Bijlage I
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Hoofdstuk I. Algemene voorwaarden voor de erkenning van vrij-wildverwerkingsinrichtingen
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Vrij-wildverwerkingsinrichtingen moeten ten minste zijn voorzien van:
1. de volgende lokalen:
-
- een voldoende groot gekoeld lokaal voor het in ontvangst nemen van gehele stukken
vrij wild,
-
- een lokaal voor het keuren en, voor zover nodig, het ontweien en onthuiden,
-
- een voldoende groot lokaal voor het uitsnijden en het onmiddellijk verpakken, voor
zover dat in de inrichting plaatsvindt; dit lokaal moet voldoende kunnen worden gekoeld
en uitgerust zijn met een temperatuurmeter,
-
- een lokaal voor de eindverpakking en de verzending, voor zover zulks in de inrichting
plaatsvindt en voldaan wordt aan de voorwaarden van hoofdstuk VIII, punt 5, van het
onderhavige besluit; indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, een apart lokaal
voor de verzending,
-
- voldoende grote koel- en vriesruimten voor de opslag van vlees van vrij wild;
2. voor lokalen waar vlees wordt verkregen, behandeld en opgeslagen, alsmede in zones
en in gangen waarin vlees wordt vervoerd:
-
a. vloeren uit ondoordringbaar, gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten materiaal, die
niet kunnen roKen en zo zijn aangelegd dat het water gemakkelijk kan wegvloeien naar
met een rooster bedekte en van stankafsluiting voorziene zinkputten, om geuren te
voorkomen.
Evenwel
-
- kan in koel- en vriesruimten worden volstaan met een inrichting waardoor het water
gemakkelijk kan worden afgevoerd;
-
- kan in opslagruimten alsmede in zones en in gangen waarin vlees wordt vervoerd, worden
volstaan met vloeren uit ondoordringbaar materiaal die niet kunnen rotten;
-
b. gladde, duurzame en ondoordringbare wanden die van een heldere, afwasbare bekleding
zijn voorzien tot een hoogte van ten minste twee meter en in koel- en vriesruimten
of opslagruimten ten minste tot de hoogte waarop het vlees wordt opgeslagen. De overgang
van vloer naar wanden en de overgang van de wanden onderling moet rond of op een soortgelijke
wijze zijn afgewerkt, behalve voor opslagruimten.
Het gebruik van houten wanden in opslagruimten van vrijwildverwerkingsinrichtingen
die op 23 juli 1992 reeds in bedrijf zijn, is echter geen reden voor het niet verlenen
van de erkenning;
-
c. deuren van bestendig materiaal; houten deuren moeten op alle vlakken voorzien zijn
van een gladde ondoordringbare bekleding;
-
d. reukloos isolatiemateriaal dat niet kan roKen;
-
e. voldoende luchtverversing en een goede afvoer van damp;
-
f. voldoende verlichting, door daglicht of door kunstlicht, waardoor de kleur niet verandert;
-
g. een schoon en gemakkelijk schoon te houden plafond; bij ontstentenis daarvan moet
het binnenoppervlak van de dakbedekking aan deze voorwaarden voldoen;
3.
-
a. voldoende voorzieningen, zo dicht mogelijk bij de plaatsen waar de arbeid wordt verricht,
voor het wassen en ontsmetten van de handen en voor het reinigen van het materieel
met warm water. De kranen mogen niet met de hand kunnen worden bediend. De installaties
voor het wassen van de handen moeten voorzien zijn van koud en warm stromend water
of van vooraf op een passende temperatuur gemengd water, van was- en ontsmettingsmiddelen
alsmede van hygiënische voorzieningen voor het drogen van de handen;
-
b. voorzieningen voor het ontsmetten van het gereedschap met water dat een temperatuur
moet hebben van ten minste 82°C;
4. passende voorzieningen ter bescherming tegen schadelijke dieren zoals insecten
of knaagdieren;
5.
-
a. voorzieningen en werktuigen, zoals tafels voor het uitsnijden, verplaatsbare uitsnijbladen,
bakken, transportbanden en zagen van corrosiebestendig materiaal, die het vlees niet
kunnen aantasten en gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten zijn. Oppervlakken die
met vlees in aanraking komen of kunnen komen, inclusief lasnaden en voegen, moeten
glad worden gehouden. Het gebruik van hout is verboden behalve in lokalen waar zich
uitsluitend vlees bevindt dat op hygiënische wijze van een eindverpakking is voorzien;
-
b. corrosiebestendige werktuigen en apparatuur die aan de eisen van de hygiëne voldoen
en bestemd zijn voor:
-
- het interne transport van het vlees;
-
- het neerzetten van de bakken die voor het vlees worden gebruikt, op zodanige wijze
dat noch het vlees, noch de bakken rechtstreeks met de vloer of de wanden in aanraking
kunnen komen;
-
c. apparatuur voor hygiënisch intern transport en bescherming van het vlees tijdens het
laden en lossen, inclusief adequaat ingedeelde en ingerichte aanvoer- en sorteerruimten;
-
d. speciale ondoordringbare bakken van bestendig materiaal, met een deksel en een sluiting
om te verhinderen dat onbevoegden er iets kunnen uitnemen, voor vlees dat niet is
bestemd voor menselijke consumptie, of een afsluitbaar lokaal voor dit vlees, indien
daarvan zo grote hoeveelheden bestaan dat een dergelijk lokaal noodzakelijk is of
indien het niet aan het einde van iedere werkdag wordt opgehaald of vernietigd.
Wanneer dit vlees door leidingen wordt afgevoerd, moeten deze zodanig zijn gebouwrl
en geplaatst dat gevaar voor besmetting van vlees wordt voorkomen;
-
e. apparatuur voor de hygiënische opslag van verpakkingsmateriaal, wanneer het vlees
in de inrichting wordt voorzien van een onmiddellijke of een eindverpakking;
6. een koelinstallatie om het vlees constant op de bij dit besluit voorgeschreven
inwendige temperatuur te houden. Deze installatie moet een afvoersysteem bevatten
waardoor condensatiewater zonder enig gevaar voor besmetting van het vlees kan worden
afgevoerd;
7. een installatie die onder druk een voldoende hoeveelheid drinkwater dat voldoet
aan de in de bijlagen D en E van richtlijn nr. 80/778/EEG. vermelde parameters kan leveren. Bij wijze van uitzondering kan evenwel een installatie
met niet-drinkbaar water worden toegelaten voor de produktie van stoom, voor brandbestrijding
of voor het koelen van koelinstallaties, op voorwaarde dat de daartoe aangebrachte
leidingen het gebruik van dit water voor andere doeleinden onmogelijk maken en geen
gevaar voor besmetting van het vlees opleveren. De leidingen voor niet-drinkbaar water
moeten goed kunnen worden onderscheiden van de drinkwaterleidingen;
8. een installatie die warm drinkwater in de zin van richtlijn nr. 80/778/EEG in voldoende hoeveelheden levert;
9. een voorziening voor de afvoer van vloeibare en vaste afvalstoffen, die aan de
eisen van de hygiëne voldoet;
10. een adequaat ingericht afsluitbaar lokaal dat uitsluitend ter beschikking van
de veterinaire dienst staat of aangepaste voorzieningen in de opslagruimten;
11. voorzieningen die het mogelijk maken de in deze richtlijn voorgeschreven keuring
te allen tijde op doelmatige wijze uit te voeren;
12. een voldoende aantal kleedlokalen, met gladde, ondoordringbare en afwasbare wanden
en vloeren, was- en douchegelegenheden, alsmede toiletten met waterspoeling, die zo
zijn ingericht dat de reine gedeelten van het gebouw tegen eventuele verontreiniging
zijn beschermd.
De toiletten mogen geen rechtstreekse toegang tot de werklokalen geven. Douchegelegenheden
zijn niet nodig voor koel- en vrieshuizen waarin slechts op hygiënische wijze van
een eindverpakking voorzien vlees wordt aangevoerd en opgeslagen. De wasgelegenheid
moet zijn voorzien van koud en warm stromend water of vooraf op een passende temperatuur
gemengd water. was- en ontsmettingsmiddelen voor de handen, en hygiënische voorzieningen
voor het drogen van de handen. De kranen van de wasgelegenheden mogen niet met de
hand of met de arm kunnen worden bediend. Er moeten voldoende wasgelegenheden zijn
in de nabijheid van de toiletten.
13. een plaats en voldoende voorzieningen voor het reinigen en ontsmetten van de vervoermiddelen,
behalve bij koel- en vrieshuizen die uitsluitend bestemd zijn voor ontvangst en opslag
van te verzenden en op een hygiënische wijze van een eindverpakking voorzien vlees.
Deze plaatsen en deze voorzieningen zijn evenwel niet verplicht indien er voorschriften
bestaan die verplichten tot het reinigen en ontsmetten van vervoermiddelen in officieel
erkende lokalen;
14. een lokaal of een voorziening voor het opslaan van reinigingsen ontsmettingsmiddelen
en andere dergelijke stoffen.
Hoofdstuk II. Hygiëne van het personeel, de lokalen en het materieel in de inrichtingen
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
1. Een zo volmaakt mogelijke reinheid wordt verplicht gesteld voor personeel, lokalen
en materieel.
In het bijzonder gelden de volgende voorschriften.
-
a. Het personeel dat vlees hanteert of dat werkzaam is in lokalen of zones waar vlees
wordt gehanteerd, van een eindverpakking wordt voorzien of wordt vervoerd, dient in
het bijzonder schone en gemakkelijk te reinigen hoofddeksels en schoeisel, lichtkleurige
werkkleding en, zo nodig, een nekbeschermer of andere beschermende kleding te dragen.
Het bij het bewerken of hanteren van vlees betrokken personeel moet bij het begin
van elke werkdag schone werkkleding dragen en deze kleding zo nodig in de loop van
de dag verschonen. Voorts moet het personeel verscheidene malen per dag en telkens
vóór de hervatting der werkzaamheden zijn handen wassen en ontsmetten. Personen die
met stukken ziek wild of besmet vlees in aanraking zijn gekomen, dienen onverwijld
handen en armen grondig met warm water te wassen en te ontsmetten. In de werklokalen
en opslagruimten, de laad-, aanvoer-, sorteer- en loszones, alsmede in andere zones
en in gangen waar vlees van vrij wild wordt vervoerd, mag niet worden gerookt.
-
b. Geen enkel dier mag een inrichting binnenkomen. Knaagdieren, insekten en andere ongedierte
moeten stelselmatig worden verdelgd.
-
c. Materieel en instrumenten die bij de bewerking van vlees worden gebruikt, dienen in
een goede staat van onderhoud en reinheid te worden gehouden. Zij moeten verscheidene
malen per werkdag, bij het einde van de dagelijkse werkzaamheden en alvorens opnieuw
te worden gebruikt nadat zij zijn verontreinigd, zorgvuldig worden gereinigd en ontsmet.
2. Lokalen, werktuigen en gereedschap mogen niet worden aangewend voor andere doeleinden
dan voor de bewerking van vers vlees, vlees van pluimvee of van vlees van wild. Het
uitsnijden van vlees van vrij haarwild moet geschieden op een ander tijdstip dan het
uitsnijden van vlees van vrij vederwild en de uitsnijruimte moet volledig worden gereinigd
en ontsmet voordat zij opnieuw wordt gebruikt voor het uitsnijden van vlees van een
andere categorie.
Werktuigen voor het uitsnijden van vlees mogen enkel en alleen daartoe worden gebruikt.
3. Het steken van messen in vlees, het reinigen van vlees met behulp van doeken of
andere mate rialen, alsmede het opblazen zijn verboden.
4. Het vlees en de bakken waarin het zich bevindt, mogen niet rechtstreeks met de
vloer in aanraking komen.
5. Er mag geen ander water dan drinkwater worden gebruikt. Bij wijze van uitzondering
kan evenwel worden toegestaan dat niet-drinkbaar water wordt gebruikt voor het produceren
van stoom, mits de daartoe aangebrachte leidingen het gebruik van dit water voor andere
doeleinden onmogelijk maken en geen gevaar voor besmetting van het vlees opleveren.
Bij wijze van uitzondering kan voorts het gebruik van niet-drinkbaar water voor het
koelen van koelapparatuur worden toegestaan. De leidingen voor niet-drinkbaar water
moeten goed kunnen worden onderscheiden van de drinkwaterleidingen.
6. Het is verboden zaagsel of enig ander soortgelijk middel te strooien over de vloer
van de werklokalen en de opslagruimten voor vlees.
7. Reinigingsmiddelen, ontsmettingsmiddelen en soortgelijke middelen moeten zodanig
worden gebruikt dat deze generlei invloed hebben op apparatuur. werkinstrumenten en
vlees. Na gebruik van die middelen moeten deze apparatuur en werkinstrumenten grondig
met drinkwater worden afgespoeld.
8. Het vlees mag niet worden bewerkt en gehanteerd door personen die het kunnen besmetten.
Bij aanwerving dienen personen die zijn betrokken bij de bewerking en het hanteren
van vlees, door middel van een medisch attest te bewijzen dat vanuit medisch oogpunt
niets hun tewerkstelling in de weg staat.
Hoofdstuk III. Hygiëne bij het prepareren van vrij wild, het uitsnijden en het hanteren
van vlees van vrij wild
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
1. De gehele stukken vrij wild moeten onmiddellijk na het doden aan de volgende bewerkingen
worden onderworpen:
-
- grof vrij wild moet worden opengesneden en ontweid,
-
- als zij van het karkas zijn losgemaakt moeten de ingewanden van de borstkas evenals
de lever en de milt, het gehele stuk wild tot de vrij-wildverwerkingsinrichting vergezellen
en zodanig zijn geïdentificeerd dat de keuringsdierenarts de keuring post mortem van
de ingewanden samen met de rest van het karkas kan uitvoeren; de andere ingewanden
van de buik moeten ter plaatse worden uitgesneden en gekeurd. Het hoofd mag worden
afgesneden om als jachttrofee te dienen.
2. Het vrij wild moet onmiddellijk na de in punt 1 bedoelde bewerkingen worden gekoeld
tot een inwendige temperatuur van niet meer dan 7°C. Indien de buitentemperatuur niet
voldoende laag is, moet het gedode wild zo spoedig mogelijk en ten laatste 12 uur
na de jacht worden overgebracht naar de vrij-wildverwerkingsinrichting of naar een
verzamelplaats, met dien verstande dat
-
- de gehele stukken vrij wild onder bevredigende hygiënische omstandigheden naar een
vrij-wildverwerkingsinrichting moeten worden vervoerd, waarbij met name opeenhoping
van de stukken moet worden voorkomen; een en ander moet zo spoedig mogelijk na de
in punt 1 bedoelde bewerkingen geschieden;
-
- bij het vervoer naar de verwerkingsinrichting moeten de gehele stukken vrij wild waarvan
de ingewanden reeds aan een veterinaire keuring zijn onderworpen, vergezeld gaan van
een verklaring van de dierenarts waaruit blijkt dat die keuring een gunstig resultaat
heeft opgeleverd en waarin het vermoedelijke tijdstip van het doden wordt vermeld.
3. Het ontweien moet zonder nodeloos oponthoud geschieden bij aankomst in de vrijldverwerkingsinrichting
indien zulks niet reeds ter plaatse is gebeurd. De longen, het hart, de lever. de
nieren, de milt en het mediastinum kunnen, òf worden uitgenomen, òf met de natuurlijke
hechtmiddelen aan het karkas verbonden blijven.
4. Tot het einde van de keuring mogen niet-gekeurde karkassen en slachtafvallen en
wel gekeurde karkassen en slachtafvallen niet met elkaar in contact komen en is het
verboden het karkas te verwijderen, uit te snijden of verder te behandelen.
5. Voor een nader besluit aangehouden of voor menselijke consumptie ongeschikt verklaard
vlees, alsmede magen, darmen en niet-eetbare bijprodukten mogen niet in contact komen
met voor menselijke consumptie geschikt verklaard vlees en moeten zo spoedig mogelijk
in speciale lokalen of bakken worden ondergebracht, die zo gesitueerd en ontworpen
zijn dat besmetting van ander vlees wordt voorkomen.
6. Uitslachten, hanteren, verder behandelen en vervoeren van vlees, met inbegrip van
slachtafvallen, geschiedt onder naleving van alle hygiënevoorschriften. Wanneer dit
vlees van een eindverpakking wordt voorzien, moet dit geschieden onder naleving van
de voorwaarden van hoofdstuk VIII. Vlees in eindverpakking moet worden opgeslagen
in een ander lokaal dan onverpakt vlees.
7. Onze Minister stelt de specifieke voorschriften vast voor de keuring van door de
jager te bewaren trofeeën.
Hoofdstuk IV. Voorschriften betreffende het voor uitsnijding bestemde vlees van vrij
wild
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
1. Het uitsnijden in kleinere delen dan karkassen en halve karkassen, alsmede het
uitbenen zijn slechts toegestaan in verwerkingsinrichtingen die overeenkomstig artikel 10 van dit besluit of overeenkomstig richtlijn nr. 64/433/EEG (Pb 1964 L 121) zijn erkend en die beschikken over ruimten voor het onthuiden en het
uitsnijden.
2. De exploitant of de beheerder van de inrichting is verplicht de werkzaamheden in
verband met de controle op de onderneming te vergemakkelijken, met name alle nuttig
geachte handelingen te verrichten en de nodige voorzieningen ter beschikking van de
controledienst te stellen. Hij moet, telkens wanneer dit gevraagd wordt, de met de
controle belaste keuringsdierenarts gegevens kunnen verschaffen over de herkomst van
het in zijn inrichting binnengekomen vlees en de herkomst van de stukken gedood vrij
wild.
3.
-
a. Het vlees van vrij wild moet volgens de behoeften in de werklokalen worden binnengebracht.
Zodra het uitsnijden en eventueel de eindverpakking hebben plaatsgehad, moet het vlees
worden vervoerd naar een passende koel- of vriesruimte.
-
b. Het vlees van vrij wild dat in een uitsnijlokaal wordt binnengebracht, moet worden
gecontroleerd en zo nodig worden bijgesneden. De werkplek waar deze bewerkingen worden
uitgevoerd, moet zijn uitgerust met passende voorzieningen en voldoende verlichting.
-
c. Tijdens het uitsnijden, het uitbenen, de onmiddellijke en de eindverpakking moet het
vlees van vrij wild constant op een inwendige temperatuur worden gehouden van niet
meer dan 7°C.
Tijdens het uitsnijden mag de temperatuur in het uitsnijlokaal niet hoger zijn dan
12°C.
-
d. Het uitsnijden moet zodanig worden verricht dat iedere verontreiniging van het vlees
van vrij wild wordt voorkomen. Beensplinters en bloedklonters moeten worden verwijderd.
Uitgesneden vlees van vrij wild dat niet is bestemd voor menselijke consumptie, moet
telkens worden bijeengebracht in de in hoofdstuk I, punt 5, onder d), bedoelde apparatuur. bakken of lokalen.
Hoofdstuk V. Keuring post mortem
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
1. Alle delen van het vrij wild moeten binnen 18 uur na het binnenbrengen in de vrij-wildverwerkingsinrichting
overeenkomstig de eisen van artikel 2, onder a, derde streepje, worden gekeurd om te kunnen nagaan of het vlees van vrij wild geschikt
is voor menselijke consumptie; met name de lichaamsholte moet worden geopend zodat
zij visueel kan worden onderzocht.
2. Indien de keuringsdierenarts zulks eist, moeten de wervelkolom en de kop in de
lengte worden gespleten.
3. De keuring post mortem door de keuringsdierenarts omvat:
-
a. visueel onderzoek van het stuk vrij wild en de daarbij behorende organen.
Indien aan de hand van de resultaten van het visuele onderzoek geen beoordeling kan
plaatsvinden, moet een nadere keuring in een laboratorium worden verricht. De nadere
keuring kan beperkt blijven tot een aantal steekproeven dat voldoende is voor de beoordeling
van de gehele jachtbuit;
-
b. onderzoek naar afwijkingen in de consistentie, de kleur of de geur;
-
c. palpatie van de organen, indien de dierenarts zulks nodig acht;
-
d. steekproefsgewijs onderzoek op residuen, met name bij ernstige gegronde verdenking.
Indien ingevolge ernstige verdenking een nadere keuring wordt uitgevoerd, moet de
uitslag van deze keuring worden afgewacht alvorens over te gaan tot de beoordeling
van het gedode wild van dezelfde jachtbuit of van delen daarvan, waarvan gezien de
omstandigheden kan worden aangenomen dat zij dezelfde afwijkingen vertonen;
-
e. onderzoek naar verschijnselen die erop duiden dat het vlees vanuit het oogpunt van
de gezondheid een gevaar oplevert. Van zulke verschijnselen is met name sprake in
de volgende gevallen:
-
i). door de jager gesignaleerde abnormale gedragingen en storingen van de algemene gezondheidstoestand
van het levende dier;
-
ii). gezwellen of abcessen indien deze in groten getale of verspreid in verschillende inwendige
organen of in spieren voorkomen;
-
iii). ontsteking van gewrichten of testikels, aantasting van lever of milt, ontsteking van
de darmen of de navelstreek;
-
iv). aanwezigheid van vreemde lichamen in de lichaamsholten, met name in de maag en de
darmen of in de urine, wanneer het borstvlies of het buikvlies zijn verkleurd;
-
v). ernstige gasvorming in het maag-darmkanaal met verkleuring van de inwendige organen;
-
vi). ernstige afwijkingen van het spierstelsel of de organen qua kleur, consistentie of
geur;
-
vii). open beenbreuken, voor zover zij niet rechtstreeks met het jagen verband houden;
-
viii). algehele of plaatselijke cachexie en/of hydrohemie;
-
ix). verse vergroeiingen van organen met het borstvlies of het buikvlies;
-
x). andere ernstige duidelijk waarneembare veranderingen, zoals ontbinding.
4. De keuringsdierenarts moet alle vlees van vrij wild in beslag laten nemen:
-
- dat laesies, met uitzondering van verse laesies ontstaan door het doden, misvormingen
of plaatselijk begrensde afwijkingen vertoont voor zover die laesies, misvormingen
of afwijkingen de hygiënische kwaliteit van het vlees van vrij wild aantasten of een
gevaar inhouden voor de menselijke gezondheid;
-
- dat afkomstig is van dieren die niet overeenkomstig de Jachtwet zijn gedood;
-
- waarop bij de keuring post mortem de in punt 3, onder e), genoemde constateringen zijn gedaan;
-
- waarop trichinose is geconstateerd.
5. Bij twijfel kan de keuringsdierenarts de betrokken delen van de dieren verder uitsnijden
en onderzoeken ten einde een definitieve diagnose te kunnen stellen.
Wanneer de keuringsdierenarts een duidelijke overtreding van de in dit hoofdstuk vastgestelde
hygiënevoorschriften of een belemmering van een adequate keuring constateert, is hij
gemachtigd om in te grijpen in het gebruik van apparatuur of lokalen en om alle nodige
maatregelen te treffen, zelfs om het produktieproces tijdelijk stil te leggen.
6. De resultaten van de keuringen post mortem worden door de keuringsdierenarts geregistreerd
en indien een voor de mens besmettelijke ziekte wordt gediagnostiseerd, doorgegeven
aan de hoofdinspecteur.
Hoofdstuk VI. Keuring van uitgesneden en opgeslagen vlees van vrij wild
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
De controle van de keuringsdierenarts omvat de volgende taken:
-
- het controleren van het binnenkomende en uitgaande vlees;
-
- de keuring van het vlees dat aanwezig is in de verwerkingsinrichtingen;
-
- de keuring van het vlees vóór het uitsnijden en bij de afvoer van de verwerkingsinrichtingen;
-
- het controleren van de reinheid van de lokalen, installaties en werktuigen, bedoeld
in hoofdstuk I, alsmede van de hygiëne van het personeel, inclusief de kleding;
-
- elke andere controle die hij nuttig acht voor het toezicht op de naleving van de bepalingen
van dit besluit.
Hoofdstuk VII. Keurmerk
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
1. Het keurmerk wordt aangebracht onder de verantwoordelijkheid van de keuringsdierenarts,
die daartoe beschikt over:
-
a. de voor het merken van het vlees bestemde instrumenten, die hij pas op het tijdstip
van het merken en voor de hiertoe benodigde tijd aan zijn assistenten ter hand stelt;
-
b. de etiketten en het materiaal voor de onmiddellijke verpakkingen wanneer deze reeds
zijn voorzien van een van de in punt 2 bedoelde merken. Deze etiketten en dit materiaal
voor de onmiddellijke verpakkingen en de sluiting worden, op het ogenblik waarop zij
moeten worden gebruikt, door de keuringsdierenarts in het benodigde aantal aan de
assistenten overhandigd.
2.
Hoofdstuk VIII. Onmiddellijke verpakking en eindverpakking van vlees van vrij wild
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
1.
-
a. De eindverpakking (bijvoorbeeld kisten, kartonnen dozen) moet aan alle regels van
de hygiëne voldoen, met name:
-
- mag zij geen verandering kunnen brengen in de organoleptische eigenschappen van het
vlees;
-
- mag zij geen voor de gezondheid van de mens schadelijke stoffen op het vlees kunnen
overbrengen;
-
- moet zij voldoende stevig zijn om het vlees van vrij wild tijdens het vervoer en bij
het hanteren een doeltreffende bescherming te bieden.
-
b. De eindverpakking mag niet opnieuw als eindverpakking van vlees van vrij wild worden
gebruikt, behalve wanneer zij bestaat uit gemakkelijk te reinigen corrosiebestendig
materiaal, en vooraf gereinigd en ontsmet is.
2. Als uitgesneden vlees van vrij wild van een onmiddellijke verpakking wordt voorzien,
moet de verpakking onmiddellijk na het uitsnijden en volgens de regels van de hygiëne
geschieden.
Deze onmiddellijke verpakkingen moeten doorzichtig en kleurloos zijn en voorts voldoen
aan de in punt 1, onder a., eerste en tweede streepje, gestelde eisen en mogen geen tweede maal als onmiddellijke
verpakking van vlees van vrij wild worden gebruikt.
3. Vlees van vrij wild in onmiddellijke verpakking moet van een eindverpakking worden
voorzien.
4. Wanneer de onmiddellijke verpakking evenwel voldoet aan alle aan de eindverpakking
gestelde eisen inzake bescherming, behoeft zij niet doorzichtig en kleurloos te zijn
en is het niet noodzakelijk deze in een tweede bergingsmiddel te plaatsen, op voorwaarde
dat aan de andere eisen van punt 1 is voldaan.
5. Uitsnijden, uitbenen, onmiddellijke en eindverpakking mogen in eenzelfde lokaal
plaatsvinden voor zover aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
a. het lokaal moet voldoende groot zijn en zo zijn ingericht dat de bewerkingen hygiënisch
kunnen worden uitgevoerd;
-
b. de onmiddellijke en eindverpakking moet dadelijk na de fabricage worden verpakt in
een hermetisch beschermend omhulsel, dat gedurende het vervoer naar de inrichting
tegen schade wordt beschermd en moet in hygiënische omstandigheden in een afzonderlijk
lokaal van de inrichting worden opgeslagen;
-
c. de opslagruimte voor eindverpakkingsmateriaal moet vrij zijn van stof en ongedierte
en mag geen luchtverbinding hebben met lokalen waarin zich stoffen bevinden die vlees
kunnen besmetten.
Eindverpakkingsmateriaal mag niet op de vloer worden opgeslagen;
-
d. de eindverpakkingen moeten in hygiënisch verantwoorde omstandigheden gereedgemaakt
worden voordat ze in het lokaal worden binnengebracht;
-
e. de eindverpakkingen moeten op hygiënisch verantwoorde wijze in het lokaal worden binnengebracht
en onverwijld worden gebruikt. Zij mogen niet worden gehanteerd door het personeel
dat vlees hanteert;
-
f. het vlees moet, meteen na het aanbrengen van de onmiddellijke verpakking, in de daarvoor
bestemde opslagruimten worden opgeslagen.
6. De in dit hoofdstuk bedoelde eindverpakkingen mogen slechts uitgesneden vlees van
vrij wild bevatten dat tot dezelfde diersoort behoort.
Hoofdstuk IX. Opslag
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Na de keuring post mortem moet vlees van vrij wild worden gekoeld of ingevroren en
worden bewaard bij een temperatuur die, wanneer er sprake is van koeling, nooit hoger
mag zijn dan 7° C en die wanneer er sprake is van invriezing, nooit hoger mag zijn
dan -12° C.
Hoofdstuk X. Vervoer
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
1. Vlees van vrij wild dient op zodanige wijze te worden verzonden dat het tijdens
het vervoer beschermd is tegen invloeden waardoor het kan worden besmet of aangetast;
hierbij dient rekening te worden gehouden met de duur en de omstandigheden van het
vervoer, alsmede met de gebruikte vervoermiddelen. De voor het vervoer gebruikte vervoermiddelen
dienen met name zo te zijn ingericht dat de in hoofdstuk X aangegeven temperaturen
niet worden overschreden.
2. Vlees van vrij wild mag slechts in gereinigde en ontsmette vervoermiddelen worden
vervoerd.
3. Hele karkassen en halve karkassen, met uitzondering van ingevroren vlees in hygiënisch
verantwoorde eindverpakking, moeten steeds hangend worden vervoerd, behalve bij vervoer
door de lucht.
Andere delen moeten worden opgehangen of geplaatst op dragers, voor zover zij zich
niet bevinden in een eindverpakking of in bakken uit corrosiebestendig materiaal.
Deze dragers, eindverpakkingen of bakken moeten voldoen aan de hygiënevoorschriften
en, met name wat de eindverpakking betreft, aan de bepalingen van artikel 8 van dit besluit. Alvorens zij opnieuw mogen worden gebruikt, dienen zij te worden
gereinigd en ontsmet.
4. De keuringsdierenarts dient zich er vôór de verzending van te vergewissen dat de
vervoermiddelen en het inladen voldoen aan de in dit hoofdstuk neergelegde hygiënevoorschriften.