Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2003 en zichtdatum 20-09-2024.
Geldend van 01-01-2003 t/m 31-12-2003

Besluit van 15 juni 1994, houdende regels inzake de rechtspositie van burgemeesters

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 16 juli 1993, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, afdeling Kabinetszaken, nr. BK93/u1098;

Gelet op de artikelen 66, 73 en 79 van de Gemeentewet en artikel 125 van de Ambtenarenwet 1929;

Gehoord gedeputeerde staten van de provincies;

Gehoord de Raad voor de gemeentefinanciën;

De Raad van State gehoord (advies van 8 februari 1994, no. W04.93.0486);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 9 juni 1994, nr. BK94/410;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

  • b. bezoldiging: het bedrag per maand, waarop een burgemeester met inachtneming van de artikelen 5 tot en met 14 van dit besluit aanspraak kan maken;

  • c. het aantal inwoners van een gemeente: het aantal inwoners volgens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers per 1 januari;

  • d. de commissaris: de commissaris van de Koning in de provincie waarin de gemeente is gelegen;

  • e. gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van de provincie waarin de gemeente is gelegen;

  • f. waarnemend burgemeester: degene die op grond van artikel 78 van de Gemeentewet door de commissaris is aangewezen om de burgemeester te vervangen;

  • g. FPU-uitkering: de uitkering op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 3 van de Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel en artikel 1.5 van het Pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP, waarbij onder de Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel wordt verstaan de overeenkomst die is aangegaan op grond van artikel 2 van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel en onder het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt verstaan het reglement van die stichting dat is vastgesteld met inachtneming van de overeenkomst, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet privatisering ABP;

  • h. Advies- en Arbitragecommissie: de Advies- en Arbitragecommissie, bedoeld in artikel 110g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Bezoldiging

Artikel 5

  • 1 De gemeenten worden ten behoeve van de vaststelling van de bezoldiging van de burgemeester ingedeeld in inwonersklassen overeenkomstig de volgende tabel:

    Klasse

    Aantal inwoners

    1

    tot en met 2 000

    2

    2 001– 4 000

    3

    4 001– 8 000

    4

    8 001– 14 000

    5

    14 001– 24 000

    6

    24 001– 40 000

    7

    40 001– 60 000

    8

    60 001–100 000

    9

    100 001–150 000

    10

    150 001–375 000

    11

    375 001 en meer

  • 2 Indien in gemeenten het ambt van burgemeester door dezelfde persoon wordt vervuld, worden deze gemeenten voor de indeling in een inwonersklasse als één gemeente aangemerkt waarbij de inwoners van de gemeenten worden samengeteld.

Artikel 6

  • 1 Een gemeente gaat voor de toepassing van artikel 5 in verband met de toeneming van het aantal inwoners over naar een hogere klasse met ingang van het jaar waarin op 1 januari het aantal inwoners van die gemeente de minimumgrens van de volgende klasse bereikt heeft en blijkt dat zij die grens ook heeft bereikt op:

    • a. 1 januari van het volgende jaar;

    • b. de dag voorafgaande aan een wijziging van de gemeentelijke indeling waarbij zij is betrokken.

  • 2 Overgang van een gemeente naar een lagere klasse in verband met de vermindering van het aantal inwoners vindt plaats met ingang van het jaar waarin het aantal inwoners van de gemeente op 1 januari voor de tweede achtereenvolgende maal beneden de minimumgrens van de klasse, waarin de gemeente tot dusver ingedeeld was, gedaald is.

  • 3 Voor gemeenten waarvan het aantal inwoners ten gevolge van grenscorrectie of wijziging van de gemeentelijke indeling wijziging heeft ondergaan, vindt de overgang naar een hogere of lagere klasse plaats met ingang van de datum van de grenscorrectie of wijziging van de gemeentelijke indeling. Hierbij geldt het aantal inwoners, zoals dit voor de eerste maal na die datum met inachtneming van die grenscorrectie of wijziging van de gemeentelijke indeling door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt openbaar gemaakt.

  • 4 Voor de eerste indeling van nieuwingestelde gemeenten vindt het derde lid overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

  • 1 Op grond van bijzondere omstandigheden kunnen gedeputeerde staten, de gemeenteraad gehoord, een gemeente voor de toepassing van artikel 5 voor een bepaald tijdvak in een hogere klasse plaatsen dan die, waartoe zij op grond van haar aantal inwoners behoort.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen na afloop van het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, een nieuw tijdvak vaststellen.

  • 3 Van het tot verhoging strekkende besluit doen gedeputeerde staten onmiddellijk schriftelijk mededeling aan Onze Minister.

Artikel 8

  • 1 De bezoldiging van de burgemeester wordt bepaald overeenkomstig de tabel in bijlage I bij dit besluit.

  • 2 De bezoldiging van de burgemeester van meer dan één gemeente wordt bepaald overeenkomstig de tabel in bijlage I bij dit besluit met dien verstande dat wordt uitgegaan van de bezoldigingsschaal van de eerstvolgende hogere inwonersklasse.

  • 3 Als de bezoldiging van het personeel in de sector Rijk wijziging ondergaat, worden de bedragen genoemd in de bijlage bij ministeriële regeling regeling [tekstcorrectie :"regeling regeling" moet zijn "regeling"] overeenkomstig gewijzigd.

  • 4 Indien aan het personeel in de sector Rijk een eenmalige uitkering wordt toegekend, ontvangt de burgemeester een uitkering op gelijke voet.

  • 5 Onze Minister doet het Georganiseerd Overleg burgemeesters mededeling indien het derde of vierde lid van toepassing is.

Artikel 9

  • 1 De aanspraak op de bezoldiging begint op de dag dat de benoeming ingaat en eindigt met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat of met ingang van de dag volgend op die van het overlijden.

  • 2 Bij benoeming wordt de bezoldiging bepaald op het bedrag onmiddellijk gelegen boven de tot dusver genoten bezoldiging of het inkomen dat daarmee gelijk kan worden gesteld. Het maximum van de desbetreffende bezoldigingsschaal wordt niet overschreden.

  • 3 Bij benoeming tot burgemeester van een andere gemeente kan, indien na de laatste periodieke verhoging in de vorige gemeente tenminste zes maanden zijn verstreken, de bezoldiging worden bepaald op het bedrag onmiddellijk gelegen boven het bedrag, bedoeld in het tweede lid. Het maximum van de desbetreffende bezoldigingsschaal wordt niet overschreden.

  • 4 De bezoldiging wordt periodiek verhoogd tot het naasthogere bedrag. Deze verhoging geschiedt voor de eerste maal met ingang van de eerste dag van de maand, waarin sinds de benoeming een jaar is verstreken en vervolgens telkens na een jaar.

  • 5 Onze Minister kan in bijzondere gevallen, de commissaris gehoord, de bezoldiging op een hoger bedrag van de bezoldigingsschaal vaststellen.

Artikel 11

Indien een gemeente door toeneming van het aantal inwoners of op grond van een besluit als bedoeld in artikel 7, wordt ingedeeld in een hogere inwonersklasse, wordt de bezoldiging van de burgemeester, onverminderd de toepassing van artikel 9, vierde lid, bepaald in de desbetreffende bezoldigingsschaal op het bedrag onmiddellijk gelegen boven de tot dusver genoten bezoldiging.

Artikel 12

De overgang van een gemeente naar een lagere klasse als bedoeld in artikel 6, tweede lid, is niet van invloed op de bezoldiging van de op dat tijdstip in dienst zijnde burgemeester.

Artikel 13

Met ingang van de eerste dag van de maand waarin de burgemeester de 55-jarige leeftijd bereikt, dan wel, indien en zodra de burgemeester - hetzij bij indiensttreding, hetzij bij overgang van de gemeente naar een hogere klasse - deze leeftijd heeft bereikt, geniet de burgemeester de maximumbezoldiging voor de klasse waarin de gemeente is of wordt ingedeeld.

Artikel 14

Wanneer dezelfde persoon burgemeester is van meer dan één gemeente komen de bezoldiging en alle overige financiële aanspraken als bedoeld in dit besluit, in verhouding tot het inwonertal naar boven afgerond op een veelvoud van 100, ten laste van elke gemeente.

Artikel 14a

  • 1 Een burgemeester die in een gemeente het maximum van de desbetreffende bezoldigingsschaal heeft bereikt en benoemd wordt tot burgemeester van een andere gemeente, ontvangt indien die andere gemeente in een gelijke inwonersklasse is geplaatst, een toelage op de bezoldiging.

  • 2 De toelage komt ten laste van de gemeente en bedraagt:

    • a. gedurende het eerste en tweede jaar na de benoeming het verschil tussen het maximum van de desbetreffende bezoldigingsschaal en het naasthogere bedrag van de bezoldigingsschaal van de eerstvolgende hogere klasse;

    • b. gedurende het derde en vierde jaar na de benoeming het verschil tussen het maximum van de desbetreffende bezoldigingsschaal en het bedrag voorafgaand aan het maximum van de bezoldigingsschaal van de eerstvolgende hogere klasse;

    • c. gedurende de volgende jaren het verschil tussen het maximum van de desbetreffende bezoldigingsschaal en het maximum van de bezoldigingsschaal van de eerstvolgende hogere klasse.

  • 3 De burgemeester behoudt aanspraak op de toelage zolang hij het ambt vervult in een gemeente van een gelijke inwonersklasse als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Indien de burgemeester het ambt vervult in een gemeente als bedoeld in artikel 7, behoudt hij de toelage na afloop van het tijdvak, bedoeld in dat artikel.

  • 5 De toelage wordt voor de toepassing van de artikelen 9, 11, 12, 15 en 15a gerekend tot de bezoldiging. Bij de toepassing van artikel 11 wordt het maximum van de desbetreffende bezoldigingsschaal niet overschreden.

Artikel 14b

  • 1 De burgemeester heeft ten laste van het Rijk recht op een aanvulling op de bezoldiging bij eervol ontslag wegens benoeming tot burgemeester van een andere gemeente, indien daar een lagere bezoldiging aan is verbonden.

  • 2 De aanvulling bedraagt het verschil tussen de laatstgenoten bezoldiging, aangepast volgens de algemene salariswijzigingen van het personeel in de sector Rijk, en de bezoldiging, verbonden aan de benoeming tot burgemeester in de andere gemeente.

Vakantie-uitkering

Artikel 15

De burgemeester heeft aanspraak op een vakantie-uitkering overeenkomstig de regels, die te dien aanzien voor het personeel in de sector Rijk zijn vastgesteld.

Artikel 15a

  • 1 De burgemeester heeft recht op een eindejaarsuitkering waarvan de hoogte wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.

  • 2 De eindejaarsuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald.

  • 3 Bij ontslag van de burgemeester vindt betaling plaats over het tijdvak gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode waarover de eindejaarsuitkering is betaald en de datum van het ontslag.

Ambtstoelage

Artikel 16

  • 1 De burgemeester ontvangt een ambtstoelage voor de aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten overeenkomstig de volgende tabel:

    Inwonersklasse als bedoeld in artikel 5

    Ambtstoelage per maand

    1 en 2

    € 522,75 [Red: Per 1 januari 2003: € 565,93]

    3 en 4

    € 549,53 [Red: Per 1 januari 2003: € 594,92]

    5 en 6

    € 572,67 [Red: Per 1 januari 2003: € 619,98]

    7 tot en met 11

    € 591,73 [Red: Per 1 januari 2003: € 640,60]

  • 2 De bedragen, genoemd in het eerste lid, worden per 1 januari van elk jaar door Onze Minister herzien aan de hand van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar en bekend gemaakt in de Staatscourant.

  • 3 De burgemeester aan wie als gevolg van een wijziging van de gemeentelijke indeling eervol ontslag wordt verleend wegens opheffing van de gemeente, heeft aanspraak op een bedrag uit te keren door de rechtsopvolger van de opgeheven gemeente ter grootte van de helft van de ambtstoelage over een periode van drie maanden.

Vergoeding bij waarneming

Artikel 17

  • 1 Degene die gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken met de waarneming van het ambt van burgemeester is belast geweest, geniet voor die tijd, ten laste van de gemeente, een vergoeding ten bedrage van de voor het ambt vastgestelde minimum- of vaste bezoldiging. De artikelen 15 en 33, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Indien de waarneming geschiedt door een wethouder wordt de vergoeding verminderd met hetgeen als wethouder wegens wedde wordt ontvangen.

  • 2 De waarnemend burgemeester die naar verwachting voor een periode korter dan één jaar als zodanig is aangewezen, geniet een bezoldiging overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 14.

    Daarnaast heeft hij aanspraak op een vakantie-uitkering als bedoeld in artikel 15, de helft van het bedrag van de ambtstoelage, bedoeld in artikel 16, een telefoonkostenvergoeding als bedoeld in artikel 30, een autokostenvergoeding als bedoeld in artikel 33, eerste lid, en een verblijfkostenvergoeding als bedoeld in artikel 33, derde lid.

  • 4 Zodra een waarnemend burgemeester ten aanzien van wie het tweede lid van dit artikel is toegepast, zonder onderbreking één jaar het ambt van burgemeester heeft waargenomen, wordt met terugwerkende kracht tot en met de ingangsdatum van de waarneming in die gemeente, alsnog het derde lid van dit artikel toegepast.

  • 5 Indien een waarnemend burgemeester tevens burgemeester van een andere gemeente is en de beide gemeenten met overeenkomstige toepassing van artikel 5, tweede lid, worden ingedeeld in een hogere inwonersklasse dan klasse 4, wordt de bezoldiging bepaald op het bedrag dat in bijlage I in de desbetreffende bezoldigingsschaal met het zelfde volgnummer is aangeduid als het nummer waarmee het voor de burgemeester geldende bezoldigingsbedrag is aangeduid in de bezoldigsschaal van die andere gemeente.

  • 6 Indien een waarnemend burgemeester tevens burgemeester van een andere gemeente is, kan in afwijking van artikel 14, de verhouding waarin de bezoldiging en de aanspraken, bedoeld in dat artikel, ten laste van de gemeenten komen, door Onze Minister worden vastgesteld.

  • 7 Onze Minister kan in bijzondere gevallen, de commissaris gehoord:

    • a. de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, zo nodig met inachtneming van de laatste volzin van het eerste lid, op een hoger bedrag bepalen, tot ten hoogste de voor het ambt vastgestelde maximum- of vaste bezoldiging, vermeerderd met de bijdrage, bedoeld in artikel 16;

    • b. een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 31, alsmede een vaste vergoeding als bedoeld in artikel 33, tweede lid, toekennen.

Artikel 17a

  • 1 Indien aan een gewezen burgemeester in verband met ontslag wegens opheffing van de gemeente een bovenwettelijke uitkering als bedoeld in artikel 46, eerste lid, is toegekend en hij met de waarneming van het ambt van burgemeester wordt belast, wordt de hoogte en de duur van de uitkering bij ontheffing van het waarnemerschap berekend als zou het waarnemerschap niet hebben plaatsgevonden.

  • 2 Indien de bezoldiging voor de waarneming minder is dan de bezoldiging voor het burgemeestersambt waaruit hij werkloos werd, wordt door de gemeente een aanvulling op de bezoldiging toegekend, die het verschil bedraagt tussen de bezoldiging voor het ambt waaruit hij werkloos werd en de bezoldiging voor de waarneming. De aanvulling vormt onderdeel van de bezoldiging en werkt door in de berekening van het dagloon voor de uitkering, bedoeld in artikel 46d, eerste lid. De kosten van de aanvulling op de bezoldiging komen ten laste van het Rijk.

Bezoldiging en ambtstoelage bij verblijf elders

Artikel 18

Wanneer aan de burgemeester toestemming is verleend langer dan zes weken buiten de gemeente te verblijven, kan Onze Minister, de commissaris gehoord, daarbij bepalen dat gedurende die langere periode de bezoldiging en de ambtstoelage geheel of gedeeltelijk worden ingehouden.

Bezoldiging en ambtstoelage bij ziekte

Artikel 18a

  • 1 De burgemeester die wegens ziekte ongeschikt is tot het uitoefenen van zijn ambt, geniet vanaf de dag waarop deze ongeschiktheid aanvangt, gedurende een termijn van 18 maanden zijn volledige bezoldiging. Vervolgens geniet hij tot zijn ontslag 80% van zijn bezoldiging.

  • 2 De burgemeester geniet ook na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn van 18 maanden zijn volledige bezoldiging indien de ziekte uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de hem opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.

  • 3 De burgemeester geniet vanaf de dag waarop de ongeschiktheid wegens ziekte tot het uitoefenen van zijn ambt aanvangt, gedurende een termijn van 12 maanden zijn volledige ambtstoelage. Vervolgens geniet hij tot zijn ontslag 50% van de ambtstoelage.

  • 4 Voor het vaststellen van het tijdstip waarop de in het eerste lid onderscheidenlijk het vierde lid genoemde termijn van 18 onderscheidenlijk 12 maanden is verstreken, worden perioden van ongeschiktheid tot het uitoefenen van zijn ambt wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 5 Onze Minister kan bepalen dat de burgemeester die wegens ziekte ongeschikt is zijn ambt uit te oefenen, de uitoefening van zijn ambt slechts mag hervatten met zijn toestemming. Deze toestemming is in ieder geval vereist, wanneer de ongeschiktheid langer dan een jaar duurt. Alvorens toepassing te geven aan de eerste volzin vraagt Onze Minister advies aan een door hem aangewezen bedrijfsarts.

Artikel 19

  • 1 Het eerste tot en met het vijfde lid van dit artikel zijn uitsluitend van toepassing gedurende de eerste 52 weken waarin de burgemeester wegens ziekte ongeschikt is tot het vervullen van zijn ambt.

  • 2 Voor het berekenen van de termijn van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte tot het uitoefenen van zijn ambt samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 3 Onze Minister kan de aanwijzing geven de doorbetaling van de bezoldiging en de ambtstoelage te staken, wanneer en voor zolang de burgemeester:

    • a. weigert zich te onderwerpen aan een onderzoek vanwege een daartoe door Onze Minister aangewezen bedrijfsarts of, na voor zulk een onderzoek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

    • b. zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing naar het oordeel van Onze Minister ernstig wordt belemmerd of vertraagd.

  • 4 In de gevallen bedoeld in het derde lid, kan Onze Minister op grond van bijzondere omstandigheden bepalen, dat het bedrag van de ingehouden bezoldiging en ambtstoelage geheel of ten dele aan anderen dan aan de burgemeester wordt uitbetaald.

  • 5 Ingeval Onze Minister van zijn bevoegdheid, bedoeld in het vierde lid, geen gebruik heeft gemaakt, kunnen de ingevolge het derde lid ingehouden bezoldiging en ambtstoelage alsnog aan de burgemeester worden uitbetaald, wanneer uit een verklaring van een (of meer) door Onze Minister aangewezen arts(en) blijkt, dat het geval op grond waarvan doorbetaling van de bezoldiging en de ambtstoelage werd gestaakt, zich niet heeft voorgedaan of niet meer voordoet.

Kennisgeving bij ziekte

Artikel 20

Indien een burgemeester langer dan acht dagen wegens ziekte zijn ambt niet kan vervullen, geeft hij daarvan kennis aan de commissaris.

Tegemoetkoming in ziektekosten

Artikel 22

  • 1 Indien de burgemeester deelneemt aan een publiekrechtelijke ziektekostenregeling, zijn op hem de gemeentelijke regelingen met betrekking tot ziektekosten, welke gelden ten aanzien van het gemeentepersoneel, van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien de burgemeester niet deelneemt of niet kan deelnemen aan een in het eerste lid bedoelde regeling, geniet de burgemeester ten laste van de gemeente een tegemoetkoming in de kosten, verbonden aan verzekering tegen ziektekosten, vastgesteld op grond van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel.

  • 3 Indien een gewezen burgemeester in verband met niet-herbenoeming anders dan op eigen aanvraag of in verband met ontslag wegens opheffing van de gemeente op grond van de Werkloosheidswet een uitkering wordt toegekend, komen de bijdragen van de gemeente in de premie van de publiekrechtelijke ziektekostenregeling, bedoeld in het eerste lid, en in de tegemoetkoming, bedoeld in het tweede lid, voor de periode dat aanspraak bestaat op de uitkering, ten laste van het Rijk.

Voorzieningen in verband met ziekte

Artikel 23

  • 1 In bijzondere gevallen kan Onze Minister aan de burgemeester ten laste van de gemeente een tegemoetkoming toekennen in noodzakelijk gemaakte kosten, verband houdende met ziekte, welke de burgemeester voor zichzelf en voor zijn medebelanghebbenden heeft gemaakt, indien hierin niet ingevolge een andere regeling kan worden voorzien en deze kosten redelijkerwijs niet ten laste van de burgemeester kunnen blijven.

Vergoeding ziektekosten bij dienstongeval

Artikel 24

  • 1 De burgemeester heeft ingeval van ziekte ten laste van de gemeente aanspraak op vergoeding van kosten van geneeskundige behandeling of verzorging voor zover:

    • a. de ziekte in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan het ambt van burgemeester verbonden werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en

    • b. de ziekte niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, en

    • c. de kosten ten laste van de burgemeester blijven, en

    • d. de kosten naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk waren.

Uitkering wegens ziekte aan de gewezen burgemeester

Artikel 25

Ten aanzien van de gewezen burgemeester vinden in geval van ziekte, ten laste van de gemeente, de artikelen 42, 45 en 48 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement overeenkomstige toepassing.

Artikel 25a

Ten aanzien van de burgemeester aan wie ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid wegens ziekte tot het vervullen van zijn ambt als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder a, en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is, is de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk van overeenkomstige toepassing.

Zwangerschaps- en bevallingsverlof

Artikel 26

  • 1 De vrouwelijke burgemeester heeft in verband met haar bevalling aanspraak op zwangerschaps- en bevallingsverlof.

Buitengewoon verlof in verband met ouderschap

Artikel 27

  • 1 De burgemeester die na 31 december 1988 als ouder in een familierechtelijke betrekking is komen te staan tot een kind, heeft aanspraak op ouderschapsverlof.

Gratificatie bij dienstjubileum

Artikel 28

  • 1 Bij het volbrengen van een diensttijd als bedoeld in een vut-overeenkomst als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel, van 25, 40 of 50 jaren in overheidsdienst, ontvangt de burgemeester een gratificatie of desgewenst een geschenk, dan wel een combinatie van beide, één en ander met dien verstande dat de daaraan verbonden uitgaven bedragen: bij een 25-jarig dienstjubileum de helft, en bij een 40-jarig en 50-jarig dienstjubileum eenmaal het bedrag van de bezoldiging, vermeerderd met een evenredig gedeelte van de vakantie-uitkering per maand, berekend naar de datum van het dienstjubileum. Dit bedrag wordt zo nodig op een veelvoud van vijf euro naar boven afgerond.

  • 2 Aan de burgemeester die op grond van een vut-overeenkomst als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel eervol ontslag is of zal worden verleend en binnen een termijn van vijf jaren na de datum van ingang van ontslag, doch voor het 65e levensjaar recht zou hebben op een gratificatie, bedoeld in het eerste lid, kan een dienstjubileumgratificatie worden toegekend ter grootte van een in verhouding tot de doorgebrachte diensttijd evenredig gedeelte van de gratificatie, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Ten aanzien van de burgemeester aan wie als gevolg van een wijziging van de gemeentelijke indeling eervol ontslag is of zal worden verleend wegens opheffing van de gemeente, vindt het tweede lid overeenkomstige toepassing.

  • 4 Indien na toepassing van het derde lid alsnog een benoeming geschiedt als burgemeester of als waarnemend burgemeester voor een periode langer dan één jaar en wordt voldaan aan het diensttijdvereiste, bedoeld in het eerste lid, wordt de gratificatie slechts voor het niet vergolden gedeelte toegekend.

Gratificatie bij ambtsjubileum

Artikel 29

  • 1 De burgemeester die gedurende 12,5 jaar het ambt van burgemeester in één of meer gemeenten heeft bekleed, ontvangt ten laste van de gemeente een uitkering ter hoogte van een kwart van zijn bezoldiging, vermeerderd met een evenredig gedeelte van de vakantie-uitkering per maand. Dit bedrag wordt zo nodig met een veelvoud van vijf euro naar boven afgerond.

  • 2 Aan de burgemeester aan wie als gevolg van een wijziging van de gemeentelijke indeling eervol ontslag is of zal worden verleend wegens opheffing van de gemeente en die binnen een termijn van vijf jaren na de datum van ingang van ontslag, doch voor het 65e levensjaar, recht zou hebben op een gratificatie als bedoeld in het eerste lid, kan, ten laste van de nieuwgevormde gemeente, een ambtsjubileumgratificatie worden toegekend ter grootte van een in verhouding tot de doorgebrachte diensttijd evenredig gedeelte van de gratificatie, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Indien alsnog een benoeming geschiedt als burgemeester of als waarnemend burgemeester voor een periode langer dan één jaar en wordt voldaan aan het diensttijdvereiste, bedoeld in het eerste lid, wordt de gratificatie slechts voor het niet vergolden gedeelte toegekend.

Computer- en communicatieapparatuur

Artikel 30

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 2 De gemeente stelt aan de burgemeester voor de uitoefening van het ambt benodigde computer- en communicatieapparatuur ter beschikking. Het ter beschikking stellen van computerapparatuur kan geschieden door het bieden van een mogelijkheid tot deelname aan een voor het gemeentepersoneel geldende pc-privéregeling.

  • 3 Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen omtrent het ter beschikking stellen van de in het tweede lid bedoelde computer- en communicatieapparatuur.

Terugwerkende kracht

Stb. 2003, 432, datum inwerkingtreding 01-01-2004, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-07-2002.

1 De gemeente stelt aan de burgemeester voor de uitoefening van het ambt benodigde computer- en communicatieapparatuur ter beschikking. Het ter beschikking stellen van computerapparatuur kan geschieden door het bieden van een mogelijkheid tot deelname aan een voor het gemeentepersoneel geldende pc-privéregeling.

2 Voorzover de burgemeester voor de uitoefening van het ambt gebruik maakt van de privé-telefoon heeft hij aanspraak op een vergoeding van kosten.

3 Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen over:

  • a. het ter beschikking stellen van de in het eerste lid bedoelde computer- en communicatieapparatuur.

  • b. de hoogte van de vergoeding en de voorwaarden voor de aanspraak, bedoeld in het tweede lid.

Stb. 2003, 432, datum inwerkingtreding 01-01-2004, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-07-2002.

1 De gemeente stelt aan de burgemeester voor de uitoefening van het ambt benodigde computer- en communicatieapparatuur ter beschikking. Het ter beschikking stellen van computerapparatuur kan geschieden door het bieden van een mogelijkheid tot deelname aan een voor het gemeentepersoneel geldende pc-privéregeling.

2 Voorzover de burgemeester voor de uitoefening van het ambt gebruik maakt van de privé-telefoon heeft hij aanspraak op een vergoeding van kosten.

3 Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen over:

  • a. het ter beschikking stellen van de in het eerste lid bedoelde computer- en communicatieapparatuur.

  • b. de hoogte van de vergoeding en de voorwaarden voor de aanspraak, bedoeld in het tweede lid.

Verplaatsingskosten

Artikel 31

  • 1 Een burgemeester heeft ten laste van de gemeente recht op een verhuiskostenvergoeding overeenkomstig het Verplaatsingskostenbesluit 1989 in verband met:

    • a. zijn benoeming;

    • b. het verlaten van een ambtswoning in verband met:

      • 1. zijn niet-herbenoeming;

      • 2. een ontslag, waaraan recht op dadelijk ingaand pensioen dan wel een uitkering op grond van de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden wordt ontleend;

      • 3. een eervol ontslag ter zake waarvan krachtens artikel 46 anders dan op grond van het bepaalde in het eerste lid, onder d recht op wachtgeld bestaat dan wel een uitkering is verleend.

  • 2 Indien het noodzakelijk blijkt dat de burgemeester eerst tijdelijke huisvesting betrekt, heeft de burgemeester in verband met zijn benoeming ten laste van de gemeente eveneens recht op een verhuiskostenvergoeding overeenkomstig het Verplaatsingskostenbesluit 1989 bestaande uit:

  • 3 De burgemeester aan wie als gevolg van een wijziging van de gemeentelijke indeling eervol ontslag wordt verleend wegens opheffing van de gemeente, heeft aanspraak op een verhuiskostenvergoeding volgens de normen van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 ten laste van de nieuwgevormde gemeente, indien hij binnen een jaar verhuist dan wel gedurende dat jaar aannemelijk kan maken binnen een redelijke termijn naar elders te verhuizen.

  • 4 Onze Minister kan in bijzondere gevallen, de commissaris gehoord, bepalen dat de verhuiskostenvergoeding wordt toegekend bij het verlaten van een ambtswoning om andere dan in het eerste lid, onder b, genoemde redenen.

Artikel 32

  • 1 Aan een burgemeester wordt in verband met de benoeming tot burgemeester een tegemoetkoming verleend:

    • a. van 90 procent in de pensionkosten, die de burgemeester voor zichzelf moet maken, indien en zolang in de gemeente waarin de burgemeester is benoemd geen passende woning beschikbaar is, tot ten hoogste 50 procent van de bezoldiging, alsmede een tegemoetkoming in de reiskosten voor gezinsbezoek;

    • b. in de kosten van het heen en weer reizen tussen de woonplaats en de gemeente waarin de burgemeester is benoemd, indien geen pensionkosten als onder a bedoeld, worden gemaakt.

  • 2 Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming wordt vastgesteld door burgemeester en wethouders overeenkomstig de bepalingen van het Verplaatsingskostenbesluit 1989.

  • 3 Onze Minister kan in bijzondere gevallen, de commissaris gehoord, de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, onder b, verlenen, ook indien pensionkosten als bedoeld in dat lid, onder a, worden gemaakt.

Reis- en verblijfkosten

Artikel 33

  • 1 Indien de burgemeester ten behoeve van de dienst gebruik maakt van een eigen personenauto, ontvangt de burgemeester deswege een vergoeding per afgelegde kilometer, berekend overeenkomstig de bepalingen van het Reisbesluit binnenland.

  • 2 Indien de burgemeester voor plaatselijk vervoer binnen de gemeente, dat geen deel uitmaakt van een reis die zich mede buiten de gemeente uitstrekt, ten behoeve van de dienst gebruik maakt van een eigen personenauto, wordt aan de burgemeester deswege in afwijking van het eerste lid, ter dekking van de kosten van dit vervoer een vaste vergoeding toegekend.

  • 3 Indien de burgemeester ten behoeve van de dienst verblijfkosten heeft gemaakt, worden hem die kosten ten laste van de gemeente vergoed overeenkomstig de bepalingen van het Reisbesluit binnenland.

  • 4 Onze Minister stelt ter uitvoering van dit artikel nadere regels vast.

Artikel 34

Indien een kandidaat voor het ambt van burgemeester reis- en verblijfkosten heeft gemaakt in verband met een bezoek aan Onze Minister, aan de commissaris of aan de vertrouwenscommissie, worden hem die kosten ten laste van het Rijk vergoed overeenkomstig de bepalingen van het Reisbesluit binnenland.

Artikel 34a

  • 1 Indien aan de burgemeester een dienstauto ter beschikking is gesteld, kan de raad bepalen dat de burgemeester een vergoeding ontvangt ter compensatie van de belastingheffing voor het gebruik van de dienstauto voor woon-werkverkeer op grond van de artikelen 3.20 en 3.145 Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 2 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend aan de hand van de formule:

    C x V x T x 100 / (100 – T) = vergoeding

    In deze formule is:

    • C de catalogusprijs van de dienstauto, met inbegrip van omzetbelasting en belasting van personenauto's en motorrijwielen;

    • V het percentage van de cataloguswaarde van de dienstauto dat, op grond van artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001, bij het belastbaar inkomen geteld moet worden wegens als privé aangemerkte kilometers woon-werkverkeer;

    • T het voor de burgemeester geldende inkomstenbelastingpercentage volgens artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3 Voor de bepaling van de vergoeding worden de met de dienstauto gemaakte reizen en de daarbij afgelegde kilometers geregistreerd.

  • 4 Op 1 januari van elk jaar wordt aan de hand van de kilometerregistratie de vergoeding voor het voorgaande jaar vastgesteld.

  • 5 Indien de burgemeester voor het woon-werkverkeer gebruik maakt van meer dan één dienstauto wordt bij de berekening van de vergoeding uitgegaan van een gewogen gemiddelde van de catalogusprijzen van de gebruikte dienstauto's.

Ambtswoning

Artikel 35

  • 1 Voor het bewonen van een ambtswoning wordt op de bezoldiging een korting toegepast van 12 procent.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, kan Onze Minister in de gevallen waarin naar zijn oordeel daartoe aanleiding bestaat, gedeputeerde staten gehoord, de korting vaststellen op een lager percentage dan wel op een bepaald bedrag, mits dit eveneens minder beloopt dan 12 procent van de bezoldiging.

  • 3 Indien de burgemeester een ambtswoning bewoont, draagt hij de onderhoudskosten welke volgens de wet en het plaatselijk gebruik ten laste van de huurder zijn.

Gemeentelijke hypothecaire geldlening

Artikel 36

  • 1 Indien een gemeente voor haar ambtenaren een regeling heeft getroffen ter verstrekking van een hypothecaire geldlening ter verkrijging van een eigen woning, kan de burgemeester aan een dergelijke regeling deelnemen.

  • 2 De geldlening, bedoeld in het eerste lid, wordt door de gemeente, met inachtneming van een termijn van zes maanden, opgezegd onmiddellijk nadat het ontslag van de burgemeester ingaat.

  • 3 Indien de regeling daartoe de mogelijkheid biedt, kan Onze Minister in bijzondere gevallen, om onbillijkheden van overwegende aard te vermijden, in afwijking van het tweede lid, toestaan dat de geldlening wordt voortgezet.

Terugroepen bij afwezigheid

Artikel 38

  • 1 Een burgemeester die buiten zijn gemeente verblijft kan door de commissaris wegens dringende redenen van dienstbelang worden teruggeroepen.

  • 2 Onze Minister kan bepalen dat aan een burgemeester die een verblijf buiten zijn woonplaats wegens dringende redenen van dienstbelang voortijdig heeft beëindigd, ten laste van de gemeente een schadeloosstelling wordt toegekend.

Schorsing

Artikel 39

De burgemeester kan in het belang van een goede uitoefening van het ambt worden geschorst.

Artikel 40

Het schorsingsbesluit bevat in ieder geval een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat en een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur der schorsing.

Artikel 41

Gedurende een schorsing is het de burgemeester als zodanig niet toegestaan de gemeentelijke dienstgebouwen te betreden.

Ontslag op eigen aanvraag/FPU

Artikel 42

  • 1 De burgemeester wordt op zijn aanvraag ontslagen of na afloop van de benoemingstermijn niet herbenoemd.

  • 2 Aan de burgemeester die ontslag vraagt met het oog op een FPU-uitkering, wordt ontslag verleend, indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel en het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na het ontslag recht bestaat op de FPU-uitkering. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op de FPU-uitkering ontstaat. Met een aanvraag tot ontslag wordt gelijkgesteld een verzoek om niet te worden herbenoemd.

  • 3 Het ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.

Ongevraagd ontslag

Artikel 43

Aan de burgemeester wordt met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, eervol ontslag verleend.

Artikel 44

  • 1 Anders dan op eigen aanvraag, kan aan de burgemeester ontslag worden verleend op grond van:

    • a. ongeschiktheid wegens ziekte tot het vervullen van zijn ambt;

    • b. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan uit hoofde van ziekten of gebreken;

    • c. opheffing van de gemeente;

    • d. andere gronden.

  • 2 Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan slechts plaatsvinden indien:

    • a. er sprake is van ongeschiktheid wegens ziekte tot het vervullen van zijn ambt gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,

    • b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is.

  • 4 Voordat Onze Minister het ontslag op grond van het eerste lid, onderdeel a, verleent, onderzoekt hij of het mogelijk is de burgemeester na zijn ontslag binnen zijn gezagsbereik andere arbeid aan te bieden.

Artikel 45

Niet-herbenoeming vindt niet plaats dan nadat de burgemeester in de gelegenheid is gesteld door Onze Minister te worden gehoord.

Uitkering bij ontslag of niet-herbenoeming

Artikel 46

  • 2 In zeer bijzondere gevallen van ontslag kan bij koninklijk besluit ten laste van het Rijk ten gunste van de burgemeester van dit artikel worden afgeweken.

Artikel 46a

  • 1 De burgemeester heeft ten laste van de gemeente recht op een uitkering bij eervol ontslag of niet-herbenoeming op eigen aanvraag als ook bij een eervol ontslag op grond van artikel 44, eerste lid, onder d, indien naar het oordeel van Onze Minister de reden van de aanvraag tot ontslag of niet-herbenoeming dan wel de reden van het ontslag is gelegen in een verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de gemeenteraad.

  • 2 Onze Minister wint ter voorbereiding van zijn oordeel advies in van de commissaris en hij stelt vervolgens de burgemeester in kennis van zijn voornemen omtrent het oordeel.

  • 5 In zeer bijzondere gevallen van ontslag kan bij koninklijk besluit ten laste van het Rijk ten gunste van de burgemeester van dit artikel worden afgeweken.

Artikel 46b

  • 1 De kosten van de uitkering die aan de burgemeester wordt betaald op grond van de Werkloosheidswet, worden aan de gemeente vergoed door het Rijk, tenzij sprake is van een ontslag of niet-herbenoeming als bedoeld in artikel 46a, eerste lid. De uitkering, bedoeld in artikel 46, komt ten laste van het Rijk, tenzij sprake is van een ontslag of niet-herbenoeming als bedoeld in artikel 46a, eerste lid.

  • 2 Indien het in geval van ontslag of niet-herbenoeming als bedoeld in artikel 46a naar het oordeel van Onze Minister kennelijk onredelijk is dat de financiële gevolgen van het ontslag of de niet-herbenoeming volledig ten laste van de gemeente komen, kan Onze Minister bepalen dat die gevolgen in afwijking van het eerste lid geheel of ten dele ten laste van het Rijk komen.

Artikel 46c

  • 1 De burgemeester van 61 jaar of ouder van wie de gemeente wordt opgeheven en aan wie met ingang van de datum van herindeling ontslag wordt verleend met het oog op een FPU-uitkering, ontvangt ten laste van het Rijk een aanvulling op deze uitkering tot aan de pensioengerechtigde leeftijd, tenzij hij aanspraak maakt op de extra uitkering, bedoeld in artikel 46c of 47b.

  • 2 De aanvulling bedraagt een percentage van de grondslag, die geldt voor de vaststelling van de FPU-uitkering. Het percentage is:

    • a. 15% indien de burgemeester op de dag voorafgaand aan de datum van herindeling nog geen 63 jaar is;

    • b. 25% indien de burgemeester op de dag voorafgaand aan de datum van herindeling 63 jaar of ouder is.

  • 3 De aanvulling wordt slechts toegekend voorzover de aanvulling en de FPU-uitkering tezamen niet meer bedragen dan de grondslag die geldt voor de vaststelling van de FPU-uitkering, met dien verstande dat voor deze berekening buiten beschouwing blijft:

    • a. een verlaging van de FPU-uitkering, omdat aanspraken niet worden opgenomen met de bedoeling deze om te zetten in recht op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen;

    • b. een verlaging van de FPU-uitkering, omdat het bedrag van de aanspraak wordt verminderd in verband met inkomsten naast de FPU-uitkering;

    • c. een verhoging van de FPU-uitkering, als gevolg van een individuele aanvullende regeling.

  • 4 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een burgemeester jonger dan 61 jaar, indien hij op de datum van het ontslag met het oog op een FPU-uitkering, een diensttijd heeft van 40 jaar of meer als bedoeld in artikel 4 van de Regeling flexibel pensioen en uittreden.

Artikel 46d

  • 2 De uitkeringen die de gemeente na ontheffing van de waarneming verschuldigd is op grond van de Werkloosheidswet en het eerste lid, komen ten laste van het Rijk.

Extra uitkering bij FPU

Artikel 46e

  • 1 De burgemeester aan wie ontslag is verleend met het oog op een FPU-uitkering en die tenminste 1 jaar het ambt van burgemeester heeft uitgeoefend, ontvangt tot aan de pensioengerechtigde leeftijd naast de FPU-uitkering een extra uitkering ten laste van de gemeenten gezamenlijk.

  • 2 De extra uitkering bedraagt maandelijks het bedrag dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 0,5833 procent van de grondslag, die geldt voor de vaststelling van de FPU-uitkering, met het aantal maanden dat de burgemeester het ambt van burgemeester heeft uitgeoefend, gedeeld door het totaal aantal maanden gelegen tussen de datum van ingang van de FPU-uitkering en de datum van ingang van het ouderdomspensioen. Voor deze berekening wordt voor het aantal maanden dat de burgemeester het ambt heeft uitgeoefend, ten hoogste van 120 maanden uitgegaan.

  • 3 De extra uitkering wordt slechts toegekend voorzover de extra uitkering en de FPU-uitkering tezamen niet meer bedragen dan de grondslag, die geldt voor de vaststelling van de FPU-uitkering, met dien verstande dat voor deze berekening buiten beschouwing blijft:

    • a. een verlaging van de FPU-uitkering, omdat aanspraken niet worden opgenomen met de bedoeling deze om te zetten in recht op ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen;

    • b. een verlaging van de FPU-uitkering, omdat het bedrag van de aanspraak wordt verminderd in verband met inkomsten naast de FPU-uitkering;

    • c. een verhoging van de FPU-uitkering, als gevolg van een individuele aanvullende regeling.

Artikel 46f

Indien de gewezen burgemeester die de extra uitkering, bedoeld in artikel 46e, ontvangt met de waarneming van het ambt van burgemeester wordt belast, vervalt tijdelijk de aanspraak op de extra uitkering voor de duur van het waarnemerschap. Indien hij uit het waarnemerschap wordt ontheven, ontleent hij geen nieuwe aanspraken aan artikel 46e en bij toepassing van artikel 46h of 47a worden reeds toegekende bedragen van de extra uitkering in mindering gebracht op de eenmalige uitkering, bedoeld in die artikelen.

Artikel 46g

  • 1 Bij overlijden van de gewezen burgemeester die de extra uitkering, bedoeld in artikel 46e, ontvangt, wordt aan de nabestaanden, bedoeld in artikel 47, een eenmalige extra uitkering toegekend ten laste van de gemeenten gezamenlijk.

  • 2 De eenmalige uitkering bedraagt het bedrag dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 57,14% van de maandelijkse extra uitkering, betaald in de maand voorafgaand aan het overlijden van betrokkene, met het aantal maanden gelegen tussen de datum van overlijden en de datum dat het ouderdomspensioen zou zijn ingegaan.

  • 3 Indien de aanspraak op de extra uitkering op grond van artikel 46f tijdelijk is vervallen, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de extra uitkering die zou zijn toegekend indien de uitkering niet in verband met het waarnemerschap was vervallen.

Extra uitkering bij arbeidsongeschiktheid

Artikel 46h

  • 1 Bij ontslag van de burgemeester op grond van artikel 44, eerste lid, onder a, wordt aan betrokkene, indien hij tenminste 1 jaar het ambt van burgemeester heeft uitgeoefend, een eenmalige extra uitkering toegekend ten laste van de gemeenten gezamenlijk.

  • 2 Voor de vaststelling van de eenmalige uitkering wordt als grondslag gehanteerd de grondslag die zou gelden voor de vaststelling van de FPU-uitkering. Indien de bezoldiging van de burgemeester op grond van artikel 18a is verminderd, blijft deze vermindering voor de bepaling van de grondslag buiten beschouwing.

  • 3 De eenmalige uitkering bedraagt het bedrag dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 0,3333 procent van de grondslag met het aantal maanden dat de burgemeester het ambt van burgemeester heeft uitgeoefend. Voor deze berekening wordt voor het aantal maanden dat de burgemeester het ambt heeft uitgeoefend, ten hoogste van 120 maanden uitgegaan.

Uitkering bij overlijden

Artikel 47

  • 1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de burgemeester wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie de overleden burgemeester niet duurzaam gescheiden leefde ten laste van de gemeente een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering, over drie maanden, berekend naar het tijdstip van overlijden. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar van wie de overleden burgemeester niet duurzaam gescheiden leefde nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of gedeeltelijk afhankelijk waren van de bezoldiging van de burgemeester.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner alsmede de nabestaande levenspartner met wie de overleden niet-gehuwde burgemeester samenwoonde en - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt. Het gemeentebestuur kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.

Artikel 47a

  • 1 Onverminderd artikel 47 wordt bij overlijden van de burgemeester, indien hij tenminste 1 jaar het ambt van burgemeester heeft uitgeoefend, aan de nabestaanden, bedoeld in dat artikel, een eenmalige extra uitkering toegekend ten laste van de gemeenten gezamenlijk.

  • 2 Voor de vaststelling van de eenmalige uitkering wordt als grondslag gehanteerd de grondslag die zou gelden voor de vaststelling van een FPU-uitkering.

  • 3 De eenmalige uitkering bedraagt het bedrag dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 0,3333 procent van de grondslag met het aantal maanden dat de burgemeester het ambt van burgemeester heeft uitgeoefend. Voor deze berekening wordt voor het aantal maanden dat de burgemeester het ambt heeft uitgeoefend, ten hoogste van 120 maanden uitgegaan.

Bijzondere extra uitkering

Artikel 47b

  • 1 Indien een burgemeester van 62 jaar of ouder aangeeft gebruik te willen maken van de mogelijkheid van vervroegd uittreden, maar naar het oordeel van Onze Minister bijzondere bestuurlijke omstandigheden in de gemeente zich zodanig verzetten tegen het ontslag van de burgemeester dat het ontslag niet wordt verleend, kan Onze Minister bij besluit een eenmalige extra uitkering toekennen.

  • 2 Onze Minister wint ter voorbereiding van zijn oordeel het advies in van de commissaris en van de gemeenteraad.

  • 3 De eenmalige uitkering bedraagt ten hoogste het bedrag dat totaal als extra uitkering, bedoeld in artikel 46c, zou zijn uitgekeerd indien aan de burgemeester het ontslag met het oog op een FPU-uitkering zou zijn verleend op de datum dat de gemeenteraad het in het tweede lid bedoelde advies heeft vastgesteld.

  • 4 De uitkering vindt plaats op de pensioengerechtigde leeftijd van betrokkene. Indien de burgemeester voor dat tijdstip alsnog ontslag wordt verleend, bestaat er geen aanspraak op een aanvulling als bedoeld in artikel 46a of op een uitkering als bedoeld in de artikelen 46c of 46f. Bij overlijden van de burgemeester voor de pensioengerechtigde leeftijd is artikel 47a van toepassing.

Uitvoering extra uitkeringen

Artikel 47c

Onze Minister besluit over de toekenning van de extra uitkeringen en eenmalige extra uitkeringen, bedoeld in de artikelen 46c, 46e, 46f, en 47a. De uitbetaling van deze uitkeringen en van de uitkering, bedoeld in artikel 47b, geschiedt door de Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 47d

  • 1 De kosten in verband met de extra uitkeringen en eenmalige extra uitkeringen, bedoeld in de artikelen 46c, 46e, 46f, 47a en 47b, worden op jaarbasis door de Stichting Pensioenfonds ABP in rekening gebracht bij de gemeenten.

  • 2 Onze Minister stelt regels over de berekening van de kosten, de verdeling van de kosten over de gemeenten en de wijze van betaling van de bijdragen in deze kosten. Grondslag voor de verdeling van de kosten over de gemeenten is dat deze plaatsvindt naar rato van de voor iedere gemeente geldende maximale bezoldiging overeenkomstig bijlage l bij dit besluit.

Georganiseerd Overleg burgemeesters

Artikel 48

  • 1 Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de burgemeesters wordt niet beslist dan nadat daarover overleg is gepleegd met de vertegenwoordiging van de burgemeesters, te weten het Georganiseerd Overleg burgemeesters.

  • 3 Indien een aangelegenheid, welke wordt behandeld in het centraal Georganiseerd Overleg, van bijzondere betekenis is voor de rechtstoestand van burgemeesters, kan Onze Minister het advies van de in het eerste lid bedoelde vertegenwoordiging inwinnen.

  • 4 Voorstellen, tot invoering of wijziging van regelingen waaraan individuele burgemeesters rechten kunnen ontlenen, worden slechts ten uitvoer gebracht, indien daarover overeenstemming bestaat met de in het eerste lid bedoelde vertegenwoordiging.

    Het standpunt van de vertegenwoordiging wordt bepaald bij eenvoudige meerderheid van stemmen. Elke centrale brengt één stem uit. Indien de stemmen binnen de vertegenwoordiging staken, beslist Onze Minister of het voorstel ten uitvoer wordt gebracht.

Artikel 49

Een tot het centraal Georganiseerd Overleg toegelaten centrale van verenigingen van ambtenaren is bevoegd tot aanwijzing van een lid en een plaatsvervangend lid in het Georganiseerd Overleg burgemeesters, mits de bij die centrale aangesloten verenigingen gezamenlijk tenminste 3 procent van het totale aantal burgemeesters tot haar leden tellen. Zij is tevens bevoegd het aangewezen lid of het plaatsvervangend lid te doen bijstaan door een door haar aan te wijzen vertegenwoordiger. Elk lid brengt een stem uit.

Artikel 50

  • 1 Een centrale van verenigingen van ambtenaren die van de bevoegdheid tot aanwijzing heeft gebruik gemaakt, geeft in het begin van ieder kalenderjaar aan Onze Minister kennis van het aantal burgemeesters, dat lid is van bij haar aangesloten verenigingen.

  • 2 Een door een centrale gedane aanwijzing vervalt van rechtswege op de eerste dag van het kalenderjaar, volgende op de dag waarop zij blijkens de in het eerste lid bedoelde kennisgeving niet meer voldoet aan de in artikel 49 gestelde eis van 3 procent.

  • 3 Schorsing of intrekking van de toelating van een centrale tot het centraal Georganiseerd Overleg brengt van rechtswege mede schorsing of intrekking van de toelating tot het in artikel 48 bedoelde overleg.

Artikel 51

  • 1 Het Georganiseerd Overleg burgemeesters staat onder leiding van Onze Minister.

  • 2 Het overleg wordt door Onze Minister of door ambtenaren die daartoe door Onze Minister zijn aangewezen gevoerd. In het laatste geval staat het overleg onder leiding van de door Onze Minister uit die ambtenaren aangewezen voorzitter of plaatsvervangend voorzitter. Een door Onze Minister aangewezen ambtenaar staat de voorzitter als secretaris terzijde.

  • 3 De in artikel 48 bedoelde aangelegenheden worden door Onze Minister aan het Georganiseerd Overleg burgemeesters voorgelegd.

  • 4 Ieder der krachtens artikel 49 tot het overleg toegelaten centrales is bevoegd aan de voorzitter bepaalde onderwerpen, behorende tot de in artikel 48 bedoelde, ter plaatsing op de agenda op te geven.

Artikel 52

  • 1 Het standpunt van de vertegenwoordiging der burgemeesters over de haar voorgelegde dan wel op aanvraag van haar zijde in het overleg besproken aangelegenheden wordt schriftelijk aan Onze Minister bevestigd.

  • 2 Indien in die vertegenwoordiging een minderheidsstandpunt blijkt te bestaan, wordt daarvan desverlangd in het geschrift, bedoeld in het eerste lid, melding gemaakt.

Artikel 53

Indien over een aangelegenheid in afwijking van het standpunt van de meerderheid der burgemeestersvertegenwoordiging wordt beslist, brengt de voorzitter de redenen van deze afwijking ter kennis van het Georganiseerd Overleg burgemeesters.

Artikel 54

Het Georganiseerd Overleg burgemeesters wordt gevoerd op plaats, dag en uur, door de voorzitter te bepalen.

Artikel 55

Onze Minister stelt, na raadpleging van de vertegenwoordiging van de burgemeesters, een reglement van orde vast.

Artikel 56

Het verhandelde in het Georganiseerd Overleg burgemeesters is geheim, voor zover het reglement van orde niet anders bepaalt.

Advies- en Arbitragecommissie

Artikel 57

De artikelen 58 tot en met 60 zijn slechts van toepassing op geschillen inzake aangelegenheden als bedoeld in artikel 48, voor zover die aangelegenheden uitsluitend de rechtstoestand van burgemeesters betreffen.

Artikel 58

Indien de voorzitter dan wel een of meer van de centrales in het Georganiseerd Overleg burgemeesters tot het oordeel komen dat dit overleg niet tot een uitkomst zal leiden die de instemming van alle deelnemers aan dat overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen drie dagen nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.

Artikel 59

  • 1 Binnen vijf dagen na de kennisgeving, bedoeld in artikel 58, schrijft de voorzitter een overlegvergadering uit. De vergadering moet worden gehouden binnen zeven dagen nadat deze is uitgeschreven.

  • 2 Tenzij door de voorzitter en de vertegenwoordiging van de burgemeesters wordt besloten het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing van dat geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg nadat het advies is ingewonnen van de Advies- en Arbitragecommissie, dan wel door middel van onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van de Advies- en Arbitragecommissie.

  • 3 Tot het inwinnen van het advies is zowel de voorzitter als de vertegenwoordiging van de burgemeesters bevoegd.

  • 4 Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is overeenstemming vereist tussen alle deelnemers aan het overleg.

Artikel 60

  • 1 Binnen drie dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 59, wordt de aanvraag om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de Advies- en Arbitragecommissie. De aanvraag wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning hebben uitgesproken en bevat tenminste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de vergadering, bedoeld in het vorige artikel, geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen drie dagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de Advies- en Arbitragecommissie.

  • 2 De eerste volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het onderwerpen van het geschil aan een arbitrale uitspraak. De aanvraag daartoe wordt ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en dient tenminste te bevatten:

    • a. het onderwerp en de inhoud van het geschil;

    • b. de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent onderwerp en inhoud van het geschil.

Artikel 61

Geschillen welke ingevolge de voorgaande artikelen in aanmerking worden gebracht voor het inwinnen van advies dan wel aan arbitrage worden onderworpen, worden daartoe voorgelegd aan de Advies- en Arbitragecommissie, bedoeld in artikel 110g, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 63

  • 1 De Advies- en Arbitragecommissie besluit bij meerderheid van stemmen.

  • 2 Het advies of de uitspraak moet inhouden:

    • a. de namen van de deelnemers die het advies of de arbitrale uitspraak hebben aangevraagd;

    • b. een overzicht van de standpunten van alle deelnemers over het onderwerp en over de inhoud van het geschil;

    • c. het advies dan wel de beslissing en de redenen die daaraan ten grondslag liggen.

  • 3 Het advies of de uitspraak wordt gedagtekend en door ieder der optredende leden van de Advies- en Arbitragecommissie ondertekend.

Artikel 64

Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het geschil voortgezet.

Artikel 65

De uitspraak van de Advies- en Arbitragecommissie heeft bindende kracht.

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 66

Voor de wethouder die ononderbroken reeds van vóór 1 januari 1992 het ambt van burgemeester waarneemt en de burgemeester die ononderbroken reeds van vóór 1 januari 1992 tevens elders waarneemt, is artikel 17, eerste, tweede en derde lid, niet van toepassing. Zij behouden de vergoeding die zij tot en met 31 december 1991 genoten.

Artikel 67

  • 1 De bezoldiging van de burgemeester van een gemeente die voor 1 januari 1981 was ingedeeld in de toen geldende klasse 30 001-40 000 inwoners, wordt bepaald overeenkomstig de bij dit besluit behorende bijlage III, met inachtneming van het bepaalde in of krachtens dit besluit.

  • 2 De in bijlage III genoemde bedragen worden door Onze Minister, het Georganiseerd Overleg burgemeesters gehoord, herzien overeenkomstig de wijzigingen die de bezoldiging van het personeel van de sector Rijk ondergaat, voor zover bij die wijziging is bepaald dat zij een algemeen karakter heeft. Het uit dien hoofde te berekenen bedrag wordt verkregen door toepassing van de alsdan voor het personeel in de sector Rijk geldende inpassingstabel.

Artikel 70

Het Rechtspositie- en bezoldigingsbesluit burgemeesters wordt ingetrokken.

Artikel 71

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1994, met uitzondering van artikel 16, tweede en derde lid, dat terugwerkt tot en met 1 januari 1993 en artikel 16, vierde lid, artikel 28, derde en vierde lid, artikel 29, tweede en derde lid, artikel 31, derde lid, artikel 46, vierde lid, onder c, die terugwerken tot en met 1 juni 1993.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 15 juni 1994

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

D. IJ. W. de Graaff-Nauta

Uitgegeven de dertigste juni 1994

De Minister van Justitie,

A. Kosto

Bijlage A. Herkeuringsreglement (Beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken van 25 augustus 1959, nr. 592/2724)

Artikel 1.

De aanvraag tot herkeuring dient binnen 14 dagen na ontvangst van de uitslag van de keuring door de belanghebbende schriftelijk te worden gericht tot de autoriteit, die hem deze uitslag heeft medegedeeld, onder bijvoeging van een bewijs van storting van f 10,- op de postrekening van de Rijks Bedrijfsgezondheids- en Bedrijfsveiligheidsdienst.

Artikel 2.

De in artikel 1 bedoelde autoriteit zendt de daar bedoelde stukken terstond door aan de directeur van de Rijks Bedrijfsgezondheids- en Bedrijfsveiligheidsdienst.

Artikel 3.

De herkeuring geschiedt door een commissie van drie leden, waarin zitting hebben:

  • 1. de directeur van de Rijks Bedrijfsgezondheids- en Bedrijfsveiligheidsdienst of diens plaatsvervanger als voorzitter;

  • 2. een arts van de Rijks Bedrijfsgezondheids- en Bedrijfsveiligheidsdienst, die niet de keuring heeft verricht;

  • 3. een door de voorzitter aangezochte , voorkomende op een door de minister van Binnenlandse Zaken vastgestelde lijst van niet in rijksdienst zijnde arts(en).

Artikel 4.

De commissie is bevoegd zich te doen voorlichten door speciale deskundigen en hoort op diens aanvraag een door de belanghebbende voor zijn rekening aangewezen arts. Zij kan de belanghebbende voordragen bij de Rijks Bedrijfsgezondheids- en Bedrijfsveiligheidsdienst ter observatie in een ziekenhuis voor rekening van het Rijk.

Artikel 5.

De uitslag van de keuring wordt door de voorzitter der commissie schriftelijk medegedeeld aan de in artikel 1 bedoelde autoriteit, die de belanghebbende van deze uitslag in kennis stelt.

Artikel 6.

De kosten van deze keuring komen voor rekening van de Rijks Bedrijfsgezondheids- en Bedrijfsveiligheidsdienst. De reis- en verblijfkosten van de belanghebbende worden, in de gevallen, waarin deze voor vergoeding in aanmerking komen, voor rekening genomen van het departement, het bedrijf of de instelling, met betrekking waartoe de herkeuring heeft plaatsgevonden.

Bijlage I

Bezoldiging burgemeesters

regelnummer

salaris 1-8-1999 (gulden)

salaris 1–8-2000 (gulden)

INWONERSKLASSE

salaris 1–1-2001 (euro)

     

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

 

1

5 800

6 008

0

                   

2 792,11

2

6 031

6 248

1

                   

2 903,74

3

6 252

6 477

2

                   

3 009,92

4

6 483

6 717

3

0

                 

3 121,55

5

6 715

6 957

4

1

                 

3 233,18

6

7 018

7 270

5

2

                 

3 376,58

7

7 347

7 611

6

3

0

               

3 532,23

8

7 676

7 952

7

4

1

               

3 687,87

9

8 027

8 316

 

5

2

               

3 853,96

10

8 384

8 685

 

6

3

0

             

4 022,31

11

8 741

9 056

 

7

4

1

             

4 191,11

12

9 098

9 426

   

5

2

             

4 359,92

13

9 456

9 796

   

6

3

0

           

4 528,73

14

9 813

10 167

   

7

4

1

           

4 697,53

15

10 166

10 532

     

5

2

           

4 864,07

16

10 523

10 902

     

6

3

0

         

5 032,88

17

10 880

11 272

     

7

4

1

         

5 201,68

18

11 234

11 638

       

5

2

         

5 368,67

19

11 592

12 010

       

6

3

0

       

5 538,39

20

11 950

12 380

       

7

4

1

       

5 707,19

21

12 302

12 745

         

5

2

       

5 873,28

22

12 659

13 115

         

6

3

0

     

6 042,54

23

13 017

13 485

         

7

4

1

     

6 211,34

24

13 374

13 856

           

5

2

     

6 380,15

25

13 732

14 226

           

6

3

0

   

6 548,96

26

14 089

14 596

           

7

4

1

   

6 717,76

27

14 478

14 999

             

5

2

   

6 901,54

28

14 868

15 403

             

6

3

0

 

7 085,78

29

15 258

15 807

             

7

4

1

 

7 270,01

30

15 596

16 157

               

5

2

 

7 429,74

31

15 934

16 507

               

6

3

 

7 589,47

32

16 273

16 859

               

7

4

 

7 749,66

33

16 634

17 233

                 

5

 

7 920,28

34

16 994

17 606

                 

6

 

8 090,45

35

17 355

17 980

                 

7

 

8 261,07

36

18 510

19 176

                   

0

8 806,51

     

11

12

13

14

15

16

17

18

19

20

21

 
     

Vergelijkbaar niveau BBRA 1984

 

Bijlage III. Garantieregeling voor burgemeesters van gemeenten tussen de 30.001 en 40.000 inwoners volgens de circulaire dd. 16 juli 1990 (nr. BK87/208/U 17)

[Vervallen per 09-04-1997]

Bijlage IV

Bezoldiging burgemeesters van één gemeente per 1 januari 1994

(salarisbedragen per 1 april 1993)

Salarisanciënniteit

Inwonersklasse

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11 (max)

Vergelijkbare schaal BBRA 1984

1. 0-2000

4758

4945

5152

5356

5564

5762

5959

6156

6339

6521

6887

6981

11

2. 2001- 4000

5762

5959

6156

6339

6521

6704

6887

6981

7256

7439

7852

7973

12

3. 4001- 8000

6704

6887

7073

7256

7439

7623

7852

7973

8088

8318

8548

8676

13

4. 8001- 14000

7256

7439

7623

7852

8088

8318

8548

8676

8795

9037

9287

9543

14

Bijlage V.A

Bezoldiging burgemeesters van twee gemeenten per 1 januari 1994

(salarisbedragen per 1 april 1993)

Salarisanciënniteit

Gezamenlijk inwonertal

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11 (max)

Vergelijkbare schaal BBRA 1984

0- 2000

5762

5959

6156

6339

6521

6704

6887

6981

7256

7439

7852

7973

12

2 001 t/m 4000

6704

6887

7073

7256

7439

7623

7852

7973

8088

8318

8548

8676

13

4 001 t/m 8000

7256

7439

7623

7852

8088

8318

8548

8676

8795

9037

9287

9543

14

meer dan 8000

7852

8088

8318

8548

8795

9037

9287

9543

9851

10169

10497

10497

15

Bijlage V.B

Bezoldiging burgemeesters van meer dan twee gemeenten per 1 januari 1994

(salarisbedragen per 1 april 1993)

Salarisanciënniteit

Gezamenlijk inwonertal

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

Vergelijkbare BBRA-schaal

0- 2000

5762

5959

6156

6339

6521

6704

6887

7073

7165

7256

7439

7623

7852

8088

8203

12+1,5

2001 t/m 4000

6704

6887

7073

7256

7439

7623

7852

8088

8203

8318

8548

8795

8907

   

13+1,5

4001 t/m 8000

7256

7439

7623

7852

8088

8318

8548

8795

8907

9037

9287

9543

9851

   

14+1

meer dan 8000

7852

8088

8318

8548

8795

9037

9287

9543

9851

10169

10497

10836

11185

   

15+2