1.1
|
De aanleg van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, niet zijnde een hoofdweg,
autosnelweg of autoweg.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van
5 kilometer of meer.
|
Het plan, bedoeld in de artikelen 5 en 8 j° 9, tweede lid, van de Planwet verkeer
en vervoer en de structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet
ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De vaststelling van het tracé of plan door het provinciaal bestuur of het gemeentebestuur
dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onder a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van
het plan, bedoeld in artikel 3.1 van die wet, wanneer dat het tracé bepaalt.
|
|
|
|
|
|
1.2
|
De wijziging of uitbreiding van:
a. een autosnelweg of autoweg, niet zijnde een hoofdweg, of
b. een weg als bedoeld in categorie 1.3 van onderdeel C van deze bijlage.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van
5 kilometer of meer.
|
Het plan, bedoeld in de artikelen 5 en 8 j° 9, tweede lid, van de Planwet verkeer
en vervoer, de structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De vaststelling van het tracé of plan door het provinciaal bestuur of het gemeentebestuur
dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onder a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van
het plan, bedoeld in artikel 3.1 van die wet, wanneer dat het tracé bepaalt.
|
|
|
|
|
|
2
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van overladingsstations of faciliteiten voor de
overlading tussen vervoerswijzen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 25 hectare
of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1 van die wet.
|
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van
de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld
in artikel 3.1 van die wet dat in de aanleg, wijziging of uitbreiding voorziet.
|
|
|
|
|
|
3
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een waterweg.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een waterweg die kan worden bevaren
door schepen met een laadvermogen van 900 ton of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1 van die wet.
|
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van
de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld
in artikel 3.1 van die wet dat in de aanleg, wijziging of uitbreiding voorziet.
|
|
|
|
|
|
4.1
|
De aanleg van:
a. een marinehaven,
b. een haven voor civiel gebruik voor de binnenscheepvaart,
c. een zeehandelshaven, of
d. een visserijhaven.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een haven die bevaarbaar is voor
schepen met een laadvermogen van 900 ton of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet, met uitzondering van de plannen die uitsluitend betrekking hebben
op de activiteit genoemd onder a.
|
De vaststelling van:
1°. het plan van aanleg van een haven als bedoeld onder a door de Minister van Defensie,
of
2°. het besluit tot aanleg dan wel, bij het ontbreken daarvan het plan, bedoeld in
artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij
het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1 van die wet dat in de aanleg
voorziet van een haven als bedoeld onder b, c of d.
|
|
|
|
|
|
4.2
|
De wijziging of uitbreiding van een visserijhaven.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare
of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De vaststelling van het besluit tot wijziging of uitbreiding dan wel, bij het ontbreken
daarvan, van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van de Wet
ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel
3.1 van die wet dat in de wijziging of uitbreiding voorziet .
|
|
|
|
|
|
5.1
|
De constructie van installaties of bouwwerken in, op of boven de zeebodem of in de
ondergrond daarvan, dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan, met uitzondering
van de constructie van installaties of bouwwerken ten behoeve van:
1°. activiteiten als bedoeld in categorie 17.1of 17.2 van onderdeel C van deze bijlage,
2°. Het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 0,5 hectare of meer of
2°. een hoogte van N.A.P. +25 meter of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening en het plan,
bedoeld in artikel 4.1 van de Waterwet.
|
Het besluit, bedoeld in artikel 6.5, onderdeel c, van de Waterwet, dan wel de besluiten
waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de wet
van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
5.2
|
Het ophogen van de zeebodem, inclusief het aanleggen van een eiland, dan wel de uitbreiding
of wijziging daarvan.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 250 hectare
of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening en het plan,
bedoeld in artikel 4.1 van de Waterwet.
|
Het besluit, bedoeld in artikel 6.5, onderdeel c, van de Waterwet, dan wel het projectplan,
bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet.
|
|
|
|
|
|
5.3
|
Het gebruik van de zeebodem voor een andere activiteit dan bedoeld in categorie 5.1
of 5.2 van onderdeel D van deze bijlage.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 0,5 hectare
of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening en het plan,
bedoeld in artikel 4.1 van de Waterwet
|
Het besluit, bedoeld in artikel 6.5, onderdeel c, van de Waterwet, dan wel de besluiten
waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de wet
van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
5.4
|
Het op enigerlei wijze bevestigen van installaties in de bodem dan wel de ophoging
van de bodem van grote wateren, niet zijnde de zeebodem, bedoeld in de categorieën
5.1 tot en met 5.3 van onderdeel D van deze bijlage, waardoor de bodem bij hoog water
boven de waterspiegel komt te liggen, dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare
of meer
|
De structuurvisie, bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening en het plan,
bedoeld in artikel 4.1 van de Waterwet.
|
Het besluit, bedoeld in artikel 6.5, onderdeel c, van de Waterwet, dan wel, bij het
ontbreken daarvan, het projectplan, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet.
|
|
|
|
|
|
6.1
|
De aanleg, de inrichting of het gebruik van een luchthaven als bedoeld in artikel
1.1 van de Wet luchtvaart.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een luchthaven die de beschikking
krijgt over een start- of landingsbaan met een lengte van 1000 meter of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening,
met uitzondering van een structuurvisie die uitsluitend betrekking heeft op militaire
luchthavens.
|
Een luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet luchtvaart.
|
|
|
|
|
|
6.2
|
De wijziging in de ligging van een start- of landingsbaan, de verlenging, verbreding
of verharding daarvan, of de intensivering of wijziging van het gebruik van de luchthaven.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een start- of landingsbaan met
een lengte van 1000 meter of meer, en een vaststelling of wijziging omvat van:
1°. het beperkingengebied, bedoeld in hoofdstuk 8 of artikel 10.17 van de Wet luchtvaart,
voor zover dit is vastgesteld met het oog op het externe-veiligheidsrisico of de geluidbelasting,
of
2°. de grenswaarden, bedoeld in artikel 8.44, eerste lid, onder a, en de grenswaarden
voor geluidsbelasting, bedoeld in artikel 10.17, tweede lid, van de Wet luchtvaart,
tenzij:
a. de voorgenomen wijziging leidt tot een beperkingengebied als bedoeld onder 1° dat
geheel valt op of binnen het geldende beperkingengebied of tot grenswaarden als bedoeld
onder 2° die een gelijk of beter beschermingsniveau bieden dan de geldende grenswaarden,
of
b. het beperkingengebied vervalt.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening,
met uitzondering van een structuurvisie die uitsluitend betrekking heeft op militaire
luchthavens.
|
Een besluit tot wijziging van een luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 1.1 van
de Wet luchtvaart.
|
|
|
|
|
|
7
|
De wijziging of uitbreiding van een militair oefenterrein.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een daadwerkelijk in te richten
oppervlakte van 100 hectare of meer.
|
|
De vaststelling van het inrichtingsplan door de Minister van Defensie.
|
|
|
|
|
|
8.1
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas,
olie of chemicaliën, met uitzondering van een buisleiding voor het transport van aardgas.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een buisleiding die over een
lengte van 1 kilometer of meer is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied
als bedoeld onder a, b (tot 3 zeemijl uit de kust) of d, van punt 1 van onderdeel
A van deze bijlage.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
Het besluit, bedoeld in de artikelen 94, eerste lid, en 95 van het Mijnbouwbesluit
dan wel, bij het ontbreken daarvan, het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel, bij het ontbreken daarvan,
het plan, bedoeld in artikel 3.1 van die wet.
|
|
|
|
|
|
8.2
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van aardgas.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een buisleiding die over een
lengte van 5 kilometer of meer is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied
als bedoeld onder a, b (tot 3 zeemijl uit de kust) of d, van punt 1 van onderdeel
A van deze bijlage
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
Het besluit, bedoeld in de artikel 94, eerste lid, van het Mijnbouwbesluit dan wel
het besluit bedoeld in artikel 6.5, onderdeel c, van de Waterwet dan wel, bij het
ontbreken daarvan, van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b,
van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld
in artikel 3.1 van die wet waarin de aanleg, wijziging of uitbreiding wordt aangegeven.
|
|
|
|
|
|
8.3
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van water,
afvalwater of stoom.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een buisleiding met een doorsnede van 1 meter of meer, en
2°. een lengte van 10 kilometer of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1 van die wet.
|
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van
de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld
in artikel 3.1 van die wet dat in de aanleg, wijziging of uitbreiding voorziet.
|
|
|
|
|
|
9
|
De inrichting van het landelijk gebied dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een functiewijziging in de natuur,
recreatie of landbouw met een oppervlakte van 125 hectare of meer, met uitzondering
van ruilverkaveling met een administratief karakter of van een aanpassingsinrichting.
.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet, het plan, bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden
en het plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden.
.
|
De vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting
landelijk gebied dan wel een plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden
dan wel bij het ontbreken daarvan het plan bedoeld in artikel 11 van die wet dan wel
het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van de Wet ruimtelijke
ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1 van
die wet dat in de inrichting voorziet.
|
|
|
|
|
|
10.1
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van één of meer recreatieve of toeristische voorzieningen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. 250.000 bezoekers of meer per jaar,
2°. een oppervlakte van 25 hectare of meer, of
3°. een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet, het reconstructieplan, bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet
concentratiegebieden en het plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden.
|
De vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting
landelijk gebied dan wel een plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden
dan wel bij het ontbreken daarvan het plan bedoeld in artikel 11 van die wet dan wel
het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van de Wet ruimtelijke
ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1 van
die wet dat in de inrichting voorziet.
|
|
|
|
|
|
10.2
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een golfbaan.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op :
1°. een oppervlakte van 25 hectare of meer, en
2°. een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet, het reconstructieplan, bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet
concentratiegebieden en het plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden.
|
De vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting
landelijk gebied dan wel een plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden
dan wel bij het ontbreken daarvan het plan bedoeld in artikel 11 van die wet dan wel
het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van de Wet ruimtelijke
ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1 van
die wet dat in de inrichting voorziet.
|
|
|
|
|
|
10.3
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een jachthaven.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 100 ligplaatsen of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1 van die wet.
|
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van
de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld
in artikel 3.1 van die wet dat in de aanleg, wijziging of uitbreiding voorziet.
|
|
|
|
|
|
11.1
|
De bouw van woningen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een aaneengesloten gebied en
2.000 of meer woningen omvat binnen de bebouwde kom.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1 van die wet.
|
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van
de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld
in artikel 3.1 van die wet dat in de bouw voorziet.
|
|
|
|
|
|
11.2
|
De uitvoering dan wel de wijziging of uitbreiding van de uitvoering van een stadsproject,
met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer, of
2°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1 van die wet
|
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van
de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld
in artikel 3.1 van die wet dat in de uitvoering, wijziging of uitbreiding voorziet.
|
|
|
|
|
|
11.3
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een bedrijventerrein.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare
of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1 van die wet
|
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van
de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld
in artikel 3.1 van die wet dat in de aanleg, wijziging of uitbreiding voorziet.
|
|
|
|
|
|
11.4
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een glastuinbouwgebied.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 50 hectare
of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1 van die wet
|
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van
de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld
in artikel 3.1 van die wet dat in de aanleg, wijziging of uitbreiding voorziet.
|
|
|
|
|
|
11.5
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een bloembollenteeltgebied.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een bloembollenteeltgebied een
oppervlakte van 50 hectare of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1 van die wet.
|
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van
de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld
in artikel 3.1 van die wet dat in de aanleg, wijziging of uitbreiding voorziet.
|
|
|
|
|
|
12.1
|
De wijziging of uitbreiding van:
a. een zee- of deltadijk, of
b. een rivierdijk.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet en het plan, bedoeld in de artikelen 4.1 en 4.4 van de Waterwet.
|
De goedkeuring van gedeputeerde staten van het plan, bedoeld in artikel 5.7, eerste
lid, van de Waterwet.
|
|
|
|
|
|
12.2
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van kustwerken om erosie te bestrijden, van maritieme
werken die de kust kunnen wijzigen en van andere kustverdedigingswerken, met uitzondering
van het onderhoud of herstel van deze werken.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet en het plan, bedoeld in de artikelen 4.1 en 4.4 van de Waterwet.
|
Het besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat, bedoeld in artikel 2.7 van
de Waterwet.
|
|
|
|
|
|
13
|
Landaanwinning, droogmakerij of indijking alsmede een wijziging of uitbreiding daarvan.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare
of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
Het besluit, bedoeld in een waterschapsreglement, dan wel, bij het ontbreken daarvan,
het besluit tot vergunningverlening, bedoeld in artikel 6.5, onderdeel c, van de Waterwet,
dan wel het projectplan, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet.
|
|
|
|
|
|
14
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het fokken,
mesten of houden van pluimvee of varkens.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. 60.000 of meer plaatsen voor mesthoenders,
2°. 45.000 of meer plaatsen voor hennen,
3°. 2.200 of meer plaatsen voor mestvarkens, of
4°. 350 of meer plaatsen voor zeugen.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
15.1
|
Bronbemalingen bij bouwputten, bodemsaneringen en proefprojecten voor waterwinning
dan wel wijziging of uitbreiding daarvan.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid water van 3 miljoen
m3 of meer per jaar.
|
Het plan, bedoeld in artikel 47 van de Waterleidingwet, de structuurvisie, bedoeld
in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld
in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet en het plan,
bedoeld in de artikelen 4.1 en 4.4 van de Waterwet.
|
Het besluit, bedoeld in de artikelen 6.4 of 6.5, onderdeel b, van de Waterwet.
|
|
|
|
|
|
15.2
|
De infiltratie van water in de bodem of onttrekking van grondwater aan de bodem, alsmede
de wijziging of uitbreiding van bestaande infiltraties en onttrekkingen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid water van 1,5
miljoen m3 of meer per jaar.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet en het plan, bedoeld in de artikelen 4.1 en 4.4 van de Waterwet.
|
Het besluit, bedoeld in de artikelen 6.4 of 6.5, onderdeel b, van de Waterwet.
|
|
|
|
|
|
15.3
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een waterbekken of stuwdam.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid water van 5 miljoen
m3 of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1 van die wet en het plan, bedoeld in
de artikelen 4.1 en 4.4 van de Waterwet.
|
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van
de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld
in artikel 3.1 van die wet dat in de aanleg, wijziging of uitbreiding voorziet.
|
|
|
|
|
|
16.1
|
De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven
of dagbouwmijnen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een terreinoppervlakte van 12,5
hectare of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
Het besluit, bedoeld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet.
|
|
|
|
|
|
16.2
|
De turfwinning dan wel wijziging of uitbreiding daarvan.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een terreinoppervlakte van 75
hectare of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
Het besluit, bedoeld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet.
|
|
|
|
|
|
17.1
|
De wijziging of uitbreiding van de winning van aardolie of aardgas.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op reeds bestaande installaties,
plaatsvindt in een gevoelig gebied als bedoeld onder a, b (tot 3 zeemijl uit de kust)
of d, van punt 1 van onderdeel A van deze bijlage en betrekking heeft op:
1°. een uitbreiding van de terreinoppervlakte met 5 hectare of meer, of
2°. het bijplaatsen of wijzigen van een stikstofscheidingsinstallatie of een ontzwavelingsinstallatie.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
Het besluit, bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet of een besluit
waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van
afdeling 13.2 van de wet van toepassing.
|
|
|
|
|
|
17.2
|
Diepboringen dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan, met uitzondering van diepboringen
in het kader van:
a. het onderzoek naar de stabiliteit van de grond,
b. archeologisch onderzoek, of
c. de opsporing of winning van aardolie, aardgas of zout.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
Het besluit, bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet of een besluit
waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van
afdeling 13.2 van de wet van toepassing. dan wel, bij het ontbreken daarvan, de vaststelling
van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van de Wet ruimtelijke
ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1 van
die wet dat in de uitvoering van een diepboring dan wel de wijziging of uitbreiding
daarvan voorziet.
|
|
|
|
|
|
18.1
|
De oprichting van een inrichting bestemd voor:
a. de verbranding van niet-gevaarlijke afvalstoffen, of
b. de chemische behandeling van niet-gevaarlijke afvalstoffen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een inrichting met een capaciteit
van 50 ton per dag of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
18.2
|
De oprichting van een inrichting bestemd voor het bewerken, verwerken of vernietigen
van dierlijke of overige organische meststoffen, groenafval en GFT, niet zijnde gevaarlijke
afvalstoffen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een inrichting met een capaciteit
van 100 ton per dag of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
18.3
|
De wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het beheer van afvalstoffen,
bedoeld in de categorieën 18.2, 18.3, 18.4 of 18.5 van onderdeel C van deze bijlage
of de categorieën 18.1 of 18.2 van onderdeel D van deze bijlage.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op :
1°. Het storten of opslaan van baggerspecie van klasse B als bedoeld in het Besluit
bodemkwaliteit in een hoeveelheid van 250.000 m3 of meer,
2°. het storten of opslaan van andere afvalstoffen dan bedoeld onder 1°, in een hoeveelheid
van 250.000 m3 of meer,
3°. het verwijderen van zuiveringsslib in een hoeveelheid van 5.000 ton droge stof
per jaar of meer,
4°. het beheer van afvalstoffen anders dan bedoeld onder 1°, 2° of 3° in een hoeveelheid
van 100 ton per dag of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
18.4
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het reinigen
van afvalwater.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een capaciteit van 50.000 inwonerequivalenten
of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
19.1
|
De uitvoering van werken voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden die
tot doel heeft eventuele waterschaarste te voorkomen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid overgebracht
water van 75 miljoen m3 per jaar of meer.
|
Het plan, bedoeld in de artikelen 4.1 en 4.4 van de Waterwet.
|
Het besluit van de beheerder, bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet.
|
|
|
|
|
|
19.2
|
De uitvoering van werken voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden die
niet tot doel heeft eventuele waterschaarste te voorkomen.
|
In gevallen waarin:
1°. het meerjarig gemiddelde jaardebiet van het bekken waaraan het water wordt onttrokken
meer dan 2.000 miljoen m3 bedraagt, en
2°. de hoeveelheid overgebracht water 3% van dit debiet overschrijdt.
|
Het plan, bedoeld in de artikelen 4.1 en 4.4 van de Waterwet.
|
Het besluit van de beheerder, bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet.
|
|
|
|
|
|
20.1
|
De wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen van papierpulp
uit hout of andere vezelstoffen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 100
ton per dag of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
20.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen
van papier of karton.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 100
ton per dag of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
20.3
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen
van celstof.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 100
ton per dag of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
21.1
|
De wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor de raffinage van aardolie,
met uitzondering van inrichtingen die uitsluitend smeermiddelen uit ruwe olie vervaardigen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een andere wijziging of uitbreiding
dan bedoeld in categorie 21.2 van onderdeel C van deze bijlage en de verwerkingscapaciteit
van ruwe olie met 20% of meer dan wel met 2 miljoen ton of meer per jaar toeneemt.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
21.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het roosten,
pelletiseren of doen sinteren van ertsen of de productie van cokes uit steenkool.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
21.3
|
De wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor de productie van ruw ijzer
of staal.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een smeltcapaciteit van 15.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
21.4
|
De wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor de winning van ruwe non-ferrometalen
uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische, chemische of
elektrolytische procédés.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een smeltcapaciteit van 15.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
21.5
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor de vervaardiging,
bewerking of verwerking van asbest of asbesthoudende producten.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. de vervaardiging, bewerking of verwerking van asbestcement met een capaciteit
van 10.000 ton eindproduct per jaar of meer,
2°. de vervaardiging van remvoeringen met een capaciteit van 25 ton eindproduct per
jaar of meer, of
3°. de vervaardiging, bewerking of verwerking van andere asbesthoudende producten
met een verbruik van 100 ton asbest per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
21.6
|
De wijziging of uitbreiding van een geïntegreerde chemische installatie, dat wil zeggen
een installatie voor de fabricage op industriële schaal van stoffen door chemische
omzetting, waarin verscheidene eenheden naast elkaar bestaan en functioneel met elkaar
verbonden zijn, bestemd voor de fabricage van:
a. organische basischemicaliën,
b. anorganische basischemicaliën,
c. fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde
meststoffen),
d. basisproducten voor gewasbescherming en van biociden,
e. farmaceutische basisproducten met een chemisch of biologisch procédé, of
f. explosieven.
|
In gevallen waarin de verwerkingscapaciteit van de installatie toeneemt met:
1°. 100.000 ton per jaar of meer door de in onderdeel a omschreven activiteit,
2°. 100.000 ton per jaar of meer door de in onderdeel b omschreven activiteit,
3°. 100.000 ton per jaar of meer door de in onderdeel c omschreven activiteit,
4°. 20.000 ton per jaar of meer door de in onderdeel d omschreven activiteit, of
5°. 20.000 ton per jaar of meer door de in onderdeel e omschreven activiteit.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
22.1
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor de productie
van elektriciteit, stoom en warmte, met uitzondering van kernenergiecentrales.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een elektriciteitscentrale met
een vermogen van 200 megawatt (thermisch) of meer en, indien het een wijziging of
uitbreiding betreft,
1°. het vermogen met 20% of meer toeneemt, of
2°. de inzet van een andere brandstof tot doel heeft.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
22.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van één of meer met elkaar samenhangende installaties
voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een gezamenlijk vermogen van 15 megawatt (elektrisch) of meer, of
2°. 10 molens of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
22.3
|
De wijziging of uitbreiding van een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt,
met inbegrip van de buitengebruikstelling of ontmanteling van dergelijke centrales
of reactoren.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een wijziging van de soort, hoeveelheid of verrijkingsgraad van de splijtstof,
2°. een vergroting van de lozing van radioactieve stoffen,
3°. een vergroting van de opslagcapaciteit van gebruikte splijtstof,
4°. het aanbrengen van systemen ter voorkoming of beheersing van ernstige ongevallen,
of
5°. een wijziging van het tijdstip van de buitengebruikstelling of ontmanteling van
meer dan 5 jaar.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
22.4
|
De wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor de opwerking van bestraalde
splijtstoffen.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
22.5
|
De wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor de productie of verrijking
van splijtstoffen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een vergroting van de verrijkingscapaciteit
op jaarbasis van 500 tSW per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
23
|
De wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor:
a. de behandeling van bestraalde splijtstoffen of hoog radioactief afval,
b. de definitieve verwijdering van bestraalde splijtstoffen,
c. uitsluitend de definitieve verwijdering van radioactief afval, of
d. uitsluitend de opslag van bestraalde splijtstoffen of radioactief afval van een
andere inrichting.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een vergroting van de behandelingscapaciteit van bestraalde splijtstoffen of hoog
radioactief afval met meer dan 50%, of
2°. een vergroting van de totale opslagcapaciteit met meer dan 50% of met meer dan
10.000 m3.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
24.1
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een bovengrondse of ondergrondse hoogspanningsleiding.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een leiding met:
1°. een spanning van 150 kilovolt of meer, en
2°. een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
Het besluit tot vaststelling van het tracé door de Minister van Economische Zaken,
dan wel, bij het ontbreken daarvan, het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onder a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van
het plan, bedoeld in artikel 3.1 van die wet.
|
|
|
|
|
|
24.2
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een hoogspanningsleiding in, op of boven de
zeebodem, dan wel in de ondergrond daarvan.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een leiding met:
1° een spanning van 150 kilovolt of meer, en
2° een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied als bedoeld onder a,
b (tot 3 zeemijl uit de kust) of d van punt 1 van onderdeel A van deze bijlage.
|
De structuurvisie, bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening.
|
De vaststelling van het tracé door de Minister van Economische Zaken, dan wel, bij
het ontbreken daarvan, van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en
b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan,
bedoeld in artikel 3.1 van die wet of het besluit, bedoeld in artikel 6.5, onderdeel
c, van de Waterwet.
|
|
|
|
|
|
25.1
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor de opslag
van aardolie, petrochemische of chemische producten.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een opslagcapaciteit van 150.000
m3 of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
25.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor de opslag
of overslag van aardgas.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een opslagcapaciteit van 100.000
m3 of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
25.3
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse opslag van aardgas.
|
In gevallen waarin ten behoeve van de opslag een ruimte wordt gecreëerd van 1 miljoen
m3 of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
Het besluit, bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet of een besluit
waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van
afdeling 13.2 van de wet van toepassing
|
|
|
|
|
|
25.4
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een bovengrondse opslag van fossiele brandstoffen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 50 hectare
of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
26
|
De wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor steenkoolvergassing of
liquefactie.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
27
|
De eerste bebossing of de ontbossing dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan met
het oog op een ander bodemgebruik.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. gronden met een agrarische bestemming en een oppervlakte van 100 hectare of meer,
of
2°. gronden met een andere dan een agrarische bestemming en een oppervlakte van 10
hectare of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
Het besluit, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Boswet, dan wel bij het ontbreken
daarvan de vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a
en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan,
bedoeld in artikel 3.1 van die wet dat in het mogelijke andere bodemgebruik voorziet.
|
|
|
|
|
|
28
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het kweken
van vis.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 1.000
ton vis per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
29.1
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor de ondergrondse
mijnbouw met gebruikmaking van schachten.
|
In gevallen waarin de activiteit plaatsvindt in een gevoelig gebied als bedoeld onder
a, b of d van punt 1 van onderdeel A van deze bijlage tot 3 zeemijl uit de kust.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
29.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van oppervlakte-installaties van bedrijven
voor de winning van steenkool, ertsen of bitumineuze schisten.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
29.3
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het briketteren
van steenkool of bruinkool.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
29.4
|
De oprichting, uitbreiding of wijziging van een inrichting voor de winning van zout.
|
In gevallen waarin de activiteit plaatsvindt in een gevoelig gebied als bedoeld onder
a, b (tot 3 zeemijl uit de kust) of d, van punt 1, onderdeel A, van deze bijlage.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
30
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen
van cement.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 100.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
31
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het omzetten
van hydrostatische energie in elektrische of thermische energie.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een vermogen van 2,5 megawatt
(elektrisch) per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
32.1
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het smelten,
gieten of smeden van ijzer of staal of voor het smelten, gieten of raffineren van
non-ferro metalen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een smeltcapaciteit van 15.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
32.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het walsen
of trekken van metalen of voor het vervaardigen van pers-, trek- of stanswerk.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 15.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
32.3
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor de oppervlaktebehandeling
of bekleding van metalen en plastic materiaal door middel van een elektrolytisch of
chemisch procédé.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productie-oppervlak van 10.000
m2 of meer op een bedrijfsterrein dan wel 5.000 m2 of meer op een ander terrein, met dien verstande dat voor een inrichting voor het
poedercoaten of verwerken van watergedragen verf een productie-oppervlak geldt van
20.000 m2 of meer op een bedrijfsterrein dan wel 10.000 m2 of meer op een ander terrein.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
32.4
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen
van ketels of reservoirs.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productie-oppervlak van 50.000
m2 of meer in een gesloten gebouw dan wel 10.000 m2 of meer buiten een gesloten gebouw.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
32.5
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen
of assembleren van automobielen of automobielmotoren.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 1.000
automobielen of automobielmotoren per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
32.6
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het bouwen,
onderhouden, repareren of behandelen van de oppervlakte van metalen schepen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productie-oppervlak van 50.000
m2 of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
32.7
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het beproeven
van motoren, reactoren of turbines, of voor de bouw of reparatie van vliegtuigen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. het beproeven buiten een gesloten gebouw van motoren, reactoren of turbines met
een stuwkracht van 500 kilonewton of meer dan wel met een vermogen van 10 megawatt
of meer, of
2°. een productie-oppervlak van 250.000 m2 of meer van een inrichting bestemd voor de bouw of reparatie van vliegtuigen.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
32.8
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen
of repareren van spoorwegmaterieel.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productie-oppervlak van 50.000
m2 of meer in een gesloten gebouw dan wel 10.000 m2 of meer buiten een gesloten gebouw.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
32.9
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervormen
van metalen door middel van springstoffen.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
33
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen,
bewerken of verwerken van glas of glazen voorwerpen, met inbegrip van glasvezels.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 10.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
34.1
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen
of formuleren van gewasbeschermingsmiddelen of biociden als bedoeld in artikel 1 van
de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, voor zover niet omschreven in onderdeel
d van categorie 21.6 van onderdeel D van deze bijlage.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 20.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
34.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen
van farmaceutische producten, voor zover niet omschreven in onderdeel e van categorie
21.6 van onderdeel D van deze bijlage.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 20.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
34.3
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen
van gehalogeneerde organische verbindingen of van verven en vernissen, voor zover
niet omschreven in categorie 21.6 van onderdeel D van deze bijlage.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 100.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
34.4
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen
van kunstmest, voor zover niet omschreven in categorie 21.6 van onderdeel D van deze
bijlage.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 100.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
34.5
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen,
bewerken of verwerken van chemische producten, met inbegrip van elastomeren, peroxiden,
alkenen en stikstofverbindingen, voor zover niet omschreven in de categorieën 21.6
of 34.1 tot en met 34.4 van onderdeel D van deze bijlage.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 50.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
35
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor:
a. het vervaardigen, bewerken of verwerken van dierlijke of plantaardige oliën of
vetten,
b. het vervaardigen van vismeel of traan, of
c. het vervaardigen van conserven van dierlijke en plantaardige producten.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een productiecapaciteit van 40.000 ton per jaar of meer in een inrichting als
bedoeld onder a, of
2°. een productiecapaciteit van 10.000 ton per jaar of meer in een inrichting als
bedoeld onder b of c.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
36
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen
van consumptiemelk, consumptiemelkproducten, geëvaporiseerde melk of geëvaporiseerde
melkproducten.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 30.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
37.1
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een bierbrouwerij.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 75
miljoen liter per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
37.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een mouterij.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 40.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
38.1
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen
van suiker uit suikerbieten.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 12.500
ton per dag of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
38.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen
van limonade.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 20
miljoen liter per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
38.3
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen
van suikerwerk.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 15.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
39.1
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het slachten
van dieren.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 25.000
ton vlees per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
39.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor de destructie
van dieren.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
40
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen
van zetmeel.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 25.000
kilogram per uur of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
41.1
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor de voorbehandeling
of het verven van vezels of textiel.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een afvalwaterstroom van 2.500
inwonerequivalenten per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
41.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een leerlooierij.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een afvalwaterstroom van 1.000
inwonerequivalenten per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
42
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen,
bewerken, verwerken of behandelen van hout of houten voorwerpen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 150.000
m3 per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
43
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een terrein, niet zijnde een openbare weg,
bestemd of ingericht voor het in wedstrijdverband of ter voorbereiding daarvan dan
wel voor recreatieve doeleinden rijden met gemotoriseerde voertuigen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een openstelling van acht uren
of meer per week.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn
dan wel bij het ontbreken daarvan het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder
a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het
plan, bedoeld in artikel 3.1 van die wet.
|
|
|
|
|
|
44
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen,
verpakken, laden of vullen van patronen met kruit of explosieven.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
45
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor de terugwinning
of vernietiging van explosieve stoffen.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
46
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het smelten
van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 100
ton per dag of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
47
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het vervaardigen
van keramische producten door middel van bakken.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 100
ton per dag of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2
van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
48
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een aquaduct.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een lengte van 1 kilometer of
meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1 van die wet
|
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en
b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan,
bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet dat in de aanleg, wijziging of uitbreiding
voorziet.
|