Rechtspositiebesluit wethouders

Geraadpleegd op 17-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2017 en zichtdatum 16-11-2024.
Geldend van 01-01-2017 t/m heden

Besluit van 22 maart 1994, houdende regels betreffende de rechtspositie van wethouders

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, van 16 juli 1993, nr. BW93/U1602, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken;

Gelet op de artikelen 44, eerste en tweede lid, en 51, tweede lid, van de Gemeentewet;

De Raad van State gehoord (advies van 8 februari 1994, nr. W04.93.0474.);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, van 18 maart 1994, nr. BW94/274, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • b. bezoldiging: de bezoldiging, bedoeld in artikel 3, eerste en vijfde lid;

  • c. inwonertal: het aantal inwoners volgens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers per 1 januari;

  • d. gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van de provincie waarin de gemeente is gelegen;

  • e. tabel: de tabel, opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage;

  • f. tijdstip van beëindiging van het wethouderschap: het tijdstip van aftreden, bedoeld in artikel 42 van de Gemeentewet, de dag van ingang van het ontslag, bedoeld in artikel 43, tweede lid en artikel 47, eerste lid, van de Gemeentewet, de dag van ingang van het ontslag bedoeld in artikel 49 van de Gemeentewet of de dag volgende op die van het overlijden;

  • g. voormalig wethouder: de wethouder, die is afgetreden of ontslagen of die het lidmaatschap van de raad heeft verloren, dan wel is overleden;

  • h. tijdsbestedingsnorm: het deel van de werkweek, dat de wethouder in staat dient te worden gesteld aan het wethouderschap te besteden.

Hoofdstuk 2. De bezoldiging

Artikel 3

  • 1 De wethouder geniet een bezoldiging volgens tabel I.

  • 2 Als de bezoldiging van het personeel in de sector Rijk wijziging ondergaat, worden de in de tabel genoemde bedragen overeenkomstig gewijzigd.

  • 3 De wethouder geniet een vakantie-uitkering en een eindejaarsuitkering overeenkomstig de bepalingen welke daaromtrent voor het personeel in de sector Rijk zijn vastgesteld.

  • 4 Indien aan het personeel in de sector Rijk een eenmalige uitkering wordt toegekend, ontvangt de wethouder een uitkering op gelijke voet.

Artikel 4

  • 1 De bezoldiging wordt door de wethouder genoten met ingang van de dag van de benoeming.

  • 2 De bezoldiging eindigt op het tijdstip van beëindiging van het wethouderschap.

Artikel 4a

Indien een wethouder naast zijn bezoldiging als wethouder, tevens aanspraak heeft op een vergoeding voor werkzaamheden als raadslid gedurende een tijdvak als bedoeld in artikel 36b, tweede lid, onder a of b, van de Gemeentewet, dan vervalt gedurende dit tijdvak zijn aanspraak op een vergoeding voor werkzaamheden als raadslid.

Artikel 4b

  • 1 Zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar, verstrekt de wethouder aan Onze Minister dan wel aan een door hem aangewezen instantie:

    een opgave van de neveninkomsten welke hij over dat kalenderjaar of over een gedeelte daarvan heeft genoten, dan wel

    een verklaring dat hij geen neveninkomsten heeft genoten of niet meer dan 14% van de bezoldiging op jaarbasis aan neveninkomsten heeft genoten over dat jaar of, indien hij het ambt van wethouder vervulde gedurende een gedeelte van het kalenderjaar, een evenredig deel daarvan, dan wel

    een verklaring dat een opgave van neveninkomsten achterwege zal blijven.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, vermindert het college van burgemeester en wethouders op verzoek van de wethouder diens bezoldiging reeds gedurende het kalenderjaar met een bedrag waarmee hij verwacht dat zijn bezoldiging zal worden verrekend vanwege zijn neveninkomsten.

  • 3 Onze Minister, dan wel een door hem aangewezen instantie, deelt het college van burgemeester en wethouders het bedrag van de bezoldiging dat teruggevorderd dient te worden, mede en verstrekt een afschrift daarvan aan de wethouder.

  • 4 Het college van burgemeester en wethouders vordert, indien Onze Minister dan wel een door hem aangewezen instantie constateert dat er sprake is van te verrekenen neveninkomsten, het teveel aan ontvangen bezoldiging terug van de wethouder.

  • 5 Indien de wethouder geen informatie kan verstrekken, meldt hij dit binnen zes maanden onder opgaaf van redenen aan Onze Minister, dan wel aan een door hem aangewezen instantie. De wethouder meldt tevens een redelijke termijn waarop hij deze informatie alsnog zal verstrekken.

  • 6 In het geval genoemd in het eerste lid, onderdeel c, alsmede indien de wethouder binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar geen opgave of verklaring, als bedoeld in het eerste lid, heeft ingezonden, of niet heeft voldaan aan het vijfde lid, stelt het college van burgemeester en wethouders de bezoldiging over het afgelopen jaar vast op 65% van de bezoldiging op jaarbasis, tenzij het uit anderen hoofde kan vaststellen tot welk bedrag er verrekend zou moeten worden.

  • 7 Op verzoek van de wethouder kan het college van burgemeester en wethouders besluiten de verrekening of terugbetaling in termijnen te laten plaatsvinden.

Artikel 5

  • 1 In geval van overlijden van de wethouder wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie de overleden wethouder niet duurzaam gescheiden leefde een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging vermeerderd met de vakantieuitkering, welke de wethouder laatstelijk genoot over een tijdvak van drie maanden. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar van wie de overleden wethouder niet duurzaam gescheiden leefde nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de wethouder.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner alsmede degene met wie de overleden wethouder ongehuwd samenleefde en een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van de Algemene nabestaandenwet.

Artikel 7

  • 1 Op grond van bijzondere omstandigheden kunnen gedeputeerde staten, de gemeenteraad gehoord, een gemeente voor de toepassing van artikel 3 voor een bepaald tijdvak, in een andere klasse plaatsen dan die, waartoe zij krachtens haar inwonertal behoort.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen na afloop van het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, een nieuw tijdvak vaststellen.

  • 3 Van de besluiten, genoemd in het eerste en tweede lid, doen gedeputeerde staten onverwijld schriftelijke mededeling aan Onze Minister.

Artikel 8

  • 1 Overgang van een gemeente naar een hogere klasse in verband met toeneming van het inwonertal vindt plaats met ingang van het jaar waarin op 1 januari het inwonertal van die gemeente de minimumgrens van de volgende klasse heeft bereikt en blijkt dat zij die grens ook heeft bereikt op:

    • a. 1 januari van het volgende jaar of

    • b. de dag voorafgaande aan een wijziging van de gemeentelijke indeling, waarbij zij is betrokken.

  • 2 Overgang van een gemeente naar een lagere klasse in verband met vermindering van het inwonertal vindt plaats met ingang van het jaar waarin het inwonertal van de gemeente op 1 januari voor de tweede achtereenvolgende maal beneden de minimumgrens van de klasse, waarin de gemeente tot dusver was ingedeeld, gedaald is.

  • 3 Voor gemeenten waarvan het inwonertal ten gevolge van grenscorrectie of wijziging van de gemeentelijke indeling wijziging heeft ondergaan, vindt overgang naar een hogere of lagere klasse plaats met ingang van de datum van de grenscorrectie of de wijziging van de gemeentelijke indeling. Hierbij geldt het inwonertal, zoals dit voor de eerste maal na die datum met inachtneming van die grenscorrectie of wijziging van de gemeentelijke indeling door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt openbaar gemaakt.

  • 4 Voor de eerste indeling van nieuw ingestelde gemeenten vindt het derde lid overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

De overgang van een gemeente naar een lagere klasse, is niet van invloed op de bezoldiging van de op het tijdstip van overgang in functie zijnde wethouder, tot uiterlijk het tijdstip van beëindiging van het wethouderschap.

Hoofdstuk 3. Vergoeding bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen

§ 1. Vergoedingen in verband met de tijdelijke vervanging in verband met zwangerschap en bevalling of ziekte

Artikel 10

De tijdelijke vervanger van de wethouder die verlof heeft wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, ontvangt per maand voor zijn verzekering voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden het bij zijn gemeentegrootte behorende bedrag, bedoeld in de onderstaande tabel.

Aantal inwoners gemeente

Tegemoetkoming verzekering arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden

Tot en met 8.000

€ 262

  8.001– 14.000

€ 303

 14.001– 24.000

€ 343

 24.001– 40.000

€ 369

 40.001– 60.000

€ 410

 60.001–100.000

€ 450

100.001–150.000

€ 491

150.001–375.000

€ 518

375.001 en meer

€ 590

§ 2. Voorzieningen in verband met ziekte, een dienstongeval of een functionele beperking

Artikel 20

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a. een ziekte: een ziekte die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de uitoefening van de aan het ambt verbonden werkzaamheden;

    • b. een dienstongeval: een ongeval dat plaatsvindt tijdens de uitoefening van de aan het ambt verbonden werkzaamheden.

  • 2 De wethouder ontvangt een vergoeding voor de noodzakelijk gemaakte kosten in verband met een geneeskundige behandeling of verzorging of overige kosten, indien deze in overwegende mate hun oorzaak vinden in een ziekte of een dienstongeval als bedoeld in het eerste en tweede lid:

    • a. voor zover deze kosten ten laste van de wethouder blijven en

    • b. voor zover de ziekte of het dienstongeval niet aan eigen schuld of onvoorzichtigheid te wijten is.

  • 3 In bijzondere gevallen kan het college van burgemeester en wethouders bepalen dat overige schade aangemerkt wordt als voortvloeiend uit de ziekte of het dienstongeval, naar redelijkheid en billijkheid en gehoord de vergadering van de fractievoorzitters van alle partijen in de raad.

  • 4 Onder overige schade valt niet het gederfde inkomen.

  • 5 Als de schade van de ziekte of het dienstongeval is ontstaan tijdens zijn ambtsperiode en voortduurt na zijn aftreden is dit artikel van overeenkomstige toepassing op de gewezen wethouder.

Artikel 21

§ 2a. Voorzieningen in verband met bewaken en beveiligen

Artikel 21a

Indien het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van een veilige woon- en werkplek van een wethouder kosten maakt, die in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen zijn aangemerkt als werkgeverskosten, komen deze ten laste van de gemeente.

§ 3. Vergoeding onkosten

Artikel 22

  • 1 De raad kan bij verordening bepalen dat indien de wethouder bij benoeming nog niet over woonruimte in de gemeente beschikt, hij ten laste van de gemeente aanspraak heeft op:

    • a. een vergoeding van reis- en pensionkosten;

    • b. een vergoeding van verhuiskosten in verband met de benoeming in de gemeente.

  • 2 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling nadere regels over hoogte van de vergoeding en de voorwaarden voor de aanspraak.

Artikel 23

  • 1 De raad kan bij verordening bepalen dat de wethouder aanspraak heeft op een vergoeding van:

    • a. kosten voor woon-werkverkeer;

    • b. reis- en verblijfkosten voor reizen gemaakt voor de uitoefening van het ambt.

  • 2 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling nadere regels over de hoogte van de vergoeding en de voorwaarden voor de aanspraak.

Artikel 23a

Indien aan de wethouder een dienstauto ter beschikking is gesteld en hij voor het gebruik van deze dienstauto loon- en inkomstenbelasting is verschuldigd, kan het college van burgemeester en wethouders bepalen dat deze belastingheffing door de gemeente aan de wethouder wordt vergoed. De vergoeding betreft ten hoogste de verschuldigde loon- en inkomstenbelasting voor het gebruik van de dienstauto.

Artikel 25

  • 1 De wethouder ontvangt een onkostenvergoeding voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten ten bedrage van € 350,54 per maand.

  • 2 Het bedrag genoemd in het eerste lid wordt per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 26

  • 1 De wethouder die in de loop van het kalenderjaar is benoemd dan wel het wethouderschap heeft beëindigd als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, ontvangt de onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 25, naar evenredigheid met de periode van uitoefening van het ambt in bedoeld kalenderjaar.

Artikel 27

  • 1 Indien een gemeente op grond van artikel 7 in een andere klasse is geplaatst, wordt voor de toepassing van artikel 25 uitgegaan van het bij die klasse behorende inwonertal.

Artikel 27a

  • 1 Op aanvraag wordt ten laste van de gemeente aan de wethouder voor de uitoefening van het ambt, een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking gesteld.

  • 2 Indien geen computer en bijbehorende apparatuur en software ter beschikking is gesteld wordt door de raad aan de wethouder op aanvraag,voor de uitoefening van het ambt, een tegemoetkoming verleend voor:

    • a. aanschaf van een computer, bijbehorende apparatuur en software, of,

    • b. gebruik van een eigen computer, bijbehorende apparatuur en software.

  • 3 Op aanvraag wordt ten laste van de gemeente aan de wethouder voor de uitoefening van het ambt communicatieapparatuur in bruikleen ter beschikking gesteld.

  • 4 Op aanvraag wordt door de raad een vergoeding aan de wethouder verleend voor de aanleg- en de abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste of het tweede lid genoemde computerapparatuur.

  • 5 De raad kan bij verordening nadere regels stellen over het ter beschikking stellen van computer- en communicatieapparatuur en de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid en de vergoeding, bedoeld in het vierde lid.

Artikel 28

  • 1 De vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen wordt door de wethouder genoten met ingang van de dag van de benoeming.

  • 2 De vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen eindigt op het tijdstip van beëindiging van het wethouderschap.

Artikel 28a

Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen:

Artikel 28b

  • 1 Indien een wethouder in verband met de uitoefening van het ambt lid is van een beroepsvereniging, vergoedt de gemeente de contributie van die beroepsvereniging.

  • 2 De kosten voor niet-partijpolitiek georiënteerde scholing in verband met de vervulling van het ambt van wethouder komen ten laste van de gemeente.

  • 3 Het college van burgemeester en wethouders kan over de in het tweede lid bedoelde scholing nadere regels stellen.

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 29

Artikel 21 zoals dat luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van het Besluit van 22 december 2005 tot wijziging van het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, het Rechtspositiebesluit burgemeesters, het Rechtspositiebesluit wethouders, het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden en het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, blijft van toepassing op de voormalig wethouder, indien de in dat artikel bedoelde invaliditeit op die dag reeds bestond of, indien de invaliditeit op een later tijdstip is ontstaan, kan worden vastgesteld dat de oorzaak van deze invaliditeit voor de datum van bovengenoemd besluit 22 december 2005 is gelegen.

Artikel 29a

Voor wethouders in gemeenten ingedeeld in de inwonersklassen 1 en 2 geldt met ingang van 1 januari 2009 tot de dag waarop het Besluit houdende wijziging van enkele rechtspositiebesluiten politieke ambtsdragers in verband met de samenvoeging van inwonersklassen en enkele technische aanpassingen in werking treedt de bezoldiging behorende bij inwonersklasse 3.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 22 maart 1994

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

D.IJ . W. de Graaff-Nauta

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. van Thijn

Uitgegeven de zevende april 1994

De Minister van Justitie a.i.,

E. van Thijn

Bijlage

Tabel I Bezoldiging wethouders

Klasse

Inwonertal

Bezoldiging

1

Tot en met 8.000

€ 4.605,10

2

8.001–14.000

€ 5.219,05

3

14.001–24.000

€ 5.837,78

4

24.001–40.000

€ 6.247,44

5

40.001–60.000

€ 6.864,06

6

60.001–100.000

€ 7.479,61

7

100.001–150.000

€ 8.169,15

8

150.001–375.000

€ 8.653,50

9

375.001 en meer

€ 9.818,34