Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2010.
Geldend van 01-06-2007 t/m 31-12-2012

Besluit van 8 april 1994, houdende regels met betrekking tot een nieuwe Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar en de maatregelen waaraan rechtens van hun vrijheid beroofde personen kunnen worden onderworpen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken van 8 december 1993, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 415284/93/6 en nr. EA 93/U 3630, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, nr. CWW 85/008;

Gelet op artikel 9 van de Politiewet 1993;

De Raad van State gehoord (advies van 28 maart 1994, nr. W.O. 3.93.0838);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 7 april 1994, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 433019/94/6, nr. EA 94/U1149, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Defensie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1

  • 2 In dit besluit wordt verstaan onder meerdere:

    • a. de ambtenaar die uit hoofde van zijn functie of krachtens beschikking of aanwijzing met de leiding is belast of het bevel heeft over de taakuitvoering;

    • b. indien op grond van het bepaalde onder a, geen meerdere kan worden aangewezen de ambtenaar van politie die een hogere rang heeft of, bij gelijkheid in rang, degene met de meeste dienstjaren, dan wel bij optreden door militairen van de Koninklijke marechaussee of van enig ander krijgsmachtonderdeel degene die ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 67 van het Wetboek van Militair Strafrecht de meerdere is.

  • 3 In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a. bevoegd gezag: het gezag, bedoeld in de artikelen 12, 13 en 15 van de Politiewet 1993;

    • b. geweld: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken;

    • c. aanwenden van geweld: het gebruiken van geweld en het dreigen met geweld, waaronder wordt begrepen het ter hand nemen van een vuurwapen;

    • d. geweldmiddel:

    • e. hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting:

      • 1º. de krachtens artikel 49, eerste lid, van de Politiewet 1993, aan de ambtenaar van politie, bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, ter beschikking gestelde uitrusting ten behoeve van de uitzetting van vreemdelingen, en

      • 2º. de door Onze Minister van Defensie, in overeenstemming met Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, aan de ambtenaar van de Koninklijke marechaussee, bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, ter beschikking gestelde uitrusting ten behoeve van de uitzetting van vreemdelingen;

    • f. vuurwapen waarmee automatisch vuur kan worden afgegeven: vuurwapen waarmee met één druk op het afvuurmechanisme meer schoten kunnen worden gelost dan wel een vuurwapen waarmee naar keus hetzij één schot, hetzij meer schoten kunnen worden gelost;

    • g. mobiele eenheid: een eenheid van ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 6 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen en de eenheden van de Koninklijke marechaussee die met dezelfde taken als bedoeld in genoemd besluit zijn belast;

    • h. de arts: de dienstdoend adviserend arts;

    • i. buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;

    • j. het gebruik van een vuurwapen: het richten, het gericht houden en het daadwerkelijk gebruik van een vuurwapen;

    • k. niet-penetrerende munitie: munitie die is ontworpen om bij het treffen van een persoon niet het lichaam binnen te dringen;

    • l. AOE: eenheid van ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 8 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen en de eenheid van de Koninklijke marechaussee die met dezelfde taken als bedoeld in genoemd besluit is belast;

    • m. AOE-hond: hond in eigendom van de Staat of een regio met als doel in politiedienst te worden ingezet bij het optreden van een AOE of een bijstandseenheid als bedoeld in artikel 60 van de Politiewet 1993;

    • n. ambtenaar van een bijzondere opsporingsdienst: ambtenaar van een bijzondere opsporingsdienst die is aangesteld voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten.

  • 4 In dit besluit wordt onder ingeslotene verstaan degene die rechtens van zijn vrijheid is beroofd. Onder ingeslotene wordt mede verstaan degene die ten behoeve van de hulpverlening aan hem op het politie- of brigadebureau is ondergebracht.

Artikel 2

De ambtenaar legitimeert zich met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt:

  • a. bij optreden in burgerkleding ongevraagd, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken, en

  • b. bij optreden in uniform, op verzoek daartoe.

Artikel 3

De ambtenaar die bijstand verleent ingevolge de bepalingen van Hoofdstuk IX van de Politiewet 1993 staat onder bevel van het bevoegd gezag ter plaatse of een door deze aangewezen ambtenaar.

Hoofdstuk 2. Geweld

§ 1. Algemeen

Artikel 4

Het gebruik van een geweldmiddel is uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:

  • a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en

  • b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend.

Artikel 5

  • 1 Indien de ambtenaar, al of niet in gesloten verband, onder leiding van een ter plaatse aanwezige meerdere optreedt, zal hij geen geweld aanwenden dan na uitdrukkelijke last van deze meerdere. De meerdere geeft daarbij aan van welk geweldmiddel gebruik wordt gemaakt.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing in het geval de meerdere, bedoeld in het eerste lid, vooraf anders heeft bepaald.

Artikel 6

§ 2. Vuurwapens

Artikel 7

  • 1 Het gebruik van een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, is slechts geoorloofd:

    • a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken;

    • b. om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf

      • 1°. waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en

      • 2°. dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer, of

      • 3°. dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn.

    • c. tot het beteugelen van oproerige bewegingen of andere ernstige wanordelijkheden, indien er sprake is van een opdracht van het bevoegd gezag en een optreden in gesloten verband onder leiding van een meerdere;

    • d. tot het beteugelen van militaire oproerige bewegingen, andere ernstige militaire wanordelijkheden of muiterij indien de militair van de Koninklijke marechaussee in opdracht van de minister van Defensie dan wel de officier van justitie te Arnhem belast met militaire zaken in gesloten verband onder leiding van een meerdere optreedt.

  • 2 Het gebruik van het vuurwapen in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, is slechts geoorloofd tegen personen en vervoermiddelen waarin of waarop zich personen bevinden.

  • 3 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, wordt van het vuurwapen geen gebruik gemaakt, indien de identiteit van de aan te houden persoon bekend is en redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich brengt.

Artikel 8

  • 1 Het gebruik van een vuurwapen waarmee automatisch vuur kan worden afgegeven, is slechts geoorloofd tegen personen en tegen vervoermiddelen waarin of waarop zich personen bevinden, in een situatie waarin sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf.

  • 2 Een vuurwapen waarmee automatisch vuur kan worden afgegeven mag slechts worden meegevoerd ten behoeve van de opleiding dan wel voor:

    • a. het verrichten van een aanhouding van een persoon van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken,

    • b. de bewaking en beveiliging van personen en objecten.

  • 3 Het meevoeren van vuurwapens waarmee automatisch vuur kan worden afgegeven in het geval, bedoeld in het tweede lid, onder a, is slechts toegestaan na schriftelijke toestemming van de officier van justitie. Indien wegens de vereiste spoed de toestemming niet schriftelijk kan worden gevraagd of verleend, kan deze ook mondeling worden gevraagd en verleend. De toestemming die mondeling is verleend, wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk bevestigd. De officier van justitie doet van het meevoeren van vuurwapens waarmee automatisch vuur kan worden afgegeven zo mogelijk vooraf mededeling aan de betrokken burgemeester.

  • 4 Het meevoeren van vuurwapens waarmee automatisch vuur kan worden afgegeven in het geval, bedoeld in het tweede lid, onder b, is slechts mogelijk na schriftelijke toestemming van het bevoegd gezag. Indien wegens de vereiste spoed de toestemming niet schriftelijk kan worden gevraagd of verleend, kan deze ook mondeling worden gevraagd en verleend. De toestemming die mondeling is verleend, wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk bevestigd.

Artikel 9

  • 1 Het gebruik van een vuurwapen waarmee lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, is slechts geoorloofd bij zeer ernstige misdrijven ter afwending van direct gevaar voor het leven van personen.

  • 3 Een vuurwapen waarmee lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven mag slechts worden meegevoerd ten behoeve van de opleiding dan wel ten behoeve van de daadwerkelijke bestrijding van zeer ernstige misdrijven waarbij sprake is van direct levensbedreigende omstandigheden.

  • 4 Het meevoeren van een vuurwapen waarmee lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven ten behoeve van de daadwerkelijke bestrijding van zeer ernstige misdrijven waarbij sprake is van direct levensbedreigende omstandigheden, is slechts toegestaan na schriftelijke toestemming van het bevoegd gezag. Aan de toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden. Indien wegens de vereiste spoed de toestemming niet schriftelijk kan worden gevraagd of verleend, kan deze ook mondeling worden gevraagd en verleend. De toestemming die mondeling is verleend, wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk bevestigd.

Artikel 10

  • 1 De ambtenaar mag slechts een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange-afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, ter hand nemen:

    • a. in gevallen waarin het gebruik van een vuurwapen is toegestaan, of

    • b. in verband met zijn veiligheid of die van anderen, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat een situatie ontstaat, waarin hij bevoegd is een vuurwapen te gebruiken.

  • 2 Indien een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, zich niet of niet meer voordoet, bergt de ambtenaar terstond het vuurwapen op.

Artikel 10a

  • 1 De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij gericht met een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, zal schieten, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat geschoten zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing, die zo nodig vervangen kan worden door een waarschuwingsschot, blijft slechts achterwege, wanneer de omstandigheden de waarschuwing niet toelaten.

  • 2 Een waarschuwingsschot moet op zodanige wijze worden gegeven, dat gevaar voor personen of zaken zoveel mogelijk wordt vermeden.

§ 2a. Niet-penetrerende munitie

Artikel 11

De artikelen 7 tot en met 10a zijn niet van toepassing op het gebruik en het ter hand nemen van een vuurwapen dat is geladen met niet-penetrerende munitie.

Artikel 11a

Het gebruik van een vuurwapen dat is geladen met niet-penetrerende munitie is slechts geoorloofd:

  • a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd wapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken; of

  • b. om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken.

Artikel 11b

De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij gericht met een vuurwapen dat is geladen met niet-penetrerende munitie zal schieten, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat geschoten zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing blijft slechts achterwege, wanneer de omstandigheden de waarschuwing niet toelaten.

Artikel 11c

De artikelen 11a en 11b zijn van overeenkomstige toepassing indien de niet-penetrerende munitie wordt afgegeven met een ander hulpmiddel dan een vuurwapen.

§ 2b. Pepperspray

Artikel 12a

  • 1 Het gebruik van pepperspray is slechts geoorloofd:

    • a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd wapen bij zich heeft en dit tegen een persoon zal gebruiken;

    • b. om een persoon aan te houden die zich aan aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken;

    • c. ter verdediging tegen of voor het onder controle brengen van agressieve dieren.

  • 2 Pepperspray wordt niet gebruikt tegen:

    • a. personen die zichtbaar jonger dan 12 of ouder dan 65 jaar zijn;

    • b. vrouwen die zichtbaar zwanger zijn;

    • c. personen voor wie dit gebruik als gevolg van een voor de ambtenaar zichtbare ademhalings- of andere ernstige gezondheidsstoornis onevenredig schadelijk kan zijn;

    • d. groepen personen.

Artikel 12b

De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij gericht pepperspray tegen een persoon zal gebruiken, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat pepperspray gebruikt zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing blijft achterwege indien de omstandigheden de waarschuwing redelijkerwijs niet toelaten.

Artikel 12c

Pepperspray wordt tegen een persoon per geval ten hoogste twee maal voor de duur van niet langer dan ongeveer een seconde gebruikt en op een afstand van ten minste een meter.

§ 3. Overige geweldmiddelen

Artikel 13

  • 1 Het gebruik van CS-traangas is slechts geoorloofd:

    • a. in gesloten ruimten ter aanhouding van een persoon indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat die persoon een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dat tegen personen zal gebruiken dan wel ander levensbedreigend geweld tegen personen zal gebruiken;

    • b. anders dan in gesloten ruimten ter verspreiding van samenscholingen of volksmenigten die een ernstige en onmiddellijke bedreiging vormen voor de veiligheid van personen of voor zaken.

  • 2 Het gebruik van CS-traangas is slechts geoorloofd in opdracht van de meerdere na vooraf verkregen toestemming van het bevoegd gezag.

  • 3 De meerdere die bevel geeft tot het verspreiden van CS-traangas geeft bij dit bevel aan hoeveel CS-traangasgranaten worden gebruikt.

Artikel 14

Het gebruik van een waterwerper is slechts geoorloofd bij optreden van de mobiele eenheid in opdracht van de meerdere en na verkregen toestemming van het bevoegd gezag.

Artikel 15

  • 1 Het inzetten van een politie-surveillancehond is slechts geoorloofd onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider bij:

    • a. de surveillancedienst, en

    • b. het optreden van de mobiele eenheid na toestemming van het bevoegd gezag.

  • 2 Het inzetten van een AOE-hond is slechts geoorloofd onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider bij het, na toestemming van het bevoegd gezag, optreden van een AOE of een bijstandseenheid als bedoeld in artikel 60 van de Politiewet 1993.

Artikel 16

Het gebruik van een elektrische wapenstok is slechts geoorloofd als afweermiddel tegen agressieve dieren na toestemming van de meerdere.

§ 4. Melding geweld

Artikel 17

  • 1 De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt de feiten en omstandigheden dienaangaande, alsmede de gevolgen hiervan, onverwijld aan zijn meerdere.

  • 2 De melding, bedoeld in het eerste lid, wordt door de meerdere terstond vastgelegd op een daartoe door Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij ministeriële regeling vastgestelde wijze.

  • 3 De melding, bedoeld in het tweede lid, wordt door de korpschef binnen 48 uur ter kennis gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend, dan wel door de commandant van de Koninklijke marechaussee van de officier van justitie te Arnhem belast met militaire zaken ingeval het een militair betreft, indien:

    • a. de gevolgen van het aanwenden van geweld daartoe naar het oordeel van de korpschef of de commandant aanleiding geven,

    • b. het aanwenden van geweld lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis dan wel de dood heeft veroorzaakt, of

    • c. gebruik is gemaakt van een vuurwapen en daarmee één of meer schoten zijn gelost.

Artikel 19

De meerdere licht de ambtenaar zo spoedig mogelijk in over de afhandeling van de melding. Desgevraagd worden aan de ambtenaar tussentijds inlichtingen verstrekt.

Hoofdstuk 3. Veiligheidsfouillering

Artikel 20

  • 1 Het onderzoek, bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Politiewet 1993, geschiedt door het oppervlakkig aftasten van de kleding en wordt zoveel mogelijk uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen.

Artikel 21

De ambtenaar die een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde of vierde lid, van de Politiewet 1993 heeft uitgevoerd, meldt dit onverwijld schriftelijk aan de meerdere, onder vermelding van de redenen die tot dit onderzoek hebben geleid.

Hoofdstuk 4. Handboeien

Artikel 22

  • 1 De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen.

  • 2 De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:

    • a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of

    • b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt.

Artikel 23

De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van handboeien als bedoeld in artikel 22, eerste lid, meldt dit onverwijld schriftelijk aan de meerdere, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van handboeien hebben geleid.

Hoofdstuk 4a. Hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting van vreemdelingen

Artikel 23a

  • 1 De ambtenaar, bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, kan een vreemdeling bij diens uitzetting per luchtvaartuig met hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting in zijn bewegingsvrijheid beperken, ten behoeve van een goed verloop van de uitzetting.

  • 2 De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen indien:

    • a. de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de vreemdeling, van de ambtenaar of van derden, dan wel met het oog op gevaar voor een ernstige verstoring van de openbare orde, en

    • b. de toepassing van het hulpmiddel redelijkerwijs geen gevaar kan opleveren voor de gezondheid van de vreemdeling.

  • 3 Indien de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, onder leiding van een ter plaatse aanwezige meerdere optreedt, zal hij geen gebruik maken van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting dan na uitdrukkelijke last van deze meerdere. De meerdere geeft daarbij aan van welk hulpmiddel gebruik wordt gemaakt.

  • 4 Het gebruik van een hulpmiddel ten behoeve van uitzetting is uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar die in het gebruik van dat hulpmiddel is geoefend.

Artikel 23b

  • 1 De ambtenaar die ten aanzien van een vreemdeling die wordt uitgezet gebruik heeft gemaakt van een hulpmiddel ten behoeve van uitzetting als bedoeld in artikel 23a, eerste lid, meldt dit onverwijld schriftelijk aan de meerdere, onder vermelding van de aard van het hulpmiddel, de redenen die tot het gebruik hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen.

  • 2 De meerdere draagt zorg voor registratie van de melding, bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 5. Hulpverlening

Artikel 24

  • 1 De ambtenaar draagt er zorg voor personen met lichte verwondingen, ziekteverschijnselen en personen ten aanzien van wie twijfel op dit punt bestaat, de weg te wijzen naar een huisarts of naar een E.H.B.O.-afdeling van een ziekenhuis. Indien dat noodzakelijk is, verleent de ambtenaar bemiddeling bij het verkrijgen van passend vervoer.

  • 2 De ambtenaar draagt er zorg voor dat personen met ernstige verwondingen en bewustelozen, waar onder mede worden verstaan personen die niet wekbaar of niet aanspreekbaar zijn, per ambulance naar het ziekenhuis worden vervoerd. De gegevens omtrent aard en omstandigheden van de gebeurtenis die tot de ziektetoestand heeft geleid, alsmede de op de persoon aangetroffen medische gegevens en geneesmiddelen, worden door hem ter beschikking van de medische hulpverleners gesteld.

Artikel 25

  • 1 De ambtenaar draagt er zoveel mogelijk zorg voor dat personen die door drankgebruik, dan wel door andere oorzaken, onmiddellijk gevaarlijk zijn, hetzij voor de openbare orde, veiligheid, of gezondheid, hetzij voor zichzelf, op de meest geschikte wijze van openbare plaatsen als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties, worden verwijderd. Onder openbare plaatsen worden mede verstaan vervoermiddelen die zich bevinden op deze plaatsen, een en ander voor zover niet gebezigd als woning.

  • 2 De ambtenaar draagt personen als bedoeld in het eerste lid over aan het eigen zorgkader, voor zover de omstandigheden zulks toelaten. Zij kunnen bij het ontbreken van opvangmogelijkheden elders, bij wijze van hulpverlening, op het politie- of brigadebureau worden ondergebracht, indien dit nodig is voor hun bescherming en dit niet tegen hun wil geschiedt.

  • 3 Voor personen als bedoeld in het eerste lid, van wie bekend is dat zij geestelijk gestoord zijn of die geestelijk gestoord lijken, waarschuwt de ambtenaar de arts, nadat zo mogelijk getracht is contact te zoeken met de eigen huisarts.

Hoofdstuk 6. Maatregelen jegens ingeslotenen

§ 1. Algemeen

Artikel 26

Artikel 27

  • 1 Voor zover het bij of krachtens het Wetboek van Strafvordering bepaalde zich hiertegen niet verzet stelt de ambtenaar een familielid of een huisgenoot van een ingeslotene zo spoedig mogelijk op de hoogte van de insluiting. In het geval de ingeslotene minderjarig is, doet hij dit uit eigen beweging, indien de ingeslotene meerderjarig is, doet hij dit slechts op verzoek van de ingeslotene.

  • 2 Indien de omstandigheden de uitvoering van het eerste lid niet toelaten bij een ingeslotene die geen ingezetene is, wordt de ambassade of het consulaat van het land waarin de ingeslotene ingezetene is, op de hoogte gesteld van de insluiting.

§ 2. In bewaring nemen van kleding en voorwerpen

Artikel 28

  • 1 De ambtenaar onderzoekt de ingeslotene direct voorafgaand aan de insluiting op het politie- of brigadebureau, door het aftasten en doorzoeken van diens kleding op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen.

  • 2 Bij het aantreffen van voorwerpen als bedoeld in het eerste lid, neemt de ambtenaar deze in bewaring.

  • 3 Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt zoveel mogelijk uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen.

Artikel 29

  • 1 De ambtenaar kan slechts van de ingeslotene verlangen dat deze zich ontkleedt indien:

    • a. de kleding tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van betrokkene of van anderen kan vormen en een hulpofficier van justitie daarvoor toestemming heeft gegeven;

    • b. de kleding tijdens de insluiting naar het oordeel van de arts een gevaar voor de gezondheid van betrokkene of van anderen kan vormen.

  • 2 De ambtenaar neemt de kleding, bedoeld in het eerste lid, in bewaring en draagt zorg voor vervangende kleding.

Artikel 30

  • 1 De ambtenaar die een onderzoek als bedoeld in artikel 28, eerste lid, heeft uitgevoerd, maakt hiervan onverwijld schriftelijk rapport op ten behoeve van de meerdere.

  • 2 De ambtenaar tekent nauwkeurig alle voorwerpen en kledingstukken die hij in bewaring heeft genomen, op. Bij voorwerpen van een geringe omvang en waarde kan worden volstaan met een globale aanduiding.

  • 3 Een afschrift van de aantekening, bedoeld in het tweede lid, wordt door de ingeslotene en de ambtenaar ondertekend en aan de ingeslotene overhandigd.

§ 3. Permanente camera-observatie

Artikel 31

  • 1 De ambtenaar kan de ingeslotene na toestemming van de hulpofficier van justitie aan permanente camera-observatie onderwerpen.

  • 2 De maatregel, bedoeld in het eerste lid, is slechts geoorloofd in die gevallen waarin sprake is van een zodanige dreiging van gevaar voor het leven of de veiligheid van de betrokkene dat doorlopende controle ter afwending van dit gevaar noodzakelijk is.

  • 3 De ambtenaar doet aan de betrokkene mededeling van de permanente camera-observatie en maakt aantekening van de permanente camera-observatie.

§ 4. Medische bijstand

Artikel 32

  • 1 In het geval er aanwijzingen zijn dat een ingeslotene medische bijstand behoeft dan wel er bij deze persoon medicijnen zijn aangetroffen, overlegt de ambtenaar met de arts. De ambtenaar overlegt eveneens met de arts indien de ingeslotene zelf om medische bijstand of medicijnen vraagt.

  • 2 In het geval de ingeslotene vraagt om medische bijstand van zijn eigen arts, stelt de ambtenaar die arts daarvan op de hoogte.

  • 3 In het geval de ingeslotene te kennen geeft geen medische hulp te willen hebben, terwijl er aanwijzingen zijn dat medische bijstand gewenst is, waarschuwt de ambtenaar de arts en deelt hij deze de houding van de ingeslotene mee.

Artikel 33

De ambtenaar mag aan de arts bij het onderzoek en de behandeling geen beperkingen opleggen. Hij volgt de aanwijzingen op die de arts over de zorg voor de gezondheid van de ingeslotene geeft en registreert de door de arts gegeven aanwijzingen.

Artikel 34

  • 1 De ambtenaar controleert de ingeslotene regelmatig met dien verstande dat:

    • a. in het geval de arts is gewaarschuwd, de ingeslotene ten minste elk kwartier in de cel wordt gadegeslagen;

    • b. in het geval medische hulp is verstrekt, de ingeslotene zo vaak wordt geobserveerd als de arts heeft voorgeschreven;

    • c. in het geval geen medische hulp noodzakelijk wordt geacht, de ingeslotene eenmaal per twee uur wordt gadegeslagen.

  • 2 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, observeert de ambtenaar in de cel en aan de persoon, waarbij hij vooral acht slaat op de mate waarin de ingeslotene wekbaar en aanspreekbaar is. Personen die in een toestand geraken waarin zij niet wekbaar of aanspreekbaar zijn, worden terstond per ambulance naar een ziekenhuis vervoerd.

  • 3 De ambtenaar registreert de observaties, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 35

Bij overplaatsing van de ingeslotene geeft de ambtenaar de geneesmiddelen, de registraties, bedoeld in de artikelen 26, tweede lid, 33 en 34, derde lid, voor zover die van belang kunnen zijn, en de rapportage van de arts, die bestemd is voor een arts die de behandeling zal overnemen, mee.

§ 5. Invrijheidstelling

Artikel 36

De ambtenaar zorgt ervoor dat bij de invrijheidstelling van een persoon die zichzelf niet kan verplaatsen, vervoer en begeleiding voor die persoon beschikbaar is.

Hoofdstuk 6a. Ambtenaar van een bijzondere opsporingsdienst

Artikel 36a

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a. bevoegd gezag: de officier van justitie;

    • b. de meerdere: de ambtenaar van een bijzondere opsporingsdienst die uit hoofde van zijn functie met de leiding is belast of het bevel heeft over de taakuitvoering;

    • c. geweldmiddel: de wapens en de uitrusting, waarmee geweld kan worden uitgeoefend, die krachtens artikel 3a, derde lid, van de Wet wapens en munitie zijn toegestaan.

Artikel 36b

De ambtenaar van een bijzondere opsporingsdienst maakt bij de uitoefening van zijn dienst uitsluitend gebruik van het door Onze Minister van Justitie voorgeschreven geweldmiddel of handboeien.

Hoofdstuk 7. Buitengewoon opsporingsambtenaar

Artikel 37

Artikel 38

De buitengewoon opsporingsambtenaar die bevoegd is tot het gebruik van een wapen of handboeien, maakt bij de uitoefening van zijn dienst uitsluitend gebruik van het door Onze Minister van Justitie voorgeschreven geweldmiddel of handboeien.

Artikel 39

De buitengewoon opsporingsambtenaar is niet eerder bevoegd tot de uitoefening van de in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993 bedoelde bevoegdheden dan nadat die bevoegdheid is aangetekend op de akte van beëdiging en is gebleken van zijn bekwaamheid in de uitoefening daarvan.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 39a

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zendt in overeenstemming met Onze Minister van Justitie binnen drie jaar na de inwerkingtreding van het besluit van 25 augustus 2006 tot wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar in verband met de invoering van niet-penetrerende munitie (Stb. 2006, 407) aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de artikelen 11 tot en met 11c in de praktijk.

Artikel 40

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop de Politiewet 1993 in werking treedt.

Artikel 41

Dit besluit wordt aangehaald als: Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 8 april 1994

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. van Thijn

Uitgegeven de eenentwintigste april 1994

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin