Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden

Geraadpleegd op 17-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2013 en zichtdatum 01-07-2013.
Geldend van 01-07-2013 t/m 31-12-2013

Besluit van 22 maart 1994, houdende regels betreffende de rechtspositie van raads- en commissieleden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 4 oktober 1993, nr. BW93/U2069, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Gelet op de artikelen 95 en 96 van de Gemeentewet;

De Raad van State gehoord (advies van 8 februari 1994, nr. W04.93.0656.);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 18 maart 1994, nr. BW94/276, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • b. inwonertal: het aantal inwoners volgens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers per 1 januari;

  • c. gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van de provincie waarin de gemeente is gelegen;

  • d. tijdstip van beëindiging van het raadslidmaatschap: het tijdstip van beëindiging van het lidmaatschap, bedoeld in de artikelen C 4, tweede lid, X 1, eerste en derde lid, X 6 en X 8, tweede, derde en vijfde lid van de Kieswet;

  • e. lid van een commissie: een lid van een commissie als bedoeld in de artikelen 82, 83 en 84 van de Gemeentewet, dat niet tevens lid van de raad is of ambtenaar die als zodanig tot lid van een commissie is benoemd;

  • f. lid van de raad: lid van de raad of de deelraad.

Artikel 1a

  • 1 De artikelen 2 tot en met 13 van dit besluit zijn van overeenkomstige toepassing op het lid van de raad aan wie ingevolge artikel X 10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, met dien verstande dat:

    • a. de onkostenvergoeding die dit lid op grond van artikel 2, derde of vierde lid, ontvangt, de helft bedraagt van het bedrag dat op grond van die bepalingen van toepassing is;

    • b. indien door de raad toepassing is gegeven aan artikel 4, dit lid een uitkering ontvangt voor alle vergaderingen die gedurende het tijdelijk ontslag plaatsvinden of hebben plaatsgevonden.

Hoofdstuk 2. Vergoeding voor werkzaamheden en tegemoetkoming in de kosten

Artikel 2

  • 1 Aan een lid van de raad wordt een vergoeding voor de werkzaamheden toegekend tot de maximumbedragen, genoemd in tabel I bij dit besluit.

  • 2 De bedragen, genoemd in tabel I, worden per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaarvastgestelde indexcijfer CAO lonen overheid inclusief bijzondere beloningen.

  • 3 Aan een lid van de raad wordt een onkostenvergoeding voor aan de uitoefening van het raadslidmaatschap verbonden kosten toegekend tot de maximumbedragen, genoemd in tabel II bij dit besluit.

  • 4 De bedragen, genoemd in tabel II, worden per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex geldend voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 3

De raad kan bij verordening tot ten hoogste 20% naar beneden afwijken van de bedragen, genoemd in de tabellen I en II.

Artikel 4

De raad kan bij verordening bepalen dat ten hoogste 20% van de vergoeding voor de werkzaamheden wordt uitgekeerd, berekend naar het aantal gehouden vergaderingen. In dat geval geschiedt de uitkering aan het lid van de raad op basis van het aantal bijgewoonde vergaderingen.

Artikel 4a

  • 1 De raad kan bij verordening bepalen dat ten aanzien van een lid van de raad dat lid is van de vertrouwenscommissie, bedoeld in artikel 61, derde lid, van de Gemeentewet dan wel de rekenkamerfunctie, bedoeld in artikel 81oa van de Gemeentewet, uitoefent dan wel lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet, voor de duur van het lidmaatschap van de commissie dan wel de duur van de activiteiten per jaar een toelage ontvangt tot ten hoogste 5% van de vergoeding voor de werkzaamheden op jaarbasis. Aan de verordening kan terugwerkende kracht worden verleend tot en met 1 januari 2009.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid stelt de burgemeester de duur van het lidmaatschap van de commissie dan wel de duur van de activiteiten vast.

Artikel 5

  • 1 Indien ten aanzien van een gemeente toepassing is gegeven aan artikel 7 van het Rechtspositiebesluit wethouders, passen gedeputeerde staten, op voorstel van de gemeenteraad, voor een bepaald tijdvak, de indeling van de raadsleden in een van de klassen, genoemd in de tabellen I en II, dienovereenkomstig aan.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen na afloop van het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, een nieuw tijdvak vaststellen.

  • 3 Van de besluiten, genoemd in het eerste en tweede lid, doen gedeputeerde staten onverwijld schriftelijk mededeling aan Onze Minister.

Artikel 6

  • 1 Overgang van een gemeente naar een hogere klasse in verband met toeneming van het inwonertal vindt plaats met ingang van het jaar waarin op 1 januari het inwonertal van die gemeente de minimumgrens van de volgende klasse heeft bereikt en blijkt dat zij die grens ook heeft bereikt op:

    • a. 1 januari van het volgende jaar, of

    • b. de dag voorafgaande aan een wijziging van de gemeentelijke indeling, waarbij zij is betrokken.

  • 2 Overgang van een gemeente naar een lagere klasse in verband met vermindering van het inwonertal vindt plaats met ingang van het jaar waarin het inwonertal van de gemeente op 1 januari voor de tweede achtereenvolgende maal beneden de minimumgrens van de klasse, waarin de gemeente tot dusver was ingedeeld, gedaald is.

  • 3 Voor gemeenten waarvan het inwonertal ten gevolge van grenscorrectie of wijziging van de gemeentelijke indeling wijziging heeft ondergaan, vindt overgang naar een hogere of lagere klasse plaats met ingang van de datum van de grenscorrectie of de wijziging van de gemeentelijke indeling. Hierbij geldt het inwonertal, zoals dit voor de eerste maal na die datum met inachtneming van die grenscorrectie of wijziging van de gemeentelijke indeling door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt openbaar gemaakt.

  • 4 Voor de eerste indeling van nieuw ingestelde gemeenten vindt het derde lid overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

De overgang van een gemeente naar een lagere klasse in verband met de vermindering van het aantal inwoners is niet van invloed op de geldende vergoeding voor de werkzaamheden en onkostenvergoeding van de op het tijdstip van overgang zittende leden van de raad tot hun aftreden.

Artikel 7a

  • 1 Op aanvraag wordt ten laste van de gemeente aan een lid van de raad voor de uitoefening van het raadslidmaatschap een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking gesteld.

  • 2 Indien geen computer en bijbehorende apparatuur en software ter beschikking is gesteld wordt doorhet college van burgemeester en wethouders aan raadsleden op aanvraag voor de uitoefening van het raadslidmaatschap, een tegemoetkoming verleend voor:

    • a. aanschaf van een computer, bijbehorende apparatuur en software, of,

    • b. gebruik van een eigen computer, bijbehorende apparatuur en software.

  • 3 Op aanvraag wordt door het college van burgemeester en wethouders een vergoeding aan het lid van de raad verleend voor de aanleg- en de abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste of het tweede lid genoemde computerapparatuur.

  • 4 De raad kan nadere regels stellen over het ter beschikking stellen van computerapparatuur en de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste en tweede lid en de vergoeding, bedoeld in het derde lid.

Artikel 8

  • 1 De vergoeding voor de werkzaamheden en de onkostenvergoeding worden door het lid van de raad genoten met ingang van de dag van de beëdiging.

  • 2 De vergoeding voor de werkzaamheden en de onkostenvergoeding eindigt op het tijdstip van beëindiging van het raadslidmaatschap.

Artikel 8a

  • 1 Een lid van de raad dat op grond van artikel 77 van de Gemeentewet meer dan dertig dagen onafgebroken het voorzitterschap van de raad waarneemt, ontvangt voor die tijd voor die waarneming een toeslag van 8% van zijn vergoeding als lid van de raad.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de onkostenvergoeding, bedoeld in tabel II.

Artikel 8b

  • 1 Naast de vergoeding voor de werkzaamheden ontvangen fractievoorzitters voor de duur van hun voorzitterschap per jaar een toelage gelijk aan 1,2% van de vergoeding op jaarbasis en een toelage gelijk aan 0,4% van de vergoeding op jaarbasis voor elk lid dat de fractie buiten de fractievoorzitter telt. De toelagen tezamen bedragen ten hoogste 6,4% van de vergoeding op jaarbasis.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid stelt de burgemeester vast:

    • a. hoeveel leden een fractie telt;

    • b. de duur van het fractievoorzitterschap.

Hoofdstuk 3. Secundaire voorzieningen

Artikel 10

  • 1 De raad kan bij verordening bepalen dat het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van de leden van de raad één of meer collectieve verzekeringen afsluit, waarbij wordt voorzien in de opbouw van een ouderdomspensioen en in geldelijke voorzieningen bij invaliditeit en overlijden.

  • 2 Dit artikel is niet van toepassing op een lid van de raad dat is benoemd in een plaats die is opengevallen als gevolg van het tijdelijk ontslag van een lid van de raad wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, ingevolge artikel X 12 van de Kieswet.

Artikel 11

  • . De raad kan bij verordening bepalen dat een lid van de raad ten laste van de gemeente een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering ontvangt van € 175 per jaar.

  • 2 Indien de nominale eindejaarsuitkering van het personeel werkzaam bij de sector Rijk wijziging ondergaat, wordt het in het eerste lid genoemde bedrag naar evenredigheid gewijzigd.

Artikel 12

  • 1 De raad kan bij verordening bepalen dat in het geval dat een lid van de raad een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt en de na toepassing van artikel 20 van die wet ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer bedraagt dan de vergoeding voor de werkzaamheden die dit lid van de raad ontvangt, deze vergoeding ten laste van de gemeente wordt verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

  • 2 De raad kan bij verordening bepalen dat in het geval dat een lid van de raad een uitkering op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel ontvangt en de na toepassing van artikel 6, vierde lid, van dat besluit ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer bedraagt dan de vergoeding voor de werkzaamheden die dit lid van de raad ontvangt, deze vergoeding ten laste van de gemeente wordt verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

  • 3 De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat in het geval een lid van de gemeenteraad een uitkering in verband met geheel of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid ontvangt, de vergoeding voor de werkzaamheden op verzoek van het desbetreffende raadslid wordt verlaagd.

Artikel 12a

Artikel 13

De raad kan bij verordening bepalen dat een lid van de raad, naar in de verordening te stellen regels, ten laste van de gemeente een tegemoetkoming ontvangt ter zake van kosten voor scholing in verband met de vervulling van het raadslidmaatschap, alsmede ter zake van kosten voor in verband met de vervulling van het raadslidmaatschap noodzakelijke kinderopvang.

Artikel 13a

Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen:

Hoofdstuk 4. Vergoeding van leden van een commissie

Artikel 14

  • 1 De raad kan bij verordening bepalen dat aan een lid van een commissie een vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie wordt toegekend tot het maximumbedrag, genoemd in tabel IV, bij dit besluit. De artikelen 2, tweede lid, 6 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing. De raad kan bij verordening bepalen dat artikel 7a of artikel 12 geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 15

Ten aanzien van:

  • a. een lid van een commissie die op grond van zijn bijzondere beroepsmatige deskundigheid op het taakgebied van de commissie voor deelneming aan haar werkzaamheden is aangetrokken, en

  • b. een lid van een commissie ten aanzien waarvan de vergoeding niet geacht kan worden in een redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van zijn taak en de omvang van de door hem te verrichten arbeid, kan de raad bij verordening bepalen dat de vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie naar boven afwijkt van de bedragen, genoemd in tabel IV.

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 16

Bij toepassing van artikel 39c van de Wet op de loonbelasting 1964:

  • a. wordt op aanvraag door het college van burgemeester en wethouders een vergoeding verstrekt voor de belastingheffing als gevolg van de verstrekkingen, bedoeld in artikel 7a, eerste lid;

  • b. worden de bedragen, genoemd in tabel II vermenigvuldigd met 100/P, waarbij P wordt berekend door het getal 100 te verminderen met het getal van het hoogste tarief, bedoeld in kolom IV van artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en

  • c. blijft artikel 13a buiten toepassing.

Artikel 17

Het koninklijk besluit van 23 november 1976 tot uitvoering van de artikelen 64f en 64g van de gemeentewet (Stb. 621) wordt ingetrokken.

Artikel 18

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1994.

Artikel 19

Dit besluit wordt aangehaald als: Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 22 maart 1994

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

D.IJ . W. de Graaff-Nauta

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. van Thijn

Uitgegeven de zevende april 1994

De Minister van Justitie a.i.,

E. van Thijn

Tabel I. Vergoeding voor de werkzaamheden

Klasse

Inwonertal

Maximum vergoeding werkzaamheden per maand

1

Tot en met 8.000

€ 235,58

2

8.001–14.000

€ 372,25

3

14.001–24.000

€ 580,23

4

24.001–40.000

€ 900,64

5

40.001–60.000

€ 1172,56

6

60.001–100.000

€ 1372,07

7

100.001–150.000

€ 1557,74

8

150.001–375.000

€ 1814,73

9

375.001–

€ 2209,35

Tabel II. Onkostenvergoeding raadsleden

Klasse

Inwonertal

Maximum onkostenvergoeding per maand

1

Tot en met 8.000

€ 44,31

2

8.001–14.000

€ 58,86

3

14.001–24.000

€ 78,13

4

24.001–40.000

€ 107,28

5

40.001–60.000

€ 138,76

6

60.001–100.000

€ 158,00

7

100.001–150.000

€ 176,66

8

150.001–375.000

€ 210,46

9

375.001–

€ 252,43

Tabel III. Onkostenvergoeding raadsleden (bij fictieve dienstbetrekking)

[Vervallen per 12-01-2011]

Tabel IV. Vergoeding commissieleden

Gemeenteklasse

Aantal inwoners gemeente

Maximum vergoeding werkzaamheden per vergadering

1

– 10 000

€ 56,59

2

10 001– 20 000

€ 62,56

3

20 001– 50 000

€ 75,05

4

50 001–100 000

€ 92,35

5

100 001–250 000

€ 117,94

6

250 001–

€ 149,52