Rechtspositiebesluit gedeputeerden

Geraadpleegd op 12-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2017 en zichtdatum 01-01-2017.
Geldend van 01-01-2017 t/m heden

Besluit van 22 maart 1994, houdende regels betreffende de rechtspositie van gedeputeerden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 14 september 1993, nr. BW93/U1933, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Gelet op de artikelen 43, eerste en tweede lid, en 51, tweede lid, van de Provinciewet;

De Raad van State gehoord (advies van 8 februari 1994, nr. W04.93.0630.);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 18 maart 1994, nr. BW94/273, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 2

Dit besluit is van overeenkomstige toepassing op de gedeputeerde die ingevolge artikel 35a, derde en vierde lid, van de Provinciewet de betrekking in deeltijd uitoefent, tenzij anders is bepaald.

Hoofdstuk 2. De bezoldiging

Artikel 3

  • 1 De bezoldiging van de gedeputeerde bedraagt € 8.400,80 per maand.

  • 2 Als de bezoldiging van het personeel in de sector Rijk wijziging ondergaat, wordt het in het eerste lid genoemde bedrag overeenkomstig gewijzigd.

Artikel 4

  • 1 De gedeputeerde geniet een vakantie-uitkering en een eindejaarsuitkering overeenkomstig de bepalingen welke daaromtrent voor het personeel in de sector Rijk zijn vastgesteld.

  • 2 Indien aan het personeel in de sector Rijk een eenmalige uitkering wordt toegekend, ontvangt de gedeputeerde een uitkering op gelijke voet.

Artikel 5

  • 1 De bezoldiging wordt door de gedeputeerde genoten met ingang van de dag van de benoeming.

  • 2 De bezoldiging eindigt op het tijdstip van beëindiging van het ambt van gedeputeerde.

Artikel 5a

Indien een gedeputeerde naast zijn bezoldiging als gedeputeerde tevens aanspraak heeft op vergoeding voor de werkzaamheden als statenlid gedurende een tijdvak als bedoeld in artikel 35c, tweede lid, onder a of b, van de Provinciewet, dan vervalt gedurende dit tijdvak zijn aanspraak op een vergoeding voor de werkzaamheden als statenlid.

Artikel 5b

  • 1 Zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar, verstrekt de gedeputeerde aan Onze Minister dan wel aan een door hem aangewezen instantie:

    een opgave van de neveninkomsten welke hij over dat kalenderjaar of over een gedeelte daarvan heeft genoten, dan wel

    een verklaring dat hij geen neveninkomsten heeft genoten of niet meer dan 14% van de bezoldiging op jaarbasis aan neveninkomsten heeft genoten over dat jaar of, indien hij het ambt van gedeputeerde vervulde gedurende een gedeelte van het kalenderjaar, een evenredig deel daarvan, dan wel

    een verklaring dat een opgave van neveninkomsten achterwege zal blijven.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, verminderen gedeputeerde staten op verzoek van een gedeputeerde diens bezoldiging reeds gedurende het kalenderjaar met een bedrag waarmee hij verwacht dat zijn bezoldiging zal worden verrekend vanwege zijn neveninkomsten.

  • 3 Onze Minister, dan wel een door hem aangewezen instantie, deelt gedeputeerde staten het bedrag van de bezoldiging dat teruggevorderd dient te worden, mede en verstrekt een afschrift daarvan aan de gedeputeerde.

  • 4 Gedeputeerde staten vorderen, indien Onze Minister dan wel een door hem aangewezen instantie constateert dat er sprake is van te verrekenen neveninkomsten, het teveel aan ontvangen bezoldiging terug van de gedeputeerde.

  • 5 Indien de gedeputeerde geen informatie kan verstrekken, meldt hij dit binnen zes maanden onder opgaaf van redenen aan Onze Minister, dan wel aan een door hem aangewezen instantie. De gedeputeerde meldt tevens een redelijke termijn waarop hij deze informatie alsnog zal verstrekken

  • 6 In het geval genoemd in het eerste lid, onderdeel c, alsmede indien de gedeputeerde binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar geen opgave of verklaring, als bedoeld in het eerste lid, heeft ingezonden, of niet heeft voldaan aan het vijfde lid, stellen gedeputeerde staten de bezoldiging over het afgelopen jaar vast op 65% van de bezoldiging op jaarbasis, tenzij zij uit anderen hoofde kunnen vaststellen tot welk bedrag er verrekend zou moeten worden.

  • 7 Op verzoek van de gedeputeerde kunnen gedeputeerde staten besluiten de verrekening of terugbetaling in termijnen te laten plaatsvinden.

Artikel 6

  • 1 In geval van overlijden van de gedeputeerde wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie de overleden gedeputeerde niet duurzaam gescheiden leefde een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering, welke de gedeputeerde laatstelijk genoot over een tijdvak van drie maanden. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar van wie de overleden gedeputeerde niet duurzaam gescheiden leefde nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de gedeputeerde.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner alsmede degene met wie de overleden gedeputeerde ongehuwd samenleefde en een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van de Algemene nabestaandenwet.

Hoofdstuk 3. Vergoeding bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen

§ 1. Vergoedingen in verband met de tijdelijke vervanging in verband met zwangerschap en bevalling of ziekte

Artikel 7

De tijdelijke vervanger van de gedeputeerde die verlof heeft wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, ontvangt voor zijn verzekering voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden € 590 per maand.

§ 2. Voorzieningen in verband met ziekte, een dienstongeval of een structurele functionele beperking

Artikel 16

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a. een ziekte: een ziekte die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de uitoefening van de aan het ambt verbonden werkzaamheden;

    • b. een dienstongeval: een ongeval dat plaatsvindt tijdens de uitoefening van de aan het ambt verbonden werkzaamheden.

  • 2 De gedeputeerde ontvangt een vergoeding voor de noodzakelijk gemaakte kosten in verband met een geneeskundige behandeling of verzorging of overige kosten, indien deze in overwegende mate hun oorzaak vinden in een ziekte of een dienstongeval als bedoeld in het eerste en tweede lid:

    • a. voor zover deze kosten ten laste van de gedeputeerde blijven en

    • b. voor zover de ziekte of het dienstongeval niet aan eigen schuld of onvoorzichtigheid te wijten is.

  • 3 In bijzondere gevallen kunnen gedeputeerde staten bepalen dat overige schade aangemerkt wordt als voortvloeiend uit de ziekte of het dienstongeval, naar redelijkheid en billijkheid en gehoord de vergadering van de fractievoorzitters van alle partijen in provinciale staten.

  • 4 Onder overige schade valt niet het gederfde inkomen.

  • 5 Als de schade van de ziekte of het dienstongeval is ontstaan tijdens zijn ambtsperiode en voortduurt na zijn aftreden is dit artikel van overeenkomstige toepassing op de gewezen gedeputeerde.

Artikel 17

§ 2a. Voorzieningen in verband met bewaken en beveiligen

Artikel 17a

Indien gedeputeerde staten ten behoeve van een veilige woon- en werkplek van een gedeputeerde kosten maken, die in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen zijn aangemerkt als werkgeverskosten, komen deze ten laste van de provincie.

§ 3. Vergoeding onkosten

Artikel 18

  • 1 Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat indien de gedeputeerde bij benoeming nog niet over woonruimte in de provincie beschikt, hij ten laste van de provincie aanspraak heeft op:

    • a. een vergoeding van reis- en pensionkosten;

    • b. een vergoeding van verhuiskosten in verband met de benoeming in de provincie.

  • 2 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling nadere regels over hoogte van de vergoeding en de voorwaarden voor de aanspraak.

Artikel 19

  • 1 Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat de gedeputeerde aanspraak heeft op:

    • a. een vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer;

    • b. een jaarkaart voor het openbaar vervoer of een daartoe strekkende vergoeding;

    • c. een vergoeding van reis- en verblijfkosten voor reizen gemaakt voor de uitoefening van het ambt.

  • 2 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling nadere regels over hoogte van de vergoeding en de voorwaarden voor de aanspraak.

Artikel 20

Indien aan de gedeputeerde een dienstauto ter beschikking is gesteld en hij voor het gebruik van deze dienstauto loon- en inkomstenbelasting is verschuldigd, kunnen gedeputeerde staten bepalen dat deze belastingheffing door de provincie aan de gedeputeerde wordt vergoed. De vergoeding betreft ten hoogste de verschuldigde loon- en inkomstenbelasting voor het gebruik van de dienstauto.

Artikel 21

  • 1 Een gedeputeerde ontvangt een onkostenvergoeding voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten ten bedrage van € 350,54 per maand.

  • 2 Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 22

  • 1 De gedeputeerde, die in de loop van het kalenderjaar is benoemd dan wel het ambt van gedeputeerde heeft beëindigd als bedoeld in artikel 1, onderdeel c , ontvangt de onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 21, naar evenredigheid met de periode van uitoefening van het ambt in bedoeld kalenderjaar.

Artikel 22a

  • 1 Op aanvraag wordt ten laste van de provincie aan de gedeputeerde voor de uitoefening van het ambt een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking gesteld.

  • 2 Indien geen computer, bijbehorende apparatuur en software ter beschikking is gesteld, wordt door gedeputeerde staten aan de gedeputeerde op aanvraag voor de uitoefening van het ambt, een tegemoetkoming verleend voor:

    • a. aanschaf van een computer, bijbehorende apparatuur en software of,

    • b. gebruik van een eigen computer, bijbehorende apparatuur en software.

  • 3 Op aanvraag wordt ten laste van de provincie aan de gedeputeerde voor de uitoefening van het ambt communicatieapparatuur in bruikleen ter beschikking gesteld.

  • 4 Op aanvraag wordt door gedeputeerde staten een vergoeding aan de gedeputeerde verleend voor de aanleg- en de abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste of het tweede lid genoemde computerapparatuur.

  • 5 Provinciale staten kunnen bij verordening nadere regels stellen over het ter beschikking stellen van computer- en communicatieapparatuur, de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, en de vergoeding, bedoeld in het vierde lid.

Artikel 23

  • 1 De vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen wordt door de gedeputeerde genoten met ingang van de dag van de benoeming.

  • 2 De vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen eindigt op het tijdstip van beëindiging van het ambt van gedeputeerde.

Artikel 23a

Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen:

Artikel 23b

  • 1 Indien een gedeputeerde in verband met de uitoefening van het ambt lid is van een beroepsvereniging, vergoedt de provincie de contributie van die beroepsvereniging.

  • 2 De kosten voor niet-partijpolitiek georiënteerde scholing in verband met de vervulling van het ambt van gedeputeerde komen ten laste van de provincie.

  • 3 Gedeputeerde staten kunnen over de in het tweede lid bedoelde scholing nadere regels stellen.

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 24a

Artikel 17 zoals dat luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van het Besluit van 22 december 2005 tot wijziging van het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, het Rechtspositiebesluit burgemeesters, het Rechtspositiebesluit wethouders, het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden en het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, blijft van toepassing op de voormalig gedeputeerde, indien de in dat artikel bedoelde invaliditeit op die dag reeds bestond of, indien de invaliditeit op een later tijdstip is ontstaan, kan worden vastgesteld dat de oorzaak van deze invaliditeit voor de datum van inwerkingtreding van bovengenoemd besluit 22 december 2005 is gelegen.

Artikel 26

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1994.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage , 22 maart 1994

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

D.IJ .W. de Graaff-Nauta

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. van Thijn

Uitgegeven de zevende april 1994

De Minister van Justitie a.i.,

E. van Thijn