Rechtspositiebesluit gedeputeerden

Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 05-02-2004 en zichtdatum 26-11-2024.
Geldend van 01-01-2004 t/m 31-12-2004

Besluit van 22 maart 1994, houdende regels betreffende de rechtspositie van gedeputeerden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 14 september 1993, nr. BW93/U1933, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Gelet op de artikelen 43, eerste en tweede lid, en 51, tweede lid, van de Provinciewet;

De Raad van State gehoord (advies van 8 februari 1994, nr. W04.93.0630.);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 18 maart 1994, nr. BW94/273, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 2

  • 1 Dit besluit is van overeenkomstige toepassing op het lid van provinciale staten dat gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken een gedeputeerde ingevolge artikel 51, eerste lid, van de Provinciewet heeft vervangen, tenzij anders is bepaald.

Hoofdstuk 2. De bezoldiging

Artikel 3

De gedeputeerde geniet een bezoldiging per maand waarvan de hoogte overeenkomt met het maximum van schaal 17 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

Artikel 4

  • 1 De gedeputeerde geniet een vakantie-uitkering en een eindejaarsuitkering overeenkomstig de bepalingen welke daaromtrent voor het personeel in de sector Rijk zijn vastgesteld.

  • 2 Indien aan het personeel in de sector Rijk een eenmalige uitkering wordt toegekend, ontvangt de gedeputeerde een uitkering op gelijke voet.

Artikel 5

  • 1 De bezoldiging wordt door de gedeputeerde genoten met ingang van de dag van de benoeming.

  • 2 De bezoldiging eindigt op het tijdstip van beëindiging van het ambt van gedeputeerde.

  • 3 De bezoldiging wordt door het lid van provinciale staten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, genoten met ingang van de dag van de aanwijzing door provinciale staten, voor de periode van vervanging.

Artikel 6

  • 1 In geval van overlijden van de gedeputeerde wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie de overleden gedeputeerde niet duurzaam gescheiden leefde een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering, welke de gedeputeerde laatstelijk genoot over een tijdvak van drie maanden. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar van wie de overleden gedeputeerde niet duurzaam gescheiden leefde nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de gedeputeerde.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner alsmede de nabestaande levenspartner met wie de overleden niet-gehuwde gedeputeerde samenwoonde en - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract, bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt. Het provinciebestuur kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing in geval van overlijden van het lid van provinciale staten, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Hoofdstuk 3. Vergoeding bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen

§ 2. Tegemoetkoming in ziektekosten

Artikel 9

De gedeputeerde ontvangt ten laste van de provinciale kas een tegemoetkoming ter zake van gemaakte ziektekosten en kosten, verbonden aan de verzekering tegen ziektekosten, met inachtneming van de artikelen 10 tot en met 13.

Artikel 10

Indien de gedeputeerde deelneemt aan een publiekrechtelijke ziektekostenregeling ontvangt hij het bedrag van de tegemoetkoming overeenkomstig het bedrag van de bijdrage van de provincie ten behoeve van deelnemend provinciaal personeel.

Artikel 11

  • 1 Indien de gedeputeerde niet deelneemt aan een publiekrechtelijke ziektekostenregeling, wordt het bedrag van de tegemoetkoming aan hem in de kosten, verbonden aan verzekering tegen ziektekosten, vastgesteld overeenkomstig de provinciale regeling ten behoeve van niet-deelnemend provinciaal personeel.

  • 2 Bij ontbreken van een provinciale regeling als bedoeld in het eerste lid, dan wel indien geen ziektekostenverzekering is afgesloten, wordt het bedrag van de tegemoetkoming aan de gedeputeerde vastgesteld op de voet van de regeling ter zake voor het burgerlijk rijkspersoneel.

Artikel 12

  • 1 Aan de gedeputeerde die deelneemt aan de in artikel 10 bedoelde publiekrechtelijke ziektekostenregeling en die over het werkgeversaandeel in de bijdrage aan deze ziektekostenregeling premie voor de Algemene ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet (premie AOW/Anw) is verschuldigd, terwijl hij niet reeds op grond van zijn inkomen uit zijn ambt van gedeputeerde de maximaal verschuldigde premie AOW/Anw betaalt, wordt een compensatie verleend.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde compensatie is gelijk aan het bedrag dat aan premie AOW/Anw is verschuldigd over het werkgeversaandeel, bedoeld in het eerste lid, en waarmee het op grond van het eigen inkomen, bedoeld in het eerste lid, verschuldigde bedrag aan premie AOW/Anw wordt overschreden.

  • 3 Het bedrag van de compensatie wordt aan het eind van het kalenderjaar vastgesteld en in de maand januari van het daaropvolgende kalenderjaar uitbetaald. Bij benoeming tot gedeputeerde en bij ontslag, aftreden of overlijden van de gedeputeerde in de loop van een kalenderjaar, wordt de compensatie berekend naar rato van het aantal maanden dat betrokkene in dat jaar gedeputeerde is geweest. Bij ontslag en aftreden als gedeputeerde en bij overlijden van de gedeputeerde vindt de uitbetaling plaats in de maand, volgend op de maand, waarin het ambt van gedeputeerde is beëindigd.

Artikel 13

Indien een provinciale regeling aanwezig is ten behoeve van provinciaal personeel ter tegemoetkoming in gemaakte, voor eigen rekening blijvende ziektekosten, is deze van overeenkomstige toepassing op gedeputeerden, mits de betrokken gedeputeerde zich in voldoende mate tegen ziektekosten heeft verzekerd.

Artikel 14

De artikelen 9 tot en met 13 zijn van overeenkomstige toepassing op voormalige gedeputeerden, nabestaanden van gedeputeerden en nabestaanden van voormalige gedeputeerden gedurende de periode dat zij een uitkering, dan wel een pensioen genieten krachtens de vijfde afdeling van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.

Artikel 15

In bijzondere gevallen kan door gedeputeerde staten ten laste van de provincie aan de gedeputeerde een tegemoetkoming worden toegekend in noodzakelijk gemaakte kosten, verband houdende met ziekte, welke de gedeputeerde voor zichzelf en degenen die behoren tot zijn huishouden heeft gemaakt, indien hierin niet ingevolge een andere regeling kan worden voorzien en deze kosten redelijkerwijs niet te zijnen laste kunnen blijven.

Artikel 16

  • 1 In geval van ziekte welke in overwegende mate haar oorzaak vindt:

    • a. in de aard van de aan het ambt van gedeputeerde verbonden werkzaamheden, of

    • b. in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en

    • c. niet aan eigen schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, kunnen de naar het oordeel van gedeputeerde staten noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging, voor zover deze kosten ten laste van de gedeputeerde blijven, aan de gedeputeerde voor rekening van de provincie worden vergoed.

  • 2 Ter zake van andere schade, voortvloeiende uit de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden of omstandigheden, kunnen de nadere voorschriften, zoals deze door provinciale staten ten aanzien van het ambtelijk personeel van de provincie eventueel zijn vastgesteld, van overeenkomstige toepassing worden verklaard op de gedeputeerde in die provincie.

Artikel 17

  • 1 Aan de voormalig gedeputeerde, wiens recht op uitkering op grond van een verordening, bedoeld in de vijfde afdeling van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, is voortgezet wegens algemene invaliditeit, wordt, indien zijn invaliditeit het gevolg is van ziekten of gebreken die in overwegende mate hun oorzaak vinden in de aard van de aan het ambt van gedeputeerde verbonden werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze werden verricht, en deze niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid zijn te wijten, een aanvulling op de uitkering verleend. Deze aanvulling is gelijk aan een bedrag dat nodig is om de uitkering te verhogen tot een van de mate van algemene invaliditeit afhankelijk percentage van de laatstelijk als gedeputeerde genoten wedde, bedoeld in artikel 133 van de eerdergenoemde wet. Dit percentage is bij een invaliditeitsgraad van

    80% of meer: 90,02%;

    • 65 tot 80%: 73,31%;

    • 55 tot 65%; 56,59%;

    • 45 tot 55%: 45,01%;

    • 35 tot 45%: 34,08%;

    • 25 tot 35%: 22,50% van de wedde.

    Het recht op de aanvulling op de uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand, waarin de voormalige gedeputeerde de leeftijd van 65 jaar bereikt.

  • 2 Indien het overlijden van een gedeputeerde, dan wel van een voor een uitkering als bedoeld in het eerste lid in aanmerking gekomen voormalig gedeputeerde, het rechtstreeks gevolg is van ziekten of gebreken als bedoeld in het eerste lid, wordt aan degene die in verband met dit overlijden krachtens een verordening als bedoeld in het eerste lid een pensioen geniet, een uitkering verleend ten bedrage van 18% van dit pensioen. De uitkering eindigt met ingang van de maand waarin de overledene de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt, dan wel - indien de weduwe of weduwnaar of achtergebleven geregistreerde partner aan wie een pensioen werd toegekend, hertrouwt of zich als partner laat registreren - met ingang van de maand volgende op die van het hertrouwen of de partnerschapsregistratie.

§ 3. Vergoeding onkosten

Artikel 18

  • 1 Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat indien de gedeputeerde bij benoeming nog niet over woonruimte in de provincie beschikt, hij ten laste van de provincie aanspraak heeft op:

    • a. een vergoeding van reis- en pensionkosten;

    • b. een vergoeding van verhuiskosten in verband met de benoeming in de provincie.

  • 2 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling nadere regels over hoogte van de vergoeding en de voorwaarden voor de aanspraak.

Artikel 19

  • 1 Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat de gedeputeerde aanspraak heeft op:

    • a. een vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer;

    • b. een jaarkaart voor het openbaar vervoer of een daartoe strekkende vergoeding;

    • c. een vergoeding van reis- en verblijfkosten voor reizen gemaakt voor de uitoefening van het ambt.

  • 2 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling nadere regels over hoogte van de vergoeding en de voorwaarden voor de aanspraak.

Artikel 19a

  • 1 Indien aan de gedeputeerde een dienstauto ter beschikking is gesteld, kunnen provinciale staten bepalen dat de gedeputeerde een vergoeding ontvangt ter compensatie van de belastingheffing voor het gebruik van de dienstauto voor woon-werkverkeer op grond van de artikelen 3.20 en 3.145 Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 2 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend aan de hand van de formule:

    C x V x T x 100 / (100 – T) = vergoeding

    In deze formule is:

    C de catalogusprijs van de dienstauto, met inbegrip van omzetbelasting en belasting van personenauto's en motorrijwielen;

    V het percentage van de cataloguswaarde van de dienstauto dat, op grond van artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001, bij het belastbaar inkomen geteld moet worden wegens als privé aangemerkte kilometers woon-werkverkeer;

    T het voor de gedeputeerde geldende inkomstenbelastingpercentage volgens artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3 Voor de vaststelling van de vergoeding worden de met de dienstauto gemaakte reizen en de daarbij afgelegde kilometers geregistreerd.

  • 4 Op 1 januari van elk jaar wordt aan de hand van de kilometerregistratie de vergoeding voor het voorgaande jaar vastgesteld.

  • 5 Indien de gedeputeerde voor het woon-werkverkeer gebruik maakt van meer dan één dienstauto wordt bij de berekening van de vergoeding uitgegaan van een gewogen gemiddelde van de catalogusprijzen van de gebruikte dienstauto's.

Artikel 20

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat een gedeputeerde, naar in de verordening te stellen regels, ten laste van de provincie een tegemoetkoming ontvangt ter zake van kosten voor in verband met de vervulling van het ambt van gedeputeerde noodzakelijke kinderopvang.

Terugwerkende kracht

Stb. 2009, 64, datum inwerkingtreding 19-04-2009, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2001.

Indien aan de gedeputeerde een dienstauto ter beschikking is gesteld en hij voor het gebruik van deze dienstauto loon- en inkomstenbelasting is verschuldigd, kunnen gedeputeerde staten bepalen dat deze belastingheffing door de provincie aan de gedeputeerde wordt vergoed. De vergoeding betreft ten hoogste de gebruteerde verschuldigde loon- en inkomstenbelasting voor het gebruik van de dienstauto.

Artikel 21

  • 1 Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat aan een gedeputeerde een onkostenvergoeding voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten wordt toegekend die ten hoogste € 261,38 [Red: per 1 januari 2004: € 288,62] per maand bedraagt.

  • 2 Ten aanzien van een gedeputeerde van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt, geldt in afwijking van het eerste lid een onkostenvergoeding die ten hoogste € 544,99 [Red: per 1 januari 2004: € 601,80] per maand kan bedragen.

  • 3 De bedragen, genoemd in het eerste en tweede lid, worden per 1 januari van elk jaar door Onze Minister herzien aan de hand van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar en bekend gemaakt in de Staatscourant.

Artikel 22

  • 1 De gedeputeerde, die in de loop van het kalenderjaar is benoemd dan wel het ambt van gedeputeerde heeft beëindigd als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, ontvangt de onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 21, naar evenredigheid met de periode van uitoefening van het ambt in bedoeld kalenderjaar.

Artikel 22a

De provincie kan, naar bij verordening te stellen regels, aan de gedeputeerde voor de uitoefening van het ambt benodigde computer- en communicatieapparatuur ter beschikking stellen. Het ter beschikking stellen van computerapparatuur kan geschieden door het bieden van een mogelijkheid tot deelname aan een voor het provinciepersoneel geldende pc-privéregeling.

Artikel 23

  • 1 De vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen wordt door de gedeputeerde genoten met ingang van de dag van de benoeming.

  • 2 De vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen eindigt op het tijdstip van beëindiging van het ambt van gedeputeerde.

  • 3 De vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen wordt door het lid van provinciale staten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, genoten met ingang van de dag van de aanwijzing door provinciale staten, voor de periode van vervanging.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage , 22 maart 1994

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

D.IJ .W. de Graaff-Nauta

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. van Thijn

Uitgegeven de zevende april 1994

De Minister van Justitie a.i.,

E. van Thijn