Wijzigingswet Luchtvaartwet (aanwijzing en gebruik van luchtvaartterreinen, strafbepalingen en dwangsomregeling)

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 17-08-1994 en zichtdatum 17-08-1994.
Geldend van 17-08-1994 t/m heden

Wet van 7 juli 1994, houdende wijziging van de Luchtvaartwet (aanwijzing en gebruik van luchtvaartterreinen, strafbepalingen en dwangsomregeling)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, in verband met nadere inzichten omtrent ontwaakreacties ten gevolge van nachtvluchten, de Luchtvaartwet (Stb. 1958, 47) te wijzigen in die zin dat op basis daarvan de mogelijkheid bestaat verschillende soorten geluidszones vast te stellen, waaronder een nachtzone, alsmede dat het wenselijk is de strafmaat met betrekking tot bepaalde overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Luchtvaartwet te verhogen en de Luchtvaartwet uit te breiden met nadere bepalingen betreffende de controle en handhaving van rond luchtvaartterreinen vastgestelde geluidszones en met een dwangsomregeling;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan bij deze:

Artikel II

  • 1 Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet stelt Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer met betrekking tot luchtvaartterreinen ten aanzien waarvan ingevolge artikel VII van de Wet van 7 juni 1978, houdende wijziging van de Luchtvaartwet met betrekking tot de aanwijzing van luchtvaartterreinen (Stb. 1978, 354) de vaststelling van geluidszones voor 1 oktober 1979 moest zijn aangevangen, doch dit tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet achterwege is gebleven, per luchtvaartterrein of groep van luchtvaartterreinen een regeling vast, waarin wordt bepaald:

    • a. welke geluidszones op grond van de Luchtvaartwet worden vastgesteld;

    • b. het tijdstip waarop een ontwerp-aanwijzing als bedoeld in artikel 20 overeenkomstig dat artikel ter inzage wordt gelegd.

  • 2 Onze Minister zendt een afschrift van de in het eerste lid bedoelde regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

  • 3 Indien de terinzagelegging van de ontwerp-aanwijzing niet op het in het eerste lid, onder b, bedoelde tijdstip kan plaatsvinden, doen Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer daarvan onder opgave van redenen mededeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Artikel III

  • 1 In gevallen waarin met de vaststelling van geluidszones ten aanzien van luchtvaartterreinen is aangevangen voor de inwerkingtreding van deze wet, heeft de inwerkingtreding van deze wet geen gevolgen voor de geldigheid van procedures die terzake zijn gevolgd ingevolge de Luchtvaartwet zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van deze wet.

  • 3 Indien tegen de aanwijzing van het luchtvaartterrein Maastricht beroep wordt ingesteld kan het beroep geen grond vinden in bedenkingen tegen de omstandigheid dat op het tijdstip van de terinzagelegging van de ontwerp-aanwijzingen van het luchtvaartterrein Maastricht de inhoud van de ter inzage gelegde ontwerp-aanwijzingen in strijd was met de op dat tijdstip vigerende Luchtvaartwet of de omstandigheid dat deze wet nog niet in werking was getreden.

  • 4 In afwijking van artikel 25a van de Luchtvaartwet kan voor het luchtvaartterrein Maastricht en voor luchtvaartterreinen aangewezen voor de militaire luchtvaart ten aanzien waarvan met de vaststelling van een geluidszone is aangevangen voor de inwerkingtreding van deze wet, de vaststelling van de geluidszone voor de in artikel 25, eerste lid, onder b, van de Luchtvaartwet bedoelde grenswaarde achterwege blijven. Indien de eerste volzin toepassing vindt, wordt de desbetreffende geluidszone uiterlijk binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze wet vastgesteld door middel van een wijziging van de aanwijzing van het luchtvaartterrein.

Artikel IV

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel V

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 7 juli 1994

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

J. R. H. Maij-Weggen

De Staatssecretaris van Defensie,

A. B. M. Frinking

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. G. M. Alders

Uitgegeven de zestiende augustus 1994

De Minister van Justitie,

A. Kosto