Wet financiële betrekkingen buitenland 1994

Geraadpleegd op 27-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 27-04-2005 en zichtdatum 01-04-2006.
Geldend van 03-01-2004 t/m 29-11-2005

Wet van 25 maart 1994, houdende nieuwe regels inzake de financiële betrekkingen met het buitenland

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is in verband met de totstandkoming van de Europese Unie, nieuwe regels inzake de financiële betrekkingen met het buitenland vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. ingezetenen:

    • 1. natuurlijke personen, die hun woonplaats in Nederland hebben en in de bevolkingsregisters zijn opgenomen;

    • 2. rechtspersonen, vennootschappen onder firma en commanditaire vennootschappen die in Nederland zijn gevestigd of kantoor houden, alsmede rechtspersonen, vennootschappen onder firma en commanditaire vennootschappen die niet in Nederland zijn gevestigd doch wel vanuit Nederland worden bestuurd, voor zover de Bank zulks bepaalt;

    • 3. in Nederland gevestigde filialen, bijkantoren en agentschappen, voor zover niet reeds vallende onder 2;

    • 4. natuurlijke personen van Nederlandse nationaliteit, voor zover niet vallende onder 1, die op hun verzoek door Onze Minister als ingezetene zijn aangewezen;

  • b. niet-ingezetenen: natuurlijke personen, rechtspersonen, vennootschappen, filialen, bijkantoren, agentschappen en bedrijven, niet vallende onder de omschrijving "ingezetenen";

  • c. Gemeenschap: de Europese Gemeenschap;

  • d. lid-staat: een staat die lid is van de Gemeenschap;

  • e. derde land: een staat die geen lid is van de Gemeenschap;

  • f. Verdrag: het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

  • g. de ECB: de Europese Centrale Bank bedoeld in artikel 4a van het Verdrag;

  • h. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

  • i. de Bank: De Nederlandsche Bank N.V..

Artikel 2

  • 1 Onze Minister kan aan de Bank algemene richtlijnen geven, die deze in acht neemt bij de uitoefening van de haar bij of krachtens deze wet toegekende bevoegdheden; voor zover het Verdrag zich daartegen niet verzet.

  • 2 De Bank verschaft aan Onze Minister de inlichtingen die deze nodig acht voor de bepaling van het algemeen beleid betrefende de financiële betrekkingen met de andere lidstaten en met derde landen; voor zover het Verdrag zich daartegen niet verzet.

Artikel 3

Onze Minister kan ter uitvoering van een besluit dat is genomen op grond van artikel 73 C, tweede lid, van het Verdrag voorschriften geven betreffende het kapitaalverkeer naar of uit derde landen in verband met directe investeringen - met inbegrip van investeringen in onroerende goederen -, vestiging, het verrichten van financiële diensten of de toelating van waardepapieren tot de kapitaalmarkten.

Artikel 4

Onze Minister kan ter uitvoering van een besluit dat is genomen op grond van artikel 73 F van het Verdrag voorschriften geven betreffende het kapitaalverkeer naar of uit derde landen. Deze voorschriften gelden voor een duur van ten hoogste zes maanden.

Artikel 5

  • 1 Indien ten aanzien van goederen regels gelden die krachtens artikel 2, eerste lid, onder a of b, van de In- en uitvoerwet in het belang van de internationale rechtsorde, dan wel op grond van een daarop betrekking hebbende internationale afspraak, zijn gesteld, kunnen voor zover dat belang of die internationale afspraak zulks vereist, bij algemene maatregel van bestuur tevens regels worden gesteld ten aanzien van het financiële verkeer met betrekking tot zodanige goederen.

  • 2 Een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, geschiedt door Onze Minister en Onze Minister van Buitenlandse Zaken tezamen in overeenstemming met Onze Ministers van Economische Zaken en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Artikel 6

  • 1 De voorschriften, bedoeld in de artikelen 3 en 4, en de regels, bedoeld in artikel 5, kunnen mede een verbod inhouden tot het verrichten van daarbij aangeduide handelingen zonder vergunning. Een verbod als in de eerste zin bedoeld tast niet de geldigheid van daarmee strijdige meerzijdige rechtshandelingen aan.

  • 2 In voorschriften waarbij verplichtingen worden opgelegd, kunnen regels worden gesteld inzake het verlenen van vrijstelling of ontheffing van die verplichting.

  • 3 Aan een vergunning, vrijstelling of ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

  • 4 Een vergunning, vrijstelling of ontheffing kan worden ingetrokken en de daaraan gestelde beperkingen en verbonden voorschriften kunnen worden gewijzigd, indien een gewichtige reden dit noodzakelijk maakt.

  • 5 Een vergunning of ontheffing als bedoeld in dit artikel wordt verleend of ingetrokken door of namens Onze Minister en, in door Onze Minister te bepalen gevallen, namens hem door de Bank.

Artikel 7

  • 1 Een ieder is verplicht overeenkomstig de voorschriften die hieromtrent door de Bank worden gegeven, aan de Bank inlichtingen en gegevens te verstrekken die van belang zijn voor:

    • a. de samenstelling van de betalingsbalans van Nederland;

    • b. de vaststelling en de uitvoering van de voorschriften, bedoeld in de artikelen 3, 4, en 6 en de regels, bedoeld in artikel 5.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde inlichtingen en gegevens moeten tijdig, naar waarheid en op niet misleidende wijze worden verstrekt.

  • 3 Een ieder die inlichtingen en gegevens als in het eerste lid bedoeld behoort te verstrekken, is verplicht de Bank desgevorderd in de gelegenheid te stellen zich van de juistheid der verstrekte inlichtingen en gegevens te overtuigen aan de hand van zijn boeken, bescheiden en andere gegevensdragers.

  • 4 Hij die de in het derde lid bedoelde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers onder zich heeft, is desgevorderd verplicht deze daartoe over te leggen.

  • 5 Onze Minister kan diensten aanwijzen die voor de toepassing van dit artikel met de Bank worden gelijkgesteld.

Artikel 8

  • 1 Het is aan een ieder die uit hoofde van deze wet of van krachtens deze wet genomen besluiten enige taak vervult, verboden van gegevens of inlichtingen, ingevolge deze wet verstrekt dan wel ingevolge artikel 40 van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek verkregen of van gegevens of inlichtingen, bij het onderzoek van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers verkregen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitoefening van zijn taak of door deze wet wordt geëist.

  • 2 In afwijking van het eerste lid en met inachtneming van de richtsnoeren, instructies en andere verbindende bepalingen van de ECB is de Bank bevoegd gegevens die ingevolge deze wet zijn verkregen uit te wisselen met andere centrale banken van de lid-staten of met de ECB voor zover de taken van de ECB zulks vereisen indien de geheimhouding van die gegevens in voldoende mate is gewaarborgd. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van gegevens die ingevolge artikel 40 van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek zijn verkregen. Uitwisseling van tot individuele ingezetenen herleidbare gegevens voor ander dan statistische doeleinden is slechts mogelijk na schriftelijke instemming van de directeur-generaal.

  • 3 In afwijking van het eerste lid en met inachtneming van de richtsnoeren, instructies en andere verbindende bepalingen van de ECB is de Bank bevoegd gegevens die ingevolge deze wet zijn verkregen, te verstrekken aan het Centraal bureau voor de statistiek ten behoeve van de uitoefening van zijn in artikel 3 van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek bedoelde taak.

Artikel 9

In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroepen tegen besluiten op grond van deze wet de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

Artikel 9a

  • 3 Onze Minister kan regels stellen ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid.

Artikel 9b

  • 2 De bestuurlijke boete komt toe aan de Bank.

  • 3 Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, kan regels stellen ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid.

Artikel 9c

  • 1 Het bedrag van de boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 900 000 bedraagt.

  • 2 De bijlage bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen boete.

  • 3 De bijlage kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.

  • 4 De Bank kan het bedrag van de boete lager stellen dan in de bijlage is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog is.

Artikel 9d

Degene jegens wie door de Bank een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een overtreding een boete zal worden opgelegd, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 9e

  • 1 Indien de Bank voornemens is een boete op te leggen, geeft hij de betrokkene daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2 In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht, stelt de Bank de betrokkene in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd, tenzij het een overtreding betreft die in de bijlage, bedoeld in artikel 9c, is aangewezen.

Artikel 9f

  • 1 De Bank legt de boete op bij beschikking.

  • 2 De beschikking vermeldt in ieder geval:

    • a. het feit ter zake waarvan de boete wordt opgelegd, alsmede het overtreden voorschrift;

    • b. het bedrag van de boete en de gegevens op basis waarvan dit bedrag is bepaald; en

    • c. de termijn, bedoeld in artikel 9h, eerste lid, waarbinnen de boete moet worden betaald.

Artikel 9g

  • 1 De werking van de beschikking tot oplegging van een boete wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de werking van de beschikking tot oplegging van een boete voor een overtreding die op grond van artikel 9e, tweede lid, is aangewezen, opgeschort totdat de bezwaartermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op het bezwaar is beslist.

Artikel 9h

  • 1 De boete wordt betaald binnen zes weken na de inwerkingtreding van de beschikking waarbij zij is opgelegd.

  • 2 De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop sedert de bekendmaking van de beschikking zes weken zijn verstreken, tenzij het een overtreding betreft die op grond van artikel 9e, tweede lid, is aangewezen.

  • 3 Indien de boete niet tijdig is betaald, stuurt de Bank schriftelijk een aanmaning om binnen twee weken de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, alsnog te betalen. De aanmaning bevat de aanzegging, dat de boete, voor zover deze niet binnen de gestelde termijn wordt betaald, overeenkomstig het vierde lid zal worden ingevorderd.

  • 4 Bij gebreke van tijdige betaling kan de Bank de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning en van de invordering, bij dwangbevel invorderen.

  • 6 Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Bank.

  • 7 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de president van de rechtbank in kort geding desgevraagd anders beslist.

  • 8 Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de boete ten onrechte of op een te hoog bedrag is vastgesteld.

Artikel 9i

  • 1 De bevoegdheid een boete op te leggen vervalt drie jaren na de dag waarop de overtreding is begaan.

  • 2 De termijn bedoeld in het eerste lid wordt gestuit door de bekendmaking van de beschikking waarbij een boete wordt opgelegd.

Artikel 9j

De werkzaamheden in verband met het opleggen van een dwangsom of van een boete worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de overtreding en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Artikel 9k

  • 1 Met het oog op de effectiviteit van deze wet, kan de Bank het feit ter zake waarvan de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd, het overtreden voorschrift, alsmede de naam, het adres en de woonplaats van degene aan wie de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd, ter openbare kennis brengen.

  • 2 Onze Minister kan regels stellen ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid.

Artikel 10

Beperkende bepalingen, vervat in op grond van deze wet gegeven voorschriften en regels, zijn niet van toepassing op de Staat en de Bank.

Artikel 12

De Nederlandse strafwet is ook van toepassing op overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens deze wet, voor zover zij opzettelijk en buiten Nederland zijn begaan.

Artikel 13

Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit financieel verkeer strategische goederen op artikel 5, eerste lid, en artikel 6, eerste lid, van deze wet.

Artikel 15

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 16

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet financiële betrekkingen buitenland 1994.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 25 maart 1994

Beatrix

De Minister van Financiën,

W. Kok

Uitgegeven de veertiende april 1994

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage bedoeld in artikel 9c van de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994

Artikel 1.

Voor de overtredingen genoemd in tabel 1 en tabel 2, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 9a tot en met 9k van deze wet, zijn de boetebedragen vastgesteld als volgt:

Tariefnummer:

Bedrag (vast tarief):

1.

€  2 268

2.

€  4 537

Artikel 2.

1. Indien een boete wordt opgelegd voor het overtreden van een bepaling als genoemd in tabel 1, is bij de vaststelling van de hoogte van deze boete de volgende categorie-indeling naar totale omzet in het buitenlands betalingsverkeer, gerekend over een periode van 12 maanden voorafgaande aan de geconstateerde overtreding, van toepassing met de daarbij behorende factor:

Categorie-indeling normgeadresseerden

Categorie I: een ieder met een omzet in het buitenlands betalingsverkeer van minder dan € 453 800; Factor: 1;

Categorie II: een ieder met een omzet in het buitenlands betalingsverkeer van ten minste € 453 800 maar minder dan € 2 269 000; Factor: 2;

Categorie III: een ieder met een omzet in het buitenlands betalingsverkeer van ten minste € 2 269 000 maar minder dan € 4 538 000; Factor: 4;

Categorie IV: een ieder met een omzet in het buitenlands betalingsverkeer van ten minste € 4 538 000; Factor: 10.

2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, bedoeld in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor behorende bij de categorie naar totale omzet in het buitenlands betalingsverkeer, bedoeld in het eerste lid. 1

3. Indien de gegevens omtrent de totale omzet in het buitenlands betalingsverkeer, gerekend over een periode van 12 maanden voorafgaande aan de geconstateerde overtreding, niet aan de Bank beschikbaar zijn gesteld, kan de Bank aan degene aan wie de boete wordt opgelegd verzoeken deze gegevens binnen een door hem te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie IV van toepassing.

Tabel 1

Overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel:

Tariefnummer:

7, eerste lid

1

7, tweede lid

1

Tabel 2

Overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel:

Tariefnummer:

7, derde lid

2

7, vierde lid

2

  1. Aangezien voor geen enkel artikellid geldt dat ten aanzien van alle normgeadresseerden, ongeacht de indeling in een bepaalde categorie, bedoeld in artikel 2, een boete van ten hoogste 10 000 gulden kan worden opgelegd, worden in deze bijlage geen artikelen op grond van artikel 9e, tweede lid, aangewezen. ^ [1]