Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar

Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 09-08-2008.
Geldend van 01-01-2008 t/m 29-01-2010

Besluit van 11 november 1994, houdende regels ter uitvoering van artikel 142, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering betreffende de bekwaamheid en betrouwbaarheid, beëdiging en instructie van, alsmede het toezicht op buitengewoon opsporingsambtenaren, het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt, de beëindiging van de opsporingsbevoegdheid en enige andere onderwerpen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Justitie van 22 april 1994, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 436121/94/6;

Gelet op artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering, artikel 17, derde lid, Wet economische delicten, en artikel 3, hoofdstuk 2, afdeling 1, van de Invoeringswet Politiewet 1993;

De Raad van State gehoord (advies van 30 augustus 1994, nummer W03.94.0246);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 28 oktober 1994, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 461681/94/6,

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 2 Als standplaats in de zin van dit besluit wordt aangemerkt:

    • a. indien de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is zijn taak in meer politieregio's, dan wel in het gehele land uit te oefenen: de gemeente van vestiging van de werkgever;

    • b. indien de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is zijn taak in één politieregio uit te oefenen:

      • 1°. de gemeente waar hij zijn hoofdwerkzaamheden verricht, dan wel

      • 2°. een gekozen gemeente uit de gemeenten, waarin hij werkzaam is.

Artikel 2

De buitengewoon opsporingsambtenaar die beschikt over:

  • a. een titel van opsporingsbevoegdheid,

  • b. de bekwaamheid en betrouwbaarheid voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden, en

  • c. een akte van beëdiging,

is bevoegd op het grondgebied, vermeld in die akte, de opsporingsbevoegdheden uit te oefenen ter zake van de feiten die in die akte zijn vermeld en daarvan ambtsedig proces-verbaal op te maken als bedoeld in artikel 152 Wetboek van Strafvordering.

Hoofdstuk 2. De titel van opsporingsbevoegdheid

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 3

De titel van opsporingsbevoegdheid is de rechtsgrond die de bevoegdheid tot opsporen bepaalt van de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder a, b of c, dan wel artikel 142, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De titel, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder a en b, en de aanvullende bevoegdheid op grond van artikel 142, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden overeenkomstig dit hoofdstuk verleend.

Artikel 4

  • 1 Een akte van opsporingsbevoegdheid wordt verleend, een aanwijzing wordt gedaan, dan wel een aanvullende opsporingsbevoegdheid wordt toegekend, indien die opsporingsbevoegdheid noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie van de desbetreffende persoon of de dienst waarbij hij werkzaam is, en een beroep op de politie voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden bezwaarlijk, niet mogelijk of niet wenselijk is.

  • 2 Een akte van opsporingsbevoegdheid en de aanvullende opsporingsbevoegdheid gelden voor de duur van maximaal vijf jaren met ingang van de dag waarop de akte van beëdiging is uitgereikt. De geldigheidsduur kan telkens met maximaal vijf jaren worden verlengd.

  • 3 De aanwijzing en de categoriaal verleende aanvullende opsporingsbevoegdheid gelden voor de duur van maximaal vijf jaren met ingang van de datum van inwerkingtreding van de beschikking. De geldigheidsduur kan telkens met maximaal vijf jaren worden verlengd.

Artikel 5

Een aanvraag tot het verlenen van een akte van opsporingsbevoegdheid, het doen van een aanwijzing, dan wel het toekennen van aanvullende opsporingsbevoegdheid bevat in ieder geval de volgende gegevens:

  • a. een aanduiding van de feiten waarvoor opsporingsbevoegdheid wordt aangevraagd;

  • b. een aanduiding van het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid moet gelden.

Artikel 6

  • 1 Een aanvraag tot verlenging of wijziging van een akte van opsporingsbevoegdheid, de aanwijzing en de aanvullende opsporingsbevoegdheid wordt uiterlijk 4 maanden voor het verlopen van de geldigheidsduur ingediend.

  • 2 Onze Minister verlengt of wijzigt de akte van opsporingsbevoegdheid, de aanwijzing en de aanvullende opsporingsbevoegdheid.

  • 3 Indien Onze Minister bij beschikking de aanwijzing of de aanvullende opsporingsbevoegdheid heeft gewijzigd, worden de akten van beëdiging van de betrokken buitengewoon opsporingsambtenaren zo spoedig mogelijk aangepast. Tot het tijdstip waarop de aanpassing heeft plaatsgevonden, wordt de akte van beëdiging geacht te zijn gebaseerd op de nieuwe beschikking.

Artikel 7

Op elke aanvraag ingevolge dit hoofdstuk wordt zo spoedig mogelijk, in elk geval binnen 4 maanden na ontvangst van de aanvraag, beslist.

Artikel 8

  • 1 Een akte van opsporingsbevoegdheid, de aanwijzing en de aanvullende opsporingsbevoegdheid worden ingetrokken op aanvraag van de werkgever of indien de noodzaak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, niet meer aanwezig is.

  • 2 De intrekking, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door degene die de akte van opsporingsbevoegdheid of de aanvullende opsporingsbevoegdheid heeft verleend, dan wel de aanwijzing heeft gedaan.

§ 2. De procedure voor het verkrijgen van de akte van opsporingsbevoegdheid

Artikel 9

  • 1 De werkgever dient een aanvraag tot het verlenen van de akte van opsporingsbevoegdheid in bij Onze Minister.

  • 2 Onze Minister raadpleegt in ieder geval bij de aanvraag voor een categorie of eenheid het College van procureurs-generaal en Onze Ministers wie het mede aangaat.

  • 3 De aanvraag bevat, naast de in artikel 5 genoemde gegevens, de volgende gegevens:

    • a. naam, voornamen, woonplaats alsmede geboortedatum en -plaats van de persoon, ten behoeve van wie de aanvraag tot buitengewoon opsporingsambtenaar wordt gedaan;

    • b. een omschrijving van diens functie en standplaats.

  • 4 Bij de aanvraag wordt een bewijs van bekwaamheid van de desbetreffende persoon gevoegd. Indien de aanvraag betrekking heeft op de verlenging of wijziging van de akte van opsporingsbevoegdheid wordt een bewijs van beëdiging bijgevoegd.

Artikel 10

Onze Minister verleent de akte van opsporingsbevoegdheid, waarin staan vermeld het grondgebied en de strafbare feiten waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt.

Artikel 11

  • 1 De hoofdofficier van justitie kan een aanvraag indienen tot het verlenen van de akte van opsporingsbevoegdheid aan een of meer personen, voor de duur van een onderzoek dat wordt uitgevoerd onder leiding van een officier van justitie die tot zijn parket behoort.

  • 2 Onze Minister beslist op de aanvraag en doet een afschrift van zijn beschikking toekomen aan de direct toezichthouder.

  • 3 Onze Minister kan een ontheffing als bedoeld in artikel 16, tweede lid, verlenen indien de te benoemen personen over voldoende bekwaamheid beschikt.

  • 4 Bij het verlenen van de akte van opsporingsbevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, kan de aanwijzing van de toezichthouder en de direct toezichthouder achterwege blijven. In dat geval is het gestelde in hoofdstuk 6, met uitzondering van artikel 35 niet van toepassing op de desbetreffende buitengewoon opsporingsambtenaar.

§ 3. De procedure voor het verkrijgen van een aanwijzing

Artikel 12

  • 2 De aanvraag bevat, naast de in artikel 5 genoemde gegevens, de volgende gegevens:

    • a. een omschrijving van de categorie of eenheid binnen de organisatie en van de functies, waarvan de opsporingsbevoegdheid deel moet uitmaken, en

    • b. een opgave van het hoogste aantal personen dat in die functies moet kunnen worden aangesteld.

Artikel 13

In de beschikking wordt het hoogste aantal personen vermeld dat op grond van de aanwijzing beëdigd kan worden als buitengewoon opsporingsambtenaar. Een afschrift van de beschikking wordt aan het College van procureurs-generaal gezonden.

§ 4. De procedure voor het verkrijgen van de aanvullende opsporingsbevoegdheid

Artikel 14

  • 2 De aanvraag ten behoeve van de categorie of eenheid bevat, naast de in artikel 5 genoemde gegevens, de volgende gegevens:

    • a. een omschrijving van de categorie of eenheid binnen de organisatie en van de functies, waarvan de opsporingsbevoegdheid deel moet uitmaken, en

    • b. een opgave van het hoogste aantal personen dat in die functies moet kunnen worden aangesteld.

Artikel 15

Indien Onze Minister ingevolge artikel 14 heeft beslist tot aanvulling van de opsporingsbevoegdheid, past hij tevens zo spoedig mogelijk de akten van beëdiging van de betrokken buitengewoon opsporingsambtenaren aan.

Hoofdstuk 3. De bekwaamheid en de betrouwbaarheid

Artikel 16

  • 1 Een persoon beschikt over de bekwaamheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden, indien hij de daarvoor vastgestelde basiskennis en vaardigheden bezit. De bekwaamheid blijkt uit het met goed gevolg hebben afgelegd van een examen waarmee Onze Minister heeft ingestemd.

  • 2 Onze Minister kan ten aanzien van categorieën buitengewoon opsporingsambtenaren aanvullende bekwaamheidseisen stellen, waaraan een persoon dient te voldoen alvorens hij de akte van opsporingsbevoegdheid verkrijgt. Het voldoen aan de aanvullende bekwaamheidseisen blijkt uit het met goed gevolg hebben afgelegd van een examen waarmee Onze Minister heeft ingestemd.

  • 3 Van het met goed gevolg afleggen van de in het eerste en tweede lid genoemde examens kan ontheffing worden verleend, indien de bekwaamheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden op andere wijze blijkt. Bij het verlenen van een ontheffing kunnen aanwijzingen en voorschriften worden gegeven met het oog op het waarborgen van een adequaat niveau van bekwaamheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden.

Artikel 17

  • 1 Een persoon beschikt over de betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden, indien hij van onbesproken gedrag is.

  • 2 Onze Minister beslist of een persoon betrouwbaar is voor de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden.

Hoofdstuk 4. De beëdiging

Artikel 18

  • 1 Onze Minister beëdigt de persoon, bedoeld in artikel 2, tot buitengewoon opsporingsambtenaar.

  • 2 De werkgever dient een aanvraag tot beëdiging van een buitengewoon opsporingsambtenaar in bij Onze Minister en overlegt daarbij een bewijs van de titel van opsporingsbevoegdheid en een bewijs van bekwaamheid van de te beëdigen persoon.

  • 3 De aanvraag, bedoeld in artikel 9, eerste lid, wordt tevens geacht te zijn een aanvraag tot beëdiging.

  • 4 De beëdiging vindt plaats voor de opsporing van de feiten waartoe een persoon ingevolge de titel van opsporingsbevoegdheid bevoegd is, op het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt.

  • 5 Indien gebleken is dat de in het eerste lid bedoelde persoon voldoet aan de voorwaarden voor beëdiging wordt hij binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag beëdigd.

Artikel 19

  • 1 Onze Minister maakt ten behoeve van de beëdiging een akte van beëdiging op. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een door Onze Minister vastgesteld model.

  • 2 In de akte van beëdiging zijn in elk geval opgenomen de feiten tot de opsporing waarvan de desbetreffende persoon beëdigd is en het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt. Als grondgebied wordt bepaald het gebied waarop de desbetreffende persoon zijn functie uitoefent in verband waarmee hij tot buitengewoon opsporingsambtenaar wordt beëdigd.

  • 3 Indien de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is politiebevoegdheden uit te oefenen dan wel geweldmiddelen, als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Ambtsinstructie voor de politie en de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, te gebruiken, wordt daarvan aantekening gemaakt op de akte.

Artikel 20

  • 1 Onze Minister neemt van de te beëdigen persoon de eed, verklaring of belofte van zuivering en een ambtseed of ambtsbelofte, vastgelegd in bijlage A, af. Het proces-verbaal van de aflegging van de eden, verklaring en beloften wordt aan de akte van beëdiging toegevoegd en maakt vanaf dat moment daarvan deel uit.

  • 3 Onze Minister zendt een afschrift van de akte van beëdiging aan de toezichthouder en de direct toezichthouder.

Artikel 21

  • 1 Onze Minister kan van de bevoegdheid tot het afleggen van de eden, verklaringen en beloften, bedoeld in artikel 20, eerste lid, mandaat verlenen aan de direct toezichthouder dan wel, indien de desbetreffende persoon behoort tot een dienst ressorterend onder een van Onze Ministers die het mede aangaat, aan het hoofd van die dienst. Onze Minister zendt in dat geval de door hem opgemaakte akte van beëdiging van te voren toe aan de direct toezichthouder of het hoofd van dienst.

  • 2 De direct toezichthouder dan wel het hoofd van dienst in wiens handen de aflegging van de eden, verklaringen en beloften heeft plaatsgevonden, maakt van de aflegging proces-verbaal op en voegt dat toe aan de akte van beëdiging. Bij de beëdiging ontvangt de buitengewoon opsporingsambtenaar de in artikel 20, tweede lid, bedoelde stukken en wordt daarvan mededeling gedaan aan Onze Minister.

Artikel 22

  • 1 Bij wijziging van de titel van opsporingsbevoegdheid, de opsomming van de feiten tot welke opsporing de buitengewoon opsporingsambtenaar ingevolge zijn titel bevoegd is, de standplaats dan wel het grondgebied waarvoor de opsporing geldt, behoeven de eden, verklaringen en beloften niet opnieuw te worden afgelegd indien de akte van beëdiging overeenkomstig artikel 23 is aangepast.

  • 2 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, worden de afgelegde eden, verklaringen of beloften geacht te zijn afgelegd voor de opsporing van de feiten op het grondgebied genoemd in de gewijzigde akte van beëdiging.

Artikel 23

  • 1 Een aanvraag tot wijziging van de akte van beëdiging wordt ingediend bij Onze Minister. Bij deze aanvraag wordt de akte overgelegd.

  • 2 Onze Minister, past de akte van beëdiging aan indien de aanvraag betrekking heeft op een wijziging van:

    • a. de titel van opsporingsbevoegdheid dan wel de opsomming van de feiten tot welke opsporing de buitengewoon opsporingsambtenaar ingevolge die titel bevoegd is, overeenkomstig de bij of krachtens de wet gewijzigde titel dan wel opsomming;

    • b. de standplaats;

    • c. het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt, indien hem van de noodzaak daartoe is gebleken.

Artikel 24

  • 1 De eed vervalt zodra de opsporingsbevoegdheid is vervallen.

  • 2 Na het vervallen van de eed zendt de buitengewoon opsporingsambtenaar zijn akte van beëdiging en zijn legitimatiebewijs aan Onze Minister.

Hoofdstuk 5. De instructie

Artikel 25

  • 1 De buitengewoon opsporingsambtenaar beperkt de opsporingshandelingen waartoe hij bevoegd is, tot hetgeen nodig is voor een juiste vervulling van de functie in verband waarmee hij tot buitengewoon opsporingsambtenaar is beëdigd. Hij onthoudt zich van elk optreden waartoe hij niet bevoegd is.

  • 2 De buitengewoon opsporingsambtenaar gedraagt zich bij de uitoefening van zijn opsporingsbevoegdheden overeenkomstig de bij of krachtens de wet gegeven regels.

Artikel 26

  • 1 Bij het uitoefenen van zijn taak draagt de buitengewoon opsporingsambtenaar een legitimatiebewijs bij zich, waarvan het model door Onze Minister is vastgesteld.

  • 2 Onze Minister kan personen of categorieën aanwijzen die bevoegd zijn een legitimatiebewijs te dragen dat afwijkt van het model, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 26a

  • 1 Indien de buitengewoon opsporingsambtenaar een uniform of bedrijfskleding draagt, wordt dat uniform of die bedrijfskleding op een duidelijk zichtbare plaats voorzien van een insigne, waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op het uniform van een buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam bij een politiekorps, de Koninklijke marechaussee of de Belastingdienst/Douane.

Artikel 27

In het proces-verbaal van opsporingshandelingen of in enige andere schriftelijke verslaglegging van de uitoefening van bevoegdheden vermeldt de buitengewoon opsporingsambtenaar zijn standplaats en het nummer van zijn akte van beëdiging.

Artikel 28

De buitengewoon opsporingsambtenaar volgt bij de opsporing de door of namens het bevoegde gezag, bedoeld in artikel 148 van het Wetboek van Strafvordering, gegeven aanwijzingen op, tenzij artikel 80, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of artikel 203 van de Wet inzake de douane van toepassing is. Hij verstrekt het bevoegd gezag de gewenste inlichtingen.

Artikel 29

  • 2 Hij verstrekt de meerdere, bedoeld in het eerste lid, de gewenste inlichtingen.

Artikel 30

  • 1 De buitengewoon opsporingsambtenaar volgt de aanwijzingen van de toezichthouder en de direct toezichthouder op die met het oog op een goede samenwerking met de politie zijn gegeven, tenzij bij of krachtens wet anders is bepaald.

  • 2 Hij verstrekt hen de gewenste inlichtingen en stelt hen terstond op de hoogte van een voorgenomen wijziging van zijn standplaats, zijn functie en zijn werkgever.

Artikel 31

  • 1 De buitengewoon opsporingsambtenaar zorgt ervoor dat hij blijft beschikken over de bekwaamheid en de betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden. Hij werkt mee aan de regelmatige toetsing van de bekwaamheid.

  • 2 De buitengewoon opsporingsambtenaar woont de door de direct toezichthouder aangewezen bijeenkomsten bij, waarin onderricht wordt gegeven in zaken welke verband houden met de uitoefening van opsporingsbevoegdheden.

Hoofdstuk 6. Het toezicht

§ 1. Algemeen

Artikel 32

  • 1 Onze Minister is belast met het toezicht op de buitengewoon opsporingsambtenaar voor wat betreft diens titel van opsporingsbevoegdheid en diens bekwaamheid en betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden.

  • 2 Iedere vijf jaar dan wel op het daartoe op de akte van beëdiging vermelde tijdstip, stelt Onze Minister vast of de titel van opsporingsbevoegdheid en de bekwaamheid en de betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden nog aanwezig zijn, alsmede of het dienstverband of de functie van de buitengewoon opsporingsambtenaar ongewijzigd is gebleven en het opsporen van strafbare feiten nog steeds onderdeel uitmaakt van diens functie.

  • 3 Onze Minister kan daartoe inlichtingen vragen aan het College van procureurs-generaal en andere betrokkenen.

Artikel 33

  • 1 Ter vaststelling van de bekwaamheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden legt de werkgever binnen vier weken op een daartoe strekkend verzoek van Onze Minister, de bewijzen van de bekwaamheid van buitengewoon opsporingsambtenaar over. Onze Minister kan uitstel verlenen van de genoemde termijn.

  • 2 Indien binnen de gestelde termijn geen bewijzen van de bekwaamheid van de betrokkenen zijn overgelegd, wordt die bekwaamheid geacht niet meer aanwezig te zijn.

Artikel 34

  • 1 Indien is vastgesteld dat een titel van opsporingsbevoegdheid, de betrouwbaarheid en de bekwaamheid nog steeds aanwezig zijn, wordt hiervan aantekening gemaakt op de akte van beëdiging. Tevens wordt een nieuwe datum voor de periodieke toetsing op de akte van beëdiging vermeld.

  • 2 De beschikking waarbij wordt vastgesteld dat een geldige titel van opsporing ontbreekt, wordt bekendgemaakt aan de buitengewoon opsporingsambtenaar, diens werkgever, de toezichthouder en de direct toezichthouder.

Artikel 35

  • 1 De opsporingsbevoegdheid vervalt met ingang van de dag na de datum waarop

    • a. de titel van opsporingsbevoegdheid vervalt of wijzigt, tenzij de akte van beëdiging is gewijzigd als bedoeld in artikel 23, tweede lid, onder a;

    • b. is vastgesteld dat de bekwaamheid of betrouwbaarheid voor de uitvoering van opsporingsbevoegdheden niet meer aanwezig is;

    • c. is vastgesteld dat het dienstverband met de werkgever is beëindigd, dan wel dat de opsporing van strafbare feiten geen onderdeel meer uitmaakt van de functie van de desbetreffende persoon;

    • d. door Onze Minister de opsporingsbevoegdheid van de desbetreffende persoon is beëindigd.

  • 2 Onze Minister kan de opsporingsbevoegdheid van een buitengewoon opsporingsambtenaar beëindigen

    • a. op een daartoe strekkende aanvraag van de werkgever of van de desbetreffende buitengewoon opsporingsambtenaar;

    • b. indien de buitengewoon opsporingsambtenaar misbruik maakt van zijn bevoegdheden;

    • c. indien de buitengewoon opsporingsambtenaar de aanwijzingen van het bevoegd gezag, de toezichthouder en de direct toezichthouder niet nakomt;

    • d. indien de buitengewoon opsporingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met enige andere bepaling bij of krachtens dit besluit of voor zover op hem van toepassing, de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

  • 3 Onze Minister kan de opsporingsbevoegdheid van een buitengewoon opsporingsambtenaar opschorten voor de duur van het onderzoek naar de in het tweede lid, onder b tot en met d, genoemde handelingen.

§ 2. De toezichthouder en direct toezichthouder

Artikel 36

  • 1 De aanwijzing van de toezichthouder en de direct toezichthouder vindt plaats ter gelegenheid van de verlening van een titel van opsporingsbevoegdheid of de beëdiging.

  • 3 Indien het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt, is gelegen in meer dan één politieregio, wijst Onze Minister, na advies te hebben ingewonnen van het College van procureurs-generaal, een hoofdofficier van justitie als toezichthouder en een korpschef als direct toezichthouder aan.

Artikel 37

  • 1 Indien de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is in het gehele land op te sporen dan wel zijn titel van opsporingsbevoegdheid ontleent aan een beschikking als bedoeld in de artikelen 11 en 13, wijst Onze Minister een lid van het openbaar ministerie als toezichthouder aan. Onze Minister kan de korpschef van een regionaal politiekorps of de korpschef van het Korps landelijke politiediensten als direct toezichthouder aanwijzen.

Artikel 38

De toezichthouder ziet er op toe dat de buitengewoon opsporingsambtenaar zijn taak bij de opsporing naar behoren vervult en de opsporingsbevoegdheden alsmede de politiebevoegdheden op juiste wijze uitoefent. Hij ziet eveneens toe op een goede samenwerking met de politie.

Artikel 39

  • 1 De direct toezichthouder ziet toe dat de buitengewoon opsporingsambtenaar het gestelde in hoofdstuk 5 naleeft. Hij oefent tevens het dagelijks toezicht uit op de juiste uitoefening van bevoegdheden en een goede samenwerking met de politie.

  • 2 De direct toezichthouder ziet toe dat de werkgever zorg draagt voor het onderricht aan de buitengewoon opsporingsambtenaar, tenzij in de voorschriften, bedoeld in artikel 16, tweede lid, een ander persoon daarvoor is aangewezen.

  • 3 De direct toezichthouder verstrekt de toezichthouder de gewenste inlichtingen en doet ook ongevraagd mededeling van hetgeen voor het uitoefenen van het toezicht van belang kan zijn.

Artikel 40

  • 1 De toezichthouder en de direct toezichthouder plegen regelmatig overleg over het functioneren van de buitengewoon opsporingsambtenaren. Zij kunnen daarbij de werkgever uitnodigen.

  • 2 Zij kunnen het bevoegd gezag, de meerdere of andere betrokkenen raadplegen over de uitoefening van bevoegdheden van buitengewoon opsporingsambtenaren.

  • 3 Zij verschaffen Onze Minister en het College van procureurs-generaal de gewenste informatie over de buitengewoon opsporingsambtenaren.

§ 3. De werkgever

Artikel 41

  • 1 De werkgever verschaft de toezichthouder en de direct toezichthouder alle door hen gewenste informatie met betrekking tot de in zijn dienst werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren.

Artikel 42

  • 1 De werkgever zendt terstond een afschrift van een klacht over het optreden van een buitengewoon opsporingsambtenaar betreffende de uitoefening van diens bevoegdheden als buitengewoon opsporingsambtenaar aan de toezichthouder en de direct toezichthouder.

  • 2 Bij de afhandeling van de klacht neemt de werkgever het oordeel van de toezichthouder over de rechtmatigheid en behoorlijkheid van de uitoefening van die bevoegdheden in acht.

Hoofdstuk 7. Registratie

Artikel 43

  • 1 Onze Minister houdt een registratie bij van de buitengewoon opsporingsambtenaren die door hem zijn beëdigd. Hij registreert de gegevens die staan vermeld op de akte van beëdiging alsmede alle wijzigingen die in de akte van beëdiging zijn aangebracht.

  • 2 Onze Minister bewaart de bescheiden die betrekking hebben op de buitengewoon opsporingsambtenaren.

  • 3 Onze Minister verschaft desgewenst informatie over de buitengewoon opsporingsambtenaren aan het College van procureurs-generaal.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 11 november 1994

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de zesde december 1994

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Bijlage A

Bij aanvaarding van de aanwijzing tot buitengewoon opsporingsambtenaar legt de desbetreffende persoon de navolgende eden (verklaringen en beloften) af:

  • 1. De eed (verklaring en belofte) van zuivering:

    «Ik zweer (verklaar), dat ik middellijk of onmiddellijk, in welke vorm dan ook, tot het verkrijgen van mijn aanstelling of beëdiging als buitengewoon opsporingsambtenaar aan niemand iets heb gegeven of beloofd.

    Ik zweer (beloof), dat ik, om iets in mijn betrekking als buitengewoon opsporingsambtenaar te doen of te laten, van niemand, middellijk of onmiddellijk, enige beloften of geschenken zal aannemen.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat verklaar en beloof ik)!»

  • 2. De ambtseed of ambtsbelofte:

    «Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, aan de Grondwet en aan de wetten van ons land.

    Ik zweer (beloof) dat ik de krachtens de wet uitgevaardigde voorschriften en verordeningen zal nakomen en handhaven, dat ik de aan mij verstrekte opdrachten plichtsgetrouw en nauwgezet zal volbrengen en de zaken, waarvan ik door mijn ambt kennis draag en die mij als geheim zijn toevertrouwd, of waarvan ik het vertrouwelijke karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie ik volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht ben.

    Ik zweer (beloof) dat ik mij zal gedragen zoals een goed buitengewoon opsporingsambtenaar betaamt, dat ik zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zal zijn en dat ik niets zal doen dat het aanzien van het ambt zal schaden.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat beloof ik)!»