Wet op de adeldom

Geraadpleegd op 13-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 21-04-2004.
Geldend van 12-06-2002 t/m heden

Wet van 10 mei 1994, houdende regeling inzake de adeldom

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat op grond van additioneel artikel XXV van de Grondwet een voorziening moet worden getroffen ter zake van de adeldom;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

Adeldom wordt verleend bij koninklijk besluit. De verlening kan uitsluitend geschieden aan Nederlanders.

Artikel 2

  • 1 De verlening van adeldom geschiedt door verheffing, inlijving of erkenning.

  • 2 Verheffing in de adel bij koninklijk besluit kan uitsluitend plaatsvinden ten aanzien van leden van het koninklijk huis en van voormalige leden daarvan binnen drie maanden na verlies van het lidmaatschap van het koninklijk huis.

    De verlening van de titels «Prins (Prinses) der Nederlanden» en «Prins (Prinses) van Oranje-Nassau» wordt bij of krachtens de Wet lidmaatschap koninklijk huis bepaald.

  • 3 Inlijving in de Nederlandse adel kan slechts plaatsvinden ten aanzien van personen wier geslacht behoort tot de wettelijk erkende adel van een staat met een vergelijkbaar adelsstatuut en die het verzoek tot inlijving hebben gedaan.

    • a. te zamen met het verzoek tot verlening van het Nederlanderschap;

    • b. te zamen met het afleggen van de verklaring ter verkrijging van het Nederlanderschap door optie;

    • c. te zamen met het bereiken van de meerderjarigheid bij de verkrijging van het Nederlanderschap van rechtswege indien de vader van de verzoeker het Nederlanderschap niet van rechtswege heeft verkregen.

  • 4 Erkenning te behoren tot de Nederlandse adel kan uitsluitend plaatsvinden ten aanzien van personen die behoren tot een geslacht dat voor 1795 reeds tot de inheemse adel behoorde.

Artikel 3

Adeldom gaat ook volgens de bestaande regelingen met betrekking tot adeldom over op buiten het huwelijk geboren kinderen.

Artikel 4

Bij de verlening van adeldom zijn taxa verschuldigd. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels omtrent de taxa gesteld.

Artikel 5

Adeldom wordt vermeld op officiële documenten waar dit vereist is, tenzij de betrokken persoon verzoekt, de vermelding achterwege te laten of te verwijderen.

Artikel 6

  • 1 Er is een Hoge Raad van Adel.

  • 2 De Raad heeft tot taak Onze Minister van Binnenlandse Zaken te adviseren over verzoeken tot verlening van adeldom.

  • 3 De Raad is samengesteld uit vijf leden, die bij koninklijk besluit worden benoemd en ontslagen.

Artikel 7

  • 1 [Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

  • 2 De bestaande regelingen met betrekking tot adeldom en de Hoge Raad van Adel kunnen worden gewijzigd bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 8

Inlijving in de Nederlandse adel kan plaatsvinden ten aanzien van personen wier geslacht behoort tot de wettelijk erkende adel van een staat met een vergelijkbaar adelsstatuut en daartoe een verzoek om inlijving hebben gedaan binnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 10 mei 1994

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. van Thijn

Uitgegeven de tweede juni 1994

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin