Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden

Geraadpleegd op 30-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002 en zichtdatum 27-11-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 11-03-2003

Besluit van 22 maart 1994, houdende regels betreffende de rechtspositie van staten- en commissieleden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 4 oktober 1993, nr. BW93/U2068, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Gelet op de artikelen 93 en 94 van de Provinciewet;

De Raad van State gehoord (advies van 8 februari 1994, nr. W04.93.0653.);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 18 maart 1994, nr. BW94/275, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

  • b. lid van provinciale staten: een lid van provinciale staten, dat niet tevens lid van gedeputeerde staten is;

  • c. tijdstip van beëindiging van het lidmaatschap van provinciale staten: het tijdstip van beëindiging van het lidmaatschap, bedoeld in de artikelen X1, eerste en derde lid, X6 en X7, tweede, derde en vijfde lid, van de Kieswet.

  • d. lid van een commissie: een lid van een commissie als bedoeld in de artikelen 80, 89 en 90 van de Provinciewet, dat niet tevens lid van provinciale staten is of ambtenaar die als zodanig tot lid van een commissie is benoemd.

Hoofdstuk 2. Vergoeding voor werkzaamheden en tegemoetkoming in de kosten

Artikel 2

  • 1 Aan een lid van provinciale staten wordt een vergoeding voor de werkzaamheden toegekend die ten hoogste € 9 991,79 per jaar bedraagt.

  • 2 Het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden wordt per 1 januari van elk jaar door Onze Minister herzien aan de hand van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar vastgestelde indexcijfer CAO lonen overheid voor volwassenen, inclusief bijzondere beloningen en bekend gemaakt in de Staatscourant.

  • 3 Aan een lid van provinciale staten wordt een onkostenvergoeding voor aan de uitoefening van het statenlidmaatschap verbonden kosten toegekend die ten hoogste € 70,79 per maand bedraagt.

  • 5 De bedragen van de vergoeding van de kosten, bedoeld in het derde en vierde lid, worden per 1 januari van elk jaar door Onze Minister herzien aan de hand van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar en bekend gemaakt in de Staatscourant.

Artikel 3

Provinciale staten kunnen bij verordening tot ten hoogste 20% naar beneden afwijken van de bedragen, genoemd in artikel 2.

Artikel 4

Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat ten hoogste 20% van de vergoeding voor de werkzaamheden wordt uitgekeerd, berekend naar het aantal gehouden vergaderingen. In dat geval geschiedt de uitkering aan het lid van provinciale staten op basis van het aantal bijgewoonde vergaderingen.

Artikel 5

  • 1 Aan een lid van provinciale staten wordt vergoeding van reiskosten verleend naar bij provinciale verordening te stellen regels voor het bijwonen van vergaderingen van provinciale staten en van commissies of een Openbaar-Vervoerjaarkaart verstrekt dan wel een keuze tussen een vergoeding of een Openbaar-Vervoerjaarkaart geboden, met dien verstande dat voor het gebruik van een eigen motorvoertuig de vergoeding niet hoger wordt gesteld dan het bedrag dat bij of krachtens artikel 7 van het Reisbesluit binnenland is vastgesteld.

  • 2 Aan een lid van provinciale staten wordt vergoeding van werkelijk gemaakte verblijfkosten verleend naar bij provinciale verordening te stellen regels voor het bijwonen van vergaderingen, genoemd in het eerste lid.

Artikel 6

  • 1 Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat aan een lid van provinciale staten naast de vergoeding, genoemd in artikel 5, vergoeding wordt verleend voor reiskosten ter zake van andere dan de in artikel 5 bedoelde reizen, ten behoeve van de provincie gemaakt, met dien verstande dat voor het gebruik van een eigen motorvoertuig de vergoeding niet hoger wordt gesteld dan het bedrag dat bij of krachtens artikel 7 van het Reisbesluit binnenland is vastgesteld.

  • 2 Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat aan een lid van provinciale staten vergoeding wordt verleend voor werkelijk gemaakte verblijfkosten ter zake van reizen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6a

De provincie kan, naar bij verordening te stellen regels, aan een lid van provinciale staten voor de uitoefening van het statenlidmaatschap benodigde computer- en communicatieapparatuur ter beschikking stellen. Het ter beschikking stellen van computerapparatuur kan geschieden door het bieden van een mogelijkheid tot deelname aan een voor het provinciepersoneel geldende pc-privéregeling.

Artikel 7

  • 1 De vergoeding voor de werkzaamheden en de onkostenvergoeding worden door het lid van provinciale staten genoten met ingang van de dag van de beëdiging.

  • 2 De vergoeding voor de werkzaamheden en de onkostenvergoeding eindigt op het tijdstip van beëindiging van het lidmaatschap van provinciale staten.

  • 3 Het lid van provinciale staten dat in de loop van een kalenderjaar is beëdigd dan wel het lidmaatschap van provinciale staten heeft beëindigd, ontvangt de vergoeding voor de werkzaamheden en de onkostenvergoeding naar evenredigheid van de periode van uitoefening van het lidmaatschap in bedoeld kalenderjaar.

Hoofdstuk 3. Secundaire voorzieningen

Artikel 8

  • 1 Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat een lid van provinciale staten met ingang van de dag van zijn aftreden een uitkering ten laste van de provincie ontvangt, naar in de verordening te stellen regels.

  • 2 De uitkering heeft een maximumduur van twee jaar en bedraagt in het eerste jaar ten hoogste 80% en in het tweede jaar ten hoogste 70% van het op het moment van aftreden geldende bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden, eventueel vermeerderd met het bedrag van de in het jaar voor het aftreden ontvangen vergoeding, bedoeld in artikel 4. De uitkering eindigt in ieder geval met ingang van de maand volgend op die waarop de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt.

  • 3 Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat geen recht op op uitkering bestaat indien het lid van provinciale staten van zijn lidmaatschap vervallen is verklaard ingevolge artikel X 7 van de Kieswet.

Artikel 9

Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat het provinciaal bestuur ten behoeve van de leden van provinciale staten één of meer collectieve verzekeringen kan afsluiten, waarbij wordt voorzien in de opbouw van een ouderdomspensioen en in geldelijke voorzieningen bij invaliditeit en overlijden.

Artikel 10

  • 1 Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat een lid van provinciale staten, naar in de verordening te stellen regels, ten laste van de provincie een tegemoetkoming ontvangt ter zake van ziektekosten, waaronder de premie van een verzekering tegen ziektekosten.

  • 2 De tegemoetkoming bedraagt ten hoogste een bepaald percentage van de vergoeding voor de werkzaamheden, genoemd in artikel 2.

  • 3 Het in het tweede lid bedoelde percentage is gelijk aan het werkgeversaandeel in de procentuele premie van de publiekrechtelijke ziektekostenregeling Interprovinciale Ziektekosten Regeling (IZR).

Artikel 11

  • 1 Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat in het geval dat een lid van provinciale staten een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt en na de toepassing van artikel 20 van die wet ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het lidmaatschap van provinciale staten meer bedraagt dan de vergoeding voor de werkzaamheden die dit lid ontvangt van provinciale staten, deze vergoeding ten laste van de provincie wordt verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

  • 2 Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat in het geval dat een lid van provinciale staten een uitkering op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel ontvangt en de na toepassing van artikel 6, vierde lid, van dat besluit ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van lidmaatschap van provinciale staten meer bedraagt dan de vergoeding voor de werkzaamheden die dit lid ontvangt van provinciale staten, deze vergoeding ten laste van de provincie wordt verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

Artikel 12

Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat een lid van provinciale staten, naar in de verordening te stellen regels, ten laste van de provincie een tegemoetkoming ontvangt ter zake van kosten voor scholing in verband met de vervulling van het statenlidmaatschap, alsmede ter zake van kosten voor in verband met de vervulling van het statenlidmaatschap noodzakelijke kinderopvang.

Hoofdstuk 4. Vergoeding van leden van een commissie

Artikel 13

Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat aan een lid van een commissie een vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie wordt toegekend tot het maximumbedrag van € 80,32. Het artikel 2, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

Ten aanzien van:

  • a. een lid van een commissie die op grond van zijn bijzondere beroepsmatige deskundigheid op het taakgebied van de commissie voor deelneming aan haar werkzaamheden is aangetrokken, en

  • b. een lid van een commissie ten aanzien waarvan de vergoeding niet geacht kan worden in een redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van zijn taak en de omvang van de door hem te verrichten arbeid, kunnen provinciale staten bij verordening bepalen dat de vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie naar boven afwijkt van het bedrag, genoemd in artikel 13.

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 15

Het koninklijk besluit van 3 april 1980 tot uitvoering van de artikelen 13, derde lid, en 65a, eerste lid, van de Provinciewet (Stb. 203) wordt ingetrokken.

Artikel 16

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1994.

Artikel 17

Dit besluit wordt aangehaald als: Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 22 maart 1994

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

D.IJ . W. de Graaff-Nauta

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. van Thijn

Uitgegeven de zevende april 1994

De Minister van Justitie a.i.,

E. van Thijn