Wet Stichting CAOP

[Regeling vervallen per 14-11-2007.]
Geraadpleegd op 26-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-1998 en zichtdatum 01-01-1998.
Geldend van 01-01-1998 t/m 13-11-2007

Wet van 15 september 1994, houdende regelen met betrekking tot de oprichting van de Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat de Staat der Nederlanden overgaat tot mede-oprichting van de Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel, waarin de vermogensbestanddelen van de Staat die worden toegerekend aan het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken worden ingebracht, voor welke mede-oprichting ingevolge artikel 29 van de Comptabiliteitswet machtiging bij wet is vereist;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 14-11-2007]

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

  • b. Stichting CAOP: de stichting, bedoeld in artikel 2;

  • c. overgangsdatum: datum van oprichting van de Stichting CAOP;

  • d. personeelslid: degene die op de dag voor de overgangsdatum in dienst is bij het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, hetzij als ambtenaar, hetzij op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 14-11-2007]

  • 1 Onze Minister wordt gemachtigd namens de Staat der Nederlanden over te gaan tot mede-oprichting van de Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel, welke stichting tot doel zal hebben diensten te verlenen ter ondersteuning van adviesorganen, beroeps- en bezwarencommissies alsmede andere instanties, hieronder begrepen privaatrechtelijk vormgegeven rechtspersonen, waaraan door de overheid taken zijn opgedragen, of welke een bijzonder orgaan van overleg zijn, op het gebied van aangelegenheden die de rechtspositie, arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhouding van het overheidspersoneel betreffen, dan wel welke een arbitrerende functie hebben in geschillen inzake aangelegenheden die op dit gebied betrekking hebben, dit alles in de ruimste zin des woords. Voorts heeft de stichting ten doel documentatie en informatie te verzamelen over onderwerpen die betrekking hebben op het gebied waarop zij werkzaam is en daarover publieks- en persvoorlichting te verzorgen.

  • 2 Een besluit van het bestuur van de Stichting CAOP strekkende tot wijziging van het doel van de Stichting, dan wel tot ontbinding van de Stichting, behoeft de toestemming van Onze Minister.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 14-11-2007]

  • 1 De vermogensbestanddelen van de Staat welke aan het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken worden toegerekend gaan op de overgangsdatum onder algemene titel over op de Stichting CAOP.

  • 2 Onze Minister kan bepaalde vermogensbestanddelen van de in het eerste lid bedoelde overgang uitzonderen.

  • 3 Onze Minister van Financiën doet van de in het eerste lid bedoelde vermogensbestanddelen door een registeraccountant of een accountant die een vergunning heeft als bedoeld in artikel 70b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Registeraccountants, een verklaring opstellen, die door de Stichting CAOP wordt neergelegd ten kantore van het handelsregister van de plaats waar zij volgens haar statuten haar zetel heeft.

  • 4 Ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde vermogensbestanddelen welke in openbare registers te boek zijn gesteld, zal verandering van de tenaamstelling in die registers plaatsvinden. De daartoe nodige opgaven worden door de zorg van Onze Minister van Financiën aan de bewaarders van de desbetreffende registers gedaan.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 14-11-2007]

  • 1 Ieder personeelslid ten aanzien van wie Onze Minister niet anders heeft beslist, gaat over in dienst van de Stichting CAOP op een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, ingaande de overgangsdatum.

  • 2 De arbeidsovereenkomst geldt voor onbepaalde tijd, tenzij het personeelslid was aangesteld in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd of werkzaam was op arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. In laatstgenoemde gevallen geldt de arbeidsovereenkomst voor de niet verstreken tijd van de aanstelling voor bepaalde tijd dan wel van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.

  • 3 De arbeidsovereenkomst betreft een functie die zoveel mogelijk overeenkomt met de functie die het personeelslid laatstelijk vervulde in dienst van het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

  • 4 De arbeidsvoorwaarden in het geheel zullen niet ongunstiger zijn dan die welke voor het personeelslid golden uit hoofde van zijn dienstverband bij het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Onze Minister stelt nadere regels ter zake.

  • 5 Binnen zes weken na het in werking treden van deze wet kan het personeelslid Onze Minister mededelen dat hij bezwaren heeft tegen de overgang in dienst bij de Stichting CAOP. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over het onderzoek van de bezwaren. Onze Minister beslist op de bezwaren.

  • 6 Indien Onze Minister voor de overgangsdatum de bezwaren geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart kan hij, in afwijking van het eerste lid beslissen dat het personeelslid niet overgaat in dienst van de Stichting CAOP, dan wel het personeelslid een arbeidsovereenkomst met de Stichting CAOP aanbieden waarvan de inhoud in overeenstemming is met zijn beslissing op de bezwaren.

  • 7 Indien Onze Minister voor de overgangsdatum niet heeft beslist op de bezwaren van het personeelslid, als bedoeld in het vijfde en zesde lid, komt in afwijking van het eerste lid, op de overgangsdatum met hem geen arbeidsovereenkomst tot stand.

  • 8 Indien het personeelslid op of na de overgangsdatum de bezwaren intrekt of indien Onze Minister op of na de overgangsdatum de bezwaren ongegrond verklaart, komt een arbeidsovereenkomst tot stand op de eerste dag van de volgende maand.

  • 9 In afwijking van het achtste lid komt geen arbeidsovereenkomst tot stand met het personeelslid dat binnen een week na de beslissing van Onze Minister op de bezwaren kenbaar maakt dat de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst met de Stichting CAOP tegen zijn wil is. Indien deze verklaring geschiedt na de datum waarop het personeelslid op grond van het achtste lid reeds in dienst is getreden bij de Stichting CAOP, wordt de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht ontbonden. Het in dit lid bedoelde personeelslid wordt eervol ontslag verleend met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden.

  • 10 Indien Onze Minister op of na de overgangsdatum de bezwaren geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, kan hij beslissen dat het personeelslid niet overgaat in dienst van de Stichting CAOP, dan wel de Stichting CAOP verplichten het personeelslid een arbeidsovereenkomst aan te bieden, waarvan de inhoud in overeenstemming is met zijn beslissing. In het laatst bedoelde geval komt een arbeidsovereenkomst tot stand op de eerste dag van de volgende maand.

  • 11 Door het tot stand komen van een arbeidsovereenkomst met de Stichting CAOP is het personeelslid van rechtswege eervol ontslagen uit de rijksdienst.

  • 12 Het personeelslid dat in verband met de behandeling van zijn bezwaren na de overgangsdatum bij de Stichting CAOP in dienst treedt, zal zoveel mogelijk in de positie worden gebracht die hij zou hebben gehad indien hij op de overgangsdatum zou zijn overgegaan in dienst van de Stichting CAOP.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 14-11-2007]

  • 1 Met ingang van de overgangsdatum, verkrijgt een personeelslid met wie een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, tot stand is gekomen, ter zake van de ouderdoms- en nabestaandenpensioenvoorziening aanspraken jegens een door de Stichting CAOP aan te wijzen instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, dan wel c, van de Pensioen- en spaarfondsenwet, die gelijkwaardig zijn aan die welke het personeelslid op de laatste dag van de kalendermaand voorafgaand aan de overgangsdatum heeft jegens het Algemeen burgerlijk pensioenfonds krachtens de Algemene burgerlijke pensioenwet en neemt de aangewezen instelling de daarmee verband houdende verplichtingen op zich.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde instelling wordt door de Stichting CAOP op de overgangsdatum aangewezen.

  • 3 De aanspraken ter zake van ouderdom en overlijden die een personeelslid als bedoeld in het eerste lid toekomen krachtens de Algemene burgerlijke pensioenwet en de daaruit voortvloeiende verplichtingen van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds jegens dit personeelslid vervallen op de overgangsdatum.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op aanspraken die door een personeelslid voor de overgangsdatum geldend zijn gemaakt of geldend hadden kunnen worden gemaakt.

  • 5 Het eerste, derde en vierde lid is van overeenkomstige toepassing op het personeelslid dat op grond van artikel 4, zevende tot en met het tiende lid, na de overgangsdatum overgaat in dienst bij de Stichting CAOP, met dien verstande dat bedoelde aanspraken ontstaan onderscheidenlijk vervallen op de dag waarop dit personeelslid in dienst treedt bij de Stichting CAOP.

  • 6 Het bestuur van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds draagt aan de in het eerste en tweede lid bedoelde instelling een deel van het vermogen van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds over. Een deel van de overdrachtssom wordt bepaald op grond van de aanspraken op ouderdomspensioen die krachtens de Algemeen burgerlijke pensioenwet ten behoeve van een personeelslid zijn opgebouwd tot en met de dag voorafgaande aan de datum van een indiensttreding bij de Stichting CAOP. Het andere deel van de totale overdrachtssom bestaat uit een aan bedoelde aanspraken evenredig aandeel in de voorziening voor nabestaandenpensioenen en in de algemene reserve, een en ander volgens een door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds op te stellen opgebouwde-aanspraken-balans. Het over te dragen vermogen heeft eenzelfde rendementspotentieel als het bij het Algemeen burgerlijk pensioenfonds achterblijvende vermogen.

  • 7 In afwijking van het zesde lid bedraagt het deel van de overdrachtssom dat betrekking heeft op een personeelslid dat voorafgaand aan de datum van indiensttreding wegens ziekte of gebreken ongeschikt is verklaard voor een eerder door hem vervulde functie, een percentage van het overeenkomstig het zesde lid ten aanzien van dat personeelslid berekende bedrag dat gelijk is aan het percentage van zijn resterende arbeidsgeschiktheid.

  • 8 Ter bepaling van de financiële gevolgen voor het Algemeen burgerlijk pensioenfonds van het vervallen van de verplichtingen jegens het uitgetreden personeelslid krachtens het derde lid en van de waardeoverdracht krachtens het zesde lid, maakt het Algemeen burgerlijk pensioenfonds een berekening van de waardeoverdracht indien deze gebaseerd zou zijn op de methode lasten-min-baten. Hiertoe wordt voor de datum van indiensttreding een evenwichtige lasten- en batenbalans opgesteld voor dit personeelslid. Als basisbijdragepercentage wordt op deze balans het percentage aangehouden dat in de toekomst nodig is om de nog op te bouwen rechten van gerechtigden op pensioen ingevolge de Algemene burgerlijke pensioenwet juist te dekken zonder rekening te houden met toekomstige inflatie. Als inhaalbijdragepercentage wordt het percentage gebruikt dat nodig is om de lasten- en batenbalans van het fonds in evenwicht te brengen.

  • 9 Het verschil tussen de waardeoverdracht krachtens het zesde lid en de lasten-min-batenuitkomst krachtens het achtste lid wordt verrekend tussen het Algemeen burgerlijk pensioenfonds en Onze Minister.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 14-11-2007]

  • 1 Ter zake van de verkrijging van de vermogensbestanddelen van de Staat, bedoeld in artikel 3, en de vermogensoverdracht van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds aan de door de Stichting CAOP aangewezen instelling als bedoeld in artikel 5, zesde lid, blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.

  • 2 Voor de heffing van de vennootschapsbelasting wordt op de openingsbalans van de Stichting CAOP geen goodwill opgevoerd inzake de in artikel 3 bedoelde vermogensbestanddelen.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 14-11-2007]

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 15 september 1994

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de eerste november 1994

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager