Regeling politiecellencomplex

Geraadpleegd op 22-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 28-11-2005.
Geldend van 01-11-1999 t/m 31-12-2006

Regeling van de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie. (nrs. EA 94/U891 en 430272/594/GBJ) houdende regels over de inrichting van een politiecellencomplex en de registratie van gegevens van ingeslotenen

De Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie,

Gelet op artikel 15, vijfde en zesde lid, van het Besluit beheer regionale politiekorpsen;

Gezien het advies van de Registratiekamer van 17 maart 1994, nr. 94.A.5.01;

Besluiten:

Hoofdstuk 1

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. politiecellencomplex:

het politiecellencomplex, bedoeld in artikel 1, onder d, van het Besluit beheer regionale politiekorpsen;

b. cel:

een afsluitbare ruimte geschikt voor het dag- en nachtverblijf van een persoon;

c. korpsbeheerder:

de burgemeester, bedoeld in artikel 23 van de Politiewet 1993;

d. ingeslotene:

de persoon, bedoeld in artikel 1, onder c van het Besluit beheer regionale politiekorpsen.

Hoofdstuk 2

§ 1. Algemene eisen politiecellencomplex

Artikel 2

  • 1 De korpsbeheerder draagt er zorg voor dat een politiecellencomplex zodanig is ingericht dat ingeslotenen geen gelegenheid wordt gegeven tot ontvluchting, vernieling, brandstichting of zelfdoding.

  • 3 Er is voor het politiecellencomplex een ontruimingsplan dat is goedgekeurd door de brandweercommandant vanb [tekstcorrectie :'vanb' moet zijn 'van'] de gemeentelijke brandweer.

Artikel 3

  • 1 Het politiecellencomplex heeft als luchtruimte een buitenruimte met een oppervlakte van ten minste 30 m², waarin begrepen een vierkant van 10 m².

  • 2 De luchtruimte is voorzien van een rasterwerk dat aansluit op een overkapping. De overkapping biedt voldoende bescherming tegen neerslag en beslaat maximaal een derde deel van de totale luchtruimte.

Artikel 4

  • 1 De breedte van de ruimten en gangen in het politiecellencomplex is ten minste 1,40 m.

  • 2 Het politiecellencomplex bevat een doucheruimte, waarin de temperatuur van het uitstromende water maximaal 40 °C is.

§ 2. Eisen aan cellen

Artikel 5

  • 1 Een cel is aan de gangzijde voorzien van een deur, waarvan de draairichting is afgekeerd van de cel. De deur is alleen vanaf de gangzijde afsluitbaar.

  • 2 Een cel is voorzien van een mogelijkheid om vanuit de celgang de ingeslotene bij gesloten deur te observeren en van maaltijden te voorzien.

Artikel 6

  • 1 Een cel is voorzien van lichtopeningen, die zodanig in de binnen- of buitenmuren zijn aangebracht dat de ingeslotene de dag- en nachtcyclus kan waarnemen.

  • 2 Een cel is voorzien van een lichtpunt dat indien gemeten op een hoogte van 0,80 m. recht onder dat lichtpunt, een lichtsterkte van minimaal 400 Lux heeft.

Artikel 7

De cel is voorzien van een communicatie-installatie waarmee vanuit de cel te allen tijde contact met de bewaking kan worden verkregen.

Artikel 8

  • 1 De verwarmingscapaciteit is zodanig dat bij een buitentemperatuur van –10°C en een windsnelheid van 10 m per seconde in de cel een temperatuur van 22°C kan worden bereikt.

  • 2 De ventilatievoud in een cel is minimaal 11 × 10³ m³ per seconde.

Artikel 9

  • 1 De cel is voorzien van een tafel, een stoel, een bed en een toilet.

  • 2 Het in de cel aanwezige meubilair dient onwrikbaar aan een van de muren of de vloer van de cel bevestigd te zijn.

  • 3 De stoel is zodanig bij de tafel geplaatst dat de ingeslotene zittend op de stoel, gebruik kan maken van de tafel. De stoel bevindt zich vanuit de celdeur bezien achter de tafel.

  • 4 Het bed heeft een lengte van minimaal 2.10 m.

§ 3. Eisen aan andere ruimten

Artikel 10

  • 1 Een observatiecel voldoet in ieder geval aan de eisen, gesteld in de artikelen 5, 6 en 7.

  • 2 Een observatiecel heeft een vlakke vloer en bevat geen meubilair.

  • 3 De luchttemperatuur in een observatiecel is zodanig dat bij een buitentemperatuur van –10°C en een windsnelheid van 10 m per seconde in de obervatiecel een temperatuur van 24 °C kan worden bereikt.

  • 4 De observatiecel is voorzien van een camera.

Artikel 11

  • 2 In de deur van de ophoudkamer is een opening, voorzien van slagvast glas.

Hoofdstuk 3. Registratie

Artikel 12

  • 1 De korpsbeheerder draagt er zorg voor dat ten aanzien van personen die zijn ingesloten in een politiecellencomplex, onverminderd het bepaalde in de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, tenminste de volgende gegevens worden geregisteerd:

    • a. volledige personalia en aliassen;

    • b. geboortegegevens, nationaliteit en spreektaal;

    • c. adresgegevens, telefoonnummer en postcode;

    • d. de reden van insluiten;

    • e. datum en tijdstip van aanvang en einde van de insluiting;

    • f. plaats van de insluiting;

    • g. diëet of voedselbeperking op medische of levensbeschouwelijke gronden;

    • h. medicijngebruik en verstrekking van medicijnen;

    • i. de tijdstippen van het verstrekken van maaltijden, het luchten en het douchen of wassen, en

    • j. het tijdstip van controle tijdens de nachtelijke uren.

Hoofdstuk 4. Controle

Artikel 13

  • 1 Een politiecellencomplex dat niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen, wordt niet gebruikt voor het insluiten van personen.

  • 2 Ten minste eens in de vijf jaar wordt een politiecellencomplex door bijzondere ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 43 van de Politiewet 1993, gecontroleerd op het voldoen aan de hiervoor geldende eisen.

  • 3 De korpsbeheerder kan, de procureur-generaal bij het gerechtshof binnen welks ressort een politiecellencomplex is gelegen gehoord, voor het gebruik van dat complex anders dan voor inverzekeringstelling, ontheffing verlenen van het gestelde in de artikelen 3, 6, 8 en 9, vierde lid.

  • 4 Een ontheffing voor het gebruik van het politiecellencomplex als ruimte voor inverzekeringstelling, wordt slechts verleend door de procureur-generaal bij het gerechtshof binnen welks ressort een politiecellencomplex is gelegen.

  • 5 De ontheffing is met redenen omkleed, vermeldt het betreffende complex of de ruimte waarvoor zij geldig is en heeft een maximale geldigheidsduur van vijf jaren.

  • 6 Een ontheffing ten aanzien van artikel 8, eerste lid, kan uitsluitend worden verleend voor het gebruik in de maanden april tot en met oktober.

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 14

  • 1 Ten aanzien van een politiecellencomplex dat gebouwd is of in aanbouw is genomen na 1 april 1994, gelden, in afwijking van artikel 3, eerste lid, artikel 8, eerste lid, en artikel 10, derde lid, tot 1 januari 2000 de navolgende eisen:

    • a. de oppervlakte van een buitenruimte is ten minste 15 m²;

    • b. de temperatuur in een observatiecel is ten minste 22°C en in de andere cellen ten minste 20°C.

  • 2 Ten aanzien van een politiecellencomplex als bedoeld in het eerste lid is, in afwijking van artikel 4, eerste lid, de breedte van de ruimten en gangen ten minste 1,25 m.

Artikel 16

Deze regeling wordt aangehaald als:

Regeling politiecellencomplex.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant en het Algemeen politieblad worden geplaatst.

's-Gravenhage, 25 maart 1994

De

Minister

van Binnenlandse Zaken,

E. van Thijn

.
De

Minister

van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin