Rechtspositiebesluit gedeputeerden

Geraadpleegd op 23-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 10-12-2013.
Geldend van 01-07-2013 t/m 31-12-2013

Besluit van 22 maart 1994, houdende regels betreffende de rechtspositie van gedeputeerden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 14 september 1993, nr. BW93/U1933, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Gelet op de artikelen 43, eerste en tweede lid, en 51, tweede lid, van de Provinciewet;

De Raad van State gehoord (advies van 8 februari 1994, nr. W04.93.0630.);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 18 maart 1994, nr. BW94/273, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 2

Dit besluit is van overeenkomstige toepassing op de gedeputeerde die ingevolge artikel 35a, derde en vierde lid, van de Provinciewet de betrekking in deeltijd uitoefent, tenzij anders is bepaald.

Hoofdstuk 2. De bezoldiging

Artikel 3

De gedeputeerde geniet een bezoldiging per maand waarvan de hoogte overeenkomt met het maximum van schaal 17 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

Artikel 4

  • 1 De gedeputeerde geniet een vakantie-uitkering en een eindejaarsuitkering overeenkomstig de bepalingen welke daaromtrent voor het personeel in de sector Rijk zijn vastgesteld.

  • 2 Indien aan het personeel in de sector Rijk een eenmalige uitkering wordt toegekend, ontvangt de gedeputeerde een uitkering op gelijke voet.

Artikel 5

  • 1 De bezoldiging wordt door de gedeputeerde genoten met ingang van de dag van de benoeming.

  • 2 De bezoldiging eindigt op het tijdstip van beëindiging van het ambt van gedeputeerde.

Artikel 5a

Indien een gedeputeerde naast zijn bezoldiging als gedeputeerde tevens aanspraak heeft op vergoeding voor de werkzaamheden als statenlid gedurende een tijdvak als bedoeld in artikel 35c, tweede lid, onder a of b, van de Provinciewet, dan vervalt gedurende dit tijdvak zijn aanspraak op een vergoeding voor de werkzaamheden als statenlid.

Artikel 5b

  • 1 Voor 1 april van elk jaar of binnen twee maanden na zijn beëdiging verstrekt de gedeputeerde aan Onze Minister, dan wel een door hem aangewezen instantie, een opgave van de neveninkomsten welke hij verwacht over het desbetreffende kalenderjaar of gedeelte daarvan te zullen genieten, dan wel een verklaring, dat hij verwacht niet meer dan 14% van de bezoldiging op jaarbasis aan neveninkomsten over dat jaar of een evenredig deel daarvan over het desbetreffende gedeelte van dat jaar te zullen genieten.

  • 2 Onze Minister, dan wel de door hem aangewezen instantie, deelt gedeputeerde staten het bedrag van de voorlopige aftrek op de bezoldiging mede en verstrekt een afschrift daarvan aan de gedeputeerde.

  • 3 De gedeputeerde kan een verklaring inzenden dat een opgave van neveninkomsten achterwege zal blijven. In dit geval, alsmede indien binnen de in het eerste lid bedoelde termijn geen opgave of verklaring is ingezonden, bedraagt de bezoldiging over dat kalenderjaar 65% van de bezoldiging op jaarbasis.

  • 4 Zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar zendt de gedeputeerde of zenden zijn nabestaanden aan Onze Minister, dan wel de door hem aangewezen instantie, een opgave van de neveninkomsten welke over dat kalenderjaar zijn genoten, dan wel een verklaring dat over dat jaar niet meer dan 14% van de bezoldiging op jaarbasis of, indien de gedeputeerde een gedeelte van het kalenderjaar lid van gedeputeerde staten is geweest, een evenredig deel van dit bedrag, is genoten.

  • 5 Onze Minister, dan wel de door hem aangewezen instantie, deelt gedeputeerde staten zo spoedig mogelijk na ontvangst van de in het vierde lid bedoelde opgave of verklaring het bedrag van de definitieve aftrek op de bezoldiging mede en verstrekt een afschrift daarvan aan de gedeputeerde.

  • 6 Indien een opgave of verklaring als in het vierde lid bedoeld, niet binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar is ontvangen, bedraagt de bezoldiging over dat kalenderjaar 65% van de bezoldiging op jaarbasis.

  • 7 De gedeputeerde zendt aan Onze Minister, dan wel de door hem aangewezen instantie, zo spoedig mogelijk tevens een afschrift van de aanslag voor de inkomstenbelasting over het betreffende kalenderjaar. Het bedrag van de uitbetaalde bezoldiging kan, al dan niet op verzoek van de gedeputeerde, worden herzien, indien op grond van de onherroepelijk geworden aanslag in de inkomstenbelasting daartoe aanleiding blijkt te bestaan.

  • 8 Bij de toepassing van het vijfde, zesde en zevende lid vindt zo nodig terugbetaling of verrekening plaats.

  • 9 Dit artikel is niet van toepassing op de gedeputeerde op wie artikel 282 van de Provinciewet van toepassing is, en de gedeputeerde die zijn ambt in deeltijd vervult.

Artikel 6

  • 1 In geval van overlijden van de gedeputeerde wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie de overleden gedeputeerde niet duurzaam gescheiden leefde een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering, welke de gedeputeerde laatstelijk genoot over een tijdvak van drie maanden. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar van wie de overleden gedeputeerde niet duurzaam gescheiden leefde nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de gedeputeerde.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner alsmede degene met wie de overleden gedeputeerde ongehuwd samenleefde en een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van de Algemene nabestaandenwet.

Hoofdstuk 3. Vergoeding bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen

§ 1. Vergoedingen in verband met de tijdelijke vervanging in verband met zwangerschap en bevalling of ziekte

Artikel 7

De tijdelijke vervanger van de gedeputeerde die verlof heeft wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, ontvangt voor zijn verzekering voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden € 590 per maand.

Artikel 8

De gedeputeerde die verlof heeft wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, ontvangt een onkostenvergoeding voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten ter hoogte van de helft van het in artikel 21 bedoelde bedrag.

§ 2. Tegemoetkoming in ziektekosten

Artikel 16

  • 1 In geval van ziekte welke in overwegende mate haar oorzaak vindt:

    • a. in de aard van de aan het ambt van gedeputeerde verbonden werkzaamheden, of

    • b. in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en

    • c. niet aan eigen schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, kunnen de naar het oordeel van gedeputeerde staten noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging, voor zover deze kosten ten laste van de gedeputeerde blijven, aan de gedeputeerde voor rekening van de provincie worden vergoed.

  • 2 Ter zake van andere schade, voortvloeiende uit de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden of omstandigheden, kunnen de nadere voorschriften, zoals deze door provinciale staten ten aanzien van het ambtelijk personeel van de provincie eventueel zijn vastgesteld, van overeenkomstige toepassing worden verklaard op de gedeputeerde in die provincie.

Artikel 17

§ 3. Vergoeding onkosten

Artikel 18

  • 1 Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat indien de gedeputeerde bij benoeming nog niet over woonruimte in de provincie beschikt, hij ten laste van de provincie aanspraak heeft op:

    • a. een vergoeding van reis- en pensionkosten;

    • b. een vergoeding van verhuiskosten in verband met de benoeming in de provincie.

  • 2 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling nadere regels over hoogte van de vergoeding en de voorwaarden voor de aanspraak.

Artikel 19

  • 1 Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat de gedeputeerde aanspraak heeft op:

    • a. een vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer;

    • b. een jaarkaart voor het openbaar vervoer of een daartoe strekkende vergoeding;

    • c. een vergoeding van reis- en verblijfkosten voor reizen gemaakt voor de uitoefening van het ambt.

  • 2 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling nadere regels over hoogte van de vergoeding en de voorwaarden voor de aanspraak.

Artikel 20

Indien aan de gedeputeerde een dienstauto ter beschikking is gesteld en hij voor het gebruik van deze dienstauto loon- en inkomstenbelasting is verschuldigd, kunnen gedeputeerde staten bepalen dat deze belastingheffing door de provincie aan de gedeputeerde wordt vergoed. De vergoeding betreft ten hoogste de verschuldigde loon- en inkomstenbelasting voor het gebruik van de dienstauto.

Artikel 21

  • 1 Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat aan een gedeputeerde een onkostenvergoeding voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten wordt toegekend die ten hoogste € 336,09 per maand bedraagt.

  • 2 Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 22

  • 1 De gedeputeerde, die in de loop van het kalenderjaar is benoemd dan wel het ambt van gedeputeerde heeft beëindigd als bedoeld in artikel 1, onderdeel c , ontvangt de onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 21, naar evenredigheid met de periode van uitoefening van het ambt in bedoeld kalenderjaar.

Artikel 22a

  • 1 Op aanvraag wordt ten laste van de provincie aan de gedeputeerde voor de uitoefening van het ambt een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking gesteld.

  • 2 Indien geen computer, bijbehorende apparatuur en software ter beschikking is gesteld, wordt door gedeputeerde staten aan de gedeputeerde op aanvraag voor de uitoefening van het ambt, een tegemoetkoming verleend voor:

    • a. aanschaf van een computer, bijbehorende apparatuur en software of,

    • b. gebruik van een eigen computer, bijbehorende apparatuur en software.

  • 3 Op aanvraag wordt ten laste van de provincie aan de gedeputeerde voor de uitoefening van het ambt communicatieapparatuur in bruikleen ter beschikking gesteld.

  • 4 Op aanvraag wordt door gedeputeerde staten een vergoeding aan de gedeputeerde verleend voor de aanleg- en de abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste of het tweede lid genoemde computerapparatuur.

  • 5 Provinciale staten kunnen bij verordening nadere regels stellen over het ter beschikking stellen van computer- en communicatieapparatuur, de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, en de vergoeding, bedoeld in het vierde lid.

Artikel 23

  • 1 De vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen wordt door de gedeputeerde genoten met ingang van de dag van de benoeming.

  • 2 De vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen eindigt op het tijdstip van beëindiging van het ambt van gedeputeerde.

Artikel 23a

Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen:

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 24

Bij toepassing van artikel 39c van de Wet op de loonbelasting 1964:

  • a. wordt op aanvraag door het college van gedeputeerde staten een vergoeding verstrekt voor de belastingheffing als gevolg van de verstrekkingen, bedoeld in artikel 22a, eerste en derde lid;

  • b. wordt het bedrag, genoemd in artikel 21, eerste lid, vermenigvuldigd met 100/P, waarbij P wordt berekend door het getal 100 te verminderen met het getal van het hoogste tarief, bedoeld in kolom IV van artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001; en

  • c. bedraagt de vergoeding, bedoeld in artikel 20, ten hoogste de gebruteerde verschuldigde loon- en inkomstenbelastingvoor het gebruik van de dienstauto;

  • d. blijft artikel 23a buiten toepassing.

Artikel 24a

Artikel 17 zoals dat luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van het Besluit van 22 december 2005 tot wijziging van het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, het Rechtspositiebesluit burgemeesters, het Rechtspositiebesluit wethouders, het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden en het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, blijft van toepassing op de voormalig gedeputeerde, indien de in dat artikel bedoelde invaliditeit op die dag reeds bestond of, indien de invaliditeit op een later tijdstip is ontstaan, kan worden vastgesteld dat de oorzaak van deze invaliditeit voor de datum van inwerkingtreding van bovengenoemd besluit 22 december 2005 is gelegen.

Artikel 26

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1994.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage , 22 maart 1994

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

D.IJ .W. de Graaff-Nauta

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. van Thijn

Uitgegeven de zevende april 1994

De Minister van Justitie a.i.,

E. van Thijn