Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers

Geraadpleegd op 30-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 17-10-2003 en zichtdatum 01-03-2004.
Geldend van 01-09-2003 t/m 30-04-2004

Wet van 19 mei 1994, houdende regels betreffende de instelling van een zelfstandig bestuursorgaan, belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de materiële en immateriële opvang van asielzoekers toe te vertrouwen aan een wettelijk ingesteld bestuursorgaan;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie;

  • b. orgaan: het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, bedoeld in artikel 2;

  • c. overgangsdatum: de datum waarop deze wet in werking treedt;

  • d. opvangcentrum: opvangvoorziening, niet zijnde een woning, hotel of pension, waarin door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers aan asielzoekers opvang wordt geboden.

§ 2. Instelling en taken

Artikel 2

  • 1 Er is een Centraal Orgaan opvang asielzoekers, dat rechtspersoonlijkheid bezit.

  • 2 Het orgaan heeft zijn zetel ter plaatse door Onze Minister te bepalen.

Artikel 3

  • 1 Het orgaan is belast met:

    • a. de materiële en immateriële opvang van asielzoekers;

    • b. het plaatsen van asielzoekers in een opvangvoorziening;

    • c. het plaatsen van asielzoekers op gemeentelijke opvangplaatsen, alsmede het betalen van bijdragen aan de desbetreffende gemeente ten behoeve van de kosten van deze opvang;

    • d. werkzaamheden met betrekking tot de bemiddeling bij de uitstroom van verblijfsgerechtigden als bedoeld in artikel 60a, onderdeel a, van de Huisvestingswet naar door burgemeester en wethouders beschikbaar gestelde huisvesting. Onze Minister van Binnenlandse Zaken kan terzake beleidsregels vaststellen;

    • e. door Onze Minister aan het orgaan op te dragen andere taken die samenhangen met de opvang van asielzoekers.

  • 2 Onze minister kan het orgaan taken als bedoeld in het eerste lid opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.

Artikel 3a

Artikel 4

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van het verstrekken van subsidies door het orgaan aan gemeenten ten behoeve van kosten, verband houdende met de opvang van asielzoekers door het orgaan.

  • 2 In deze algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld over de wijze waarop gemeenten dergelijke subsidies kunnen aanvragen.

Artikel 5

  • 1 Het bestuur van het orgaan bestaat uit ten hoogste negen leden, waaronder de voorzitter.

  • 2 Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de voorzitter en de overige leden van het bestuur. Het bestuur wordt door Onze Minister in de gelegenheid gesteld zijn gevoelen kenbaar te maken over een voorgenomen besluit tot benoeming of ontslag.

  • 3 Het bestuur wijst uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aan en kan, eveneens uit zijn midden, een tweede plaatsvervangend voorzitter aanwijzen.

  • 4 De leden worden benoemd voor vier jaren. De aftredende leden kunnen ten hoogste tweemaal worden herbenoemd.

Artikel 6

  • 1 Het bestuur van het orgaan stelt een bestuursreglement vast.

  • 2 Het bestuursreglement houdt in ieder geval regels in met betrekking tot:

    • a. delegatie en mandaat van bevoegdheden van het bestuur;

    • b. de wijze van besluitvorming van het bestuur;

    • c. de mogelijkheid tot instelling van commissies.

Artikel 7

  • 1 Het bestuur van het orgaan draagt er zorg voor dat de taken, bedoeld in artikel 3, op doelmatige en deskundige wijze worden uitgevoerd en draagt overigens zorg voor een goede uitvoering van deze wet.

  • 2 Een besluit van het bestuur om werkzaamheden, die de uitvoering van taken als bedoeld in artikel 3 betreffen, door derden te laten uitvoeren, behoeft voor zover het door Onze Minister aangegeven werkzaamheden betreft zijn goedkeuring.

Artikel 8

  • 1 Het bestuur van het orgaan wordt in zijn werkzaamheden ondersteund door een bureau, aan het hoofd waarvan een algemene directeur is geplaatst.

  • 2 Het bestuur benoemt, schorst en ontslaat de algemene directeur.

  • 3 Het bestuur stelt regels met betrekking tot de taken en bevoegdheden van de algemene directeur en van de directeuren van de opvangcentra.

Artikel 9

  • 2 In afwijking van artikel B1 van de Algemene burgerlijke pensioenwet zijn de bij het orgaan werkzame personen geen ambtenaar in de zin van voornoemde wet.

Artikel 10

De voorzitter en de overige leden van het bestuur van het orgaan ontvangen voor hun werkzaamheden een vergoeding volgens door Onze Minister vast te stellen regels.

Artikel 11

Het orgaan wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter van het bestuur en een ander bestuurslid. Bij ontstentenis wordt de voorzitter van het bestuur vervangen door de plaatsvervangend voorzitter.

§ 3. Ministeriële bevoegdheden

Artikel 12

Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid.

Artikel 13

  • 1 Onze Minister kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot de werkwijze en de uitvoering van de taken van het orgaan. Voor zover het taken betreft als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, worden beleidsregels echter niet dan in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken vastgesteld. De beleidsregels hebben geen betrekking op de behandeling van individuele gevallen.

  • 2 Beleidsregels als bedoeld in het eerste lid worden niet vastgesteld dan nadat Onze Minister het bestuur van het orgaan in de gelegenheid heeft gesteld zijn gevoelen daaromtrent kenbaar te maken.

§ 4. Informatieverstrekking

Artikel 14

  • 1 Onze Minister en het bestuur van het orgaan verstrekken elkaar wederzijds die informatie die van belang is voor de uitvoering van de uit deze wet voortvloeiende taken.

  • 2 Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot de verstrekking van informatie, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 15

  • 1 Het bestuur van het orgaan zendt jaarlijks voor 1 april aan Onze Minister een activiteitenverslag van het orgaan in het voorafgaande kalenderjaar. Onze Minister zendt het verslag aan beide kamers der Staten-Generaal.

  • 2 Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot de inrichting van het activiteitenverslag van het orgaan.

§ 5. Financiële bepalingen

Artikel 16

  • 3 De subsidie wordt per boekjaar verstrekt.

Artikel 17

  • 1 Het door het bestuur van het orgaan opgestelde activiteitenplan, de begroting en het financiële verslag behoeven de instemming van Onze Minister.

  • 2 Indien door bijzondere omstandigheden voor het orgaan kosten ontstaan die niet zijn voorzien bij de indiening van de begroting wordt ter zake van die kosten een aanvullend activiteitenplan en een aanvullende begroting ingediend. Ook het aanvullend activiteitenplan en de aanvullende begroting behoeven de instemming van Onze Minister.

Artikel 17a

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

    • a. de gegevens die Onze Minister met het oog op het opstellen van de begroting verstrekt aan het orgaan, alsmede op welk tijdstip deze gegevens uiterlijk worden verstrekt;

    • b. de termijn waarbinnen Onze Minister op het verzoek tot verlening onderscheidenlijk tot vaststelling van de subsidie beslist;

    • c. de wijze waarop de subsidie wordt bepaald;

    • d. de handelingen, bedoeld in artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht, waarvoor het orgaan de toestemming van Onze Minister behoeft;

    • e. de gevallen waarin het orgaan een vergoeding voor vermogensvorming als bedoeld in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigd is, alsmede hoe deze vergoeding wordt berekend;

    • f. het vormen van een egalisatiereserve;

    • g. de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • h. het verlenen van voorschotten.

  • 2 De voordracht voor een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 18

  • 1 Het bestuur zendt binnen vier maanden na afloop van het boekjaar het financiële verslag aan Onze Minister.

  • 4 Het bestuur en de in het tweede lid bedoelde accountant werken mee aan door Onze Minister in te stellen onderzoeken, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak van het ministerie.

  • 5 De instemming met het financiële verslag, bedoeld in artikel 16, eerste lid, wordt slechts geheel of gedeeltelijk onthouden, indien uitgaven zijn geschied in strijd met het bepaalde bij of krachtens de wet.

Artikel 19

Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot de inrichting van het activiteitenplan en de begroting, het beheer, de administratie en de inrichting van het financiële verslag.

§ 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20

In afwijking van artikel 4:60 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de begroting voor het jaar waarin deze wet in werking treedt ingediend binnen een maand na die inwerkingtreding. Indien de inwerkingtreding plaatsvindt op een datum, gelegen na 1 september van enig jaar, geldt hetzelfde voor de begroting van het daaropvolgende jaar.

Artikel 21

  • 1 De personeelsleden van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur die te werk zijn gesteld bij de Interimstichting Opvang Asielzoekers, gaan, indien Onze Minister niet anders heeft beslist, over in dienst van het orgaan op een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, ingaande op de overgangsdatum. Aan ieder personeelslid wordt ten minste één maand voor de overgangsdatum schriftelijk mededeling gedaan van de rechtspositionele gevolgen van een overgang in dienst van het orgaan.

  • 2 De arbeidsovereenkomst geldt voor onbepaalde tijd. Indien een personeelslid was aangesteld in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd of werkzaam was op arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, geldt de arbeidsovereenkomst voor de niet verstreken tijd van de aanstelling voor bepaalde tijd dan wel van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.

  • 3 De arbeidsovereenkomst betreft een functie die zoveel mogelijk overeenkomt met de functie die het personeelslid laatstelijk vervulde bij de Interimstichting Opvang Asielzoekers.

  • 4 De arbeidsvoorwaarden zullen in het geheel beoordeeld niet ongunstiger zijn dan die welke voor het personeelslid golden uit hoofde van zijn dienstverband bij het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Onze Minister stelt nadere regels ter zake.

  • 5 Door het tot stand komen van de arbeidsovereenkomst is het personeelslid van rechtswege eervol ontslagen uit de dienst van de staat.

  • 6 In afwijking van het eerste lid komt op de overgangsdatum geen arbeidsovereenkomst tot stand met het personeelslid dat binnen een maand na de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, laatste volzin, aan Onze Minister heeft medegedeeld dat hij bezwaren heeft tegen de overgang in dienst bij het orgaan, tenzij hij voor de overgangsdatum de bezwaren heeft ingetrokken. Onze Minister stelt nadere regels met betrekking tot het onderzoek van de bezwaren. Onze Minister beslist op de bezwaren.

  • 7 Indien Onze Minister voor de overgangsdatum de bezwaren ongegrond heeft verklaard, komt, tenzij het personeelslid binnen een week na de kennisgeving van deze beslissing aan Onze Minister kenbaar heeft gemaakt dit niet te willen, een arbeidsovereenkomst tot stand op de overgangsdatum dan wel, indien het einde van die week valt na de overgangsdatum, op de eerste dag van de volgende maand.

  • 8 Indien Onze Minister voor de overgangsdatum de bezwaren geheel of gedeeltelijk gegrond heeft verklaard, kan hij daarbij beslissen dat het personeelslid niet overgaat in dienst bij het orgaan. Indien Onze Minister niet een zodanige beslissing heeft genomen, komt, tenzij het personeelslid binnen een week na de kennisgeving van de beslissing aan Onze Minister kenbaar heeft gemaakt dit niet te willen, een arbeidsovereenkomst tot stand op de overgangsdatum dan wel, indien het einde van de week valt na de overgangsdatum, op de eerste dag van de volgende maand. De inhoud van die arbeidsovereenkomst is in overeenstemming met de beslissing van Onze Minister.

  • 9 Indien het personeelslid op of na de overgangsdatum de bezwaren heeft ingetrokken, komt een arbeidsovereenkomst tot stand op de eerste dag van de daarop volgende maand.

  • 10 Indien Onze Minister op of na de overgangsdatum de bezwaren ongegrond heeft verklaard, komt, tenzij het personeelslid binnen een week na de kennisgeving van de beslissing aan Onze Minister kenbaar heeft gemaakt dit niet te willen, een arbeidsovereenkomst tot stand op de eerste dag van de volgende maand.

  • 11 Indien Onze Minister op of na de overgangsdatum de bezwaren geheel of gedeeltelijk gegrond heeft verklaard, kan hij beslissen dat het personeelslid niet overgaat in dienst bij het orgaan dan wel het orgaan verplichten het personeelslid een arbeidsovereenkomst aan te bieden, waarvan de inhoud in overeenstemming is met zijn beslissing.

Artikel 22

  • 1 Met ingang van de overgangsdatum verkrijgt een personeelslid met wie een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 21, eerste lid, is gesloten, ter zake van de ouderdoms- en nabestaandenpensioenvoorziening aanspraken jegens een door het bestuur van het orgaan aan te wijzen instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet die gelijkwaardig zijn aan die welke het personeelslid op de laatste dag van de kalendermaand voorafgaande aan de overgangsdatum heeft jegens het Algemeen burgerlijk pensioenfonds krachtens de Algemene burgerlijke pensioenwet en neemt de aangewezen instelling de daarmee verband houdende verplichtingen op zich.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde instelling wordt door het bestuur van het orgaan op de overgangsdatum aangewezen.

  • 3 De aanspraken die een personeelslid als bedoeld in het eerste lid toekomen krachtens de Algemene burgerlijke pensioenwet en de daaruit voortvloeiende verplichtingen van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds jegens dit personeelslid vervallen op de overgangsdatum.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op aanspraken:

    • a. die door een personeelslid voor de overgangsdatum geldend zijn gemaakt of geldend hadden kunnen worden gemaakt;

    • b. die betrekking hebben op het recht op invaliditeitspensioen en het recht op de aanvulling daarvan, bedoeld in artikel F9 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, van een personeelslid dat op de dag voorafgaande aan de overgangsdatum blijkens een geneeskundig onderzoek als bedoeld in hoofdstuk P van de Algemene burgerlijke pensioenwet wegens ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen, doch waarover nog geen beslissing van het bestuur van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds is genomen.

  • 5 Het eerste, derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het personeelslid dat op grond van artikel 21, zevende tot en met elfde lid, na de overgangsdatum over gaat in dienst bij het orgaan.

  • 6 Het bestuur van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds draagt aan de in het eerste lid bedoelde instelling een deel van het vermogen van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds over. Een deel van de overdrachtssom wordt bepaald op grond van de aanspraken op ouderdomspensioen die krachtens de Algemene burgerlijke pensioenwet ten behoeve van een personeelslid zijn opgebouwd tot en met de dag, voorafgaande aan de datum van indiensttreding bij het orgaan. In de totale overdrachtssom is een aan bedoelde aanspraken evenredig aandeel in de voorziening voor nabestaandenpensioenen en in de algemene reserve begrepen, een en ander volgens een door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds op te stellen opgebouwde aanspraken-balans. Het over te dragen vermogen heeft eenzelfde rendementspotentieel als het bij het Algemeen burgerlijk pensioenfonds achterblijvende vermogen.

  • 7 In afwijking van het zesde lid bedraagt het deel van de overdrachtssom dat betrekking heeft op een personeelslid dat vooraf gaande aan de datum van indiensttreding wegens ziekte of gebreken ongeschikt is verklaard voor een eerder door hem vervulde functie, een percentage van het overeenkomstig het zesde lid ten aanzien van dat personeelslid berekende bedrag dat gelijk is aan het percentage van zijn resterende arbeidsgeschiktheid.

  • 8 Ter bepaling van de financiële gevolgen voor het Algemeen burgerlijk pensioenfonds van het vervallen van de verplichtingen jegens de uitgetreden personeelsleden krachtens het derde lid en van de waarde-overdracht krachtens het zesde lid maakt het Algemeen burgerlijk pensioenfonds een berekening van de waarde-overdracht indien deze gebaseerd zou zijn op de lasten-min-baten. Hiertoe wordt voor de datum van indiensttreding bij het orgaan een evenwichtige lasten- en batenbalans opgesteld voor de betrokken personeelsleden. Als basisbijdragepercentage wordt op deze balans het percentage aangehouden dat in de toekomst nodig is om de nog op te bouwen rechten van gerechtigden op pensioen ingevolge de Algemene burgerlijke pensioenwet juist te dekken zonder rekening te houden met toekomstige inflatie. Als inhaalbijdrage wordt het percentage gebruikt dat nodig is om de lasten- en batenbalans van het fonds in evenwicht te brengen.

  • 9 Het verschil tussen de waarde-overdracht krachtens het zesde lid en de lasten-min-batenuitkomst krachtens het achtste lid wordt verrekend tussen het Algemeen burgerlijk pensioenfonds en Onze Minister.

Artikel 23

Ter zake van de vermogensoverdracht van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds aan de instelling, bedoeld in artikel 22, eerste lid, blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.

Artikel 24

  • 1 Alle zaken, rechten en verplichtingen van de Interimstichting Opvang Asielzoekers en van de Stichting Projecten Opvang Asielzoekers gaan bij de inwerkingtreding van deze wet over op het orgaan.

  • 2 Hetzelfde geldt met betrekking tot de zaken en rechten onderscheidenlijk de verplichtingen die Onze Minister heeft verworven onderscheidenlijk is aangegaan ter vervulling van de taken, bedoeld in artikel 3.

Artikel 25

  • 1 Rechtsgedingen in burgerlijke zaken en in administratieve zaken die zijn ingesteld door of tegen de Interimstichting Opvang Asielzoekers of de Stichting Projecten Opvang Asielzoekers worden, met uitzondering van ambtenarenzaken, met ingang van inwerkingtreding van deze wet voortgezet door of tegen het orgaan.

  • 2 Rechtsgedingen als bedoeld in het eerste lid, die zijn ingesteld door of tegen Onze Minister en die samenhangen met de vervulling van de taken, bedoeld in artikel 3, worden met ingang van inwerkingtreding van deze wet voortgezet door of tegen het orgaan.

Artikel 27

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 28

Deze wet wordt aangehaald als: Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 19 mei 1994

Beatrix

De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

H. d’Ancona

Uitgegeven de zestiende juni 1994

De Minister van Justitie,

A. Kosto