Rechtspositiebesluit burgemeesters

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 19-11-2011.
Geldend van 12-01-2011 t/m 31-12-2011

Besluit van 15 juni 1994, houdende regels inzake de rechtspositie van burgemeesters

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 16 juli 1993, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, afdeling Kabinetszaken, nr. BK93/u1098;

Gelet op de artikelen 66, 73 en 79 van de Gemeentewet en artikel 125 van de Ambtenarenwet 1929;

Gehoord gedeputeerde staten van de provincies;

Gehoord de Raad voor de gemeentefinanciën;

De Raad van State gehoord (advies van 8 februari 1994, no. W04.93.0486);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 9 juni 1994, nr. BK94/410;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • b. bezoldiging: het bedrag per maand, waarop een burgemeester met inachtneming van de artikelen 5 tot en met 14b en 17 van dit besluit aanspraak kan maken;

  • c. het aantal inwoners van een gemeente: het aantal inwoners volgens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers per 1 januari;

  • d. de commissaris: de commissaris van de Koning in de provincie waarin de gemeente is gelegen;

  • e. gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van de provincie waarin de gemeente is gelegen;

  • f. waarnemend burgemeester: degene die op grond van artikel 78 van de Gemeentewet door de commissaris is aangewezen om de burgemeester te vervangen;

  • g. FPU-uitkering: de uitkering op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 3 van de Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel en artikel 1.5 van het Pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP, waarbij onder de Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel wordt verstaan de overeenkomst die is aangegaan op grond van artikel 2 van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel en onder het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt verstaan het reglement van die stichting dat is vastgesteld met inachtneming van de overeenkomst, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet privatisering ABP;

  • h. Advies- en Arbitragecommissie: de Advies- en Arbitragecommissie, bedoeld in artikel 110g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Bezoldiging

Artikel 5

  • 1 De gemeenten worden ten behoeve van de vaststelling van de bezoldiging van de burgemeester ingedeeld in inwonersklassen overeenkomstig de volgende tabel:

    Klasse

    Aantal inwoners

    1

    Tot en met 8.000

    2

    8.001–14.000

    3

    14.001–24.000

    4

    24.001–40.000

    5

    40.001–60.000

    6

    60.001–100.000

    7

    100.001–150.000

    8

    150.001–375.000

    9

    375.001 en meer

  • 2 Indien in gemeenten het ambt van burgemeester door dezelfde persoon wordt vervuld, worden deze gemeenten voor de indeling in een inwonersklasse als één gemeente aangemerkt waarbij de inwoners van de gemeenten worden samengeteld.

Artikel 6

  • 1 Een gemeente gaat voor de toepassing van artikel 5 in verband met de toeneming van het aantal inwoners over naar een hogere klasse met ingang van het jaar waarin op 1 januari het aantal inwoners van die gemeente de minimumgrens van de volgende klasse bereikt heeft en blijkt dat zij die grens ook heeft bereikt op:

    • a. 1 januari van het volgende jaar;

    • b. de dag voorafgaande aan een wijziging van de gemeentelijke indeling waarbij zij is betrokken.

  • 2 Overgang van een gemeente naar een lagere klasse in verband met de vermindering van het aantal inwoners vindt plaats met ingang van het jaar waarin het aantal inwoners van de gemeente op 1 januari voor de tweede achtereenvolgende maal beneden de minimumgrens van de klasse, waarin de gemeente tot dusver ingedeeld was, gedaald is.

  • 3 Voor gemeenten waarvan het aantal inwoners ten gevolge van grenscorrectie of wijziging van de gemeentelijke indeling wijziging heeft ondergaan, vindt de overgang naar een hogere of lagere klasse plaats met ingang van de datum van de grenscorrectie of wijziging van de gemeentelijke indeling. Hierbij geldt het aantal inwoners, zoals dit voor de eerste maal na die datum met inachtneming van die grenscorrectie of wijziging van de gemeentelijke indeling door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt openbaar gemaakt.

  • 4 Voor de eerste indeling van nieuwingestelde gemeenten vindt het derde lid overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

  • 1 Op grond van bijzondere omstandigheden kunnen gedeputeerde staten, de gemeenteraad gehoord, een gemeente voor de toepassing van artikel 5 voor een bepaald tijdvak in een hogere klasse plaatsen dan die, waartoe zij op grond van haar aantal inwoners behoort.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen na afloop van het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, een nieuw tijdvak vaststellen.

  • 3 Van het tot verhoging strekkende besluit doen gedeputeerde staten onmiddellijk schriftelijk mededeling aan Onze Minister.

Artikel 8

  • 1 De bezoldiging van de burgemeester wordt bepaald overeenkomstig de tabel in bijlage I bij dit besluit.

  • 2 De bezoldiging van de burgemeester van meer dan één gemeente wordt bepaald overeenkomstig de tabel in bijlage I bij dit besluit met dien verstande dat wordt uitgegaan van de bezoldiging behorende bij de eerstvolgende hogere inwonersklasse.

  • 3 Als de bezoldiging van het personeel in de sector Rijk wijziging ondergaat, worden de bedragen genoemd in de bijlage bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

  • 4 Indien aan het personeel in de sector Rijk een eenmalige uitkering wordt toegekend, ontvangt de burgemeester een uitkering op gelijke voet.

  • 5 Onze Minister doet het Georganiseerd Overleg burgemeesters mededeling indien het derde of vierde lid van toepassing is.

Artikel 9

De aanspraak op de bezoldiging begint op de dag dat de benoeming ingaat en eindigt met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat of met ingang van de dag volgend op die van het overlijden.

Artikel 11

Indien een gemeente door toename van het aantal inwoners of op grond van een besluit als bedoeld in artikel 7 wordt ingedeeld in een hogere inwonersklasse, wordt de bezoldiging van de burgemeester overeenkomstig de tabel in bijlage I aangepast.

Artikel 12

De overgang van een gemeente naar een lagere klasse als bedoeld in artikel 6, tweede lid, is niet van invloed op de bezoldiging van de op dat tijdstip in dienst zijnde burgemeester.

Artikel 14

Wanneer dezelfde persoon burgemeester is van meer dan één gemeente komen de bezoldiging en alle overige financiële aanspraken als bedoeld in dit besluit, in verhouding tot het inwonertal naar boven afgerond op een veelvoud van 100, ten laste van elke gemeente.

Artikel 14a

  • 1 Een burgemeester die benoemd wordt tot burgemeester van een andere gemeente, ontvangt indien die andere gemeente in een gelijke inwonersklasse is geplaatst, een toelage op de bezoldiging.

  • 2 De toelage komt ten laste van de gemeente en bedraagt:

    • a. gedurende het eerste en tweede jaar na de benoeming eenderde van het verschil tussen de bezoldiging behorende bij de inwonersklasse waarin de gemeente is ingedeeld en de bezoldiging behorende bij de eerstvolgende hogere inkomensklasse;

    • b. gedurende het derde en vierde jaar na de benoeming tweederde van het verschil tussen de bezoldiging behorende bij de inwonersklasse waarin de gemeente is ingedeeld en de bezoldiging behorende bij de eerstvolgende hogere inkomensklasse;

    • c. gedurende de volgende jaren het verschil tussen de bezoldiging behorende bij de inwonersklasse waarin de gemeente is ingedeeld en de bezoldiging behorende bij de eerstvolgende hogere inkomensklasse.

  • 3 De burgemeester behoudt aanspraak op de toelage zolang hij het ambt vervult in een gemeente van een gelijke inwonersklasse als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Indien de burgemeester het ambt vervult in een gemeente als bedoeld in artikel 7, behoudt hij de toelage na afloop van het tijdvak, bedoeld in dat artikel.

  • 5 De toelage wordt voor de toepassing van de artikelen 9, 11, 12, 15 en 15a gerekend tot de bezoldiging.

Artikel 14b

  • 1 De burgemeester heeft ten laste van het Rijk recht op een aanvulling op de bezoldiging bij eervol ontslag wegens benoeming tot burgemeester van een andere gemeente, indien daar een lagere bezoldiging aan is verbonden.

  • 2 De aanvulling bedraagt het verschil tussen de laatstgenoten bezoldiging, aangepast volgens de algemene salariswijzigingen van het personeel in de sector Rijk, en de bezoldiging, verbonden aan de benoeming tot burgemeester in de andere gemeente.

Artikel 14c

  • 1 Voor 1 april van elk jaar of binnen twee maanden na zijn beëdiging verstrekt de burgemeester aan Onze Minister, dan wel een door hem aangewezen instantie, een opgave van de neveninkomsten welke hij verwacht over het desbetreffende kalenderjaar of gedeelte daarvan te zullen genieten, dan wel een verklaring, dat hij verwacht niet meer dan 14% van de bezoldiging op jaarbasis aan neveninkomsten over dat jaar of een evenredig deel daarvan over het desbetreffende gedeelte van dat jaar te zullen genieten.

  • 2 Onze Minister, dan wel de door hem aangewezen instantie, deelt het college van burgemeester en wethouders het bedrag van de voorlopige aftrek op de bezoldiging mede en verstrekt een afschrift daarvan aan de burgemeester.

  • 3 De burgemeester kan een verklaring inzenden dat een opgave van neveninkomsten achterwege zal blijven. In dit geval, alsmede indien binnen de in het eerste lid bedoelde termijn geen opgave of verklaring is ingezonden, bedraagt de bezoldiging over dat kalenderjaar 65% van de bezoldiging op jaarbasis.

  • 4 Zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar zendt de burgemeester of zenden zijn nabestaanden aan Onze Minister, dan wel de door hem aangewezen instantie, een opgave van de neveninkomsten welke over dat kalenderjaar zijn genoten, dan wel een verklaring dat over dat jaar niet meer dan 14% van de bezoldiging op jaarbasis of, indien de burgemeester een gedeelte van het kalenderjaar lid van het college van burgemeester en wethouders is geweest, een evenredig deel van dit bedrag, is genoten.

  • 5 Onze Minister, dan wel de door hem aangewezen instantie, deelt aan het college van burgemeester en wethouders zo spoedig mogelijk na ontvangst van de in het vierde lid bedoelde opgave of verklaring het bedrag van de definitieve aftrek op de bezoldiging mede en verstrekt een afschrift daarvan aan de burgemeester.

  • 6 Indien een opgave of verklaring als in het vierde lid bedoeld, niet binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar is ontvangen, bedraagt de bezoldiging over dat kalenderjaar 65% van de bezoldiging op jaarbasis.

  • 7 De burgemeester zendt Onze Minister, dan wel de door hem aangewezen instantie, zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar tevens een afschrift van de aanslag voor de inkomstenbelasting over het betreffende kalenderjaar. Het bedrag van de uitbetaalde bezoldiging kan, al dan niet op verzoek van de burgemeester, worden herzien, indien op grond van de onherroepelijk geworden aanslag in de inkomstenbelasting daartoe aanleiding blijkt te bestaan.

  • 8 Bij de toepassing van het vijfde, zesde en zevende lid vindt zo nodig terugbetaling of verrekening plaats.

Vakantie- en eindejaarsuitkering

Artikel 15

De burgemeester heeft aanspraak op een vakantie-uitkering overeenkomstig de regels, die te dien aanzien voor het personeel in de sector Rijk zijn vastgesteld.

Artikel 15a

De burgemeester heeft recht op een eindejaarsuitkering overeenkomstig de regels die te dien aanzien voor het personeel in de sector Rijk zijn vastgesteld. De eindejaarsuitkering wordt vervolgens verhoogd met 1,5% van de jaarlijkse bezoldiging.

Ambtstoelage

Artikel 16

  • 1 De burgemeester ontvangt een ambtstoelage voor de aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten overeenkomstig de volgende tabel:

    Inwonersklasse als bedoeld in artikel 5

    Ambtstoelage per maand

    1 en 2

    € 322,57

    3 en 4

    € 336,15

    5 tot en met 9

    € 347,33

  • 2 De bedragen, genoemd in het eerste lid, worden per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar.

  • 3 De burgemeester heeft na eervol ontslag of niet-herbenoeming voor een periode van drie maanden aanspraak op een ambtstoelage ter hoogte van de helft van het voor hem bij ontslag of niet-herbenoeming geldende bedrag.

Vergoeding bij waarneming

Artikel 17

  • 1 De wethouder die op grond van artikel 77, eerste lid, van de Gemeentewet gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken het ambt van burgemeester waarneemt en die zijn wethouderschap in deeltijd uitoefent, ontvangt een bezoldiging verbonden aan een voltijds-wethouderschap. Op deze bezoldiging wordt de bezoldiging verbonden aan zijn wethouderschap in deeltijd in mindering gebracht.

  • 2 Het raadslid dat op grond van artikel 77, tweede lid, van de Gemeentewet gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken het ambt van burgemeester waarneemt, ontvangt voor die tijd de voor dat ambt vastgestelde minimumbezoldiging. Op deze bezoldiging wordt de vergoeding als raadslid in mindering gebracht. Tijdens de waarneming zijn de artikelen 15 en 32 van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Degene die op grond van artikel 78 van de Gemeentewet als waarnemend burgemeester is aangewezen voor een periode van naar verwachting korter dan een jaar, ontvangt een bezoldiging als bedoeld in de artikelen 5 tot en met 15a.

    Daarnaast heeft hij aanspraak op de vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 15, de helft van de ambtstoelage, bedoeld in artikel 16, de voorzieningen voor computer- en communicatieapparatuur, bedoeld in artikel 30, en vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer en voor reis- en verblijfkosten, bedoeld in artikel 32.

  • 5 Zodra een waarnemend burgemeester ten aanzien van wie het derde lid van dit artikel is toegepast, zonder onderbreking één jaar het ambt van burgemeester heeft waargenomen, wordt met terugwerkende kracht tot en met de ingangsdatum van de waarneming in die gemeente, alsnog het vierde lid van dit artikel toegepast.

  • 6 Indien een waarnemend burgemeester, aangewezen op grond van artikel 78 van de Gemeentewet, tevens burgemeester van een andere gemeente is en de beide gemeenten met overeenkomstige toepassing van artikel 5, tweede lid, worden ingedeeld in een hogere inwonersklasse dan klasse 2, wordt de bezoldiging bepaald op het bedrag dat behoort bij die hogere inwonersklasse.

  • 7 Indien een waarnemend burgemeester, aangewezen op grond van artikel 78 van de Gemeentewet, tevens burgemeester van een andere gemeente is, kan in afwijking van artikel 14, de verhouding waarin de bezoldiging en de aanspraken, bedoeld in dat artikel, ten laste van de gemeenten komen, door Onze Minister worden vastgesteld.

  • 8 Onze Minister kan in bijzondere gevallen, de commissaris gehoord:

    • a. de vergoeding, bedoeld in het eerste en tweede lid, zo nodig met inachtneming van de laatste volzin van het eerste lid, op een hoger bedrag bepalen, tot ten hoogste de voor het ambt vastgestelde maximum- of vaste bezoldiging, vermeerderd met de bijdrage, bedoeld in artikel 16;

    • b. een vergoeding als bedoeld in de artikelen 31 en 32 toekennen.

Bezoldiging en ambtstoelage bij verblijf elders

Artikel 18

Wanneer aan de burgemeester toestemming is verleend langer dan zes weken buiten de gemeente te verblijven, kan Onze Minister, de commissaris gehoord, daarbij bepalen dat gedurende die langere periode de bezoldiging en de ambtstoelage geheel of gedeeltelijk worden ingehouden.

Kennisgeving bij ziekte

Artikel 20

Indien een burgemeester langer dan acht dagen wegens ziekte zijn ambt niet kan vervullen, geeft hij daarvan kennis aan de commissaris.

Vergoeding ziektekosten bij dienstongeval

Artikel 24

  • 1 In geval van ziekte welke in overwegende mate haar oorzaak vindt:

    • a. in de aard van de aan de functie van burgemeester verbonden werkzaamheden, of

    • b. in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en

    • c. niet aan eigen schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, kunnen de noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging, voor zover deze kosten ten laste van de burgemeester blijven, aan de burgemeester voor rekening van de gemeente worden vergoed.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen burgemeester.

Zwangerschaps- en bevallingsverlof

Artikel 26

De vrouwelijke burgemeester heeft in verband met haar bevalling aanspraak op zwangerschaps- en bevallingsverlof.

Buitengewoon verlof in verband met ouderschap

Artikel 27

  • 1 De burgemeester die na 31 december 1988 als ouder in een familierechtelijke betrekking is komen te staan tot een kind, heeft aanspraak op ouderschapsverlof.

Gratificatie bij dienstjubileum

Artikel 28

  • 1 Bij het volbrengen van een diensttijd als bedoeld in een vut-overeenkomst als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel, van 25, 40 of 50 jaren in overheidsdienst, ontvangt de burgemeester een gratificatie of desgewenst een geschenk, dan wel een combinatie van beide, één en ander met dien verstande dat de daaraan verbonden uitgaven bedragen: bij een 25-jarig dienstjubileum de helft, en bij een 40-jarig en 50-jarig dienstjubileum eenmaal het bedrag van de bezoldiging, vermeerderd met een evenredig gedeelte van de vakantie-uitkering per maand, berekend naar de datum van het dienstjubileum. Dit bedrag wordt zo nodig op een veelvoud van vijf euro naar boven afgerond.

  • 2 Aan de burgemeester die op grond van een vut-overeenkomst als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel eervol ontslag is of zal worden verleend en binnen een termijn van vijf jaren na de datum van ingang van ontslag, doch voor het 70e levensjaar recht zou hebben op een gratificatie, bedoeld in het eerste lid, kan een dienstjubileumgratificatie worden toegekend ter grootte van een in verhouding tot de doorgebrachte diensttijd evenredig gedeelte van de gratificatie, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Ten aanzien van de burgemeester aan wie als gevolg van een wijziging van de gemeentelijke indeling eervol ontslag is of zal worden verleend wegens opheffing van de gemeente, vindt het tweede lid overeenkomstige toepassing.

  • 4 Indien na toepassing van het derde lid alsnog een benoeming geschiedt als burgemeester of als waarnemend burgemeester voor een periode langer dan één jaar en wordt voldaan aan het diensttijdvereiste, bedoeld in het eerste lid, wordt de gratificatie slechts voor het niet vergolden gedeelte toegekend.

Gratificatie bij ambtsjubileum

Artikel 29

  • 1 De burgemeester die gedurende 12,5 jaar het ambt van burgemeester in één of meer gemeenten heeft bekleed, ontvangt ten laste van de gemeente een uitkering ter hoogte van een kwart van zijn bezoldiging, vermeerderd met een evenredig gedeelte van de vakantie-uitkering per maand. Dit bedrag wordt zo nodig met een veelvoud van vijf euro naar boven afgerond.

  • 2 Aan de burgemeester aan wie als gevolg van een wijziging van de gemeentelijke indeling eervol ontslag is of zal worden verleend wegens opheffing van de gemeente en die binnen een termijn van vijf jaren na de datum van ingang van ontslag, doch voor het 70e levensjaar, recht zou hebben op een gratificatie als bedoeld in het eerste lid, kan, ten laste van de nieuwgevormde gemeente, een ambtsjubileumgratificatie worden toegekend ter grootte van een in verhouding tot de doorgebrachte diensttijd evenredig gedeelte van de gratificatie, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Indien alsnog een benoeming geschiedt als burgemeester of als waarnemend burgemeester voor een periode langer dan één jaar en wordt voldaan aan het diensttijdvereiste, bedoeld in het eerste lid, wordt de gratificatie slechts voor het niet vergolden gedeelte toegekend.

Computer- en communicatieapparatuur

Artikel 30

  • 1 Op aanvraag wordt ten laste van de gemeente aan de burgemeester voor de uitoefening van het ambt een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking gesteld.

  • 2 Indien geen computer en bijbehorende apparatuur en software ter beschikking is gesteld wordt door het college van burgemeester en wethouders aan de burgemeester op aanvraag voor de uitoefening van het ambt, een tegemoetkoming verleend voor de

    • a. aanschaf van een computer, bijbehorende apparatuur en software of,

    • b. gebruik van een eigen computer, bijbehorende apparatuur en software.

  • 3 Op aanvraag wordt ten laste van de gemeente aan de burgemeester voor de uitoefening van het ambt communicatieapparatuur in bruikleen ter beschikking gesteld.

  • 4 Voorzover de burgemeester voor de uitoefening van het ambt gebruik maakt van de privé-telefoon wordt ten laste van de gemeente op aanvraag een tegemoetkoming in de kosten verleend.

  • 5 Op aanvraag wordt door het college van burgemeester en wethouders een vergoeding aan de burgemeester verleend voor de aanleg- en de abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste of het tweede lid genoemde computerapparatuur.

  • 6 Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen over het ter beschikking stellen van computer- en communicatieapparatuur en de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid en de vergoeding, bedoeld in het vijfde lid.

Verplaatsingskosten

Artikel 31

  • 1 De burgemeester heeft ten laste van de gemeente aanspraak op een vergoeding van verhuiskosten bij verhuizing ingeval van:

    • a. benoeming in de gemeente,

    • b. vertrek uit de ambtswoning of vertrek uit de gemeente, binnen uiterlijk één jaar na eervol ontslag of niet-herbenoeming, indien de vertrekkende burgemeester geen aanspraak kan maken op enig andere verhuiskostenvergoeding.

  • 2 Indien de burgemeester na benoeming nog niet over woonruimte in de gemeente beschikt, heeft hij ten laste van de gemeente aanspraak op een vergoeding van reis- en pensionkosten.

  • 3 De burgemeester heeft tevens aanspraak op een vergoeding van verhuiskosten ten laste van de gemeente ingeval van het na benoeming betrekken van tijdelijke huisvesting.

  • 4 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling nadere regels over hoogte van de vergoedingen en de voorwaarden voor de aanspraak.

Artikel 32

  • 1 De burgemeester heeft ten laste van de gemeente aanspraak op:

    • a. een vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer;

    • b. een vergoeding van reis- en verblijfkosten voor reizen gemaakt voor de uitoefening van het ambt.

  • 2 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling nadere regels over hoogte van de vergoedingen en de voorwaarden voor de aanspraak.

Artikel 32a

Indien aan de burgemeester een dienstauto ter beschikking is gesteld en hij voor het gebruik van deze dienstauto loon- en inkomstenbelasting is verschuldigd, kan het college van burgemeester en wethouders bepalen dat deze belastingheffing door de gemeente aan de burgemeester wordt vergoed. De vergoeding betreft ten hoogste de verschuldigde loon- en inkomstenbelasting voor het gebruik van de dienstauto.

Reis- en verblijfkosten

Artikel 34

  • 1 Aan een kandidaat voor het ambt van burgemeester worden reis- en verblijfskosten vergoed die zijn gemaakt in verband met een bezoek aan Onze Minister, aan de commissaris of aan de vertrouwenscommissie.

  • 2 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling nadere regels over hoogte van de vergoeding en de voorwaarden voor de aanspraak.

Ambtswoning

Artikel 35

  • 1 Voor het bewonen van een ambtswoning wordt op de bezoldiging een korting toegepast van 12 procent.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, kan Onze Minister in de gevallen waarin naar zijn oordeel daartoe aanleiding bestaat, gedeputeerde staten gehoord, de korting vaststellen op een lager percentage dan wel op een bepaald bedrag, mits dit eveneens minder beloopt dan 12 procent van de bezoldiging.

  • 3 Indien de burgemeester een ambtswoning bewoont, draagt hij de onderhoudskosten welke volgens de wet en het plaatselijk gebruik ten laste van de huurder zijn.

Artikel 36

Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen:

Terugroepen bij afwezigheid

Artikel 38

  • 1 Een burgemeester die buiten zijn gemeente verblijft kan door de commissaris wegens dringende redenen van dienstbelang worden teruggeroepen.

  • 2 Onze Minister kan bepalen dat aan een burgemeester die een verblijf buiten zijn woonplaats wegens dringende redenen van dienstbelang voortijdig heeft beëindigd, ten laste van de gemeente een schadeloosstelling wordt toegekend.

Schorsing

Artikel 39

De burgemeester kan in het belang van een goede uitoefening van het ambt worden geschorst.

Artikel 40

Het schorsingsbesluit bevat in ieder geval een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat en een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur der schorsing.

Artikel 41

Gedurende een schorsing is het de burgemeester als zodanig niet toegestaan de gemeentelijke dienstgebouwen te betreden.

Ontslag op eigen aanvraag/FPU

Artikel 42

  • 1 De burgemeester wordt op zijn aanvraag ontslagen of na afloop van de benoemingstermijn niet herbenoemd.

  • 2 Aan de burgemeester die ontslag vraagt met het oog op een FPU-uitkering, wordt ontslag verleend, indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel en het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na het ontslag recht bestaat op de FPU-uitkering. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op de FPU-uitkering ontstaat. Met een aanvraag tot ontslag wordt gelijkgesteld een verzoek om niet te worden herbenoemd.

  • 3 Het ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.

Ongevraagd ontslag

Artikel 43

Aan de burgemeester wordt met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op die waarin hij de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt, eervol ontslag verleend.

Artikel 44

  • 1 Anders dan op eigen aanvraag, kan aan de burgemeester ontslag worden verleend op grond van:

    • a. ongeschiktheid wegens ziekte tot het vervullen van zijn ambt;

    • b. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan uit hoofde van ziekten of gebreken;

    • c. opheffing van de gemeente;

    • d. een aanbeveling van de gemeenteraad tot ontslag wegens een verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de raad als bedoeld in artikel 61b, tweede lid, van de Gemeentewet;

    • e. andere gronden.

  • 2 Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan slechts plaatsvinden indien:

    • a. er sprake is van ongeschiktheid wegens ziekte tot het vervullen van zijn ambt gedurende een ononderbroken periode van zes maanden,

    • b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van zes maanden te verwachten is.

  • 3 Bij de beoordeling of er sprake is van een situatie, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt een medisch onderzoek ingesteld door een of meer door Onze Minister aangewezen geneeskundigen, en, indien de burgemeester dit wenst, een door de burgemeester aangewezen geneeskundige. De burgemeester is verplicht medewerking te verlenen aan het onderzoek en wordt schriftelijk in kennis gesteld van het starten van het onderzoek en de in de vorige zin bedoelde mogelijkheid. Indien de burgemeester geen medewerking verleent, is de in het tweede lid, onder b, genoemde voorwaarde niet van toepassing.

  • 4 Voordat Onze Minister het ontslag op grond van het eerste lid, onderdeel a, verleent, onderzoekt hij of het mogelijk is de burgemeester na zijn ontslag binnen zijn gezagsbereik andere arbeid aan te bieden.

  • 5 Het ontslag op grond van het eerste lid, onder a, b en c van dit artikel wordt eervol verleend. Het ontslag op grond van het eerste lid, onder d en e, van dit artikel wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.

Artikel 45

Niet-herbenoeming vindt niet plaats dan nadat de burgemeester in de gelegenheid is gesteld door Onze Minister te worden gehoord.

Artikel 46c

  • 1 De burgemeester van 61 jaar of ouder van wie de gemeente wordt opgeheven en aan wie met ingang van de datum van herindeling ontslag wordt verleend met het oog op een FPU-uitkering, ontvangt ten laste van het Rijk een aanvulling op deze uitkering tot aan de pensioengerechtigde leeftijd, tenzij hij aanspraak maakt op de extra uitkering, bedoeld in artikel 46e of 47b.

  • 2 De aanvulling bedraagt een percentage van de grondslag, die geldt voor de vaststelling van de FPU-uitkering. Het percentage is:

    • a. 15% indien de burgemeester op de dag voorafgaand aan de datum van herindeling nog geen 63 jaar is;

    • b. 25% indien de burgemeester op de dag voorafgaand aan de datum van herindeling 63 jaar of ouder is.

  • 3 De aanvulling wordt slechts toegekend voorzover de aanvulling en de FPU-uitkering tezamen niet meer bedragen dan de grondslag die geldt voor de vaststelling van de FPU-uitkering, met dien verstande dat voor deze berekening buiten beschouwing blijft:

    • a. een verlaging van de FPU-uitkering, omdat aanspraken niet worden opgenomen met de bedoeling deze om te zetten in recht op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen;

    • b. een verlaging van de FPU-uitkering, omdat het bedrag van de aanspraak wordt verminderd in verband met inkomsten naast de FPU-uitkering;

    • c. een verhoging van de FPU-uitkering, als gevolg van een individuele aanvullende regeling.

  • 4 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een burgemeester jonger dan 61 jaar, indien hij op de datum van het ontslag met het oog op een FPU-uitkering, een diensttijd heeft van 40 jaar of meer als bedoeld in artikel 4 van de Regeling flexibel pensioen en uittreden.

Extra uitkering bij FPU

Artikel 46e

  • 1 De burgemeester aan wie ontslag is verleend met het oog op een FPU-uitkering en die tenminste 1 jaar het ambt van burgemeester heeft uitgeoefend, ontvangt tot aan de pensioengerechtigde leeftijd naast de FPU-uitkering een extra uitkering ten laste van de gemeenten gezamenlijk.

  • 2 De extra uitkering bedraagt maandelijks het bedrag dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 0,5833 procent van de grondslag, die geldt voor de vaststelling van de FPU-uitkering, met het aantal maanden dat de burgemeester het ambt van burgemeester heeft uitgeoefend, gedeeld door het totaal aantal maanden gelegen tussen de datum van ingang van de FPU-uitkering en de datum van ingang van het ouderdomspensioen. Voor deze berekening wordt voor het aantal maanden dat de burgemeester het ambt heeft uitgeoefend, ten hoogste van 120 maanden uitgegaan.

  • 3 De extra uitkering wordt slechts toegekend voorzover de extra uitkering en de FPU-uitkering tezamen niet meer bedragen dan de grondslag, die geldt voor de vaststelling van de FPU-uitkering, met dien verstande dat voor deze berekening buiten beschouwing blijft:

    • a. een verlaging van de FPU-uitkering, omdat aanspraken niet worden opgenomen met de bedoeling deze om te zetten in recht op ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen;

    • b. een verlaging van de FPU-uitkering, omdat het bedrag van de aanspraak wordt verminderd in verband met inkomsten naast de FPU-uitkering;

    • c. een verhoging van de FPU-uitkering, als gevolg van een individuele aanvullende regeling.

Artikel 46f

Indien de gewezen burgemeester die de extra uitkering, bedoeld in artikel 46e, ontvangt met de waarneming van het ambt van burgemeester wordt belast, vervalt tijdelijk de aanspraak op de extra uitkering voor de duur van het waarnemerschap. Indien hij uit het waarnemerschap wordt ontheven, ontleent hij geen nieuwe aanspraken aan artikel 46e en bij toepassing van artikel 46h of 47a worden reeds toegekende bedragen van de extra uitkering in mindering gebracht op de eenmalige uitkering, bedoeld in die artikelen.

Artikel 46g

  • 1 Bij overlijden van de gewezen burgemeester die de extra uitkering, bedoeld in artikel 46e, ontvangt, wordt aan de nabestaanden, bedoeld in artikel 47, een eenmalige extra uitkering toegekend ten laste van de gemeenten gezamenlijk.

  • 2 De eenmalige uitkering bedraagt het bedrag dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 57,14% van de maandelijkse extra uitkering, betaald in de maand voorafgaand aan het overlijden van betrokkene, met het aantal maanden gelegen tussen de datum van overlijden en de datum dat het ouderdomspensioen zou zijn ingegaan.

  • 3 Indien de aanspraak op de extra uitkering op grond van artikel 46f tijdelijk is vervallen, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de extra uitkering die zou zijn toegekend indien de uitkering niet in verband met het waarnemerschap was vervallen.

Uitkering bij overlijden

Artikel 47

  • 1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de burgemeester wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie de overleden burgemeester niet duurzaam gescheiden leefde ten laste van de gemeente een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering, over drie maanden, berekend naar het tijdstip van overlijden. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar van wie de overleden burgemeester niet duurzaam gescheiden leefde nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of gedeeltelijk afhankelijk waren van de bezoldiging van de burgemeester.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner alsmede degene met wie de overleden burgemeester ongehuwd samenleefde en een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van de Algemene nabestaandenwet.

Artikel 47a

  • 1 Onverminderd artikel 47 wordt bij overlijden van de burgemeester, indien hij tenminste 1 jaar het ambt van burgemeester heeft uitgeoefend, aan de nabestaanden, bedoeld in dat artikel, een eenmalige extra uitkering toegekend ten laste van de gemeenten gezamenlijk.

  • 2 Voor de vaststelling van de eenmalige uitkering wordt als grondslag gehanteerd de grondslag die zou gelden voor de vaststelling van een FPU-uitkering.

  • 3 De eenmalige uitkering bedraagt het bedrag dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 0,3333 procent van de grondslag met het aantal maanden dat de burgemeester het ambt van burgemeester heeft uitgeoefend. Voor deze berekening wordt voor het aantal maanden dat de burgemeester het ambt heeft uitgeoefend, ten hoogste van 120 maanden uitgegaan.

Bijzondere extra uitkering

Artikel 47b

  • 1 Indien een burgemeester van 62 jaar of ouder aangeeft gebruik te willen maken van de mogelijkheid van vervroegd uittreden, maar naar het oordeel van Onze Minister bijzondere bestuurlijke omstandigheden in de gemeente zich zodanig verzetten tegen het ontslag van de burgemeester dat het ontslag niet wordt verleend, kan Onze Minister bij besluit een eenmalige extra uitkering toekennen.

  • 2 Onze Minister wint ter voorbereiding van zijn oordeel het advies in van de commissaris en van de gemeenteraad.

  • 3 De eenmalige uitkering bedraagt ten hoogste het bedrag dat totaal als extra uitkering, bedoeld in artikel 46c, zou zijn uitgekeerd indien aan de burgemeester het ontslag met het oog op een FPU-uitkering zou zijn verleend op de datum dat de gemeenteraad het in het tweede lid bedoelde advies heeft vastgesteld.

  • 4 De uitkering vindt plaats op de pensioengerechtigde leeftijd van betrokkene. Indien de burgemeester voor dat tijdstip alsnog ontslag wordt verleend, bestaat er geen aanspraak op een aanvulling als bedoeld in artikel 46a of op een uitkering als bedoeld in de artikelen 46c of 46f. Bij overlijden van de burgemeester voor de pensioengerechtigde leeftijd is artikel 47a van toepassing.

Uitvoering extra uitkeringen

Artikel 47c

Onze Minister besluit over de toekenning van de extra uitkeringen en eenmalige extra uitkeringen, bedoeld in de artikelen 46c, 46e, 46f, en 47a. De uitbetaling van deze uitkeringen en van de uitkering, bedoeld in artikel 47b, geschiedt door de Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 47d

  • 1 De kosten in verband met de extra uitkeringen en eenmalige extra uitkeringen, bedoeld in de artikelen 46c, 46e, 46f, 47a en 47b, worden op jaarbasis door de Stichting Pensioenfonds ABP in rekening gebracht bij de gemeenten.

  • 2 Onze Minister stelt regels over de berekening van de kosten, de verdeling van de kosten over de gemeenten en de wijze van betaling van de bijdragen in deze kosten. Grondslag voor de verdeling van de kosten over de gemeenten is dat deze plaatsvindt naar rato van de voor iedere gemeente geldende maximale bezoldiging overeenkomstig bijlage l bij dit besluit.

Georganiseerd Overleg burgemeesters

Artikel 48

  • 1 Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de burgemeesters wordt niet beslist dan nadat daarover overleg is gepleegd met de vertegenwoordiging van de burgemeesters, te weten het Georganiseerd Overleg burgemeesters.

  • 3 Indien een aangelegenheid, welke wordt behandeld in het centraal Georganiseerd Overleg, van bijzondere betekenis is voor de rechtstoestand van burgemeesters, kan Onze Minister het advies van de in het eerste lid bedoelde vertegenwoordiging inwinnen.

Artikel 49

Een tot het centraal Georganiseerd Overleg toegelaten centrale van verenigingen van ambtenaren is bevoegd tot aanwijzing van een lid en een plaatsvervangend lid in het Georganiseerd Overleg burgemeesters, mits de bij die centrale aangesloten verenigingen gezamenlijk tenminste 3 procent van het totale aantal burgemeesters tot haar leden tellen. Zij is tevens bevoegd het aangewezen lid of het plaatsvervangend lid te doen bijstaan door een door haar aan te wijzen vertegenwoordiger. Elk lid brengt een stem uit.

Artikel 50

  • 1 Een centrale van verenigingen van ambtenaren die van de bevoegdheid tot aanwijzing heeft gebruik gemaakt, geeft in het begin van ieder kalenderjaar aan Onze Minister kennis van het aantal burgemeesters, dat lid is van bij haar aangesloten verenigingen.

  • 2 Een door een centrale gedane aanwijzing vervalt van rechtswege op de eerste dag van het kalenderjaar, volgende op de dag waarop zij blijkens de in het eerste lid bedoelde kennisgeving niet meer voldoet aan de in artikel 49 gestelde eis van 3 procent.

  • 3 Schorsing of intrekking van de toelating van een centrale tot het centraal Georganiseerd Overleg brengt van rechtswege mede schorsing of intrekking van de toelating tot het in artikel 48 bedoelde overleg.

Artikel 51

  • 1 Het Georganiseerd Overleg burgemeesters staat onder leiding van Onze Minister.

  • 2 Het overleg wordt door Onze Minister of door ambtenaren die daartoe door Onze Minister zijn aangewezen gevoerd. In het laatste geval staat het overleg onder leiding van de door Onze Minister uit die ambtenaren aangewezen voorzitter of plaatsvervangend voorzitter. Een door Onze Minister aangewezen ambtenaar staat de voorzitter als secretaris terzijde.

  • 3 De in artikel 48 bedoelde aangelegenheden worden door Onze Minister aan het Georganiseerd Overleg burgemeesters voorgelegd.

  • 4 Ieder der krachtens artikel 49 tot het overleg toegelaten centrales is bevoegd aan de voorzitter bepaalde onderwerpen, behorende tot de in artikel 48 bedoelde, ter plaatsing op de agenda op te geven.

Artikel 52

  • 1 Het standpunt van de vertegenwoordiging der burgemeesters over de haar voorgelegde dan wel op aanvraag van haar zijde in het overleg besproken aangelegenheden wordt schriftelijk aan Onze Minister bevestigd.

  • 2 Indien in die vertegenwoordiging een minderheidsstandpunt blijkt te bestaan, wordt daarvan desverlangd in het geschrift, bedoeld in het eerste lid, melding gemaakt.

Artikel 53

Indien over een aangelegenheid in afwijking van het standpunt van de meerderheid der burgemeestersvertegenwoordiging wordt beslist, brengt de voorzitter de redenen van deze afwijking ter kennis van het Georganiseerd Overleg burgemeesters.

Artikel 54

Het Georganiseerd Overleg burgemeesters wordt gevoerd op plaats, dag en uur, door de voorzitter te bepalen.

Artikel 55

Onze Minister stelt, na raadpleging van de vertegenwoordiging van de burgemeesters, een reglement van orde vast.

Artikel 56

Het verhandelde in het Georganiseerd Overleg burgemeesters is geheim, voor zover het reglement van orde niet anders bepaalt.

Advies- en Arbitragecommissie

Artikel 57

De artikelen 58 tot en met 60 zijn slechts van toepassing op geschillen inzake aangelegenheden als bedoeld in artikel 48, voor zover die aangelegenheden uitsluitend de rechtstoestand van burgemeesters betreffen.

Artikel 58

Indien de voorzitter dan wel een of meer van de centrales in het Georganiseerd Overleg burgemeesters tot het oordeel komen dat dit overleg niet tot een uitkomst zal leiden die de instemming van alle deelnemers aan dat overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen drie dagen nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.

Artikel 59

  • 1 Binnen vijf dagen na de kennisgeving, bedoeld in artikel 58, schrijft de voorzitter een overlegvergadering uit. De vergadering moet worden gehouden binnen zeven dagen nadat deze is uitgeschreven.

  • 2 Tenzij door de voorzitter en de vertegenwoordiging van de burgemeesters wordt besloten het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing van dat geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg nadat het advies is ingewonnen van de Advies- en Arbitragecommissie, dan wel door middel van onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van de Advies- en Arbitragecommissie.

  • 3 Tot het inwinnen van het advies is zowel de voorzitter als de vertegenwoordiging van de burgemeesters bevoegd.

  • 4 Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is overeenstemming vereist tussen alle deelnemers aan het overleg.

Artikel 60

  • 1 Binnen drie dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 59, wordt de aanvraag om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de Advies- en Arbitragecommissie. De aanvraag wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning hebben uitgesproken en bevat tenminste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de vergadering, bedoeld in het vorige artikel, geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen drie dagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de Advies- en Arbitragecommissie.

  • 2 De eerste volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het onderwerpen van het geschil aan een arbitrale uitspraak. De aanvraag daartoe wordt ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en dient tenminste te bevatten:

    • a. het onderwerp en de inhoud van het geschil;

    • b. de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent onderwerp en inhoud van het geschil.

Artikel 61

Geschillen welke ingevolge de voorgaande artikelen in aanmerking worden gebracht voor het inwinnen van advies dan wel aan arbitrage worden onderworpen, worden daartoe voorgelegd aan de Advies- en Arbitragecommissie, bedoeld in artikel 110g, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 63

  • 1 De Advies- en Arbitragecommissie besluit bij meerderheid van stemmen.

  • 2 Het advies of de uitspraak moet inhouden:

    • a. de namen van de deelnemers die het advies of de arbitrale uitspraak hebben aangevraagd;

    • b. een overzicht van de standpunten van alle deelnemers over het onderwerp en over de inhoud van het geschil;

    • c. het advies dan wel de beslissing en de redenen die daaraan ten grondslag liggen.

  • 3 Het advies of de uitspraak wordt gedagtekend en door ieder der optredende leden van de Advies- en Arbitragecommissie ondertekend.

Artikel 64

Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het geschil voortgezet.

Artikel 65

De uitspraak van de Advies- en Arbitragecommissie heeft bindende kracht.

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 65a

Bij toepassing van artikel 39c van de Wet op de loonbelasting 1964:

  • a. worden de bedragen, genoemd in artikel 16, eerste lid, vermenigvuldigd met 100/P, waarbij P wordt berekend door het getal 100 te verminderen met het getal van het hoogste tarief, bedoeld in kolom IV van artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

  • b. wordt op aanvraag door het college van burgemeester en wethouders een vergoeding verstrekt voor de belastingheffing als gevolg van de verstrekkingen, bedoeld in artikel 30, eerste en derde lid;

  • c. bedraagt de vergoeding, bedoeld in artikel 32a, ten hoogste de gebruteerde verschuldigde loon- en inkomstenbelasting voor het gebruik van de dienstauto;

  • d. blijft artikel 36 buiten toepassing.

Artikel 65b

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 15 juni 1994

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

D. IJ. W. de Graaff-Nauta

Uitgegeven de dertigste juni 1994

De Minister van Justitie,

A. Kosto

Bijlage A. Herkeuringsreglement (Beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken van 25 augustus 1959, nr. 592/2724)

[Vervallen per 01-01-2004]

Bijlage I

Bezoldiging burgemeesters

Klasse

Aantal inwoners

Bezoldiging

1

Tot en met 8.000

€ 5.747,72

2

8.001–14.000

€ 6.323,09

3

14.001–24.000

€ 6.894,16

4

24.001–40.000

€ 7.457,79

5

40.001–60.000

€ 8.018,17

6

60.001–100.000

€ 8.626,59

7

100.001–150.000

€ 9.098,26

8

150.001–375.000

€ 9.691,95

9

375.001 en meer

€ 10.325,86

Bijlage III. Garantieregeling voor burgemeesters van gemeenten tussen de 30.001 en 40.000 inwoners volgens de circulaire dd. 16 juli 1990 (nr. BK87/208/U 17)

[Vervallen per 09-04-1997]