Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar

Geraadpleegd op 11-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 23-06-2001 en zichtdatum 23-06-2001.
Geldend van 01-06-1999 t/m 03-10-2002

Besluit van 11 november 1994, houdende regels ter uitvoering van artikel 142, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering betreffende de bekwaamheid en betrouwbaarheid, beëdiging en instructie van, alsmede het toezicht op buitengewoon opsporingsambtenaren, het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt, de beëindiging van de opsporingsbevoegdheid en enige andere onderwerpen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Justitie van 22 april 1994, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 436121/94/6;

Gelet op artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering, artikel 17, derde lid, Wet economische delicten, en artikel 3, hoofdstuk 2, afdeling 1, van de Invoeringswet Politiewet 1993;

De Raad van State gehoord (advies van 30 augustus 1994, nummer W03.94.0246);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 28 oktober 1994, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 461681/94/6,

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 2 Als standplaats in de zin van dit besluit wordt aangemerkt:

    • a. indien de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is zijn taak in meer politieregio's, dan wel in het gehele land uit te oefenen: de gemeente van vestiging van de werkgever;

    • b. indien de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is zijn taak in één politieregio uit te oefenen:

      • 1°. de gemeente waar hij zijn hoofdwerkzaamheden verricht, dan wel

      • 2°. een gekozen gemeente uit de gemeenten, waarin hij werkzaam is.

Artikel 2

De buitengewoon opsporingsambtenaar die beschikt over:

  • a. een titel van opsporingsbevoegdheid,

  • b. de bekwaamheid en betrouwbaarheid voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden, en

  • c. een akte van beëdiging,

is bevoegd op het grondgebied, vermeld in die akte, de opsporingsbevoegdheden uit te oefenen ter zake van de feiten die in die akte zijn vermeld en daarvan ambtsedig proces-verbaal op te maken als bedoeld in artikel 152 Wetboek van Strafvordering.

Hoofdstuk 2. De titel van opsporingsbevoegdheid

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 3

De titel van opsporingsbevoegdheid is de rechtsgrond die de bevoegdheid tot opsporen bepaalt van de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder a, b of c, dan wel artikel 142, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De titel, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder a en b, en de aanvullende bevoegdheid op grond van artikel 142, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden overeenkomstig dit hoofdstuk verleend.

Artikel 4

  • 1 Een akte van opsporingsbevoegdheid wordt verleend, een aanwijzing wordt gedaan, dan wel een aanvullende opsporingsbevoegdheid wordt toegekend, indien die opsporingsbevoegdheid noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie van de desbetreffende persoon of de dienst waarbij hij werkzaam is, en een beroep op de politie voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden bezwaarlijk, niet mogelijk of niet wenselijk is.

  • 2 Een akte van opsporingsbevoegdheid en de aanvullende opsporingsbevoegdheid gelden voor de duur van maximaal vijf jaren met ingang van de dag waarop de akte van beëdiging is uitgereikt. De geldigheidsduur kan telkens met maximaal vijf jaren worden verlengd.

  • 3 De aanwijzing en de categoriaal verleende aanvullende opsporingsbevoegdheid gelden voor de duur van maximaal vijf jaren met ingang van de datum van inwerkingtreding van de beschikking. De geldigheidsduur kan telkens met maximaal vijf jaren worden verlengd.

Artikel 5

Een aanvraag tot het verlenen van een akte van opsporingsbevoegdheid, het doen van een aanwijzing, dan wel het toekennen van aanvullende opsporingsbevoegdheid bevat in ieder geval de volgende gegevens:

  • a. een aanduiding van de feiten waarvoor opsporingsbevoegdheid wordt aangevraagd;

  • b. een aanduiding van het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid moet gelden.

Artikel 6

  • 1 Een aanvraag tot verlenging of wijziging van een akte van opsporingsbevoegdheid, de aanwijzing en de aanvullende opsporingsbevoegdheid wordt uiterlijk 4 maanden voor het verlopen van de geldigheidsduur ingediend.

  • 2 Onze Minister verlengt of wijzigt de akte van opsporingsbevoegdheid, de aanwijzing en de aanvullende opsporingsbevoegdheid. Onze Minister kan hiervan mandaat verlenen aan het College van procureurs-generaal.

  • 3 Indien Onze Minister of het College van procureurs-generaal bij beschikking de aanwijzing of de aanvullende opsporingsbevoegdheid heeft gewijzigd, worden de akten van beëdiging van de betrokken buitengewoon opsporingsambtenaren zo spoedig mogelijk door het College van procureurs-generaal aangepast. Tot het tijdstip waarop de aanpassing heeft plaatsgevonden, wordt de akte van beëdiging geacht te zijn gebaseerd op de nieuwe beschikking.

Artikel 7

Op elke aanvraag ingevolge dit hoofdstuk wordt zo spoedig mogelijk, in elk geval binnen 4 maanden na ontvangst van de aanvraag, beslist.

Artikel 8

  • 1 Een akte van opsporingsbevoegdheid, de aanwijzing en de aanvullende opsporingsbevoegdheid worden ingetrokken op aanvraag van de werkgever of indien de noodzaak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, niet meer aanwezig is.

  • 2 De intrekking, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door degene die de akte van opsporingsbevoegdheid of de aanvullende opsporingsbevoegdheid heeft verleend, dan wel de aanwijzing heeft gedaan.

§ 2. De procedure voor het verkrijgen van de akte van opsporingsbevoegdheid

Artikel 9

  • 1 De werkgever dient een aanvraag tot het verlenen van de akte van opsporingsbevoegdheid in:

    • a. bij Onze Minister, indien de opsporingsbevoegdheid in het gehele land moet worden uitgeoefend;

    • b. in de overige gevallen, bij het College van procureurs-generaal.

  • 2 Onze Minister raadpleegt Onze Ministers wie het mede aangaat.

  • 3 De aanvraag bevat, naast de in artikel 5 genoemde gegevens, de volgende gegevens:

    • a. naam, voornamen, woonplaats alsmede geboortedatum en -plaats van de persoon, ten behoeve van wie de aanvraag tot buitengewoon opsporingsambtenaar wordt gedaan;

    • b. een omschrijving van diens functie en standplaats.

  • 4 Bij de aanvraag wordt een bewijs van bekwaamheid van de desbetreffende persoon gevoegd. Indien de aanvraag betrekking heeft op de verlenging of wijziging van de akte van opsporingsbevoegdheid wordt een bewijs van beëdiging bijgevoegd.

Artikel 10

  • 1 Indien Onze Minister de akte van opsporingsbevoegdheid verleent, zendt hij een afschrift daarvan aan het College van procureurs-generaal.

  • 2 In de akte staan vermeld het grondgebied en de strafbare feiten waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt.

Artikel 11

  • 1 De hoofdofficier van justitie kan een aanvraag indienen tot het verlenen van de akte van opsporingsbevoegdheid aan een of meer personen, voor de duur van een onderzoek dat wordt uitgevoerd onder leiding van een officier van justitie die tot zijn arrondissementsparket behoort.

  • 2 Het College van procureurs-generaal beslist op de aanvraag en doet een afschrift van zijn beschikking toekomen aan de direct toezichthouder.

  • 3 Het College van procureurs-generaal kan een ontheffing als bedoeld in artikel 16, tweede lid, verlenen indien de te benoemen personen over voldoende bekwaamheid beschikt.

  • 4 Bij het verlenen van de akte van opsporingsbevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, kan de aanwijzing van de toezichthouder en de direct toezichthouder achterwege blijven. In dat geval is het gestelde in hoofdstuk 6, met uitzondering van artikel 35 niet van toepassing op de desbetreffende buitengewoon opsporingsambtenaar.

§ 3. De procedure voor het verkrijgen van een aanwijzing

Artikel 12

  • 2 De aanvraag bevat, naast de in artikel 5 genoemde gegevens, de volgende gegevens:

    • a. een omschrijving van de categorie of eenheid binnen de organisatie en van de functies, waarvan de opsporingsbevoegdheid deel moet uitmaken, en

    • b. een opgave van het hoogste aantal personen dat in die functies moet kunnen worden aangesteld.

Artikel 13

In de beschikking wordt het hoogste aantal personen vermeld dat op grond van de aanwijzing beëdigd kan worden als buitengewoon opsporingsambtenaar. Een afschrift van de beschikking wordt aan het College van procureurs-generaal gezonden.

§ 4. De procedure voor het verkrijgen van de aanvullende opsporingsbevoegdheid

Artikel 14

  • 2 De aanvraag ten behoeve van de categorie of eenheid bevat, naast de in artikel 5 genoemde gegevens, de volgende gegevens:

    • a. een omschrijving van de categorie of eenheid binnen de organisatie en van de functies, waarvan de opsporingsbevoegdheid deel moet uitmaken, en

    • b. een opgave van het hoogste aantal personen dat in die functies moet kunnen worden aangesteld.

Artikel 15

Indien Onze Minister ingevolge artikel 14 heeft beslist tot aanvulling van de opsporingsbevoegdheid, zendt hij een afschrift van zijn beschikking aan het College van procureurs-generaal, die bevoegd is tot aanpassing van de akte van beëdiging. In dat geval past het College van procureurs-generaal de akte van beëdiging aan.

Hoofdstuk 3. De bekwaamheid en de betrouwbaarheid

Artikel 16

  • 1 Een persoon beschikt over de bekwaamheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden, indien hij de daarvoor vastgestelde basiskennis en vaardigheden bezit. De bekwaamheid blijkt uit het met goed gevolg hebben afgelegd van een examen waarmee Onze Minister heeft ingestemd.

  • 2 Van het met goed gevolg afleggen van het in het eerste lid genoemde examen kan ontheffing worden verleend, indien de bekwaamheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden op andere wijze blijkt. Bij het verlenen van een ontheffing kunnen aanwijzingen en voorschriften worden gegeven met het oog op het waarborgen van een adequaat niveau van bekwaamheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden.

Artikel 17

  • 1 Een persoon beschikt over de betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden, indien hij van onbesproken gedrag is.

  • 2 Het College van procureurs-generaal beslist of een persoon betrouwbaar is voor de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden.

Hoofdstuk 4. De beëdiging

Artikel 18

  • 1 Het College van procureurs-generaal beëdigt de persoon, bedoeld in artikel 2, tot buitengewoon opsporingsambtenaar.

  • 2 De werkgever dient een aanvraag tot beëdiging van een buitengewoon opsporingsambtenaar in bij het College van procureurs-generaal en overlegt daarbij een bewijs van de titel van opsporingsbevoegdheid en een bewijs van bekwaamheid van de te beëdigen persoon.

  • 3 De aanvraag, bedoeld in artikel 9, eerste lid, wordt tevens geacht te zijn een aanvraag tot beëdiging.

  • 4 De beëdiging vindt plaats voor de opsporing van de feiten waartoe een persoon ingevolge de titel van opsporingsbevoegdheid bevoegd is, op het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt.

  • 5 Indien gebleken is dat de in het eerste lid bedoelde persoon voldoet aan de voorwaarden voor beëdiging wordt hij binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag beëdigd.

Artikel 19

  • 1 Het College van procureurs-generaal maakt ten behoeve van de beëdiging een akte van beëdiging op. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een door Onze Minister vastgesteld model.

  • 2 In de akte van beëdiging zijn in elk geval opgenomen de feiten tot de opsporing waarvan de desbetreffende persoon beëdigd is en het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt. Als grondgebied wordt bepaald het gebied waarop de desbetreffende persoon zijn functie uitoefent in verband waarmee hij tot buitengewoon opsporingsambtenaar wordt beëdigd.

  • 3 Indien de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is politiebevoegdheden uit te oefenen dan wel geweldmiddelen, als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Ambtsinstructie voor de politie en de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, te gebruiken, wordt daarvan aantekening gemaakt op de akte.

Artikel 20

  • 1 Het College van procureurs-generaal neemt van de te beëdigen persoon de eed, verklaring of belofte van zuivering en een ambtseed of ambtsbelofte, vastgelegd in bijlage A, af. Het proces-verbaal van de aflegging van de eden, verklaring en beloften wordt aan de akte van beëdiging toegevoegd en maakt vanaf dat moment daarvan deel uit.

  • 3 Het College van procureurs-generaal zendt een afschrift van de akte van beëdiging aan de toezichthouder en de direct toezichthouder.

Artikel 21

  • 1 Het College van procureurs-generaal kan van de bevoegdheid tot het afleggen van de eden, verklaringen en beloften, bedoeld in artikel 20, eerste lid, mandaat verlenen aan de direct toezichthouder dan wel, indien de desbetreffende persoon behoort tot een dienst ressorterend onder een van Onze Ministers die het mede aangaat, aan het hoofd van die dienst. De procureur-generaal zendt in dat geval de door hem opgemaakte akte van beëdiging van te voren toe aan de direct toezichthouder of het hoofd van dienst.

  • 2 De direct toezichthouder dan wel het hoofd van dienst in wiens handen de aflegging van de eden, verklaringen en beloften heeft plaatsgevonden, maakt van de aflegging proces-verbaal op en voegt dat toe aan de akte van beëdiging. Bij de beëdiging ontvangt de buitengewoon opsporingsambtenaar de in artikel 20, tweede lid, bedoelde stukken en wordt daarvan mededeling gedaan aan het College van procureurs-generaal.

Artikel 22

  • 1 Bij wijziging van de titel van opsporingsbevoegdheid, de opsomming van de feiten tot welke opsporing de buitengewoon opsporingsambtenaar ingevolge zijn titel bevoegd is, de standplaats dan wel het grondgebied waarvoor de opsporing geldt, behoeven de eden, verklaringen en beloften niet opnieuw te worden afgelegd indien de akte van beëdiging overeenkomstig artikel 23 is aangepast.

  • 2 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, worden de afgelegde eden, verklaringen of beloften geacht te zijn afgelegd voor de opsporing van de feiten op het grondgebied genoemd in de gewijzigde akte van beëdiging.

Artikel 23

  • 1 Een aanvraag tot wijziging van de akte van beëdiging wordt ingediend bij het College van procureurs-generaal. Bij deze aanvraag wordt de akte overgelegd.

  • 2 Het College van procureurs-generaal, past de akte van beëdiging aan indien de aanvraag betrekking heeft op een wijziging van:

    • a. de titel van opsporingsbevoegdheid dan wel de opsomming van de feiten tot welke opsporing de buitengewoon opsporingsambtenaar ingevolge die titel bevoegd is, overeenkomstig de bij of krachtens de wet gewijzigde titel dan wel opsomming;

    • b. de standplaats;

    • c. het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt, indien hem van de noodzaak daartoe is gebleken.

  • 3 Heeft de aanpassing ingevolge een aanvraag tot wijziging van het grondgebied tot gevolg dat het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt zich zal uitstrekken over het gehele land stelt het College van procureurs-generaal Onze Minister daarvan in kennis.

Artikel 24

  • 1 De eed vervalt zodra de opsporingsbevoegdheid is vervallen.

  • 2 Na het vervallen van de eed zendt de buitengewoon opsporingsambtenaar zijn akte van beëdiging en zijn legitimatiebewijs aan het College van procureurs-generaal.

Hoofdstuk 5. De instructie

Artikel 25

  • 1 De buitengewoon opsporingsambtenaar beperkt de opsporingshandelingen waartoe hij bevoegd is, tot hetgeen nodig is voor een juiste vervulling van de functie in verband waarmee hij tot buitengewoon opsporingsambtenaar is beëdigd. Hij onthoudt zich van elk optreden waartoe hij niet bevoegd is.

  • 2 De buitengewoon opsporingsambtenaar gedraagt zich bij de uitoefening van zijn opsporingsbevoegdheden overeenkomstig de bij of krachtens de wet gegeven regels.

Artikel 26

  • 1 Bij het uitoefenen van zijn taak draagt de buitengewoon opsporingsambtenaar een legitimatiebewijs bij zich, waarvan het model door Onze Minister is vastgesteld.

  • 2 Onze Minister kan personen of categorieën aanwijzen die bevoegd zijn een legitimatiebewijs te dragen dat afwijkt van het model, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 27

In het proces-verbaal van opsporingshandelingen of in enige andere schriftelijke verslaglegging van de uitoefening van bevoegdheden vermeldt de buitengewoon opsporingsambtenaar zijn standplaats en het nummer van zijn akte van beëdiging.

Artikel 28

De buitengewoon opsporingsambtenaar volgt bij de opsporing de door of namens het bevoegde gezag, bedoeld in artikel 148 van het Wetboek van Strafvordering, gegeven aanwijzingen op, tenzij artikel 80, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of artikel 203 van de Wet inzake de douane van toepassing is. Hij verstrekt het bevoegd gezag de gewenste inlichtingen.

Artikel 29

  • 2 Hij verstrekt de meerdere, bedoeld in het eerste lid, de gewenste inlichtingen.

Artikel 30

  • 1 De buitengewoon opsporingsambtenaar volgt de aanwijzingen van de toezichthouder en de direct toezichthouder op die met het oog op een goede samenwerking met de politie zijn gegeven, tenzij bij of krachtens wet anders is bepaald.

  • 2 Hij verstrekt hen de gewenste inlichtingen en stelt hen terstond op de hoogte van een voorgenomen wijziging van zijn standplaats, zijn functie en zijn werkgever.

Artikel 31

  • 1 De buitengewoon opsporingsambtenaar zorgt ervoor dat hij blijft beschikken over de bekwaamheid en de betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden. Hij werkt mee aan de regelmatige toetsing van de bekwaamheid.

  • 2 De buitengewoon opsporingsambtenaar woont de door de direct toezichthouder aangewezen bijeenkomsten bij, waarin onderricht wordt gegeven in zaken welke verband houden met de uitoefening van opsporingsbevoegdheden.

Hoofdstuk 6. Het toezicht

§ 1. Algemeen

Artikel 32

  • 1 Het College van procureurs-generaal is belast met het toezicht op de buitengewoon opsporingsambtenaar voor wat betreft diens titel van opsporingsbevoegdheid en diens bekwaamheid en betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden.

  • 2 Iedere vijf jaar dan wel op het daartoe op de akte van beëdiging vermelde tijdstip, stelt het College van procureurs-generaal vast of de titel van opsporingsbevoegdheid en de bekwaamheid en betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden nog aanwezig zijn, alsmede of het dienstverband of de functie van de buitengewoon opsporingsambtenaar ongewijzigd is gebleven en het opsporen van strafbare feiten nog steeds onderdeel uitmaakt van diens functie. Hij kan daartoe inlichtingen vragen aan de betrokkenen.

Artikel 33

  • 1 Ter vaststelling van de bekwaamheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden legt de werkgever binnen vier weken op een daartoe strekkend verzoek van het College van procureurs-generaal, de bewijzen van de bekwaamheid van buitengewoon opsporingsambtenaar over. Het College van procureurs-generaal kan uitstel verlenen van de genoemde termijn.

  • 2 Indien binnen de gestelde termijn geen bewijzen van de bekwaamheid van de betrokkenen zijn overgelegd, wordt die bekwaamheid geacht niet meer aanwezig te zijn.

Artikel 34

  • 1 Indien is vastgesteld dat een titel van opsporingsbevoegdheid, de betrouwbaarheid en de bekwaamheid nog steeds aanwezig zijn, wordt hiervan aantekening gemaakt op de akte van beëdiging. Tevens wordt een nieuwe datum voor de periodieke toetsing op de akte van beëdiging vermeld.

  • 2 De beschikking waarbij wordt vastgesteld dat een geldige titel van opsporing ontbreekt, wordt bekendgemaakt aan de buitengewoon opsporingsambtenaar, diens werkgever, de toezichthouder en de direct toezichthouder.

Artikel 35

  • 1 De opsporingsbevoegdheid vervalt met ingang van de dag na de datum waarop

    • a. de titel van opsporingsbevoegdheid vervalt of wijzigt, tenzij de akte van beëdiging is gewijzigd als bedoeld in artikel 23, tweede lid, onder a;

    • b. is vastgesteld dat de bekwaamheid of betrouwbaarheid voor de uitvoering van opsporingsbevoegdheden niet meer aanwezig is;

    • c. is vastgesteld dat het dienstverband met de werkgever is beëindigd, dan wel dat de opsporing van strafbare feiten geen onderdeel meer uitmaakt van de functie van de desbetreffende persoon;

    • d. door Onze Minister de opsporingsbevoegdheid van de desbetreffende persoon is beëindigd.

  • 2 Onze Minister kan de opsporingsbevoegdheid van een buitengewoon opsporingsambtenaar beëindigen

    • a. op een daartoe strekkende aanvraag van de werkgever of van de desbetreffende buitengewoon opsporingsambtenaar;

    • b. indien de buitengewoon opsporingsambtenaar misbruik maakt van zijn bevoegdheden;

    • c. indien de buitengewoon opsporingsambtenaar de aanwijzingen van het bevoegd gezag, de toezichthouder en de direct toezichthouder niet nakomt;

    • d. indien de buitengewoon opsporingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met enige andere bepaling bij of krachtens dit besluit of voor zover op hem van toepassing, de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

  • 3 Onze Minister kan de opsporingsbevoegdheid van een buitengewoon opsporingsambtenaar opschorten voor de duur van het onderzoek naar de in het tweede lid, onder b tot en met d, genoemde handelingen.

§ 2. De toezichthouder en direct toezichthouder

Artikel 36

  • 1 De aanwijzing van de toezichthouder en de direct toezichthouder vindt plaats ter gelegenheid van de verlening van een titel van opsporingsbevoegdheid of de beëdiging.

  • 3 Indien het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt, is gelegen in meer dan één politieregio binnen hetzelfde ressort, wijst het College van procureurs-generaal een hoofdofficier van justitie als toezichthouder en een korpschef als direct toezichthouder aan.

Artikel 37

  • 1 Indien de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is in het gehele land op te sporen dan wel zijn titel van opsporingsbevoegdheid ontleent aan een beschikking als bedoeld in de artikelen 11 en 13, wijst Onze Minister een lid van het openbaar ministerie als toezichthouder aan. Onze Minister kan de korpschef van een regionaal politiekorps of de korpschef van het Korps landelijke politiediensten als direct toezichthouder aanwijzen.

Artikel 38

De toezichthouder ziet er op toe dat de buitengewoon opsporingsambtenaar zijn taak bij de opsporing naar behoren vervult en de opsporingsbevoegdheden alsmede de politiebevoegdheden op juiste wijze uitoefent. Hij ziet eveneens toe op een goede samenwerking met de politie.

Artikel 39

  • 1 De direct toezichthouder ziet toe dat de buitengewoon opsporingsambtenaar het gestelde in hoofdstuk 5 naleeft. Hij oefent tevens het dagelijks toezicht uit op de juiste uitoefening van bevoegdheden en een goede samenwerking met de politie.

  • 2 Hij draagt zorg voor het onderricht aan de buitengewoon opsporingsambtenaar, tenzij in de voorschriften, bedoeld in artikel 16, tweede lid, een ander persoon daarvoor is aangewezen.

  • 3 De direct toezichthouder verstrekt de toezichthouder de gewenste inlichtingen en doet ook ongevraagd mededeling van hetgeen voor het uitoefenen van het toezicht van belang kan zijn.

Artikel 40

  • 1 De toezichthouder en de direct toezichthouder plegen regelmatig overleg over het functioneren van de buitengewoon opsporingsambtenaren. Zij kunnen daarbij de werkgever uitnodigen.

  • 2 Zij kunnen het bevoegd gezag, de meerdere of andere betrokkenen raadplegen over de uitoefening van bevoegdheden van buitengewoon opsporingsambtenaren.

  • 3 Zij verschaffen Onze Minister en het College van procureurs-generaal de gewenste informatie over de buitengewoon opsporingsambtenaren.

§ 3. De werkgever

Artikel 41

  • 1 De werkgever verschaft de toezichthouder en de direct toezichthouder alle door hen gewenste informatie met betrekking tot de in zijn dienst werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren.

Artikel 42

  • 1 De werkgever zendt terstond een afschrift van een klacht over het optreden van een buitengewoon opsporingsambtenaar betreffende de uitoefening van diens bevoegdheden als buitengewoon opsporingsambtenaar aan de toezichthouder en de direct toezichthouder.

  • 2 Bij de afhandeling van de klacht neemt de werkgever het oordeel van de toezichthouder over de rechtmatigheid en behoorlijkheid van de uitoefening van die bevoegdheden in acht.

Hoofdstuk 7. Registratie

Artikel 43

  • 1 De procureur-generaal houdt een registratie bij van de buitengewoon opsporingsambtenaren die door hem zijn beëdigd. Hij registreert de gegevens die staan vermeld op de akte van beëdiging alsmede alle wijzigingen die in de akte van beëdiging zijn aangebracht.

  • 2 Hij bewaart de bescheiden die betrekking hebben op de buitengewoon opsporingsambtenaar van wie de standplaats binnen zijn rechtsgebied valt.

  • 3 Hij verschaft Onze Minister de gewenste informatie over de buitengewoon opsporingsambtenaren.

Hoofdstuk 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 44

  • 1 De personen voor wie een aanvraag op grond van dit besluit is ingediend en die op 1 april 1994 in het bezit zijn van een diploma vermeld op de bij dit besluit gevoegde bijlage (Bijlage B.) wordt ontheffing verleend van de in artikel 16, eerste lid, gestelde eis, voor de periode genoemd in het tweede lid.

  • 2 De ontheffing geldt voor de hierna te noemen groepen personen tot het tijdstip dat daarbij staat vermeld:

    • a. zij die voor 1-1-1975 een diploma hebben verkregen tot 1-1-1996;

    • b. zij die tussen 1-1-1975 en 1-1-1980 een diploma hebben verkregen tot 1-1-1997;

    • c. zij die tussen 1-1-1980 en 1-1-1986 een diploma hebben verkregen tot 1-1-1998;

    • d. zij die tussen 1-1-1986 en 1-1-1991 een diploma hebben verkregen tot 1-1-1999 en

    • e. zij die tussen 1-1-1991 en vóór 1 april 1994 het diploma hebben behaald tot 1-1-2000.

  • 3 Indien de aanvraag voor de beëdiging van een buitengewoon opsporingsambtenaar wordt ingediend voor 1 april 1995 en de werkgever daarbij aantoont dat de desbetreffende persoon voor 1 april 1994 is beëdigd, behoeft de buitengewoon opsporingsambtenaar niet opnieuw te worden beëdigd. Artikel 22 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Onze Minister kan nadere regels geven over de wijze waarop de in het eerste lid genoemde personen die voldoen aan het bepaalde in artikel 2 een akte van beëdiging kunnen verkrijgen.

  • 5 De termijn voor het behandelen van een aanvraag op grond van dit besluit kan worden verlengd met ten hoogste negen maanden, indien

Artikel 45

  • 1 Het besluit van 28 maart 1952, Stb. 175, tot vaststelling van regelen omtrent de beëdiging van ambtenaren, belast met de opsporing van economische delicten wordt ingetrokken.

  • 2 [Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 48

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 april 1994.

Artikel 49

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 11 november 1994

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de zesde december 1994

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Bijlage A. bedoeld in artikel 19, eerste lid

Bij aanvaarding van de aanwijzing tot buitengewoon opsporingsambtenaar legt de desbetreffende persoon de navolgende eden (verklaringen en beloften) af:

  • 1. De eed (verklaring en belofte) van zuivering:

    "Ik zweer (verklaar), dat ik middelijk of onmiddellijk onder welke vorm of voorwendsel ook, tot het verkrijgen van mijn aanstelling of beëdiging tot buitengewoon opsporingsambtenaar aan niemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, of zal geven of beloven.

    Ik zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in mijn functie als buitengewoon opsporingsambtenaar te doen of te laten van niemand hoegenaamd, middelijk of onmiddellijk, enige beloften of geschenken zal aannemen.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat verklaar en beloof ik)!". .

  • 2. De ambtseed of ambtsbelofte:

    "Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, aan de Grondwet en de wetten des Rijks.

    Ik zweer (beloof), dat ik, voor zover in mijn vermogen ligt en tot mijn taak als buitengewoon opsporingsambtenaar behoort, zal toezien op de naleving van wetten, krachtens de wet uitgevaardigde voorschriften en verordeningen, mijn verdere plichten als buitengewoon opsporingsambtenaar naar mijn beste weten, eer en geweten zonder aanzien des persoons zal vervullen, de mij als buitengewoon opsporingsambtenaar verstrekte opdrachten zal volbrengen en de zaken, waarvan ik door mijn functie kennis draag en die mij als geheim zijn toevertrouwd, of waarvan ik het vertrouwelijk karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie ik volgens wet of uit hoofde van mijn functie als buitengewoon opsporingsambtenaar tot mededeling verplicht ben.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat beloof ik)!". .

Bijlage B. bedoeld in artikel 44, eerste lid

Diploma NPA;

Politiediploma A of B;

Diploma Herziene primaire opleiding;

Diploma surveillant van politie;

Diploma Koninklijke Marechaussee;

Diploma reservepolitie;

Diploma onbezoldigde opsporingsambtenaren van politie van de Politieopleidingsinstituten (LSOP);

Diploma onbezoldigd ambtenaar van gemeentepolitie van de Gemeentepolitie Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage, Utrecht of Arnhem;

Diploma onbezoldigd ambtenaar van Rijkspolitie, district 's-Gravenhage;

Diploma onbezoldigd ambtenaar van politie, Stichting Politie vormingscentrum te Vaassen (gem. Epe);

Diploma Nederlands Instituut voor Opleiding van Opsporingsambtenaren te Tienhoven (gem. Maarssen);

Diploma politiestudiecentrum Amsterdam;

Diploma onbezoldigde opsporingsambtenaren, instituut Minerva te Naarden;

Diploma Stichting docentenkollektief Zuid-Holland;

Diploma opsporingsfunctionaris sociale zekerheid, Stichting opleiding sociale verzekering;

Het bewijs van het gevolgd hebben van een van de navolgende opleidingen van de Stichting Opleiding Sociale Verzekering:

cursus Centrale Opleiding Opsporingsfunctionarissen SV, de DIVOSA-opleiding sociaal rechercheur en bijzonder controleur en de cursus Centrale opleiding opsporing sociale zekerheidsfraude;

Diploma HAMIL of OBD van de Bestuursacademies;

Diploma milieuopleiding van het Centraal Instituut Vorming en Opleiding Bestuursdienst;

Diploma opleidingscentrum Algemene Inspectiedienst Ministerie van LNV;

Het bewijs van het gevolgd hebben van de opleiding milieudelicten ten behoeve van inspectiejuristen en coördinatoren van de Nederlandse Politieacademie;

Diploma handhaving milieuwetgeving van Nieuw Rollecate of de Rijkshogeschool te Deventer;

Diploma vierjarige dagopleiding milieukunde met bijvak handhaving milieuwetgeving;

Het bewijs van het gevolgd hebben van de basisopleiding ambtenaar Algemene Inspectiedienst en onbezoldigd ambtenaar Algemene Inspectiedienst;

Diploma Scheepvaartmeester A en B;

Het bewijs van het gevolgd hebben van de cursus onbezoldigd opsporingsambtenaar van gemeentepolitie van het havenbedrijf Rotterdam;

Diploma opsporingsambtenaar Wet verontreiniging oppervlaktewater;

Diploma opleiding opsporingsfunctionaris Dienst Omroepbijdragen;

Het bewijs van het gevolgd hebben van de basisopleiding Marine beveiligingskorps;

Diploma Agent spoorwegpolitie;

Het bewijs van het gevolgd hebben van de opleiding keurmeester van de Keuringsdienst van Waren;

Diploma Nederlandse vereniging van jachtopzichters;

Vakbekwaamheidsdiploma van de opleiding personeel openbare reinigingsbedrijven.