Stb. 2016, 434, datum inwerkingtreding 31-12-2016, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2016.
1 De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding is vrij om vast te
stellen wanneer hij vakantie opneemt, voor zover het belang van de dienst zich daartegen
naar het oordeel van de functionele autoriteit niet verzet.
2 De functionele autoriteit stelt de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar
in opleiding ieder jaar in de gelegenheid in ieder geval de wettelijke vakantie-uren
op te nemen.
3 De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding gedurende de in artikel
3, eerste lid, van het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren bedoelde binnenstage
meldt het voornemen om vakantie op te nemen tijdig aan de functionele autoriteit.
4 Het derde lid is niet van toepassing op de president van en de procureur-generaal
bij de Hoge Raad, de leden van het College van procureurs-generaal en de hoofden van
de parketten.
5 Indien het belang van de dienst dit dringend noodzakelijk maakt, kan de functionele
autoriteit aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding opdragen
reeds opgenomen vakantie in te trekken, zowel voorafgaand als tijdens de vakantie.
De eventuele geldelijke schade ten gevolge van het intrekken van vakantie wordt door
het in artikel 33d, eerste lid, bedoelde gezag aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding
vergoed.
6 Indien een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding ingevolge artikel 33h ziekteverlof geniet, is het hem toegestaan het opnemen van vakantie niet voort te
zetten. Indien de functionele autoriteit hier om verzoekt, dient de rechterlijk ambtenaar
of rechterlijk ambtenaar in opleiding de ziekte aan te tonen.
7 Een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding kan worden toegestaan
in enig kalenderjaar meer uren vakantie op te nemen dan zijn aanspraak op vakantie
ingevolge de artikelen 33b, vierde tot en met zesde lid, 33c en het zesde lid van dit artikel, tot en met het lopende jaar bedraagt, met dien
verstande dat de op te nemen vakantie de aanspraak tot en met het lopende kalenderjaar
niet met meer dan 57,6 uren mag overschrijden. Het in de vorige volzin bedoelde aantal
uren van de maximaal toegestane overschrijding wordt vermenigvuldigd met de voor de
rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding geldende arbeidsduurfactor.
De in een kalenderjaar op grond van de artikelen 33b, vierde tot en met zesde lid, 33c en het zesde lid van dit artikel teveel genoten vakantie wordt in mindering gebracht
op zijn aanspraak op de wettelijke vakantie-uren over het eerstvolgende kalenderjaar.