemingen in tijdelijke dienst, met inbegrip van de tussenliggende onderbrekingen, een periode van 36 maanden heeft overschreden; of

    • b. hem door hetzelfde bevoegd gezag, zonder tussenliggende onderbrekingen van meer dan drie maanden, meer dan drie benoemingen in tijdelijke dienst in een ambt als bedoeld in artikel 2c, eerste lid, zijn verleend.

  • 4 Het derde lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing in geval van een benoeming in tijdelijke dienst voor maximaal drie maanden die onmiddellijk volgt op een benoeming in tijdelijke dienst voor 36 maanden of langer.

Artikel 2e

  • 1 Om vast te stellen of een betrokkene geschikt is om benoemd te worden in een ambt wordt een onderzoek verricht, waaronder begrepen het verifiëren van en zo nodig aanvullen van de gegevens die door de betrokkene zijn verstrekt.

  • 2 Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, kan tevens omvatten:

    • a. een psychologisch onderzoek, indien dit naar het oordeel van Onze Minister dan wel, voor zover het een benoeming in een bij een gerechtshof of rechtbank te vervullen ambt betreft, Onze Minister of de Raad voor de rechtspraak wenselijk is; en

    • b. een geneeskundig onderzoek, indien dit op basis van een wettelijk voorschrift verplicht is gesteld dan wel naar het oordeel van Onze Minister dan wel, voor zover het een benoeming in een bij een gerechtshof of rechtbank te vervullen ambt betreft, Onze Minister of de Raad voor de rechtspraak wenselijk is.

  • 3 Het geneeskundig onderzoek, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, vindt niet plaats dan nadat de betrokkene naar het oordeel van het in het tweede lid bedoelde gezag op basis van het overige onderzoek, bedoeld in het eerste lid, eventueel met inbegrip van het psychologisch onderzoek, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, geschikt is om te worden benoemd in het desbetreffende ambt.

  • 4 In geval van wijziging van een benoeming in tijdelijke dienst in een benoeming in vaste dienst in hetzelfde ambt kan slechts opnieuw een geneeskundig onderzoek als bedoeld in het tweede lid plaatsvinden, indien ten aanzien van de geschiktheid van de betrokkene ernstige twijfel is gerezen.

  • 5 In geval van een opvolgende benoeming in een ander ambt kan slechts opnieuw een geneeskundig onderzoek als bedoeld in het tweede lid plaatsvinden, indien voor het vervullen van dat ambt moet worden voldaan aan andere medische eisen dan aan het vervullen van het door betrokkene daaraan voorafgaand vervulde ambt worden gesteld.

  • 6 Onze Minister stelt nadere regels vast over het in het tweede lid bedoelde geneeskundig onderzoek en psychologisch onderzoek, waaronder in elk geval regels betreffende de mogelijkheid van een hernieuwd geneeskundig onderzoek op verzoek van de betrokkene.

Artikel 2f

  • 2 Benoeming van een betrokkene in een ambt, dat niet is aangewezen als een vertrouwensfunctie als bedoeld in het derde lid en naar het oordeel van Onze Minister bijzondere eisen stelt aan de integriteit en verantwoordelijkheid van degene die dat ambt vervult, is slechts mogelijk, indien hiertegen naar het oordeel van Onze Minister op grond van een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de betrokkene geen bezwaar bestaat. Onverminderd het bepaalde in artikel 24 van het Besluit justitiële gegevens kunnen aan Onze Minister ten behoeve van het onderzoek, bedoeld in de eerste volzin, justitiële gegevens worden verstrekt, indien een zwaarwegend algemeen belang dat vordert. Onze Minister kan nadere regels vaststellen over het verrichten van het in de eerste en tweede volzin bedoelde onderzoek.

  • 4 Ten aanzien van een betrokkene vindt een onderzoek als bedoeld in het tweede lid of een veiligheidsonderzoek dat voorafgaat aan de beslissing omtrent het afgeven van een verklaring als bedoeld in het derde lid niet plaats dan nadat op grond van een onderzoek als bedoeld in artikel 2e, eerste en tweede lid, is vastgesteld dat hij geschikt is om in het desbetreffende ambt te worden benoemd.

  • 5 In geval van wijziging van een benoeming in tijdelijke dienst in een benoeming in vaste dienst in hetzelfde ambt of een opvolgende benoeming in een ander ambt, dat niet is aangewezen als een in het derde lid bedoelde vertrouwensfunctie, wordt geen verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in het eerste lid verlangd of een onderzoek als bedoeld in het tweede lid verricht, tenzij dit naar het oordeel van Onze Minister op grond van gewijzigde omstandigheden nodig is.

Artikel 2g

  • 1 In een besluit tot benoeming in een ambt worden vermeld:

    • a. de naam, voornamen en geboortedatum van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding;

    • b. het ambt waarin hij wordt benoemd;

    • c. de datum met ingang waarvan hij in dat ambt wordt benoemd;

    • d. of de benoeming in vaste of tijdelijke dienst geschiedt; en

    • e. in geval van een benoeming in tijdelijke dienst, de periode waarvoor en de reden waarom de benoeming in tijdelijke dienst wordt verleend.

  • 3 In een besluit tot vaststelling van het gerecht of parket waarbij een ambt wordt vervuld, worden vermeld:

    • a. de naam, voornamen en geboortedatum van de rechterlijk ambtenaar;

    • b. het gerechtshof, de rechtbank of het tot het openbaar ministerie behorend parket waarbij hij zijn ambt vervult; en

    • c. de datum met ingang waarvan hij zijn ambt bij het gerecht of parket, bedoeld in onderdeel b, vervult.

§ 2.2. Beëdiging

Artikel 2h

  • 1 De eed of belofte, bedoeld in artikel 5g, eerste lid,van de wet, wordt afgelegd:

    • a. ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van de rechtbank, in geval van benoeming tot:

      • 1°. senior rechter A in, senior rechter in, rechter in of rechter-plaatsvervanger in die rechtbank;

      • 2°. senior-gerechtsauditeur of gerechtsauditeur bij die rechtbank;

      • 3°. hoofdofficier, fungerend hoofdofficier, plaatsvervangend hoofdofficier, senior officier van justitie A, senior officier van justitie, officier van justitie, substituut-officier van justitie, plaatsvervangend officier van justitie, officier enkelvoudige zittingen of plaatsvervangend officier enkelvoudige zittingen bij een arrondissementsparket, het landelijk parket, het functioneel parket of het parket-generaal, indien dat is gevestigd in de plaats van vestiging van die rechtbank.

    • b. ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van het gerechtshof, in geval van benoeming tot:

      • 1°. senior raadsheer in, raadsheer in in of raadsheer-plaatsvervanger in dat gerechtshof;

      • 2°. senior-gerechtsauditeur of gerechtsauditeur bij dat gerechtshof;

      • 3°. hoofdadvocaat-generaal, plaatsvervangend hoofdadvocaat-generaal, senior advocaat-generaal, advocaat-generaal of plaatsvervangend advocaat-generaal bij een ressortsparket of het parket-generaal, indien dat is gevestigd in de plaats van vestiging van dat gerechtshof.

    • c. ten overstaan van de president van de Hoge Raad, in geval van benoeming tot:

      • 1°. procureur-generaal, deel uitmakend van het College van procureurs-generaal;

      • 2°. substituut-griffier van de Hoge Raad;

      • 3°. senior-gerechtsauditeur of gerechtsauditeur bij de Hoge Raad.

    • d. ten overstaan van de Koning of ten overstaan van Onze Minister, daartoe door de Koning gemachtigd, in geval van benoeming tot:

      • 1°. president van, vice-president van of raadsheer in de Hoge Raad;

      • 2°. procureur-generaal, plaatsvervangend procureur-generaal of advocaat-generaal bij de Hoge Raad;

      • 3°. griffier van de Hoge Raad.

  • 2 De eed of belofte, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt afgenomen op requisitoir van het openbaar ministerie. De eed of belofte, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt afgenomen op requisitoir van de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

  • 3 Het formulier, bedoeld in artikel 5g, eerste lid, van de wet, wordt na het afleggen van de eed of belofte ondertekend door de rechterlijk ambtenaar alsmede door:

    • a. de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die zitting heeft in de in het eerste lid, onderdeel a of b, bedoelde enkelvoudige kamer dan wel voorzitter is van de in het eerste lid, onderdeel a of b, bedoelde meervoudige kamer;

    • b. de president van de Hoge Raad; onderscheidenlijk

    • c. de Koning of Onze Minister.

Artikel 2i

  • 1 Het bestuur van een gerechtshof of een rechtbank houdt een register bij, waarin de besluiten betreffende de benoeming van de daar beëdigde rechterlijke ambtenaren en de formulieren betreffende de door die rechterlijke ambtenaren afgelegde eed of belofte worden bewaard.

  • 2 Een uittreksel uit dat register, inclusief het formulier betreffende de eed of belofte, wordt aan de rechterlijk ambtenaar uitgereikt.

  • 3 De griffier van de Hoge Raad houdt een afzonderlijk register bij, waarin de benoeming van rechterlijke ambtenaren bij de Hoge Raad en het parket bij de Hoge Raad wordt ingeschreven. Tevens houdt hij een register bij, waarin de besluiten betreffende de benoeming van de ten overstaan van de president van de Hoge Raad beëdigde rechterlijke ambtenaren en de formulieren betreffende de door die rechterlijke ambtenaren afgelegde eed of belofte worden bewaard.

Hoofdstuk 2a. Aanstelling en aanwijzing

Artikel 3

  • 1 Een rechterlijk ambtenaar wordt bij een eerste benoeming in een ambt door Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een benoeming bij een gerechtshof of rechtbank betreft, door het bestuur van het betrokken gerecht voor een al dan niet volledige arbeidsduur aangesteld.

  • 2 Op zijn eigen verzoek kan de arbeidsduur waarvoor een rechterlijk ambtenaar is aangesteld door Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een benoeming bij een gerechtshof of rechtbank betreft, het gerechtsbestuur worden gewijzigd.

  • 3 Onze Minister neemt een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid niet dan nadat hij hierover het advies heeft ingewonnen van de functionele autoriteit.

Artikel 3a

  • 1 Een rechterlijk ambtenaar in opleiding wordt bij zijn benoeming door de Raad voor de rechtspraak voor een volledige arbeidsduur aangesteld.

  • 2 Op zijn eigen verzoek kan de arbeidsduur waarvoor een rechterlijk ambtenaar in opleiding is aangesteld door de Raad voor de rechtspraak worden gewijzigd.

  • 3 De Raad voor de rechtspraak neemt een besluit als bedoeld in het tweede lid niet dan nadat hij hierover het advies heeft ingewonnen van de rector en, voor zover de opleiding wordt doorgebracht bij een rechtbank onderscheidenlijk een arrondissementsparket, het bestuur van die rechtbank onderscheidenlijk het hoofd van dat parket.

Artikel 3b

  • 1 Een raadsheer-plaatsvervanger, een rechter-plaatsvervanger, een plaatsvervangend advocaat-generaal bij een tot het openbaar ministerie behorend parket, een plaatsvervangend officier van justitie of een plaatsvervangend officier enkelvoudige zittingen kan op zijn eigen verzoek tijdelijk worden aangewezen voor een al dan niet volledige arbeidsduur.

  • 2 De aanwijzing geschiedt voor een bepaalde tijd en kan worden verlengd. De tijdsduur van aanwijzing en verlenging tezamen kan niet meer dan drie jaar bedragen. Een volgende aanwijzing is slechts mogelijk indien na beëindiging van de vorige aanwijzing ten minste zes maanden zijn verstreken. De aanwijzing wordt op eigen verzoek van de rechterlijk ambtenaar beëindigd.

  • 3 De aanwijzing, verlenging van de aanwijzing of tussentijdse beëindiging van de aanwijzing geschiedt door Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een raadsheer-plaatsvervanger of een rechter-plaatsvervanger betreft, door de Raad voor de rechtspraak. Onze Minister onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak neemt over de aanwijzing of de verlenging van de aanwijzing niet een besluit dan op voorstel van de functionele autoriteit.

  • 4 De arbeidsduur waarvoor een rechterlijk ambtenaar is aangewezen kan op zijn eigen verzoek worden gewijzigd.

  • 5 Op een verzoek als bedoeld in het vierde lid beslist Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een raadsheer-plaatsvervanger of rechter-plaatsvervanger betreft, het bestuur van het betrokken gerecht. Onze Minister beslist niet dan nadat het advies van de functionele autoriteit is ingewonnen.

Hoofdstuk 2b. Salaris en andere financiële arbeidsvoorwaarden

Artikel 4

Tenzij anders is bepaald, worden de in dit hoofdstuk genoemde bevoegdheden ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar uitgeoefend door Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijk ambtenaar betreft, het gerechtsbestuur, en ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar in opleiding uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak.

Artikel 5

  • 1 In de bij dit besluit behorende bijlage zijn, overeenkomstig de in artikel 7, tweede lid, van de wet bedoelde indeling, de hoogten van de salarissen van de rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding, die zijn aangesteld voor een volledige arbeidsduur, vermeld.

  • 2 De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, die is aangesteld voor een minder dan volledige arbeidsduur of voor wie de arbeidsduur op basis van artikel 8b, eerste lid, is vastgesteld op meer dan gemiddeld 36 uren per week, ontvangt een salaris overeenkomstig het eerste lid, vermenigvuldigd met de voor hem geldende arbeidsduurfactor.

Artikel 6

  • 1 Een rechterlijk ambtenaar, die is aangesteld voor een bepaalde arbeidsduur en de leeftijd van 57 jaar heeft bereikt, kan in geval van een opvolgende benoeming in een ambt, waaraan overeenkomstig het bij en krachtens artikel 7 van de wet bepaalde een lager maximum salaris is verbonden, aan Onze Minister onderscheidenlijk, indien de opvolgende benoeming een ambt betreft dat bij een gerecht anders dan de Hoge Raad wordt vervuld, het gerechtsbestuur verzoeken om in plaats van het salaris behorende bij het vervullen van dat ambt, het salaris behorende bij het voorafgaand aan de benoeming door hem vervulde ambt te genieten.

  • 2 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt ingewilligd, tenzij:

    • a. het ambt, waarin de rechterlijk ambtenaar wordt benoemd, door rechtstreekse of overeenkomstige toepassing behoort tot een van de in artikel 7, tweede lid, van de wet bedoelde categorieën 10 tot en met 12; of

    • b. de rechterlijk ambtenaar op het tijdstip van de benoeming, bedoeld in het eerste lid, niet ten minste vijf aaneengesloten jaren als rechterlijk ambtenaar werkzaam is.

  • 3 Op het salaris van de rechterlijk ambtenaar wordt in geval van inwilliging van een verzoek als bedoeld in het eerste lid een korting toegepast.

  • 4 Deze korting bedraagt:

    • a. 5% van het salaris, indien het maximum salaris verbonden aan het ambt waarin hij wordt benoemd het naast lagere maximum salaris is van dat van het ambt dat hij voorafgaand aan de benoeming heeft vervuld dan wel het naast lagere maximum salaris is van het vorenbedoelde naast lagere maximum salaris;

    • b. 10% van het salaris, indien het maximum salaris verbonden aan het ambt waarin hij wordt benoemd lager is dan de in het vierde lid, onderdeel a, bedoelde naast lagere maximum salarissen.

  • 5 Indien na 52 weken ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte de doorbetaling van het salaris van de rechterlijk ambtenaar op grond van artikel 17, tweede lid, wordt teruggebracht tot 70%, wordt de korting, bedoeld in het vierde lid, teruggebracht tot 70% van 5% onderscheidenlijk 10% van het salaris.

  • 6 Onze Minister kan ter zake van de uitvoering van dit artikel regels stellen.

Artikel 6a

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De vergoedingen, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de wet, bedragen per zitting:

    • a. voor een raadsheer in buitengewone dienst of een advocaat-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad: € 480;

    • b. voor een raadsheer-plaatsvervanger of een plaatsvervangend advocaat-generaal bij een tot het openbaar ministerie behorend parket: € 367; en

    • c. voor een rechter-plaatsvervanger of een plaatsvervangend officier van justitie: € 279.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid worden zittingen die op één dag worden gehouden samen als één zitting beschouwd.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, wordt:

    • a. een bijeenkomst in raadkamer met een of meer zittingen gelijkgesteld, indien het een raadsheer in buitengewone dienst bij de Hoge Raad betreft; en

    • b. een schriftelijke conclusie met een of meer zittingen gelijkgesteld, indien het een advocaat-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad of een op de voet van artikel 119, vijfde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie als waarnemend advocaat-generaal bij de Hoge Raad aangewezen lid in buitengewone dienst van de Hoge Raad betreft.

  • 4 Aan een raadsheer-plaatsvervanger of rechter-plaatsvervanger kan een vergoeding overeenkomstig het eerste lid worden toegekend voor het concipiëren van een of meer schriftelijke uitspraken in een of meer zaken waarin geen zitting heeft plaatsgevonden.

Terugwerkende kracht

Stb. 2014, 315, datum inwerkingtreding 15-10-2014, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2011.

5 De in artikel 5f, tweede lid, van de wet genoemde rechterlijke ambtenaren ontvangen voor het bijwonen van een zitting een vergoeding voor hun reiskosten overeenkomstig het Reisbesluit binnenland.

Artikel 6b

  • 1 Aan de rechterlijk ambtenaar die is belast met de waarneming van een ander ambt waarop de wet van toepassing is en waaraan een hoger maximum salaris is verbonden, wordt, indien de waarneming ten minste 30 dagen duurt, voor de duur van de waarneming een toelage toegekend.

  • 2 Het bedrag van de in het eerste lid genoemde toelage is gelijk aan het verschil tussen het salaris dat de rechterlijk ambtenaar geniet en het salaris dat hij zou genieten als hij met ingang van de dag waarop de waarneming is ingegaan in het door hem waargenomen ambt zou zijn benoemd.

  • 3 De in het eerste lid genoemde toelage behoort tot de bezoldiging van een rechterlijk ambtenaar.

Artikel 6c

Aan de niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar, die naar het oordeel van het in artikel 4 bedoelde gezag zijn ambt uitstekend vervult, kan een eenmalige toeslag worden toegekend. Artikel 16, derde lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6d

  • 1 De rechterlijk ambtenaar, die is aangesteld of aangewezen voor een bepaalde arbeidsduur, of rechterlijk ambtenaar in opleiding heeft, overeenkomstig de bepalingen die gelden voor burgerlijke rijksambtenaren, aanspraak op een vakantieuitkering, een vergoeding van reis- en verblijfkosten, een vergoeding van verplaatsingskosten, alsmede een gratificatie terzake van veeljarige dienst.

  • 2 Artikel 4 is van toepassing ten aanzien van de uitoefening van de bevoegdheden in de ingevolge het eerste lid overeenkomstige bepalingen, met dien verstande dat de daarin aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegekende bevoegdheden en de daarin aan een bepaald gezag toegekende regelgevende bevoegdheden door die minister respectievelijk dat gezag worden uitgeoefend.

Artikel 6e

  • 1 De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding heeft recht op een eindejaarsuitkering ter hoogte van 8,3% van het over de periode van twaalf maanden, bedoeld in het derde lid, genoten salaris.

  • 2 Indien de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding aanspraak heeft op een WAO-uitkering, WIA-uitkering, een ZW-uitkering of een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg, wordt voor de toepassing van het eerste lid het salaris in acht genomen dat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding zou hebben genoten indien hij geen aanspraak op een WAO-uitkering, WIA-uitkering, een ZW-uitkering of een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg zou hebben gehad.

  • 3 De eindejaarsuitkering wordt jaarlijks uitbetaald in de maand november en wordt berekend over de periode van twaalf maanden die is aangevangen met de maand december van het voorafgaande kalenderjaar.

  • 4 In geval van ontslag of overlijden wordt de eindejaarsuitkering zo veel mogelijk uitbetaald in de maand na het ontslag of overlijden.

Artikel 6f

  • 1 De rechterlijk ambtenaar die werkzaamheden verricht als rechter-commissaris in strafzaken of piketofficier, ontvangt een toelage.

  • 2 Onze Minister stelt regels ten aanzien van de hoogte van de in het eerste lid genoemde toelage.

  • 3 De in het eerste lid genoemde toelage behoort tot de bezoldiging van de rechterlijk ambtenaar.

Artikel 6g

  • 1 De rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die een ambt uitoefent dat in artikel 7, tweede lid, van de wet in categorie 8 is ingedeeld, en die als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast wordt benoemd in een ander, in artikel 7, tweede lid, van de wet, in categorie 8, genoemd ambt, of van wie de vaststelling bij welk gerechtshof of welke rechtbank hij dat ambt vervult, wijzigt, heeft aanspraak op een toeslag.

  • 2 De toeslag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt 3,2% van het maximum van het bij en krachtens artikel 7, tweede lid, van de wet, in categorie 8 bepaalde salaris.

Artikel 7

  • 1 Aan de rechterlijk ambtenaar, die is aangesteld of aangewezen voor een al dan niet volledige arbeidsduur, of rechterlijk ambtenaar in opleiding wordt, als tegemoetkoming in de algemene kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden, een algemene onkostenvergoeding toegekend.

  • 2 De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding heeft, wanneer aan hem buitengewoon verlof, al dan niet met behoud van bezoldiging, voor zijn volledige arbeidsduur is verleend voor de periode van ten minste een maand, in afwijking van het eerste lid, gedurende de periode van het buitengewoon verlof geen aanspraak op een algemene onkostenvergoeding.

  • 3 De algemene onkostenvergoeding wordt per kalendermaand berekend en uitbetaald.

  • 4 Indien een aanspraak op een algemene onkostenvergoeding ontstaat op een andere dag dan de eerste dag van een kalendermaand, wordt zij gelijkgesteld met een aanspraak die is ontstaan op de eerste dag van die kalendermaand.

  • 5 Onze Minister stelt regels ten aanzien van de hoogte van de algemene onkostenvergoeding.

Hoofdstuk 2c. Arbeidsduur en werktijd

Artikel 8

Tenzij anders is bepaald, worden de in dit hoofdstuk genoemde bevoegdheden ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar uitgeoefend door Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijk ambtenaar betreft, het gerechtsbestuur, en ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar in opleiding uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak.

Artikel 8a

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 8b bedraagt de arbeidsduur van een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding gemiddeld ten hoogste 36 uren per week.

  • 2 Het aantal te werken uren per jaar bedraagt voor een in het eerste lid genoemde rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding: het aantal kalenderdagen, verminderd met het aantal zaterdagen en zondagen alsmede de niet op zaterdag of zondag vallende feestdagen, bedoeld in artikel 40 van de wet, in dat jaar, vermenigvuldigd met 7,2, en vervolgens vermenigvuldigd met de voor de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding geldende arbeidsduurfactor.

  • 3 Het aantal te werken uren, bedoeld in het tweede lid, wordt rekenkundig op hele uren afgerond.

Artikel 8b

  • 1 Op verzoek van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding kan de arbeidsduur in hele uren worden vastgesteld op meer dan gemiddeld 36 uren per week, waarbij een maximum geldt van gemiddeld 40 uren per week.

  • 2 Het verzoek wordt toegewezen, tenzij het dienstbelang zich hiertegen verzet.

  • 4 Op een verzoek als bedoeld in het eerste lid beslist Onze Minister onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak niet dan nadat hij hierover het advies heeft ingewonnen van de functionele autoriteit.

Artikel 8c

  • 1 De functionele autoriteit stelt in overeenstemming met de rechterlijk ambtenaar, die zijn ambt op basis van een aanstelling of aanwijzing voor een bepaalde arbeidsduur vervult, of rechterlijk ambtenaar in opleiding voor hem een werktijdregeling vast.

  • 2 Onder werktijdregeling wordt verstaan: een voor een periode langer dan een week opgesteld en van tevoren bekend gemaakt schema van aanvang en einde van de dagelijkse werktijden. In de werktijdregeling wordt het aantal te werken uren, bedoeld in artikel 8a, tweede en derde lid, of 8b, vijfde lid, vermeld.

  • 3 Op verzoek van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, voor wie de arbeidsduur niet ingevolge artikel 8b is vastgesteld op meer dan gemiddeld 36 uren per week, kan de functionele autoriteit, indien het dienstbelang zich hiertegen niet verzet, een werktijdregeling vaststellen waarbij het aantal te werken uren gelijk is aan het aantal kalenderdagen per jaar, verminderd met het aantal zaterdagen en zondagen en niet op zaterdag of zondag vallende feestdagen, bedoeld in artikel 40 van de wet, in dat jaar, vermenigvuldigd met acht. De bepalingen die terzake gelden voor burgerlijke rijksambtenaren zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Van de werktijdregeling kan slechts worden afgeweken voor een beperkte duur en indien het dienstbelang dit naar het oordeel van de functionele autoriteit onvermijdelijk maakt.

  • 5 Op zaterdagen kunnen werkzaamheden worden opgedragen, mits het dienstbelang daartoe naar het oordeel van de functionele autoriteit aanleiding geeft.

  • 6 In bijzondere gevallen kan door de functionele autoriteit van het vaststellen van een werktijdregeling worden afgezien. Het vijfde lid is in dit geval van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8d

  • 1 De gemiddelde wekelijkse werktijd van een rechterlijk ambtenaar van 57 jaar en ouder wordt op zijn verzoek, met behoud van zijn arbeidsduur, teruggebracht met 11,1%, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 2 De gemiddelde wekelijkse werktijd van een rechterlijk ambtenaar van 61 jaar en ouder wordt op zijn verzoek, met behoud van zijn arbeidsduur, teruggebracht met 33,3%, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 3 Een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt niet toegewezen aan:

    • a. de rechterlijk ambtenaar die op het door hem voorgenomen tijdstip van het terugbrengen van de gemiddelde wekelijkse werktijd niet ten minste vijf aaneengesloten jaren als rechterlijk ambtenaar werkzaam is; of

    • b. de rechterlijk ambtenaar van wie de arbeidsduur op basis van artikel 8b, eerste lid, op meer dan gemiddeld 36 uren per week is vastgesteld.

  • 4 Het terugbrengen van de gemiddelde wekelijkse werktijd overeenkomstig het eerste of tweede lid heeft in totaal gedurende een periode van ten hoogste tien aaneengesloten jaren plaats, met dien verstande dat het terugbrengen van de gemiddelde wekelijkse werktijd overeenkomstig het tweede lid gedurende een periode van ten hoogste zes aaneengesloten jaren plaatsheeft.

  • 5 Voor de uren die het wekelijkse verschil vormen tussen de in het eerste of tweede lid bedoelde arbeidsduur en de overeenkomstig het eerste of tweede lid teruggebrachte werktijd wordt de rechterlijk ambtenaar geacht met verlof te zijn.

  • 6 Op het salaris van de rechterlijk ambtenaar, van wie de gemiddelde wekelijkse werktijd overeenkomstig het eerste onderscheidenlijk tweede lid is teruggebracht, wordt een korting toegepast ter grootte van 5% onderscheidenlijk 10% van het salaris dat voor hem zou gelden zonder werktijdvermindering op grond van dit artikel.

  • 7 De korting, bedoeld in het zesde lid, wordt teruggebracht tot 70% van 5% onderscheidenlijk 10% van het salaris voor zover op grond van artikel 17, tweede lid, 70% van de bezoldiging wordt doorbetaald.

  • 8 Met ingang van het tijdstip waarop de gemiddelde wekelijkse werktijd overeenkomstig het eerste of tweede lid wordt teruggebracht, vervalt ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar de verhoging van vakantieaanspraak, bedoeld in artikel 33b, vijfde lid, en wordt de vakantieaanspraak overigens door de functionele autoriteit vastgesteld op een evenredig deel van de vakantieaanspraak bij een volledige arbeidsduur.

  • 9 Op een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid beslist Onze Minister niet dan nadat hij hierover het advies heeft ingewonnen van de functionele autoriteit.

  • 10 Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de verrekening van extra inkomsten uit arbeid of bedrijf met het salaris van de in het eerste of tweede lid bedoelde rechterlijk ambtenaar.

Artikel 8e

  • 1 Op het salaris van de rechterlijk ambtenaar, van wie zowel een verzoek als bedoeld in artikel 6, eerste lid, als een verzoek als bedoeld in artikel 8d, eerste of tweede lid, is ingewilligd, wordt een korting toegepast ter grootte van het voor hem geldende percentage, bedoeld in artikel 6, vierde lid, opgeteld met het voor hem geldende percentage, bedoeld in artikel 8d, zesde lid.

  • 2 Bij de in het eerste lid bedoelde korting wordt een korting van 5% opgeteld, indien het maximum salaris, dat verbonden is aan het ambt waarin de rechterlijk ambtenaar wordt benoemd, lager is dan het naast lagere maximum salaris van dat van het ambt waarin hij daaraan voorafgaand was benoemd.

  • 3 De korting, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt teruggebracht tot 70% van 5% onderscheidenlijk 10% van de het salaris voor zover op grond van artikel 17, tweede lid, 70% van de bezoldiging wordt doorbetaald.

Hoofdstuk 3. Arbeidsgezondheidskundige begeleiding en voorzieningen in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid

§ 1. Algemeen

Artikel 9

Tenzij anders is bepaald, worden de in dit hoofdstuk genoemde bevoegdheden ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar of een gewezen rechterlijk ambtenaar uitgeoefend door Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een rechterlijk ambtenaar betreft die werkzaam is bij een gerechtshof of rechtbank of een gewezen rechterlijk ambtenaar die laatstelijk werkzaam is geweest bij een gerechtshof of rechtbank, het gerechtsbestuur, en ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar in opleiding of een gewezen rechterlijk ambtenaar in opleiding uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak.

Artikel 10

In dit hoofdstuk wordt onder rechterlijk ambtenaar mede verstaan: rechterlijk ambtenaar in opleiding.

§ 2. Arbeidsgezondheidskundige begeleiding en medisch advies

Artikel 11

  • 1 Onverminderd hetgeen terzake is bepaald in de Arbeidsomstandighedenwet geniet de rechterlijk ambtenaar arbeidsgezondheidskundige begeleiding op basis van dit hoofdstuk.

  • 2 De functionele autoriteit is verantwoordelijk voor de begeleiding van verzuim en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding van de rechterlijk ambtenaar.

  • 3 Onze Minister kan regels vaststellen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van verzuim, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures. Van het vaststellen van deze regels kan Onze Minister mandaat verlenen.

Artikel 12

  • 1 De rechterlijk ambtenaar geeft in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte hiervan zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op de tweede dag van die ongeschiktheid, kennis aan de functionele autoriteit.

  • 2 Ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar die wegens ziekte ongeschikt is geweest om zijn arbeid te verrichten, kan de functionele autoriteit bepalen dat de rechterlijk ambtenaar zijn arbeid slechts mag hervatten nadat hiervoor door hem toestemming is verleend.

  • 3 De rechterlijk ambtenaar die wegens ziekte gedurende een jaar of langer volledig ongeschikt is geweest om zijn arbeid te verrichten, mag zijn arbeid slechts hervatten nadat de functionele autoriteit hiervoor toestemming heeft verleend.

  • 4 De functionele autoriteit verleent de in het tweede en het derde lid bedoelde toestemming eerst nadat er een medisch advies is.

Artikel 13

  • 1 De rechterlijk ambtenaar kan door de functionele autoriteit worden verplicht om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan:

    • a. indien de functionele autoriteit gegronde redenen heeft om te twijfelen aan de goede gezondheidstoestand van de rechterlijk ambtenaar;

    • b. indien de rechterlijk ambtenaar niet meer volledig geschikt is gebleken voor het verrichten van zijn arbeid, teneinde na te gaan of hiervoor medische oorzaken aanwezig zijn, en zo ja, of de rechterlijk ambtenaar geschikt kan worden geacht voor het verrichten van andere arbeid;

    • c. ter beantwoording van de vraag of de rechterlijk ambtenaar tijdens het tijdvak waarin hij wegens ziekte ongeschikt is om zijn arbeid te verrichten, in het belang van zijn genezing arbeid mag verrichten en om vast te stellen welke arbeid wenselijk wordt geacht;

    • d. ter beantwoording van de vraag of, in welke mate en tot welk tijdstip de rechterlijk ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;

    • e. om te beoordelen of de rechterlijk ambtenaar die wegens ziekte ongeschikt is geweest om zijn arbeid te verrichten zijn arbeid mag hervatten; of

    • f. voorzover dit voortvloeit uit enige wettelijke verplichting.

  • 2 De functionele autoriteit verleent de rechterlijk ambtenaar, gehoord deze laatste, ziekteverlof indien na een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in het eerste lid, blijkt dat sprake is van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand dat de belangen van de rechterlijk ambtenaar, van de arbeid of van bij het verrichten van de arbeid betrokken derden zich er tegen verzetten dat de rechterlijk ambtenaar zijn arbeid blijft verrichten.

  • 3 Ziekteverlof als bedoeld in het tweede lid wordt door de functionele autoriteit niet verleend indien de rechterlijk ambtenaar andere passende arbeid kan worden opgedragen.

  • 4 Indien ziekteverlof als bedoeld in het tweede lid wordt verleend, wordt de rechterlijk ambtenaar geacht wegens ziekte ongeschikt te zijn tot het verrichten van zijn arbeid en zijn de overige bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing. De functionele autoriteit kan ter effectuering van bedoeld ziekteverlof maatregelen treffen.

Artikel 14

  • 1 Het medisch advies dat wordt uitgebracht naar aanleiding van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 13, wordt zo spoedig mogelijk aan de rechterlijk ambtenaar en de functionele autoriteit schriftelijk medegedeeld. De rechterlijk ambtenaar wordt daarbij gewezen op de in het tweede lid bedoelde mogelijkheid om een hernieuwd onderzoek te verzoeken.

  • 2 De rechterlijk ambtenaar kan de deskundige persoon of de arbodienst binnen drie dagen na ontvangst van het medisch advies schriftelijk om een hernieuwd onderzoek verzoeken indien hij het niet eens is met het medisch advies. De deskundige persoon of de arbodienst stelt de functionele autoriteit in kennis van een ingediend verzoek als bedoeld in de vorige volzin.

  • 3 Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het schriftelijke verzoek als bedoeld in het tweede lid, doch uiterlijk binnen vier weken, vindt het hernieuwd onderzoek door een commissie van drie artsen plaats. De rechterlijk ambtenaar kan worden verplicht om in het kader hiervan een onderzoek te ondergaan.

  • 4 Op verzoek van de rechterlijk ambtenaar wordt zijn behandelend arts in de gelegenheid gesteld mondeling of schriftelijk zijn mening aan de commissie van drie artsen kenbaar te maken.

  • 5 De kosten van het hernieuwd onderzoek komen voor rekening van het in artikel 9 bedoelde gezag. Eventuele reis- en verblijfkosten van de rechterlijk ambtenaar worden hem vergoed overeenkomstig de regels die gelden voor burgerlijke rijksambtenaren.

Artikel 14a

  • 1 Indien een geschil bestaat tussen de rechterlijk ambtenaar en diens functionele autoriteit over het al dan niet bestaan van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, kan de rechterlijk ambtenaar of diens functionele autoriteit het UWV verzoeken een onderzoek in te stellen en een oordeel te geven als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet Suwi.

  • 2 De kosten van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, komen voor rekening van het in artikel 9 bedoelde gezag. Eventuele reis- en verblijfkosten van de rechterlijk ambtenaar worden hem vergoed overeenkomstig de regels die gelden voor burgerlijke rijksambtenaren.

Artikel 15

  • 1 De leden van de commissie, bedoeld in artikel 14, derde en vierde lid, worden per verzoek om een hernieuwd onderzoek aangewezen door de functionele autoriteit.

  • 2 De arts die betrokken is geweest bij het opstellen van het medisch advies naar aanleiding waarvan om een hernieuwd onderzoek wordt gevraagd, heeft in de commissie geen zitting.

  • 3 De commissie deelt haar oordeel schriftelijk mede aan de rechterlijk ambtenaar, de functionele autoriteit en de behandelend arts, bedoeld in artikel 14, vierde lid.

Artikel 16

De artikelen 13 tot en met 15 zijn van overeenkomstige toepassing op de gewezen rechterlijk ambtenaar voorzover het zijn aanspraken op basis van dit hoofdstuk betreft.

§ 3. Aanspraken tijdens ziekte en arbeidsongeschiktheid

Artikel 17

  • 1 De rechterlijk ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een tijdvak van 52 weken recht op de doorbetaling van zijn bezoldiging.

  • 2 De rechterlijk ambtenaar die na afloop van het in het eerste lid bedoelde tijdvak nog ongeschikt is wegens ziekte tot het verrichten van zijn arbeid, heeft aanspraak op de doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging.

  • 3 In afwijking van het tweede lid heeft de rechterlijk ambtenaar na afloop van het in het eerste lid bedoelde tijdvak aanspraak op de doorbetaling van zijn bezoldiging over de uren dat hij passende arbeid verricht of zou hebben verricht indien die arbeid hem zou zijn aangeboden.

  • 4 Aan de rechterlijk ambtenaar wordt op zijn aanvraag na afloop van het in het eerste lid bedoelde tijdvak, in afwijking van het tweede lid, zijn bezoldiging doorbetaald, indien de ziekte uit hoofde waarvan hij ongeschikt is om zijn arbeid te verrichten wordt veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte.

Artikel 18

  • 1 De gewezen rechterlijk ambtenaar die wegens ziekte, ontstaan voor het tijdstip van ingang van zijn ontslag, na zijn ontslag anders dan op grond van artikel 35b of artikel 35e van dit besluit onderscheidenlijk artikel 46i of artikel 46ka van de wet, nog ongeschikt is om een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen, heeft:

    • a. zolang hij ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en voor ten hoogste het met ingang van zijn ontslag nog resterende gedeelte van het tijdvak van 52 weken, aanspraak op de doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging; en

    • b. zolang hij na het tijdvak van 52 weken nog ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte en voor ten hoogste een tijdvak van 26 weken, aanspraak op de doorbetaling van 70% van zijn laatstelijk genoten bezoldiging.

  • 2 De gewezen rechterlijk ambtenaar die binnen een maand na het tijdstip van zijn ontslag ongeschikt wordt wegens ziekte om een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen, heeft, zolang hij wegens ziekte ongeschikt is en voor een tijdvak van ten hoogste 52 weken, aanspraak op de doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging, indien hij gedurende ten minste twee maanden onmiddellijk voorafgaand aan het ontslag als rechterlijk ambtenaar op basis van een aanstelling werkzaam is geweest.

  • 3 Aan de gewezen rechterlijk ambtenaar wordt op zijn aanvraag, in afwijking van het eerste onderscheidenlijk tweede lid, zolang hij ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en voor ten hoogste het met ingang van zijn ontslag nog resterende deel van een tijdvak van 104 weken onderscheidenlijk een tijdvak van ten hoogste 104 weken, zijn laatstelijk genoten bezoldiging doorbetaald, indien de ziekte uit hoofde waarvan hij ongeschikt is om arbeid te verrichten wordt veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte.

  • 4 Aan de gewezen rechterlijk ambtenaar, die aanspraak heeft op een WAO-uitkering of een WIA-uitkering op grond van het ambt dat hij voorafgaand aan zijn ontslag op basis van een aanstelling vervulde, wordt op zijn aanvraag een aanvullende uitkering toegekend, indien de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte.

  • 5 De in het vierde lid bedoelde aanvullende uitkering is gelijk aan het verschil tussen:

    • a. een percentage van de bezoldiging die de gewezen rechterlijk ambtenaar in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag heeft genoten; en

    • b. de aan hem toegekende WAO-uitkering of WIA-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een hem toegekend invaliditeitspensoen, een hem toegekende herplaatsingstoelage dan wel een aan hem toegekende AAOP-uitkering.

  • 6 Het percentage, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer: 90,02%;

    65 tot 80%: 65,26%;

    55 tot 65%: 54,01%;

    45 tot 55%: 45,01%;

    35 tot 45%: 36,01%.

  • 7 De gewezen rechterlijk ambtenaar aan wie op eigen verzoek ontslag is verleend met het oog op een uitkering op grond van de regeling van flexibel pensioen en uittreden, zoals vastgelegd in het FPU-Reglement basisuitkering en aanvullende uitkering, heeft slechts aanspraak op de doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging onderscheidenlijk 70% van de laatstelijk genoten bezoldiging, voorzover deze tezamen met de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 4 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering, de laatstgenoten bezoldiging onderscheidenlijk 70% van de laatstgenoten bezoldiging niet overschrijdt.

Artikel 19

  • 1 De rechterlijk ambtenaar, die op grond van artikel 35d van dit besluit onderscheidenlijk artikel 46k van de wet is herplaatst voordat de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 35b, tweede lid, onderdeel a, van dit besluit onderscheidenlijk artikel 46i, eerste lid, onderdeel a, van de wet is verstreken, heeft tot het einde van die termijn aanspraak op een aanvullende uitkering, indien zijn bezoldiging als gevolg van die herplaatsing vermindering ondergaat, ter grootte van het verschil tussen:

    • a. het bedrag waarop de rechterlijk ambtenaar op grond van artikel 17 recht zou hebben gehad indien hem geen ander ambt of andere functie zou zijn opgedragen, maar in plaats daarvan zijn eigen ambt met dezelfde arbeidsduur; en

    • b. zijn bezoldiging na herplaatsing.

  • 2 Aan de rechterlijk ambtenaar, die is herplaatst op grond van artikel 35d van dit besluit onderscheidenlijk artikel 46k van de wet, wordt op zijn aanvraag na afloop van de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, een aanvullende uitkering toegekend, indien de ziekte uit hoofde waarvan hij ongeschikt is om zijn arbeid te verrichten, wordt veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte, ter grootte van het verschil tussen:

    • a. een percentage van zijn bezoldiging, zoals die zou zijn op de dag voorafgaand aan zijn herplaatsing indien hij op die dag niet ongeschikt zou zijn geweest om zijn arbeid te verrichten; en

    • b. zijn bezoldiging na herplaatsing, in voorkomend geval vermeerderd met een uit het oorspronkelijke ambt voortvloeiend recht op een WAO-uitkering, een WIA-uitkering, een invaliditeitspensioen, herplaatsingstoelage, of een AAOP-uitkering.

  • 3 Het percentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer: 90,02%;

    65 tot 80%: 65,26%;

    55 tot 65%: 54,01%;

    45 tot 55%: 45,01%;

    35 tot 45%: 36,01%.

Artikel 19a

Een vrouwelijke rechterlijk ambtenaar of vrouwelijke gewezen rechterlijk ambtenaar heeft geen recht op doorbetaling van bezoldiging krachtens artikel 17 of 18 gedurende de periode dat zij zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg geniet of op basis van artikel 33m, eerste tot en met derde lid, haar laatstelijk genoten bezoldiging geniet.

Artikel 20

  • 1 De rechterlijk ambtenaar en de gewezen rechterlijk ambtenaar hebben geen aanspraak op de doorbetaling van bezoldiging:

    • a. indien de ziekte is voorgewend, althans zodanig overdreven wordt voorgesteld, dat ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte niet kan worden aangenomen;

    • b. indien hij de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt; of

    • c. indien de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na een geneeskundig onderzoek – indien dat heeft plaatsgehad in verband met zijn benoeming – en blijkt dat hij hierbij onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring van geschiktheid om het desbetreffende ambt te vervullen, ten onrechte heeft plaatsgevonden, tenzij de rechterlijk ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.

  • 2 De gewezen rechterlijk ambtenaar heeft geen aanspraak op de doorbetaling van laatstelijk genoten bezoldiging, indien hij op grond van een aanvaarde andere betrekking van gelijke omvang aanspraak kan maken op loon of bezoldiging dan wel een ZW-uitkering.

Artikel 21

  • 1 Het tijdvak gedurende welke de rechterlijk ambtenaar en de gewezen rechterlijk ambtenaar aanspraak hebben op de doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, en 18, eerste lid, onderdeel a, tweede en derde lid, vangt aan op de eerste dag waarop:

    • a. wegens ziekte geheel of gedeeltelijk niet is gewerkt;

    • b. het werken wegens ziekte geheel of gedeeltelijk is gestaakt;

    • c. wegens ziekte geheel of gedeeltelijk niet zou zijn gewerkt; of

    • d. het werken wegens ziekte geheel of gedeeltelijk zou zijn gestaakt.

  • 2 Voor het bepalen van het einde van het in het eerste lid bedoelde tijdvak worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte samengeteld, indien:

    • a. zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of

    • b. de ene periode van ongeschiktheid direct voorafgaat aan en de andere periode van ongeschiktheid direct aansluit op het tijdvak gedurende welke zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg wordt genoten dan wel bezoldiging op basis van artikel 33m, eerste tot en met derde lid, van dit besluit wordt ontvangen, en de ongeschiktheid in deze perioden redelijkerwijs geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

  • 4 Voor het bepalen van het einde van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 26 weken worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte samengeteld, indien:

    • a. zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of

    • b. de ene periode van ongeschiktheid direct voorafgaat aan en de andere periode van ongeschiktheid direct aansluit op het tijdvak gedurende welke zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg wordt genoten dan wel bezoldiging op basis van artikel 33m, eerste tot en met derde lid, van dit besluit wordt ontvangen, en de ongeschiktheid in deze perioden redelijkerwijs geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

  • 5 Bij buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging vangt het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, aan op de dag volgende op die waarop het buitengewoon verlof is beëindigd.

Artikel 22

  • 1 De doorbetaling van bezoldiging, bedoeld in artikel 17, eerste tot en met vierde lid, eindigt na ommekomst van de uitkeringsduur, maar in ieder geval:

    • a. met ingang van de dag waarop de rechterlijk ambtenaar op grond van artikel 35d van dit besluit onderscheidenlijk artikel 46k van de wet is herplaatst;

    • b. met ingang van de dag waarop de rechterlijk ambtenaar ontslag is verleend; of

    • c. met ingang van de dag volgende op die waarop de rechterlijk ambtenaar is overleden.

  • 2 De aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 19, eindigt na ommekomst van de uitkeringsduur, maar in ieder geval:

    • a. met ingang van de dag waarop de rechterlijk ambtenaar niet meer voldoet aan de in bedoeld artikel genoemde voorwaarden;

    • b. met ingang van de dag waarop de rechterlijk ambtenaar ontslag is verleend; of

    • c. met ingang van de dag volgende op die waarop de rechterlijk ambtenaar is overleden.

  • 3 De doorbetaling van bezoldiging, bedoeld in artikel 18, eerste tot en met derde lid, eindigt na ommekomst van de uitkeringsduur, maar in ieder geval:

    • a. met ingang van de dag waarop de gewezen rechterlijk ambtenaar op grond van een aanvaarde andere betrekking van gelijke omvang aanspraak maakt op loon of bezoldiging;

    • b. met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de gewezen rechterlijk ambtenaar de leeftijd van 65 jaar onderscheidenlijk, indien het een gewezen voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar betreft, 70 jaar heeft bereikt; of

    • c. met ingang van de dag volgende op die waarop de gewezen rechterlijk ambtenaar is overleden.

  • 4 De aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 18, vierde tot en met zesde lid, eindigt:

    • a. met ingang van de dag waarop de gewezen rechterlijk ambtenaar niet meer voldoet aan de in artikel 18, vierde lid, genoemde voorwaarden;

    • b. met ingang van de dag waarop de gewezen rechterlijk ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt; of

    • c. met ingang van de dag volgende op die waarop de gewezen rechterlijk ambtenaar is overleden.

§ 4. Verplichtingen en sancties

Artikel 23

  • 1 De aanspraak van de rechterlijk ambtenaar of de gewezen rechterlijk ambtenaar op de doorbetaling van bezoldiging, bedoeld in de artikelen 17 en 18, eerste tot en met derde lid, vervalt indien de rechterlijk ambtenaar of de gewezen rechterlijk ambtenaar:

    • a. niet binnen een redelijke termijn gezondheidskundige hulp inroept;

    • b. zich niet gedurende het gehele verloop van de ziekte onder gezondheidskundige behandeling blijft stellen;

    • c. de voorschriften van de behandelend arts niet opvolgt;

    • d. zich schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd;

    • e. verzuimt de deskundige persoon of de arbodienst op eerste aanvraag mede te delen om welke reden hij ongeschikt is tot het verrichten van arbeid;

    • f. zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek van de deskundige persoon of de arbodienst om te verschijnen;

    • g. er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de deskundige persoon of de arbodienst aangewezen arts niet kan plaatshebben;

    • h. niet binnen twee dagen na de aanvang van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte dit heeft gemeld bij de functionele autoriteit;

    • i. weigert passende arbeid, waartoe de deskundige persoon of de arbodienst hem in staat acht, te verkrijgen of te aanvaarden, dan wel, indien hij hiertoe in de gelegenheid wordt gesteld, te verrichten;

    • j. zich niet houdt aan de ten aanzien van hem geldende regels met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verzuimbegeleiding, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures;

    • k. weigert inzage te geven in een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet, voorzover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van wetten;

    • l. tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij dit door de deskundige persoon of de arbodienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht;

    • m. voorafgaand aan de betaling van bezoldiging weigert mededeling te doen van inkomsten uit arbeid die hij heeft in verband met het verrichten van door de deskundige persoon of de arbodienst in het belang van zijn genezing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden;

    • n. niet onverwijld op verzoek of uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mededeelt, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht of op de hoogte van de betaling van bezoldiging;

    • o. zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de deskundige persoon of de arbodienst bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate, indien zulks hem is opgedragen, tenzij hij daarvoor een door de deskundige persoon of de arbodienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;

    • p. zonder deugdelijke grond weigert gevolg te geven onderscheidenlijk mee te werken aan door de functionele autoriteit of een door de functionele autoriteit aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften onderscheidenlijk getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de betrokkene in staat te stellen passende arbeid te verrichten;

    • q. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO dan wel artikel 25, tweede lid, van de WIA; of

    • r. zijn medewerking weigert bij de doelmatige uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk.

  • 2 De ingevolge het eerste lid vervallen aanspraak herleeft met ingang van het tijdstip waarop de rechterlijk ambtenaar of de gewezen rechterlijk ambtenaar alsnog gevolg geeft aan de desbetreffende verplichting op grond van dat lid.

  • 3 Op grond van bijzondere omstandigheden kan worden bepaald dat de in het eerste lid bedoelde aanspraak niet vervalt, maar geheel of ten dele aan anderen dan aan de rechterlijk ambtenaar of de gewezen rechterlijk ambtenaar zal worden uitbetaald.

  • 4 Voorzover van de bevoegdheid, bedoeld in het derde lid, geen gebruik is gemaakt, wordt de niet uitbetaalde bezoldiging alsnog aan de rechterlijk ambtenaar of de gewezen rechterlijk ambtenaar uitbetaald, indien het oordeel, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet Suwi, ten gunste van de rechterlijk ambtenaar of de gewezen rechterlijk ambtenaar uitvalt of indien de in artikel 14, derde lid, bedoelde commissie van drie artsen ten gunste van de rechterlijk ambtenaar of de gewezen rechterlijk ambtenaar heeft geoordeeld.

Artikel 24a

  • 1 De functionele autoriteit treft zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen en geeft zo tijdig mogelijk zodanige voorschriften als redelijkerwijs nodig is om de rechterlijk ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid wegens ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid te verrichten.

  • 2 De maatregelen en voorschriften, bedoeld in het eerste lid, zijn gericht op duurzame reïntegratie in de eigen arbeid of andere passende arbeid bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van Onze Minister waarbij de resterende mogelijkheden van de ambtenaar volledig worden benut. Indien na overleg tussen de functionele autoriteit en de rechterlijk ambtenaar vaststaat dat de in het eerste lid bedoelde arbeid niet bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van Onze Minister voorhanden is, richten de maatregelen en voorschriften zich op duurzame reïntegratie in passende arbeid buiten dat gezagsbereik.

  • 3 Zolang duurzame reïntegratie als bedoeld in het tweede lid niet mogelijk is, stelt de functionele autoriteit de rechterlijk ambtenaar in de gelegenheid andere passende arbeid te verrichten.

  • 4 Uit hoofde van zijn verplichting, bedoeld in het eerste lid, stelt de functionele autoriteit in overeenstemming met de rechterlijk ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO dan wel artikel 25, tweede lid, van de WIA. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de rechterlijk ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.

  • 5 De rechterlijk ambtenaar, die van mening is dat de functionele autoriteit de in het eerste lid bedoelde verplichting niet of onvoldoende nakomt, legt bij zijn verzoek tot nakoming aan de functionele autoriteit een oordeel van het UWV als bedoeld in artikel 32, derde lid, onderdeel b, van de Wet Suwi over. De functionele autoriteit beslist op het verzoek binnen zes weken na ontvangst hiervan en deelt daarbij mee tot welke aanpassingen ten aanzien van de reïntegratieinspanningen het verzoek hem aanleiding geeft.

§ 5. Bijzondere situaties

Artikel 25

  • 1 Bij samenloop van een aanspraak krachtens dit hoofdstuk met een WAO-uitkering, een WIA-uitkering, een AAOP-uitkering, een ZW-uitkering, een WW-uitkering of een bovenwettelijke WW-uitkering, wordt deze aanspraak verminderd met het bedrag van deze uitkeringen, tenzij het een tegemoetkoming op grond van artikel 27 betreft.

  • 2 Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de rechterlijk ambtenaar of de gewezen rechterlijk ambtenaar de WAO-uitkering, de WIA-uitkering, de AAOP-uitkering, de ZW-uitkering, de WW-uitkering of de bovenwettelijke WW-uitkering vermindering ondergaat dan wel de aanspraak daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt de WAO-uitkering, de WIA-uitkering, de AAOP-uitkering, de ZW-uitkering, de WW-uitkering of de bovenwettelijke WW-uitkering voor het vaststellen van de vermindering, bedoeld in het eerste lid, steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

  • 3 Indien ten aanzien van de WAO-uitkering, de WIA-uitkering of de ZW-uitkering, die de rechterlijk ambtenaar of de gewezen rechterlijk ambtenaar geniet, een verplichting wordt opgelegd of een sanctie wordt toegepast, wordt zoveel mogelijk dezelfde verplichting opgelegd dan wel een overeenkomende sanctie toegepast op de aanspraken op grond van dit hoofdstuk waarop de WAO-uitkering, de WIA-uitkering of de ZW-uitkering in mindering is gebracht.

  • 4 Indien de rechterlijk ambtenaar of de gewezen rechterlijk ambtenaar zowel op grond van de benoeming terzake waarvan hij aanspraken op grond van dit hoofdstuk heeft als op grond van een of meer andere betrekkingen een WAO-uitkering, WIA-uitkering of een ZW-uitkering geniet, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk onder WAO-uitkering, WIA-uitkering onderscheidenlijk ZW-uitkering verstaan, de WAO-uitkering, WIA-uitkering onderscheidenlijk de ZW-uitkering voorzover deze, naar rato van de bezoldiging uit hoofde van die benoeming en die andere betrekking of betrekkingen, wordt toegerekend aan die benoeming.

Artikel 25a

  • 1 De inkomsten die de rechterlijk ambtenaar of de gewezen rechterlijk ambtenaar geniet in verband met het verrichten van arbeid, die in het belang van zijn genezing door de deskundige persoon of de arbodienst wenselijk wordt geacht, worden op de aanspraak op doorbetaling van bezoldiging krachtens dit hoofdstuk in mindering gebracht, voorzover deze inkomsten tezamen met die aanspraak de bezoldiging te boven gaan.

  • 2 Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf worden in mindering gebracht op het bedrag waarop de gewezen rechterlijk ambtenaar ingevolge artikel 18, eerste lid, of, indien de ongeschiktheid wegens ziekte voor het tijdstip van ontslag is ontstaan, artikel 18, derde lid, aanspraak heeft, tenzij deze inkomsten reeds voorafgaand aan het intreden van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid werden genoten en de omvang van die arbeid niet is toegenomen.

  • 3 Op het bedrag waarop de gewezen rechterlijk ambtenaar ingevolge artikel 18, tweede lid, artikel 26 of, indien de ongeschiktheid wegens ziekte na het tijdstip van ontslag is ontstaan, artikel 18, derde lid, recht heeft, worden inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf in mindering gebracht, tenzij deze inkomsten reeds voorafgaand aan de datum van ontslag werden genoten en de omvang van die arbeid niet is toegenomen.

Artikel 26

  • 1 Voor zolang de vrouwelijke gewezen rechterlijk ambtenaar na beëindiging van de haar ingevolge artikel 33m, eerste tot en met derde lid, toekomende uitkering nog wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van arbeid dan wel binnen een maand na deze beëindiging daartoe ongeschikt wordt, heeft zij gedurende een tijdvak van 52 weken recht op de doorbetaling van de laatstelijk genoten bezoldiging overeenkomstig artikel 18.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde tijdvak van 52 weken vangt aan met ingang van de eerste dag na beëindiging van de ingevolge artikel 33m, eerste tot en met derde lid, aan de vrouwelijke gewezen rechterlijk ambtenaar toekomende uitkering onderscheidenlijk de eerste dag waarop zij binnen een maand na die beëindiging ongeschikt is geworden tot het verrichten van arbeid.

  • 3 Ongeschikt tot het verrichten van arbeid, geheel of gedeeltelijk, in de zin van het eerste lid, is de vrouwelijke gewezen rechterlijk ambtenaar die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen.

Artikel 27

  • 1 In bijzondere gevallen kan aan de rechterlijk ambtenaar een tegemoetkoming worden toegekend in noodzakelijk gemaakte kosten die verband houden met ziekte, welke de rechterlijk ambtenaar voor zichzelf en voor zijn medebelanghebbenden heeft gemaakt, indien hierin niet ingevolge een andere regeling kan worden voorzien en deze kosten redelijkerwijs niet voor zijn rekening kunnen blijven.

  • 2 Onze Minister kan omtrent het bepaalde in het eerste lid nadere regels vaststellen.

Artikel 27b

  • 1 De rechterlijk ambtenaar of de gewezen rechterlijk ambtenaar, die een dienstongeval heeft gehad of een beroepsziekte heeft opgelopen, heeft recht op volledige vergoeding van de schade die hij ten gevolge van dat dienstongeval of die beroepsziekte lijdt, indien het dienstongeval of de beroepsziekte voortvloeit uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met het vervullen van zijn ambt waaraan hij zich vanwege zijn specifieke werkzaamheden niet heeft kunnen onttrekken.

  • 2 In overeenstemming met de gewezen rechterlijk ambtenaar kan de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, mede strekken ter vervanging van de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 18, vierde lid.

§ 6. Overige bepalingen

Artikel 28

Het bedrag van de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld in de artikelen 18 en 26, wordt in voorkomende gevallen gewijzigd overeenkomstig een algemene salariswijziging.

Artikel 29

De gewezen rechterlijk ambtenaar die krachtens dit hoofdstuk aanspraak heeft op de doorbetaling van bezoldiging, heeft eveneens aanspraak op een vakantie-uitkering overeenkomstig artikel 6d, eerste lid.

Artikel 29a

Indien de rechterlijk ambtenaar onderscheidenlijk gewezen rechterlijk ambtenaar voorafgaand aan de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte werkzaamheden verrichtte in verband waarmee hij aanspraak had op een toelage als bedoeld in artikel 6f, wordt het bedrag van die toelage dat behoort tot de bezoldiging onderscheidenlijk laatstelijk genoten bezoldiging die krachtens dit hoofdstuk aan hem wordt doorbetaald, vastgesteld op het bedrag dat hij gemiddeld per maand aan die toelage heeft genoten over de drie kalendermaanden voorafgaand aan de kalendermaand waarin hij wegens ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid onderscheidenlijk het vervullen van een naar aard en omvang soortgelijke functie.

Artikel 30

  • 1 Indien de rechterlijk ambtenaar op de dag van het overlijden of de vermissing aanspraak had op een WAO-uitkering, een WIA-uitkering, een ZW-uitkering of een WW-uitkering, wordt voor de toepassing dan wel overeenkomstige toepassing van artikel 18 van de wet onder bezoldiging verstaan het bedrag waarop de rechterlijk ambtenaar op de dag van het overlijden of de vermissing op basis van dit hoofdstuk aanspraak zou hebben gehad indien hij geen aanspraak op een WAO-uitkering, een WIA-uitkering, een ZW-uitkering of een WW-uitkering zou hebben gehad.

  • 2 Indien de rechterlijk ambtenaar op de dag van het overlijden of de vermissing meer dan 52 weken wegens ziekte ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid en geen aanspraak had op een WAO-uitkering, een WIA-uitkering, wordt voor de toepassing dan wel overeenkomstige toepassing van artikel 18 van de wet onder bezoldiging verstaan het bedrag waarop de rechterlijk ambtenaar op de dag van het overlijden of de vermissing op basis van dit hoofdstuk aanspraak had.

Artikel 31

  • 1 Na het overlijden of de vermissing van de gewezen rechterlijk ambtenaar, die op de dag van zijn overlijden of vermissing op grond van artikel 18 of artikel 26 in het genot was van de doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging onderscheidenlijk 70% daarvan, wordt aan de in artikel 18 of 18a van de wet bedoelde personen en met overeenkomstige toepassing van die artikelen uitgekeerd een bedrag, gelijk aan de bezoldiging die de gewezen rechterlijk ambtenaar op de dag van zijn overlijden of vermissing genoot onderscheidenlijk 70% daarvan, berekend over een tijdvak van drie maanden.

Artikel 32

  • 1 Indien het overlijden of de vermissing van de rechterlijk ambtenaar is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van arbeid opgelopen beroepsziekte, wordt aan degene die in verband met dit overlijden of deze vermissing krachtens het pensioenreglement een nabestaandenpensioen geniet, een uitkering toegekend ten bedrage van 18% van het resultaat van de vermenigvuldiging van:

    • a. vijf zevende deel van 1,75% van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het pensioenreglement, en de pensioengeldige diensttijd, bedoeld in hoofdstuk 5 van het pensioenreglement, indien het gaat om de partner, bedoeld in artikel 7.1 van het pensioenreglement;

    • b. een zevende deel van 1,75% van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het pensioenreglement, en de pensioengeldige diensttijd, bedoeld in hoofdstuk 5 van het pensioenreglement, indien het gaat om de wees, bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, onderdeel a, van het pensioenreglement;

    • c. twee zevende deel van 1,75% van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het pensioenreglement, en de pensioengeldige diensttijd, bedoeld in hoofdstuk 5 van het pensioenreglement, indien het gaat om de wees, bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, onderdeel b, van het pensioenreglement.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de overleden of vermiste rechterlijk ambtenaar de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt, dan wel, indien de partner, bedoeld in artikel 7.1 van het pensioenreglement, aan wie een pensioen werd toegekend, hertrouwt, een samenlevingscontract sluit onderscheidenlijk een geregistreerd partnerschap aangaat, met ingang van de maand volgende op de datum van het hertrouwen, het sluiten van het samenlevingscontract onderscheidenlijk het aangaan van het geregistreerd partnerschap.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de gewezen rechterlijk ambtenaar aan wie een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 18, vierde tot en met zesde lid, is toegekend, indien zijn overlijden of vermissing het rechtstreekse gevolg is van de in dat artikel bedoelde arbeidsongeschiktheid.

Hoofdstuk 3a. Vakantie en verlof

§ 3a.1. Vakantie

Artikel 33a

Tenzij anders is bepaald, worden de in deze paragraaf genoemde bevoegdheden uitgeoefend door de functionele autoriteit.

Artikel 33b

  • 1 De rechterlijk ambtenaar, die zijn ambt op basis van een aanstelling of aanwijzing voor een bepaalde arbeidsduur vervult, of rechterlijk ambtenaar in opleiding heeft aanspraak op vakantie, met behoud van zijn volle bezoldiging.

  • 2 De aanspraak op vakantie wordt uitgedrukt in uren per kalenderjaar. Zo nodig vindt afronding naar boven plaats.

  • 3 De omvang van de aanspraak op vakantie is afhankelijk van de leeftijd en van de arbeidsduur van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

  • 4 De aanspraak op vakantie bedraagt 165,6 uren per kalenderjaar bij een volledige arbeidsduur.

  • 5 De ingevolge het vierde lid geldende aanspraak op vakantie wordt, afhankelijk van de leeftijd die de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding in het desbetreffende kalenderjaar bereikt, verhoogd volgens onderstaande tabel:

    leeftijd:

    verhoging:

    van 45 tot en met 49 jaar

    7,2 uren

    van 50 tot en met 54 jaar

    14,4 uren

    van 55 tot en met 59 jaar

    21,6 uren

    van 60 tot en met 64 jaar

    28,8 uren

    van 65 tot en met 70 jaar

    36 uren

  • 6 De ingevolge het vierde en vijfde lid geldende aanspraak op vakantie wordt vermenigvuldigd met de voor de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding geldende arbeidsduurfactor.

  • 7 Indien de arbeidsduur van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding wijzigt, wordt de aanspraak op vakantie over een eventueel resterend gedeelte van het desbetreffende kalenderjaar opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de nieuwe arbeidsduur. De tot aan de datum van ingang van de wijziging verworven aanspraak op vakantie blijft ongewijzigd gehandhaafd.

  • 8 Bij indiensttreding, ontslag of beëindiging van de aanwijzing in de loop van een kalenderjaar wordt de aanspraak op vakantie naar evenredigheid vastgesteld.

Artikel 33c

  • 1 Over kalendermaanden gedurende welke de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, in afwijking van de voor hem geldende werktijdregeling, in het geheel geen werkzaamheden onderscheidenlijk gedeeltelijk werkzaamheden verricht, heeft hij geen aanspraak op vakantie onderscheidenlijk slechts aanspraak op vakantie naar evenredigheid van het gedeelte van de werktijd waarop hij volgens de werktijdregeling zijn werkzaamheden verricht. De eerste volzin is eerst van toepassing nadat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding gedurende een periode van 30 aaneengesloten kalenderdagen geheel of gedeeltelijk geen werkzaamheden verricht.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. indien de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding als gevolg van ziekte zijn werkzaamheden niet of gedeeltelijk verricht en de verhindering tot het verrichten van die werkzaamheden korter duurt dan 26 weken, waarbij tijdvakken worden samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van ten hoogste 30 kalenderdagen opvolgen;

    • b. in geval van genoten zwangerschaps- en bevallingsverlof;

    • c. in geval van genoten vakantie; of

    • d. in geval van genoten adoptie- of pleegverlof.

Artikel 33d

  • 1 Indien het belang van de dienst zich er niet tegen verzet, kan op verzoek van de rechterlijk ambtenaar onderscheidenlijk rechterlijk ambtenaar in opleiding door Onze Minister of, indien het een bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijk ambtenaar betreft, het gerechtsbestuur onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak eenmaal per kalenderjaar de voor die rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding ingevolge artikel 33b, vierde tot en met zesde lid, geldende aanspraak op vakantie worden verlaagd.

  • 2 Het aantal uren vakantie waarmee de aanspraak kan worden verlaagd bedraagt ten hoogste het aantal uren vakantie waarop de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding over het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft, verminderd met 144 uren, en vervolgens vermenigvuldigd met de voor de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding geldende arbeidsduurfactor.

  • 3 Het in het eerste lid bedoelde gezag stelt vast voor welke datum verzoeken als bedoeld in het eerste lid kunnen worden ingediend en beslist op of na die datum gelijktijdig op de voor die datum ingediende verzoeken.

  • 4 De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding ontvangt voor elk uur vakantie waarmee zijn aanspraak op vakantie overeenkomstig het eerste en tweede lid wordt verlaagd, een vergoeding ten bedrage van het salaris per uur dat hij geniet op de in het derde lid bedoelde datum.

  • 5 Op een verzoek als bedoeld in het eerste lid beslist Onze Minister onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak niet dan nadat hij hierover het advies heeft ingewonnen van de functionele autoriteit.

Artikel 33e

  • 1 De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding is vrij om vast te stellen wanneer hij vakantie opneemt, voor zover het belang van de dienst zich daartegen naar het oordeel van de functionele autoriteit niet verzet.

  • 2 De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding dient in elk kalenderjaar ten minste 108 uren, vermenigvuldigd met de voor hem geldende arbeidsduurfactor, op te nemen, waarvan ten minste 72 uren, vermenigvuldigd met diezelfde arbeidsduurfactor, over een aaneengesloten periode.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op de president van en de procureur-generaal bij de Hoge Raad, de leden van het College van procureurs-generaal en de hoofden van de parketten.

  • 5 Indien het belang van de dienst dit dringend noodzakelijk maakt, kan de functionele autoriteit aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding opdragen reeds opgenomen vakantie in te trekken, zowel voorafgaand als tijdens de vakantie. De eventuele geldelijke schade ten gevolge van het intrekken van vakantie wordt door het in artikel 33d, eerste lid, bedoelde gezag aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding vergoed.

  • 6 Niet opgenomen vakantie, waaronder eventueel van vorige jaren overgeboekte vakantie, wordt naar het volgende kalenderjaar overgeboekt tot een maximum van de aanspraak van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding over een vol kalenderjaar berekend op grond van de artikelen 33b en 33c, verminderd met de in het tweede lid van dit artikel bedoelde vakantie.

  • 7 Een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding kan worden toegestaan in enig kalenderjaar meer uren vakantie op te nemen dan zijn aanspraak op vakantie ingevolge de artikelen 33b, vierde tot en met zesde lid, 33c en het zesde lid van dit artikel, tot en met het lopende jaar bedraagt, met dien verstande dat de op te nemen vakantie de aanspraak tot en met het lopende kalenderjaar niet met meer dan 57,6 uren mag overschrijden. Het in de vorige volzin bedoelde aantal uren van de maximaal toegestane overschrijding wordt vermenigvuldigd met de voor de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding geldende arbeidsduurfactor.

    De in een kalenderjaar op grond van de artikelen 33b, vierde tot en met zesde lid, 33c en het zesde lid van dit artikel teveel genoten vakantie wordt in mindering gebracht op zijn aanspraak op vakantie over het eerstvolgende kalenderjaar.

  • 8 Op verzoek van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding kan in bijzondere gevallen worden afgeweken van de op grond van het zesde lid berekende vakantie-aanspraak die maximaal naar een volgend kalenderjaar overgeboekt kan worden.

Artikel 33f

  • 1 Indien de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding op de datum van zijn ontslag nog aanspraak heeft op vakantie, wordt hem voor ieder uur vakantie dat hij niet heeft opgenomen, door het in artikel 33d, eerste lid, bedoelde gezag een vergoeding toegekend ten bedrage van het salaris per uur dat hij direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt berekend met inachtneming van artikel 33e, zesde lid, alsmede uitgaande van het salaris en de arbeidsduur, zoals die direct voorafgaand aan zijn ontslag voor de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding golden, en de leeftijd die hij bereikt in het kalenderjaar waarin hem ontslag wordt verleend.

  • 3 Indien op de dag van zijn ontslag blijkt dat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding te veel vakantie heeft genoten, is hij aan het in artikel 33d, eerste lid, bedoelde gezag voor ieder uur te veel genoten vakantie een bedrag verschuldigd ten bedrage van het salaris per uur.

  • 4 In geval van overgang zonder onderbreking naar een andere functie binnen de rijksoverheid in de loop van een kalenderjaar kan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, in afwijking van het eerste lid, ervoor kiezen om het niet genoten gedeelte van zijn vakantieaanspraken van het lopende kalenderjaar te behouden. Daarbij wordt de vakantie die in het lopende kalenderjaar is genoten in mindering gebracht op de aanspraken in dat jaar.

  • 5 Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing in geval van overlijden of vermissing van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, met dien verstande dat:

    • a. de in het eerste en tweede lid bedoelde vergoeding wordt aangemerkt als een vermeerdering van de uitkering krachtens artikel 18 of 18a van de wet; en

    • b. het krachtens het derde lid verschuldigde bedrag in mindering wordt gebracht op het eventueel aan de nagelaten betrekkingen of rechtverkrijgenden van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding wegens nog niet vergolden aanspraken verschuldigde bedrag, of, indien en voor zover laatstbedoeld bedrag hiervoor niet toereikend is, op de uitkering krachtens artikel 18 of 18a van de wet.

§ 3a.2. Verlof

Artikel 33g

Tenzij anders is bepaald, worden de in deze paragraaf genoemde bevoegdheden ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar uitgeoefend door Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijk ambtenaar betreft, het gerechtsbestuur, en ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar in opleiding uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak.

Artikel 33h

De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding geniet verlof indien hij uit hoofde van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten. Hij behoudt gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van bezoldiging overeenkomstig het bij of krachtens dit besluit bepaalde.

Artikel 33i

Indien een gerecht of parket op een daartoe aangewezen kerkelijke of nationale, landelijk, regionaal of plaatselijk erkende feest- of gedenkdag is gesloten, geniet de rechterlijk ambtenaar onderscheidenlijk rechterlijk ambtenaar in opleiding die bij het desbetreffende gerecht of parket werkzaam is onderscheidenlijk de opleiding doorbrengt, verlof met behoud van bezoldiging, voor zover het belang van de dienst zich daartegen naar het oordeel van de functionele autoriteit niet verzet.

Artikel 33j

  • 4 Ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding worden de in artikel 4:5 van de Wet arbeid en zorg genoemde bevoegdheden uitgeoefend door het in artikel 33g bedoelde gezag. Voor de toepasselijkheid van artikel 4:5, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg wordt onder «werkgever» verstaan: het in artikel 33g bedoelde gezag.

  • 5 Ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding worden de in artikel 4:6 van de Wet arbeid en zorg genoemde bevoegdheden uitgeoefend door de functionele autoriteit.

Artikel 33k

  • 1 De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding behoudt gedurende het kortdurend zorgverlof, bedoeld in artikel 5:1 van de Wet arbeid en zorg, aanspraak op doorbetaling van de volledige bezoldiging.

Artikel 33l

  • 1 De vrouwelijke rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding behoudt gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg, aanspraak op doorbetaling van de volledige bezoldiging.

  • 2 Indien de vrouwelijke rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding gedurende haar zwangerschaps- en bevallingsverlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet arbeid en zorg, wordt gedurende de periode waarin de financiële tegemoetkoming wordt genoten een inhouding toegepast op de doorbetaling van de bezoldiging ter grootte van die financiële tegemoetkoming.

  • 3 Indien de vrouwelijke rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding aan de voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het tweede lid voldoet, maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat zij daarvoor geen aanvraag heeft ingediend, wordt de financiële tegemoetkoming geacht onverminderd te zijn genoten en wordt het tweede lid overeenkomstig toegepast.

Artikel 33m

  • 1 De vrouwelijke rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, die wordt ontslagen in het tijdvak waarin zij zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg geniet, ontvangt met ingang van de datum van haar ontslag de laatstelijk genoten bezoldiging gedurende een periode die gelijk is aan de op de datum van ontslag nog resterende duur van haar zwangerschaps- en bevallingsverlof.

  • 2 De vrouwelijke gewezen rechterlijk ambtenaar of gewezen rechterlijk ambtenaar in opleiding wier bevalling waarschijnlijk is binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, ontvangt de laatstelijk genoten bezoldiging gedurende de periode die aanvangt op de 41e dag voorafgaand aan de vermoedelijke datum van bevalling en eindigt op de 70e dag na de datum waarop de bevalling heeft plaatsgevonden. De in de eerste volzin bedoelde periode wordt verlengd tot 16 weken, indien die periode door een voortijdige bevalling minder dan 16 weken heeft bedragen.

  • 3 De vrouwelijke gewezen rechterlijk ambtenaar of gewezen rechterlijk ambtenaar in opleiding wier bevalling niet wordt verwacht binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, maar niettemin binnen die termijn bevalt, ontvangt de laatstelijk genoten bezoldiging gedurende de periode die aanvangt op de datum van bevalling en eindigt op de 70e dag na de datum waarop de bevalling heeft plaatsgevonden.

  • 4 De artikelen 20, tweede lid, 25, 25a, eerste en derde lid, 28, 29, 29a, 31 en 33l, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de doorbetaling van de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, met dien verstande dat voor de overeenkomstige toepassing van artikel 33l, tweede en derde lid, in plaats van «gedurende haar zwangerschaps- en bevallingsverlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof» wordt gelezen: gedurende de periode dat zij op basis van artikel 33m, eerste tot en met derde lid, de laatstelijk genoten bezoldiging ontvangt.

Artikel 33n

  • 1 De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding behoudt over de uren dat hij ouderschapsverlof, bedoeld in artikel 6:1 van de Wet arbeid en zorg, geniet, 75 procent van zijn bezoldiging, verminderd met de ouderschapsverlofkorting waarop over die uren op grond van artikel 8.14b van de Wet inkomstenbelasting 2001 maximaal recht kan bestaan. Indien hem een ouderschapsverlofkorting is toegekend, wordt aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding op zijn aanvraag tevens een bedrag toegekend ter grootte van het verschil tussen de maximale ouderschapsverlofkorting, bedoeld in de eerste volzin, en de hem toegekende ouderschapsverlofkorting. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding dient de aanvraag, bedoeld in de tweede volzin, in binnen zes maanden nadat de ouderschapsverlofkorting is toegekend.

  • 3 Indien de arbeidsduur van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding gedurende het ouderschapsverlof wijzigt, wordt de aanspraak op verlof opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de mate waarin de arbeidsduur is gewijzigd en de mate waarin de periode gedurende welke het verlof wordt genoten is verstreken.

  • 5 Voor de toepasselijkheid van de artikelen 6:2, vierde en vijfde lid, en 6:6 van de Wet arbeid en zorg wordt onder «werkgever» verstaan: het in artikel 33g bedoelde gezag. Op een verzoek als bedoeld in die artikelen wordt door Onze Minister onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak niet beslist dan nadat hij hierover het advies heeft ingewonnen van de functionele autoriteit.

  • 8 De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding is verplicht tot terugbetaling van de bezoldiging over de genoten uren ouderschapsverlof wanneer hij tijdens de verlofperiode of binnen een jaar na afloop van het verlof wordt ontslagen op eigen verzoek of anderszins op grond van aan hem te wijten feiten of omstandigheden. De eerste volzin is niet van toepassing in geval van ontslag op eigen verzoek gevolgd door een overgang binnen een maand naar een andere functie binnen de rijksoverheid. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding kan van de in de eerste volzin bedoelde verplichting worden ontheven, indien er bijzondere omstandigheden zijn die dat naar het oordeel van het in artikel 33g bedoelde gezag rechtvaardigen. Onze Minister onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak beslist over de in de derde volzin bedoelde ontheffing niet dan nadat hij hierover het advies van de functionele autoriteit heeft ingewonnen.

Artikel 33o

  • 1 De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding behoudt gedurende het adoptieverlof, bedoeld in artikel 3:2 van de Wet arbeid en zorg, aanspraak op doorbetaling van de volledige bezoldiging.

  • 2 Indien de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding gedurende het adoptieverlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet arbeid en zorg, wordt gedurende de periode waarin de financiële tegemoetkoming wordt genoten een inhouding toegepast op de doorbetaling van de bezoldiging ter grootte van de financiële tegemoetkoming.

  • 3 Indien de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding aan de voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het tweede lid voldoet, maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat hij daarvoor geen aanvraag heeft ingediend, wordt de financiële tegemoetkoming geacht onverminderd te zijn genoten en wordt het tweede lid overeenkomstig toegepast.

Artikel 33oa

Onverminderd het bepaalde in artikel 33p wordt, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet, door de functionele autoriteit aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:

Artikel 33ob

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 33p wordt, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet, door de functionele autoriteit aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:

    • a. bij zijn huwelijk: twee dagen;

    • b. tot het bijwonen van een huwelijk van bloed- of aanverwanten in de eerste en de tweede graad: één dag;

    • c. bij het overlijden van:

      • 1°. de echtgenote, echtgenoot, ouders, stiefouders, pleegouders, schoonouders, kinderen, stiefkinderen, pleegkinderen of aangehuwde kinderen: vier dagen;

      • 2°. bloed- of aanverwanten in de tweede graad: twee dagen of, indien hij is belast met de regeling van de lijkbezorging of van de nalatenschap dan wel van beide, ten hoogste vier dagen;

    • d. bij bevalling van zijn echtgenote: ten hoogste twee dagen.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder huwelijk mede begrepen het aangaan van een geregistreerd partnerschap of het met de levenspartner met wie de niet-gehuwde rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding samenwoont en – met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voert, notarieel verlijden van een samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding.

  • 3 Buitengewoon verlof dat aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding op grond van het eerste lid wordt verleend in verband met aanverwantschap die door zijn huwelijk is ontstaan met bloedverwanten van zijn echtgenote wordt op gelijke wijze verleend aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die samenwoont en, met het oogmerk duurzaam samen te leven, een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen terzake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding of aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die een geregistreerd partnerschap is aangegaan, met betrekking tot dezelfde bloedverwanten van zijn levenspartner of geregistreerd partner.

Artikel 33p

  • 1 Aan een rechterlijk ambtenaar, die is aangesteld of aangewezen voor een bepaalde arbeidsduur, of rechterlijk ambtenaar in opleiding kan op zijn eigen verzoek buitengewoon verlof, al dan niet met behoud van bezoldiging, worden verleend. De verlening hiervan geschiedt voor een daarbij te bepalen periode. Aan de verlening kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 2 Onze Minister onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak beslist op een verzoek om buitengewoon verlof als bedoeld in het eerste lid niet dan nadat hierover het advies van de functionele autoriteit is ingewonnen.

  • 3 Het buitengewoon verlof gaat niet eerder in dan na aanvaarding van dat verlof met de daaraan verbonden voorschriften door de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

  • 4 In geval van buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging heeft de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding geen aanspraak op vakantie.

Hoofdstuk 4. Disciplinaire maatregelen, schorsing en ontslag

§ 4.1. Algemeen

Artikel 34

  • 1 In dit hoofdstuk wordt onder rechterlijk ambtenaar mede verstaan: rechterlijk ambtenaar in opleiding.

  • 2 Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar.

§ 4.2. Disciplinaire maatregelen

Artikel 34a

  • 1 Ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar, die een hem opgelegde verplichting niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan een disciplinaire maatregel worden opgelegd.

  • 2 Plichtsverzuim als bedoeld in het eerste lid omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van datgene wat een goed rechterlijk ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Artikel 34b

  • 1 De disciplinaire maatregelen die aan een rechterlijk ambtenaar kunnen worden opgelegd, zijn:

    • a. schriftelijke berisping;

    • b. vermindering van de aanspraak op vakantie met ten hoogste een derde deel van het aantal uren waarop de rechterlijk ambtenaar in het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft;

    • c. buitengewone dienst op andere dagen dan een zondag of algemeen erkende feestdag als bedoeld in artikel 40 van de wet, voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie uren per dag;

    • d. geldboete van ten hoogste € 22,–;

    • e. gedeeltelijke of gehele inhouding van salaris tot een bedrag van ten hoogste het salaris over een halve maand;

    • f. vaststelling van het salaris op een bedrag in de voor de rechterlijk ambtenaar geldende salarisschaal dat maximaal twee jaarlijkse salarisverhogingen minder bedraagt dan het salarisbedrag dat voor hem krachtens de wet geldt, of, indien voor het door de rechterlijk ambtenaar vervulde ambt geen salarisschaal geldt, vermindering van het salaris met ten hoogste 5%, een en ander voor ten hoogste twee jaren;

    • g. het niet toekennen van een jaarlijkse salarisverhoging gedurende een periode van ten hoogste vier jaren;

    • h. indeling in een salariscategorie die krachtens artikel 7, tweede lid, van de wet behoort bij een ander ambt dan het ambt waarin de rechterlijk ambtenaar is benoemd, een en ander al dan niet voor een bepaalde tijd en met of zonder vermindering van salaris;

    • i. wijziging van de vaststelling van het gerecht of parket waarbij de rechterlijk ambtenaar zijn ambt vervult, al dan niet met verlening van een tegemoetkoming in mogelijke verplaatsingskosten overeenkomstig het Verplaatsingskostenbesluit 1989;

    • j. schorsing voor een bepaalde tijd met gehele of gedeeltelijke inhouding van bezoldiging;

    • k. ontslag.

  • 2 In geval van het opleggen van een disciplinaire maatregel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g of h, kan de positie van de rechterlijk ambtenaar met ingang van een bepaald tijdstip geheel of gedeeltelijk in overeenstemming worden gebracht met de positie die hij zou hebben gehad zonder het opleggen van die disciplinaire maatregel, indien het verdere gedrag van de rechterlijk ambtenaar daartoe aanleiding geeft.

  • 3 Bij het opleggen van een disciplinaire maatregel kan worden bepaald dat de maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de rechterlijk ambtenaar zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor het opleggen van de disciplinaire maatregel plaatsvindt of enig ander ernstig plichtsverzuim, en hij zich houdt aan bij het opleggen van de disciplinaire maatregel eventueel gestelde bijzondere voorwaarden.

Artikel 34c

  • 2 Een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 34b, eerste lid, onderdeel d tot en met h, wordt ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar opgelegd door Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijk ambtenaar betreft, het gerechtsbestuur, en ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar in opleiding opgelegd door de Raad voor de rechtspraak, met dien verstande dat Onze Minister of de Raad voor de rechtspraak niet beslist dan nadat de functionele autoriteit hierover heeft geadviseerd dan wel het voorstel hiervoor heeft gedaan.

  • 3 Een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 34b, eerste lid, onderdeel i of j, wordt opgelegd door Onze Minister, met dien verstande dat hij niet beslist dan nadat de functionele autoriteit onderscheidenlijk, indien het een rechterlijk ambtenaar in opleiding betreft, de rector hierover heeft geadviseerd dan wel het voorstel hiervoor heeft gedaan.

  • 4 Een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 34b, eerste lid, onderdeel k, wordt opgelegd door het gezag, dat krachtens de wet bevoegd is tot benoeming in het ambt dat de betrokken rechterlijk ambtenaar vervult, met dien verstande dat niet wordt beslist onderscheidenlijk een voordracht wordt gedaan dan nadat de functionele autoriteit onderscheidenlijk, indien het een rechterlijk ambtenaar in opleiding betreft, de rector hierover heeft geadviseerd dan wel het voorstel hiervoor heeft gedaan.

  • 5 Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de uitoefening van de in de artikelen 34b, tweede en derde lid, en 34e genoemde bevoegdheden.

Artikel 34d

  • 1 Een disciplinaire maatregel wordt niet opgelegd dan nadat de rechterlijk ambtenaar in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.

  • 2 Van het mondeling naar voren brengen van de zienswijze wordt een proces-verbaal opgemaakt dat wordt ondertekend door de betrokken rechterlijk ambtenaar en door degene te wiens overstaan de zienswijze naar voren wordt gebracht. Weigert de rechterlijk ambtenaar het proces-verbaal te ondertekenen, dan wordt daarvan, zo mogelijk met vermelding van de redenen, melding gemaakt. Aan de rechterlijk ambtenaar wordt een afschrift van het proces-verbaal verstrekt.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde bevoegdheden worden uitgeoefend door het gezag dat krachtens artikel 34c bevoegd is tot het opleggen van de desbetreffende disciplinaire maatregel, met dien verstande dat deze bevoegdheden worden uitgeoefend door Onze Minister indien het opleggen van de disciplinaire maatregel, bedoeld in artikel 34c, vierde lid, bij koninklijk besluit geschiedt.

Artikel 34e

Een disciplinaire maatregel, anders dan die van schriftelijke berisping, wordt niet eerder ten uitvoer gelegd dan nadat hij onherroepelijk is geworden, tenzij bij het opleggen van de maatregel onmiddellijke tenuitvoerlegging is bepaald.

§ 4.3. Schorsing

Artikel 34f

Een rechterlijk ambtenaar is van rechtswege geschorst indien en voor zolang hij krachtens wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd, tenzij de vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel in het belang van de volksgezondheid, anders dan op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.

Artikel 34g

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 34b, eerste lid, aanhef en onderdeel j, kan een rechterlijk ambtenaar worden geschorst, indien:

    • a. tegen hem een strafrechtelijke vervolging ter zake van een misdrijf is ingesteld;

    • b. hem het voornemen tot het opleggen van de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag is medegedeeld dan wel hem die disciplinaire maatregel is opgelegd; of

    • c. het belang van de dienst dit vereist.

  • 2 Een schorsing als bedoeld in het eerste lid wordt beëindigd zodra de grond hiervoor is vervallen.

  • 3 Schorsing als bedoeld in het eerste lid of beëindiging als bedoeld in het derde lid geschiedt door Onze Minister, met dien verstande dat hij hiertoe niet besluit dan nadat de functionele autoriteit onderscheidenlijk, indien het een rechterlijk ambtenaar in opleiding betreft, de rector hierover heeft geadviseerd dan wel het voorstel hiervoor heeft gedaan.

Artikel 34h

  • 1 In geval van schorsing kan de bezoldiging van de rechterlijk ambtenaar tijdens de duur van de schorsing geheel of gedeeltelijk worden ingehouden.

  • 3 Indien de schorsing niet wordt gevolgd door de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag of ontslag op grond van artikel 36, onderdeel d, kan de ingehouden bezoldiging alsnog geheel of gedeeltelijk aan de rechterlijk ambtenaar worden uitbetaald. Op de alsnog uit te betalen bezoldiging worden in mindering gebracht de inkomsten, die de rechterlijk ambtenaar heeft genoten uit arbeid die hij tijdens de schorsing heeft verricht, tenzij zulks onredelijk of onbillijk wordt bevonden.

  • 4 De in het eerste tot en met derde lid genoemde bevoegdheden worden ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar uitgeoefend door Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijk ambtenaar betreft, het gerechtsbestuur, en ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar in opleiding uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak.

§ 4.4. Ontslag en herplaatsing

Artikel 35

Tenzij anders is bepaald, worden de in deze paragraaf bedoelde bevoegdheden uitgeoefend door het gezag, dat krachtens de wet bevoegd is tot benoeming in het ambt dat de betrokken rechterlijk ambtenaar vervult, met dien verstande dat niet wordt beslist onderscheidenlijk een voordracht wordt gedaan dan nadat de functionele autoriteit onderscheidenlijk, indien het een rechterlijk ambtenaar in opleiding betreft, de rector hierover heeft geadviseerd dan wel het voorstel hiervoor heeft gedaan.

Artikel 35a

  • 1 De rechterlijk ambtenaar wordt op eigen verzoek ontslagen.

  • 2 Ontslag als bedoeld in het eerste lid wordt verleend met ingang van een dag niet vroeger dan een maand of later dan drie maanden na de dag waarop het verzoek om ontslag is ontvangen.

  • 3 Van het bepaalde in het eerste lid kan worden afgeweken, indien:

    • a. een strafrechtelijke vervolging ter zake van een misdrijf tegen de rechterlijk ambtenaar is ingesteld; of

    • b. ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar wordt overwogen de disciplinaire maatregel van ontslag op te leggen.

  • 4 Van het bepaalde in het tweede lid kan worden afgeweken, indien:

    • a. ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar wordt overwogen een disciplinaire maatregel op te leggen;

    • b. de rechterlijk ambtenaar hierom verzoekt; of

    • c. het belang van de dienst dit vereist, met dien verstande dat de termijn van drie maanden, bedoeld in het tweede lid, op deze grond tot ten hoogste zes maanden kan worden verlengd en dat bij deze verlenging in redelijkheid met het belang van de rechterlijk ambtenaar rekening wordt gehouden.

Artikel 35b

  • 1 De rechterlijk ambtenaar kan worden ontslagen op grond van ongeschiktheid wegens ziekte tot het verrichten van zijn arbeid.

  • 2 Ontslag als bedoeld in het eerste lid is slechts mogelijk, indien:

    • a. de ongeschiktheid van de rechterlijk ambtenaar twee jaar onafgebroken heeft geduurd;

    • b. herstel van zijn ziekte binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar redelijkerwijs niet is te verwachten; en

    • c. naar het oordeel van de functionele autoriteit duurzame reïntegratie als bedoeld in artikel 24a, tweede lid, niet binnen een redelijke termijn is te verwachten.

  • 3 Voor het berekenen van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, worden niet in aanmerking genomen:

    • a. perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als gevolg van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschapsverlof; en

    • b. perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg.

  • 4 Voor de berekening van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, anders dan bedoeld in het derde lid, samengeteld:

    • a. indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of

    • b. indien de ene periode van ongeschiktheid direct voorafgaat aan en de andere periode van ongeschiktheid direct aansluit op het tijdvak gedurende welke zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, en de ongeschiktheid in deze perioden redelijkerwijs geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

Artikel 35c

  • 1 Bij de beoordeling of er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 35b, tweede lid, betrekt de functionele autoriteit de uitslag van de beoordeling door het UWV van de aanvraag op grond van artikel 64 van de WIA.

  • 2 Indien de beoordeling bedoeld in de vorige volzin door het UWV niet of langer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden, dan wel indien de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding en diens functionele autoriteit het oneens zijn over het ontslag, kan aan het UWV een oordeel als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet Suwi worden gevraagd en betrekt de functionele autoriteit dit bij zijn beoordeling.

Artikel 35d

  • 1 Aan de rechterlijk ambtenaar, die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, kan, op voorstel van de functionele autoriteit, een ander ambt of een andere functie worden opgedragen bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van Onze Minister, indien sprake is van passende arbeid. De rechterlijk ambtenaar is verplicht het ambt dat of de functie die hem wordt opgedragen te aanvaarden.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt de rechterlijk ambtenaar die door het UWV in het kader van de uitvoering van de WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard op voorstel van de functionele autoriteit herplaatst in een ander ambt of andere functie bij een parket of gerecht of anderszins binnen het gezagsbereik van Onze Minister, indien sprake is van passende arbeid, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 3 Indien aan de rechterlijk ambtenaar een ambt of functie wordt opgedragen voor minder uren dan het aantal uren dat hij zijn oorspronkelijke ambt gemiddeld per week vervulde, wordt hij voor het meerdere aantal uren ontslagen.

Artikel 35e

  • 1 De rechterlijk ambtenaar, die wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, kan, in afwijking van artikel 35b, tweede lid, worden ontslagen indien hij zonder deugdelijke grond weigert:

    • a. gevolg te geven aan door de functionele autoriteit of een door de functionele autoriteit aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of mee te werken aan door de functionele autoriteit of een door de functionele autoriteit aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid te verrichten;

    • b. passende arbeid te verrichten waartoe hij in de gelegenheid wordt gesteld; of

    • c. zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO dan wel artikel 25, tweede lid, van de WIA.

  • 2 Bij de beoordeling of er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, kan de functionele autoriteit de uitslag van de beoordeling door het UWV van de aanvraag op grond van artikel 64 van de WIA betrekken.

Artikel 35f

De rechterlijk ambtenaar wordt ontslagen in geval van aanvaarding van een benoeming als minister of staatssecretaris. Ontslag als bedoeld in de eerste volzin wordt verleend met ingang van de dag van het aanvaarden van de benoeming. In afwijking van artikel 35 kan ontslag als bedoeld in de eerste volzin worden verleend zonder voorafgaand advies hierover of voorstel hiervoor van de functionele autoriteit of de rector.

Artikel 36

De rechterlijk ambtenaar kan worden ontslagen op grond van:

  • a. ongeschiktheid voor het vervullen van zijn ambt, anders dan wegens ziekte;

  • b. het verlies van een bij wettelijk voorschrift gesteld vereiste voor benoeming in het door hem vervulde ambt;

  • c. een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak waarbij hij onder curatele is gesteld of wegens schulden is gegijzeld;

  • d. een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak waarbij hij wegens misdrijf is veroordeeld tot een vrijheidsstraf;

  • e. het bij of in verband met indiensttreding of keuring verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot indienstneming of goedkeuring zou zijn overgegaan, tenzij de rechterlijk ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld; of

  • f. het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.

Artikel 36a

  • 1 Aan de rechterlijk ambtenaar die in tijdelijke dienst is benoemd, wordt geacht ontslag te zijn verleend met ingang van de dag waarop de duur van de benoeming in tijdelijke dienst is verstreken, tenzij sprake is van een stilzwijgende voortzetting van een benoeming als bedoeld in artikel 2d, eerste en tweede lid.

  • 2 De rechterlijk ambtenaar die in tijdelijke dienst is benoemd, kan tussentijds worden ontslagen, met dien verstande dat dit ontslag niet eerder ingaat dan na het verstrijken van een termijn van:

    • a. drie maanden, indien de rechterlijk ambtenaar op de dag van de ontslagverlening ten minste twaalf maanden onafgebroken als rechterlijk ambtenaar werkzaam is geweest;

    • b. twee maanden, indien de rechterlijk ambtenaar op de dag van de ontslagverlening ten minste zes maanden onafgebroken als rechterlijk ambtenaar werkzaam is geweest; en

    • c. een maand, indien de rechterlijk ambtenaar op de dag van de ontslagverlening korter dan zes maanden onafgebroken als rechterlijk ambtenaar werkzaam is geweest.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde termijn kan, al dan niet op verzoek van de rechterlijk ambtenaar, worden verkort. Indien dit niet op verzoek van de rechterlijk ambtenaar geschiedt, wordt aan hem een bedrag uitbetaald dat gelijk is aan de door hem laatstelijk genoten bezoldiging, vermeerderd met de vakantieuitkering en de eindejaarsuitkering, berekend over de periode waarmee de in het tweede lid bedoelde termijn wordt verkort. De in de tweede volzin bedoelde bevoegdheid wordt ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar uitgeoefend door Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijk ambtenaar betreft, door het gerechtsbestuur, en ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar in opleiding uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak.

  • 4 Ontslag als bedoeld in het tweede lid kan niet aan een vrouwelijke rechterlijk ambtenaar worden verleend gedurende:

    • a. het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg;

    • b. de periode van zwangerschap voorafgaand aan het in onderdeel a bedoelde verlof; en

    • c. een periode van zes weken volgend op het in onderdeel a bedoelde verlof, indien zij direct na afloop van dat verlof haar werkzaamheden heeft hervat.

  • 5 Van de vrouwelijke rechterlijk ambtenaar kan ter staving van haar zwangerschap, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, een verklaring van een arts of verloskundige worden gevraagd.

  • 6 Ontslag als bedoeld in het tweede lid kan niet aan een rechterlijk ambtenaar worden verleend wegens de omstandigheid dat hij:

    • a. melding heeft gemaakt van het voornemen om ouderschapsverlof als bedoeld in artikel 6:1 van de Wet arbeid en zorg op te nemen dan wel ouderschapsverlof heeft opgenomen;

    • b. in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen;

    • c. door een vereniging of centrale van verenigingen als bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de wet is aangewezen om binnen die vereniging of centrale dan wel binnen een andere organisatie bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien, die ertoe strekken de doelstellingen van die vereniging of centrale te ondersteunen; of

    • d. is geplaatst op een kandidatenlijst als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de ondernemingsraden, lid is van de ondernemingsraad of een commissie daarvan dan wel korter dan twee jaren geleden lid is geweest van de ondernemingsraad of een commissie daarvan.

Artikel 36b

  • 2 In geval van ontslag als bedoeld in het eerste lid wordt een voorziening getroffen waarbij de rechterlijk ambtenaar een uitkering ten laste van het in artikel 4 bedoelde gezag wordt verleend die naar het oordeel van het in artikel 35 bedoelde gezag met het oog op de omstandigheden redelijk is te achten.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde uitkering is ten minste gelijk aan het voor de rechterlijk ambtenaar geldende totaal van uitkeringen berekend op basis van de WW en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren, als ware als gevolg van het ontslag geen sprake van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24 van de WW. Voor zover ten gunste van de rechterlijk ambtenaar niet anders wordt beslist, zijn op de uitkering voor het overige de WW en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4a. Rechten en verplichtingen bij reorganisaties

Artikel 36c

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a. functie: het samenstel van werkzaamheden dat de rechterlijk ambtenaar verricht;

    • b. herplaatsen:

      • 1°. het verplaatsen van een rechterlijk ambtenaar;

      • 2°. het wijzigen van de vaststelling van het parket of gerecht waar een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar zijn functie vervult; of

      • 3°. het benoemen van een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar in een passende functie, anders dan de oorspronkelijke functie, bij een gerecht of parket of anderszins binnen het gezagsbereik van Onze Minister;

    • c. herplaatsingskandidaat: de te herplaatsen rechterlijk ambtenaar;

    • d. passende functie: een functie ten aanzien waarvan de herplaatsingskandidaat beschikt over de kennis en kunde die noodzakelijk worden geacht voor het naar behoren vervullen hiervan dan wel waarvoor hij binnen redelijke termijn om-, her- of bijgeschoold kan worden, en die hem in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten redelijkerwijs kan worden opgedragen;

    • e. rechterlijk ambtenaar: de rechterlijk ambtenaar die is aangesteld of aangewezen voor een al dan niet volledige arbeidsduur;

    • f. reorganisatie: iedere wijziging van de organisatiestructuur, de omvang of de taakinhoud van een parket of een gerecht of een onderdeel daarvan, waaraan personele consequenties zijn verbonden;

    • g. verplaatsen: het elders binnen het eigen parket of eigen gerecht tewerkstellen van de rechterlijk ambtenaar in een zelfde functie als de oorspronkelijke functie.

  • 2 Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de rechterlijke ambtenaren, werkzaam bij de Hoge Raad en het parket bij de Hoge Raad.

Artikel 36d

Bij een reorganisatie zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing.

Artikel 36e

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld omtrent de procedure bij reorganisaties en het herplaatsen van rechterlijke ambtenaren.

  • 2 Voorzover de in het eerste lid bedoelde regels van toepassing zijn op de bij een gerecht werkzame rechterlijke ambtenaren worden deze regels vastgesteld na overleg met de Raad voor de rechtspraak.

Artikel 36f

Tenzij anders is bepaald, worden de in dit hoofdstuk genoemde bevoegdheden uitgeoefend door Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een bij een gerecht werkzame rechterlijk ambtenaar betreft, het gerechtsbestuur.

Artikel 36g

  • 1 De vertegenwoordigers van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en van de andere door Onze Minister tot het overleg toegelaten verenigingen of centrales van verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de wet, worden tijdig geïnformeerd over een voorgenomen besluit tot een reorganisatie. Zij kunnen Onze Minister of het gerechtsbestuur verzoeken om overleg over het voorgenomen besluit of onderdelen daarvan, indien het een belangrijke reorganisatie betreft.

  • 2 De betrokken ondernemingsraden worden tijdig geïnformeerd over een voorgenomen besluit tot een reorganisatie.

Artikel 36h

De rechterlijk ambtenaar benoemd in vaste dienst, wiens functie in verband met een reorganisatie is opgeheven, wordt aangewezen als herplaatsingskandidaat.

Artikel 36i

  • 1 De rechterlijk ambtenaar benoemd in vaste dienst, die in verband met een reorganisatie overtollig is, wordt aangewezen als herplaatsingskandidaat, waarbij de rechterlijk ambtenaar die het geringste aantal jaren op basis van een aanstelling of aanwijzing als bedoeld in artikel 5f van de wet bij een parket of gerecht werkzaam is geweest het eerst als herplaatsingskandidaat wordt aangewezen.

  • 2 Van overtolligheid als bedoeld in het eerste lid is sprake indien binnen een parket of gerecht of een onderdeel daarvan meer rechterlijke ambtenaren een vergelijkbare of uitwisselbare functie vervullen en het totale aantal van die functies zodanig wordt verminderd dat onvoldoende van die functies voor de betrokken rechterlijke ambtenaren resteren.

  • 3 Voor de berekening van het aantal jaren, bedoeld in het eerste lid, worden voor een rechterlijk ambtenaar mede in aanmerking genomen:

    • a. de tijd voorafgaand aan de indiensttreding als rechterlijk ambtenaar bij een parket of een gerecht als burgerlijk rijksambtenaar bij een parket of gerecht doorgebracht, indien de indiensttreding als rechterlijk ambtenaar bij een parket of een gerecht aansluitend hierop is geschied; en

    • b. de tijd gewijd aan de verzorging van tot het huishouden van de rechterlijk ambtenaar behorende 0–4 jarige eigen, stief- of pleegkinderen, tot een maximum van in totaal zes jaren.

  • 4 Van de volgorde in het eerste lid kan worden afgeweken, indien dat naar het oordeel van Onze Minister of het gerechtsbestuur noodzakelijk is en daarover overleg is gevoerd met de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak of andere door Onze Minister tot het overleg toegelaten verenigingen of centrales van verenigingen van ambtenaren als bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de wet.

Artikel 36j

De rechterlijk ambtenaar wordt omtrent zijn aanwijzing als herplaatsingskandidaat zo spoedig mogelijk geïnformeerd.

Artikel 36k

  • 1 Aan de niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar wordt binnen een periode van 18 maanden, te rekenen vanaf het moment dat hij is aangewezen als herplaatsingskandidaat, ten minste één passende functie aangeboden. Het vorenstaande laat het gestelde in artikel 36aa, eerste lid, onverlet.

  • 2 De termijn, bedoeld in het eerste lid, kan worden verkort indien:

    • a. de herplaatsingskandidaat heeft geweigerd te voldoen aan een hem op grond van dit hoofdstuk opgelegde verplichting, of;

    • b. reeds eerder in overleg met herplaatsingskandidaat binnen de termijn kan worden vastgesteld dat er geen mogelijkheden zijn om de herplaatsingskandidaat te herplaatsen.

  • 3 De termijn kan worden verlengd of opgeschort, indien de omstandigheden naar het oordeel van Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een senior-gerechtsauditeur of gerechtsauditeur betreft, het gerechtsbestuur daartoe aanleiding geven.

  • 4 De rechterlijk ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijktijdig met zijn aanwijzing als herplaatsingskandidaat geïnformeerd over de aanvang en het einde van de termijn als bedoeld in het eerste lid.

  • 5 De herplaatsingskandidaat wordt geïnformeerd over het verkorten, verlengen of opschorten van de termijn, bedoeld in het tweede en het derde lid.

Artikel 36l

  • 1 Aan de voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar wordt binnen een periode van 18 maanden, te rekenen vanaf het moment dat hij is aangewezen als herplaatsingskandidaat, ten minste één keer een zelfde functie als zijn oorspronkelijke functie aangeboden binnen het eigen gerecht.

  • 2 De rechterlijk ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijktijdig met zijn aanwijzing als herplaatsingskandidaat geïnformeerd over de aanvang en het einde van de termijn als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 36m

  • 1 Ten aanzien van een herplaatsingskandidaat, voor wie een functie als passend wordt aangemerkt, kan in het kader van een reorganisatie worden besloten tot:

    • a. verplaatsing: door Onze Minister onderscheidenlijk, indien de herplaatsingskandidaat een bij een gerecht werkzame rechterlijk ambtenaar betreft, het gerechtsbestuur;

    • b. wijziging van de vaststelling van het parket onderscheidenlijk het gerecht waar de herplaatsingskandidaat zijn functie vervult: door Onze Minister onderscheidenlijk, indien de herplaatsingskandidaat een bij een gerecht werkzame rechterlijk ambtenaar betreft, de Raad voor de rechtspraak; of

    • c. benoeming in een passende functie, anders dan de oorspronkelijke functie, bij een parket of gerecht dan wel anderszins binnen het gezagsbereik van Onze Minister: door het gezag dat krachtens de wet bevoegd is tot benoeming in het ambt dat de betrokken rechterlijk ambtenaar laatstelijk heeft vervuld.

  • 2 Herplaatsing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of c, kan niet geschieden indien de herplaatsingskandidaat een voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar betreft.

  • 3 Herplaatsing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of c, van een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar geschiedt niet dan nadat de functionele autoriteit hierover heeft geadviseerd dan wel het voorstel hiervoor heeft gedaan.

Artikel 36n

De niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar die in het kader van een reorganisatie wordt herplaatst in een functie bij een parket of gerecht of anderszins binnen het gezagsbereik van Onze Minister waaraan een lager salaris is verbonden dan aan zijn oorspronkelijke ambt, behoudt zijn oorspronkelijke salaris gedurende de periode waarin hij die andere functie vervult.

Artikel 36o

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 36k, eerste lid, en 36l, eerste lid, is de herplaatsingskandidaat verplicht al het mogelijke te doen om een passende functie te vinden.

Artikel 36p

  • 1 De niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar die is aangewezen als herplaatsingskandidaat is verplicht een hem aangeboden passende functie te aanvaarden.

  • 2 De voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar die is aangewezen als herplaatsingskandidaat is verplicht een hem aangeboden passende functie te aanvaarden binnen het eigen gerecht.

Artikel 36q

  • 1 De herplaatsingskandidaat die slechts in een passende functie kan worden herplaatst na om-, her- of bijscholing kan hiertoe worden verplicht voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.

  • 2 Aan de rechterlijk ambtenaar die op grond van het eerste lid verplicht is om scholing te volgen, wordt een volledige vergoeding van de noodzakelijk te maken scholingskosten toegekend. In bijzondere gevallen kan worden afgeweken van de vorige volzin.

  • 3 Aan de herplaatsingskandidaat kan scholingsverlof met behoud van bezoldiging worden verleend.

  • 4 De rechterlijk ambtenaar die op grond van het eerste lid verplicht is om scholing te volgen, kan worden verplicht tot terugbetaling van de aan hem toegekende vergoeding van de scholingskosten:

    • a. bij onvoldoende resultaat in de scholing of bij tussentijds afbreken van de scholing, indien dit aan eigen schuld of toedoen van de rechterlijk ambtenaar is te wijten;

    • b. bij ontslag tijdens het volgen van de scholing en in bijzondere gevallen bij ontslag binnen een termijn van maximaal drie jaren na het met voldoende resultaat afronden van de scholing, tenzij de rechterlijk ambtenaar binnen een maand na zijn ontslag elders dan bij een parket of gerecht, of anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister, in dienst treedt, of aansluitend op zijn ontslag recht heeft op een uitkering op grond van werkloosheid, arbeidsongeschiktheid of ouderdomspensioen.

  • 5 De verplichting tot terugbetaling wordt niet opgelegd aan de rechterlijk ambtenaar aan wie binnen 18 maanden nadat hij is aangewezen als herplaatsingskandidaat ontslag op eigen verzoek wordt verleend wegens de aanvaarding van een functie elders dan bij een parket of gerecht, of anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister.

Artikel 36r

  • 1 Aan de rechterlijk ambtenaar die in verband met zijn herplaatsing in opdracht van Onze Minister of het gerechtsbestuur is verhuisd, wordt eenmalig een bedrag toegekend overeenkomstig artikel 49n van het Algemeen Rijksambtenarenreglement ter tegemoetkoming in de daarmee verband houdende kosten.

  • 2 In de gevallen waarin de rechterlijk ambtenaar en zijn echtgenoot beiden in aanmerking komen voor een bedrag als bedoeld in het eerste lid, ontvangt elk de helft daarvan. Onder echtgenoot wordt mede verstaan de geregistreerde partner alsmede de levenspartner met wie de niet gehuwde rechterlijk ambtenaar samenwoont en, met het oogmerk duurzaam samen te leven, een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding.

  • 3 Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt niet toegekend, indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaren nadat de opdracht om te verhuizen is gegeven.

Artikel 36s

Aan de herplaatsingskandidaat kan een premie ter grootte van maximaal drie maandsalarissen in het vooruitzicht worden gesteld, indien aan hem binnen 18 maanden nadat hij is aangewezen als herplaatsingskandidaat ontslag op eigen verzoek als bedoeld in artikel 35a, eerste lid, indien het een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar betreft, dan wel ontslag op eigen verzoek als bedoeld in artikel 46h, eerste lid, van de wet, indien het een voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar betreft, is verleend.

Artikel 36t

  • 1 Aan de herplaatsingskandidaat aan wie ontslag op eigen verzoek is verleend wegens de aanvaarding van een functie elders dan bij een parket of gerecht of anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister kan, onverminderd het bepaalde in artikel 36s, een salarissuppletie worden toegekend, indien het in de nieuwe functie genoten salaris lager is dan het salaris in de oorspronkelijke functie.

  • 2 De suppletie, bedoeld in het eerste lid, wordt toegekend gedurende maximaal vijf jaar en is ten hoogste gelijk aan het verschil tussen het in de oorspronkelijke functie genoten salaris en het salaris in de nieuwe functie.

  • 3 Onder door Onze Minister of het gerechtsbestuur te stellen voorwaarden kan het recht op suppletie op aanvraag van de herplaatsingskandidaat worden afgekocht.

Artikel 36u

Onze Minister of het gerechtsbestuur kan de artikelen 36p, 36q, 36r en 36t toepassen op de rechterlijk ambtenaar wiens functie binnen afzienbare tijd wordt opgeheven of de rechterlijk ambtenaar die binnen afzienbare tijd als overtollig zal worden aangemerkt.

Artikel 36v

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid geldt slechts indien de rechterlijk ambtenaar is aangewezen als herplaatsingskandidaat als bedoeld in de artikelen 36h en 36i en hij binnen twee jaar na de aanvaarding van een functie elders dan bij een parket of gerecht, of anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister, anders dan door zijn schuld of toedoen wordt ontslagen.

  • 3 Indien de rechterlijk ambtenaar terzake van zijn ontslag ingevolge het tweede lid recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet wordt de in het eerste lid bedoelde uitkering met die uitkering verminderd.

Artikel 36w

  • 1 De rechterlijk ambtenaar die een diensttijd heeft van tien jaar of meer en aan wie ontslag wordt verleend op grond van artikel 36aa wordt een diensttijdgratificatie toegekend ter grootte van een in verhouding tot de doorgebrachte diensttijd evenredig gedeelte van een gratificatie bij ambtsjubileum. Toekenning vindt niet plaats indien niet binnen een termijn van vijf jaar na de datum van ingang van het ontslag aanspraak op een gratificatie bij ambtsjubileum zou hebben bestaan.

  • 2 Bij de bepaling van de diensttijd wordt rekening gehouden met de tijd in overheidsdienst doorgebracht overeenkomstig de bepalingen die gelden voor burgerlijke rijksambtenaren.

Artikel 36z

  • 1 Aan de niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar die heeft geweigerd te voldoen aan een hem op grond van dit hoofdstuk opgelegde verplichting, kan op grond hiervan ontslag worden verleend.

  • 2 Ontslag als bedoeld in het eerste lid gaat niet eerder in dan na het verstrijken van een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de dag van ontslagverlening.

  • 3 Ontslag als bedoeld in het eerste lid wordt verleend door het gezag dat krachtens de wet bevoegd is tot benoeming in het ambt dat de betrokken rechterlijk ambtenaar laatstelijk heeft vervuld, met dien verstande dat niet wordt besloten onderscheidenlijk een voordracht wordt gedaan dan nadat de functionele autoriteit hierover heeft geadviseerd dan wel het voorstel hiervoor heeft gedaan.

Artikel 36aa

  • 1 Aan de niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar kan in het kader van een reorganisatie ontslag worden verleend, indien het niet mogelijk is gebleken om hem te herplaatsen in een passende functie.

  • 2 Aan de niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar die in het kader van een reorganisatie is herplaatst kan alsnog het ontslag, bedoeld in het eerste lid, worden verleend indien binnen een periode van uiterlijk één jaar te rekenen vanaf de datum waarop hij in een functie is herplaatst, blijkt dat de desbetreffende functie niet passend is voor die rechterlijk ambtenaar en het niet mogelijk is om de rechterlijk ambtenaar binnen een redelijke termijn in een andere passende functie te plaatsen.

  • 3 Ontslag als bedoeld in het eerste lid gaat niet eerder in dan na het verstrijken van een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de dag van ontslagverlening.

  • 4 Artikel 36z, derde lid, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot ontslag als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 36ab

  • 1 Aan de niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar kan ontslag worden verleend, indien van hem in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij zich zal voegen in overplaatsing over een aanmerkelijke afstand als gevolg van zijn herplaatsing in het kader van een reorganisatie.

  • 2 Aan de niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar kan binnen een periode van uiterlijk één jaar nadat hij is herplaatst in het kader van een reorganisatie, met als gevolg overplaatsing over een aanmerkelijke afstand, alsnog het ontslag, bedoeld in het eerste lid, worden verleend indien van hem in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij zich hierin zal blijven voegen.

  • 3 Artikel 36z, derde lid, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot ontslag als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 36ac

Op de voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar, die in het kader van een reorganisatie op eigen verzoek wordt benoemd in een andere functie bij een gerecht of elders binnen het gezagsbereik van Onze Minister dan wel voor wie in het kader van een reorganisatie de vaststelling van het gerecht waar hij zijn functie vervult op eigen verzoek wordt gewijzigd, zijn de artikelen 36n, 36q, en 36r van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5. Overige rechtspositionele voorschriften

Artikel 37

  • 1 De functionele autoriteit besteedt aan de wijze waarop de niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar zijn ambt vervult regelmatig aandacht door middel van het houden van functioneringsgesprekken of het opmaken van beoordelingen, dan wel van beide.

  • 2 Een beoordeling wordt in elk geval opgemaakt wanneer de functionele autoriteit dit wenselijk acht en de rechterlijk ambtenaar hierom verzoekt.

  • 3 Alvorens een beoordeling wordt vastgesteld bespreekt de functionele autoriteit deze met de rechterlijk ambtenaar en wordt de rechterlijk ambtenaar de gelegenheid geboden zijn zienswijze daaromtrent kenbaar te maken. Van deze zienswijze wordt melding gemaakt op de beoordeling.

  • 4 Van een functioneringsgesprek maakt de functionele autoriteit een schriftelijk verslag op. De rechterlijk ambtenaar wordt door de functionele autoriteit in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze omtrent dit verslag kenbaar te maken. Van deze zienswijze wordt melding gemaakt in het verslag.

  • 5 Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent het opmaken en vaststellen van beoordelingen.

Artikel 37a

  • 1 De rechterlijk ambtenaar die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt, heeft, ongeacht of er sprake is van gezondheidsproblemen, het recht om een maal per twee jaar een algemene medische keuring te ondergaan.

  • 2 De keuring wordt verricht door een andere arts dan de eigen huisarts of specialist. De functionele autoriteit kan een arts als bedoeld in de eerste volzin aanwijzen.

  • 3 De kosten van de keuring komen voor rekening van Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijk ambtenaar betreft, het gerechtsbestuur.

Artikel 37b

  • 1 De functionele autoriteit besteedt aan de wijze waarop de voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar zijn ambt vervult regelmatig aandacht door middel van het houden van evaluatiegesprekken.

  • 2 Een evaluatiegesprek vindt in elk geval plaats wanneer de functionele autoriteit dit wenselijk acht of de rechterlijk ambtenaar hierom verzoekt.

  • 3 Van een evaluatiegesprek maakt de functionele autoriteit een schriftelijk verslag op. De rechterlijk ambtenaar wordt door de functionele autoriteit in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze omtrent dit verslag kenbaar te maken. Van deze zienswijze wordt melding gemaakt in het verslag.

  • 4 Indien de voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar werkzaam is bij een gerechtshof of rechtbank, wordt in het eerste tot en met derde lid onder functionele autoriteit verstaan: het bestuur van dat gerechtshof of die rechtbank, uitgezonderd het niet-rechterlijk lid van dit bestuur.

Artikel 38

  • 1 Een rechterlijk ambtenaar, die zijn ambt op basis van een aanstelling vervult, of rechterlijk ambtenaar in opleiding kan door de functionele autoriteit worden verplicht te gaan of blijven wonen in of nabij de gemeente waarin het gerecht of parket, waarbij hij werkzaam is of zijn opleiding doorbrengt, is gevestigd, indien dit naar het oordeel van de functionele autoriteit in verband met de vervulling van het ambt noodzakelijk is.

  • 2 Aan de in het eerste lid bedoelde verplichting dient de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding te voldoen binnen twee jaar nadat zij is opgelegd.

Artikel 38a

  • 1 Een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar kan door de functionele autoriteit worden verplicht tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden hem redelijkerwijs kunnen worden opgedragen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een rechterlijk ambtenaar in opleiding, met dien verstande dat de functionele autoriteit gedurende de binnenstage, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren, niet een besluit als bedoeld in het eerste lid neemt dan nadat hij hierover het advies van de rector heeft ingewonnen.

Artikel 38b

Indien de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding een vaste vergoeding ontvangt uit hoofde van de functie waarvoor hem op grond van artikel 45, eerste of tweede lid, van de wet buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging is verleend, wordt door het in artikel 45, eerste en tweede lid, van de wet bedoelde gezag op zijn bezoldiging met betrekking tot de uren dat hij dit verlof geniet een inhouding toegepast. Onze Minister stelt nadere regels ter uitvoering van het bepaalde in de eerste volzin.

Artikel 38h

Onze Minister kan regels stellen ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden in het kader van de ambtsvervulling in de woning van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

Artikel 38i

Onze Minister kan regels stellen ten aanzien van de vergoeding van de literatuur die voor de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding naar het oordeel van de functionele autoriteit noodzakelijk is voor een correcte uitoefening van het ambt.

Artikel 38j

  • 2 De rechterlijk ambtenaar die is aangesteld voor een al dan niet volledige arbeidsduur of rechterlijk ambtenaar in opleiding die ouder is, heeft recht op een bijdrage in de kosten van kinderopvang en gastouderopvang.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels gesteld worden omtrent de bijdrage in de kosten voor kinderopvang en gastouderopvang.

Artikel 38k

  • 1 De rechterlijke ambtenaren die zijn aangesteld of aangewezen voor een al dan niet volledige arbeidsduur en de rechterlijke ambtenaren in opleiding kunnen gebruikmaken van de mogelijkheid tot individuele keuzen in het arbeidsvoorwaardenpakket.

  • 2 Onze Minister stelt regels ten aanzien van de mogelijkheid tot individuele keuzen in het arbeidsvoorwaardenpakket.

Artikel 38q

  • 1 De rechterlijke ambtenaren die zijn aangesteld of aangewezen voor een al dan niet volledige arbeidsduur en de rechterlijke ambtenaren in opleiding kunnen gebruikmaken van de mogelijkheid van levensloopverlof.

  • 2 Onze Minister stelt regels ten aanzien van levensloopverlof.

Hoofdstuk 5a. Overleg

Artikel 39a

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. overleg: overleg, bedoeld in artikel 48 van de wet;

  • b. Sectorcommissie: Sectorcommissie rechterlijke macht, bedoeld in artikel 50 van de wet;

  • c. deelnemers aan het overleg: Onze Minister en de Sectorcommissie; en

  • d. Advies- en Arbitragecommissie: Advies- en Arbitragecommissie, bedoeld in artikel 39e.

Artikel 39b

  • 1 Het overleg wordt gevoerd op een zodanig tijdstip dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de te nemen besluiten.

  • 2 Onze Minister is voorzitter van het overleg. Onze Minister kan een ambtenaar machtigen als voorzitter van het overleg op te treden.

  • 3 Het secretariaat van het overleg wordt gevoerd door een secretaris, zo nodig bijgestaan door een of meer adjunct-secretarissen. Onze Minister benoemt de secretaris en adjunct-secretarissen na overleg met de Sectorcommissie.

  • 4 Van het overleg worden door de secretaris notulen gemaakt, die worden toegezonden aan de deelnemers van het overleg.

  • 7 De deelnemers aan het overleg kunnen zich, na overleg met de voorzitter, doen bijstaan door een deskundige of adviseur.

  • 8 De deelnemers aan het overleg kunnen omtrent het in het overleg besprokene geheimhouding overeenkomen.

Artikel 39c

  • 1 Indien tijdens het overleg over een voorstel als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de wet de voorzitter onderscheidenlijk een of meer leden van de Sectorcommissie tot het oordeel komt dat het overleg niet tot een uitkomst zal leiden die de instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben, brengt diegene dat oordeel binnen drie dagen nadat daarvan in het overleg blijk is gegeven, schriftelijk ter kennis aan de leden van de Sectorcommissie onderscheidenlijk aan de voorzitter en de overige leden van de Sectorcommissie.

  • 2 Binnen vijf dagen na de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, schrijft de voorzitter een bijzondere vergadering uit. De vergadering wordt gehouden binnen zeven dagen nadat zij is uitgeschreven. In deze vergadering wordt nagegaan of:

    • a. het overleg wordt voortgezet of wordt beëindigd; en

    • b. overeenstemming bestaat over het onderwerp en de inhoud van het geschil, en of een oplossing van dat geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg nadat het advies is ingewonnen van de Advies- en Arbitragecommissie dan wel door middel van onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van diezelfde commissie.

  • 3 Tot het inwinnen van advies, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is zowel de voorzitter van het overleg als de Sectorcommissie bevoegd.

  • 4 Voor het onderwerpen van het geschil aan een arbitrale uitspraak, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is overeenstemming vereist tussen de deelnemers aan het overleg.

Artikel 39d

Indien in een overleg tussen de deelnemers een geschil ontstaat over de vraag of bij een voorstel als bedoeld in artikel 51, tweede lid, onderdeel c, van de wet wordt voldaan aan de voorwaarde dat het totaal van rechten en plichten over het geheel beoordeeld niet ongunstiger wordt, wordt dat geschil onderworpen aan een arbitrale uitspraak van de Advies- en Arbitragecommissie.

Artikel 39e

  • 2 De leden en de plaatsvervangende leden van de Advies- en Arbitragecommissie, bedoeld in artikel 110g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, zijn van rechtswege tevens lid onderscheidenlijk plaatsvervangend lid van de Advies- en Arbitragecommissie. De voorzitter van de Advies- en Arbitragecommissie, bedoeld in artikel 110g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, is van rechtswege voorzitter van de Advies- en Arbitragecommissie. Daarnaast bestaat de Advies- en Arbitragecommissie uit twee leden en twee plaatsvervangende leden die door Onze Minister voor een tijdvak van ten hoogste vier jaar worden benoemd. De leden en plaatsvervangende leden, bedoeld in de derde volzin, kunnen twee maal telkens voor ten hoogste vier jaar worden herbenoemd. Onze Minister benoemt een van de twee leden en een van de twee plaatsvervangende leden, bedoeld in de derde volzin, op voordracht van de Sectorcommissie.

  • 3 Uitgesloten van het lidmaatschap of plaatsvervangend lidmaatschap van de Advies- en Arbitragecommissie zijn:

    • a. personen die lid zijn van de Sectorcommissie;

    • b. personen die bestuurslid zijn van dan wel werkzaam zijn bij een vereniging of centrale van verenigingen als bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de wet; en

    • c. personen die werkzaam zijn bij een ministerie of een daaronder ressorterende instelling, dienst of bedrijf en wier onafhankelijkheid en onpartijdigheid op grond van hun dienstverband door de deelnemers aan het overleg onvoldoende wordt geacht.

  • 4 De personen, bedoeld in het derde lid, zijn eveneens uitgesloten van het lidmaatschap of plaatsvervangend lidmaatschap van de Advies- en Arbitragecommissie gedurende een periode van twee jaar na beëindiging van het lidmaatschap of het bestuurslidmaatschap, bedoeld in het derde lid, onderdelen a en b, of van de werkzaamheden, bedoeld in het derde lid, onderdelen b tot en met c.

  • 6 Aan de leden en plaatsvervangende leden van de Advies- en Arbitragecommissie wordt door Onze Minister een vergoeding van reis- en verblijfkosten verleend overeenkomstig de bepalingen die voor burgerlijke rijksambtenaren met betrekking tot reis- en verblijfkosten wegens dienstreizen gelden.

Artikel 39f

  • 1 De Advies- en Arbitragecommissie treedt in geval van advies of arbitrage met betrekking tot een geschil als bedoeld in artikel 39e, eerste lid, op in een samenstelling van vijf leden, onder wie de voorzitter en de twee door Onze Minister benoemde leden. Bij verhindering van een lid treedt diens plaatsvervanger op.

  • 2 Indien het verzoek om arbitrage naar het oordeel van de voorzitter een zelfde geschil betreft als waarover door de Advies- en Arbitragecommissie reeds advies is uitgebracht, treedt voor een lid dat bij het uitbrengen van dat advies was betrokken, diens plaatsvervanger op.

Artikel 39g

  • 1 Indien overeenkomstig artikel 39c, tweede lid, onderdeel b, wordt besloten over een geschil advies in te winnen van de Advies- en Arbitragecommissie, wordt binnen drie dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 39c, tweede lid, het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de Advies- en Arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers van het overleg die zich voor het inwinnen van advies hebben uitgesproken en bevat ten minste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de vergadering, bedoeld in artikel 39c, tweede lid, geen overeenstemming is bereikt tussen de deelnemers aan het overleg over het onderwerp en de inhoud van het geschil, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen drie dagen na die vergadering ter kennis aan de voorzitter van de Advies- en Arbitragecommissie.

  • 2 Indien overeenkomstig artikel 39c, tweede lid, onderdeel b, wordt besloten een geschil aan een arbitrale uitspraak te onderwerpen van de Advies- en Arbitragecommissie, wordt binnen drie dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 39c, tweede lid, het verzoek om een arbitrale uitspraak ter kennis gebracht van de voorzitter van de Advies- en Arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg en bevat ten minste het onderwerp en de inhoud van het geschil alsmede de standpunten van de deelnemers aan het overleg omtrent onderwerp en inhoud van het geschil.

  • 3 Indien overeenkomstig artikel 39d een geschil wordt onderworpen aan een arbitrale uitspraak van de Advies- en Arbitragecommissie, wordt zo spoedig mogelijk het verzoek om een arbitrale uitspraak ter kennis gebracht van de voorzitter van de Advies- en Arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers van het overleg en bevat hun standpunten ten aanzien van het onderwerp en de inhoud van het geschil.

Artikel 39h

  • 1 De leden, de plaatsvervangende leden en de secretaris van de Advies- en Arbitragecommissie, die bij de uitoefening van hun taak de beschikking krijgen over gegevens waarvan zij het vertrouwelijk karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, zijn, voor zover voor hen niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot bekendmaking verplicht of uit hun taak de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

  • 2 De Advies- en Arbitragecommissie stelt bij reglement nadere regels vast met betrekking tot haar werkwijze.

Artikel 39i

  • 1 De Advies- en Arbitragecommissie besluit bij meerderheid van stemmen.

  • 2 Het advies of de arbitrale uitspraak houdt in:

    • a. de namen van de deelnemers aan het overleg die het verzoek om advies of een arbitrale uitspraak hebben gedaan;

    • b. een overzicht van de standpunten van de deelnemers aan het overleg over het onderwerp en de inhoud van het geschil; en

    • c. het advies of de arbitrale beslissing, met vermelding van de redenen die daaraan ten grondslag liggen.

  • 3 Het advies of de arbitrale uitspraak wordt gedagtekend en door ieder van de optredende leden van de Advies- en Arbitragecommissie ondertekend.

  • 4 De voorzitter van de Advies- en Arbitragecommissie draagt er zorg voor dat het advies of de arbitrale uitspraak binnen vier weken na ontvangst van de kennisgeving, bedoeld in artikel 39g, aan de deelnemers aan het overleg ter kennis wordt gebracht.

Artikel 39j

  • 1 Binnen twee weken na ontvangst van het advies, bedoeld in artikel 39i, tweede lid, wordt het overleg tussen Onze Minister en de Sectorcommissie voortgezet.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage , 21 maart 1994

Beatrix

De Minister van Justitie a.i.,

E. van Thijn

Uitgegeven de negenentwintigste maart 1994

De Minister van Justitie a.i.,

E. van Thijn

Bijlage als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren

Salariscategorie

salaris in euro’s per maand

     

per 1 april 2009

1

   

10501,20

2

   

9857,18

3

   

9253,82

4

   

8960,48

5

   

8685,54

6

 

aanvang

7912,43

   

na 1 jaar

8162,51

   

na 2 jaar

8412,44

   

na 3 jaar

8685,54

7

 

aanvang

6777,39

   

na 1 jaar

7209,95

   

na 2 jaar

7671,48

   

na 3 jaar

7912,43

8

 

aanvang

6777,39

   

na 1 jaar

6991,39

   

na 2 jaar

7209,95

   

na 3 jaar

7437,16

9

 

aanvang

5254,53

   

na 1 jaar

5395,83

   

na 2 jaar

5534,60

   

na 3 jaar

5683,04

   

na 4 jaar

5835,01

   

na 5 jaar

5990,55

   

na 6 jaar

6178,12

   

na 7 jaar

6372,28

   

na 8 jaar

6572,04

   

na 9 jaar

6777,39

10

 

aanvang

4503,78

   

na 1 jaar

4615,61

   

na 2 jaar

4722,84

   

na 3 jaar

4835,19

   

na 4 jaar

4974,47

   

na 5 jaar

5114,75

   

na 6 jaar

5254,53

   

na 7 jaar

5395,83

   

na 8 jaar

5461,91

11

 

aanvang

3947,19

   

na 1 jaar

4059,52

   

na 2 jaar

4171,34

   

na 3 jaar

4282,17

   

na 4 jaar

4389,91

   

na 5 jaar

4503,78

   

na 6 jaar

4615,61

   

na 7 jaar

4722,84

   

na 8 jaar

4835,19

   

na 9 jaar

4974,47

   

na 10 jaar

5044,61

12

 

aanvang

2454,83

   

na 1 jaar

2566,64

   

na 2 jaar

2917,38

   

na 3 jaar

3268,11

   

na 4 jaar

3388,57

   

na 5 jaar

3500,91

   

na 6 jaar

3602,56

   

na 7 jaar

3708,80

   

na 8 jaar

3828,24