Regeling wijze van keuren APK

[Regeling vervallen per 01-05-2009.]
Geraadpleegd op 30-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 30-09-2007.
Geldend van 21-07-2007 t/m 28-08-2008

Regeling wijze van keuren APK

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 76, derde lid en 106, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. bedrijfstemperatuur:

de temperatuur van een motor na ongeveer vijftien minuten functioneren onder normale bedrijfsomstandigheden;

b. boekwerk ‘APK-milieukeuringseisen’:

de editie van het door de Minister vastgestelde boekwerk ‘APK-milieukeuringseisen’, die geldig is op het moment van de keuring;

c. stationair toerental:

het toerental van de draaiende motor, waarbij:

  • 1. de koudstartinrichting of het handgas niet is ingeschakeld,

  • 2. het gaspedaal en het koppelingspedaal in ruststand zijn,

  • 3. de keuzehendel van de versnellingsbak in de neutrale stand staat bij een niet- of halfautomatische versnellingsbak dan wel in de parkeerstand of in de neutrale stand bij een volautomatische versnellingsbak, en waarbij

  • 4. lampen en andere stroomverbruikers niet zijn ingeschakeld, met uitzondering van lampen die bij het starten automatisch gaan branden.

d. controleapparaat:

controleapparaat als bedoeld in Bijlage I of Bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PbEG L 370).

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Deze regeling is van toepassing op:

  • a. personenauto's,

  • b. bedrijfsauto's,

  • c. driewielige motorrijtuigen met een massa van het ledig voertuig van meer dan 400 kg, alsmede

  • d. aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Voor de periodieke keuring van personenauto's is bijlage I van toepassing, waarbij in de linkerkolom zijn weergegeven de keuringseisen van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement en in de rechterkolom de daarbij behorende wijzen van keuren.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Voor de periodieke keuring van bedrijfsauto's is bijlage II van toepassing, waarbij in de linkerkolom zijn weergegeven de keuringseisen van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement en in de rechterkolom de daarbij behorende wijzen van keuren.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Voor de periodieke keuring van driewielige motorrijtuigen met een ledige massa van meer dan 400 kg is bijlage III van toepassing, waarbij in de linkerkolom zijn weergegeven de keuringseisen van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement en in de rechterkolom de daarbij behorende wijzen van keuren.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Voor de periodieke keuring van aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg is bijlage IV van toepassing, waarbij in de linkerkolom zijn weergegeven de keuringseisen van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement en in de rechterkolom de daarbij behorende wijzen van keuren.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

  • 1 De keuring wordt uitgevoerd zonder demontage, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

  • 2 De keuring wordt uitgevoerd zonder rijproef, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

  • 3 De keuring van voertuigen met variabele afmetingen wordt uitgevoerd in de stand waarin het voertuig ter keuring wordt aangeboden.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

  • 1 Indien een visuele controle wordt voorgeschreven en deze controle onvoldoende uitsluitsel biedt, wordt het desbetreffende onderdeel aanvullend op één van de volgende wijzen gecontroleerd:

    • a. door gebruik te maken van hulpmiddelen zoals een spiegel, hamertje, bandijzer, staalborstel of schuurpapier;

    • b. door het uitoefenen van een kracht, al dan niet met behulp van gereedschap.

  • 2 Teneinde een goede controle te waarborgen, worden de hierna genoemde onderdelen verwijderd in de daarachter beschreven gevallen:

a.

wieldoppen,

voor zover deze de wielbevestigingsbouten afdekken;

b.

onderbeplating ten behoeve van stroomlijning of geluidsisolatie,

voor zover deze een visuele controle onmogelijk maakt van direct voor de verkeersveiligheid van belang zijnde aspecten, zoals de bevestiging van het stuurhuis of de wielophanging;

c.

kunststofbeplating in of over de wielkasten,

alleen indien duidelijke twijfel bestaat over de conditie van het afgedekte onderdeel en geen andere controle mogelijk is;

d.

tapijt of vloerbedekking,

alleen indien duidelijke twijfel bestaat over de conditie van het afgedekte onderdeel en geen andere controle mogelijk is;

e.

zijskirts, waaronder kunststofspoilers aan dorpels,

alleen indien duidelijke twijfel bestaat over de conditie van het afgedekte onderdeel en verwijdering kan geschieden zonder lakbeschadiging (bijvoorbeeld bevestigd met parkers).

Zijskirts bevestigd door middel van popnagels of andere permanente bevestigingsmiddelen mogen niet worden verwijderd;

f.

beschermkappen om stuurkoppelingen,

voor zover deze een visuele controle van de koppeling onmogelijk maken;

g.

beschermkappen om reminrichtingen,

voor zover deze een visuele controle van remschijven onmogelijk maken.

  • 3 De verwijdering van onderdelen mag alleen geschieden indien er geen gevaar voor beschadiging van het voertuig of het onderdeel bestaat. Na eventuele verwijdering moeten de desbetreffende onderdelen wederom worden gemonteerd.

  • 4 In het geval dat, ondanks twijfel omtrent de conditie van het afgedekte onderdeel, niet tot verwijdering is overgegaan vanwege het gevaar voor beschadiging, moet op de achterzijde van het keuringsrapport worden vermeld dat het afgedekte onderdeel niet is beoordeeld.

  • 5 Voor het meten van voertuigafmetingen, wielbasis en spoorbreedte wordt een stalen meetband met voldoende bereik gebruikt.

  • 6 Voor de beoordeling van de werking van de reminrichting mag uitsluitend tot demontage van wielen en remtrommels worden overgegaan indien twijfel bestaat omtrent:

    • a. een goede bevestiging van de remvoering; of

    • b. of de drager of het bevestigingsmiddel van de remvoering, de remtrommel of remschijf raken.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag waarop de artikelen 76, derde lid, en 106, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 in werking treden.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling wijze van keuren APK.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Bijlage I. , behorende bij artikel 3

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

 

Keuringseisen

Wijze van keuren

     

O.

Algemeen

 

Artikel 5.2.1

 
 

onderdeel a.

Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de keuring hebben plaatsgevonden.

 

onderdeel b.

Visuele controle.

 

onderdeel c.

Geen controle van het goedkeuringsmerk; visuele controle van de bevestiging.

 

onderdeel d.

Visuele controle, waarbij de letters en cijfers volledig zichtbaar moeten zijn indien de waarnemer op een afstand van 20,00 m vóór dan wel achter de personenauto staat.

     

1.

Algemene bouwwijze van het voertuig

 

Artikel 5.2.3

 
 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

 

lid 2.

     
 

Artikel 5.2.4

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

     

2.

Afmetingen en massa's

 

Artikel 5.2.6

In geval van twijfel wordt de personenauto gemeten, waarbij artikel 1.2 van het Voertuigreglement van toepassing is.

     
 

Artikel 5.2.7

 
 

leden 1 en 2.

In geval van buitensporige wijziging van de inrichting wordt de personenauto gewogen.

     

3.

Motor

 

Artikel 5.2.9

 
 

lid 1.

Visuele controle van alle aanwezige brandstofsystemen, waarbij de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

 

lid 2.

  • 1. Visuele controle, terwijl de personenauto zich met draaiende respectievelijk niet-draaiende motor boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

  • 2. Indien de personenauto is uitgerust met meer dan één brandstofsysteem, wordt de controle uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs. Het tweede brandstofsysteem wordt eveneens gecontroleerd indien het mogelijk is de motor op de tweede brandstof te laten draaien. Indien controle van het tweede brandstofsysteem niet mogelijk is, wordt dit vermeld op de achterzijde van het keuringsrapport. Een LPG-installatie wordt gecontroleerd met behulp van een middel dat lekkage zichtbaar maakt, waarbij het contact moet zijn ingeschakeld.

 

lid 3.

Visuele controle.

     
 

Artikel 5.2.10

 
 

lid 1.

 

lid 2, onderdelen a, b en c.

Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

lid 3.

Visuele controle.

 

lid 4, onderdelen a, b, c en d.

Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

onderdeel e.

Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen.

Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op LPG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen.

 

onderdeel f.

Visuele controle.

 

onderdeel g.

Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt het contact uitgeschakeld en wordt gecontroleerd of de bekrachtiging wegvalt.

 

lid 5.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

 

lid 6.

Visuele controle.

 

leden 7, 8 en 9.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

     
 

Artikel 5.2.10a

 
 

Lid 1.

 

Lid 2, a en b.

Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

Lid 3.

Visuele controle.

 

Lid 4.

Visuele controle aan de hand van de gegevens op de tank, op het kentekenbewijs, dan wel uit het kentekenregister.

 

Lid 5.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

 

Lid 6.

Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen. Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op CNG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen.

 

Lid 7 t/m 9.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

     
 

Artikel 5.2.11

 
 

lid 1.

Visuele en auditieve controle, terwijl de personenauto zich met draaiende motor boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

lid 2.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

leden 3, 4 en 5.

 

lid 6.

  • 1. Controle op de hier genoemde gehaltes is niet noodzakelijk indien een controle op grond van artikel 5.2.11, zevende of achtste lid, van het Voertuigreglement heeft plaatsgevonden.

  • 2. De controle geschiedt door meting aan een stilstaande personenauto met een koolmonoxidemeter die ten minste gedurende de door de fabrikant van de koolmonoxidemeter opgegeven opwarmtijd onder elektrische spanning heeft gestaan.

  • 3. Bij de meting moet de omgevingstemperatuur hoger zijn dan 0°C. Vóór elke meting wordt het nulpunt van de koolmonoxidemeter gecontroleerd en zo nodig bijgesteld.

  • 4. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of:

    • a. de motor met stationair toerental draait en op bedrijfstemperatuur is, en

    • b. de carterontluchting op het voertuig is aangesloten.

  • 5. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem in goede staat verkeert, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen van de monsternameslang en de sonde.

  • 6. De sonde wordt ten minste 0,30 m in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. De eindwaarde van een meting wordt gelijkgesteld met de waarde die na 30 seconden is bereikt.

  • 7. Indien het uitlaatsysteem meer dan één uitmonding heeft, wordt de sonde achtereenvolgens in elke uitmonding ingebracht; het rekenkundig gemiddelde van de gevonden waarden geldt als het te bepalen gehalte.

  • 8. Indien de personenauto is uitgerust met meer dan één brandstofsysteem, hoeft de controle alleen te worden uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs.

 

lid 7.

  • 1. De wijze van keuren bij de punten 2 tot en met 7 bij het zesde lid is van toepassing.

  • 2. Het stationaire toerental moet liggen tussen de voor het desbetreffende type personenauto in het boekwerk ‘APK-milieukeuringseisen’ aangegeven waarden. Dit wordt gecontroleerd met behulp van een toerenteller.

    Zo nodig wordt het toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen. Na de meting wordt, indien nodig, het toerental weer op de oorspronkelijke waarde teruggebracht.

 

lid 8.

  • 1. De wijze van keuren bij de punten 2 tot en met 7 bij het zesde lid is van toepassing.

  • 2. Het stationaire toerental moet, indien een minimum- en maximumwaarde op de sticker is aangegeven, tussen de aangegeven waarden liggen. Indien slechts één toerental op de sticker is aangegeven, mag het stationair toerental ten hoogste 50 omwentelingen per minuut van deze waarde afwijken. Dit wordt gecontroleerd met behulp van een toerenteller.

    Zo nodig wordt het toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen. Na de meting wordt, indien nodig, het toerental weer op de oorspronkelijke waarde teruggebracht.

  • 3. Het CO-gehalte moet, indien een minimum- en maximum CO-waarde op de sticker is aangegeven, tussen de aangegeven waarden liggen. Indien slechts één CO-waarde op de sticker is aangegeven, mag deze waarde niet worden overschreden.

  • 4. Indien geen sticker aanwezig is, is de waarde, genoemd onder c van het zesde lid van toepassing. Als de personenauto in dat geval is voorzien van een brandstofdoseringssysteem dat de mengverhouding van lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte in de uitlaatgassen, geldt de waarde, genoemd onder d van het zesde lid.

 

lid 9.

  • 1. De controle geschiedt door meting aan een stilstaande personenauto met een uitlaatgastester met lambda-bepaling die ten minste gedurende de door de fabrikant van de uitlaatgastester opgegeven opwarmtijd onder elektrische spanning heeft gestaan.

  • 2. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem in goede staat verkeert, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen van de monsternameslang en de sonde.

  • 3. De sonde wordt op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende uitlaatgastester in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken sonde moeten worden gevolgd.

  • 4. Indien het uitlaatsysteem meer dan één uitmonding heeft, beperkt de meting zich tot één uitmonding.

  • 5. Indien de personenauto is uitgerust met meer dan één brandstofsysteem, hoeft de controle alleen te worden uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs.

  • 6. Het verhoogd toerental moet worden gecontroleerd met behulp van een toerenteller. Eventuele aanwijzingen in de handleiding moeten worden gevolgd.

  • 7. De meting geschiedt op de wijze zoals bepaald in artikel 2.3.10 van de Regeling permanente eisen.

 

lid 10.

 

lid 11.

  • 1. De controle geschiedt door meting aan een stilstaande personenauto met een roetmeter die ten minste gedurende de door de fabrikant van de roetmeter opgegeven opwarmtijd onder elektrische spanning heeft gestaan.

  • 2. komt lid 11, punt 2, te luiden: Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem en de desbetreffende verbindingskabels in goede staat verkeren, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen.

  • 3. De sonde wordt op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende roetmeter in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken sonde moeten worden gevolgd.

  • 4. Indien het uitlaatsysteem meer dan één uitmonding heeft, beperkt de meting zich tot één uitmonding.

  • 5. De motorolietemperatuur wordt gemeten met behulp van een temperatuuropnemer welke op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende roetmeter in de motor wordt ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken temperatuuropnemer moeten worden gevolgd. De temperatuuropnemer behoeft niet te worden ingebracht indien duidelijk is dat de motorolie op de vereiste temperatuur is.

  • 6. Het stationair toerental en afregeltoerental moeten worden gecontroleerd met behulp van een toerenteller. Zo nodig wordt het stationair toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen. Eventuele aanwijzingen in de handleiding moeten worden gevolgd.

  • 7. De meting geschiedt op de wijze zoals bepaald in de artikelen 2.3.11 en 2.3.12 van de Regeling permanente eisen.

 

lid 12.

Visuele controle, waarbij het bepaalde in artikel 2.3.9 van de Regeling permanente eisen van toepassing is.

 

lid 13

Visuele controle.

     
 

Artikel 5.2.12

 
 

lid 1.

Visuele controle.

 

lid 2.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

     
 

Artikel 5.2.13

 
 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

 

lid 2.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

lid 3.

     

4.

Krachtoverbrenging

 

Artikel 5.2.15

  • 1. De afleesbaarheid wordt visueel gecontroleerd, waarbij de verlichting wordt ingeschakeld.

  • 2. Indien op grond van een ander keuringsvoorschrift een rijproef wordt uitgevoerd, wordt daarbij de werking van de snelheidsmeter gecontroleerd.

     
 

Artikel 5.2.16

 
 

Lid 1.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen. Een volledig doorgescheurde flexibele koppeling is toegestaan mits de aandrijfas op zijn plaats blijft.

 

Lid 2.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

Lid 3.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij het stuur naar links en rechts wordt gedraaid.

 

Lid 4.

     

5.

Assen

 
 

Artikel 5.2.18

 
 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

 

lid 2.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

lid 3.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd.

 

lid 4.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien een wielgeleidingselement is gerepareerd, moet artikel 2.2.23 van de Regeling permanente eisen in acht worden genomen.

 

lid 5.

     
 

Artikel 5.2.19

 
 

Lid 1.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

Lid 2.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

Lid 3.

  • 1. De wijze van keuren bij het eerste lid is van toepassing.

  • 2. Voor het zichtbaar maken van:

    • a. axiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel ontlast en op en neer bewogen dan wel ontlast en langzaam weer belast;

    • b. radiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel gedeeltelijk ontlast en handmatig dan wel met behulp van een spelingsdetector bewogen;

    • c. axiale en radiale speling van fuseekogels en overige kogelgewrichten wordt elke kogel ten opzichte van de draagarm in elke richting bewogen; bij deze controle moet de stand van de wielophanging zoveel mogelijk overeenkomen met de rijpositie en moeten de kogels zoveel mogelijk onbelast zijn;

    • d. radiale speling van de overige draaipunten wordt elk draaipunt in radiale richting ten opzichte van de bevestiging bewogen met behulp van een spelingsdetector dan wel handmatig.

  • 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

  • 4. Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en met 2.5.4 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

 

Lid 4.

Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

Lid 5.

     
 

Artikel 5.2.20

 
 

lid 1.

  • 1. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

  • 2. Voor de controle van de speling moet elk wiel vrij kunnen ronddraaien en wordt elk wiel met de hand of met behulp van een hefboom, bijvoorbeeld een koevoet, haaks op de draairichting bewogen.

  • 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

  • 4. De meting vindt plaats op een zo groot mogelijke afstand van de hartlijn van de as.

  • 5. Bij bestuurde wielen moet:

    • a. één maal in ongeremde toestand, voor de bepaling van de speling van de wiellager en de fusee tezamen, en

    • b. één maal in geremde toestand, voor de bepaling van de speling van de fusee,

    worden gemeten.

  • 6. Het verschil tussen de in punt 5 bedoelde waarden is de wiellagerspeling.

  • 7. Op de speling is artikel 2.5.5 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

 

lid 2.

Visuele en auditieve controle, waarbij het wiel, al dan niet met behulp van apparatuur, wordt rondgedraaid. Zo nodig wordt een rijproef uitgevoerd.

 

lid 3.

     
 

Artikel 5.2.21

 
 

lid 1.

Geen controle.

 

lid 2.

In geval van twijfel wordt gemeten.

     
 

Artikel 5.2.22

In geval van twijfel worden de afstanden gemeten met een meetmiddel met voldoende bereik.

     
 

Artikel 5.2.23

[Red: Vervallen.]

     
 

Artikel 5.2.24

 
 

leden 1 en 2.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en het wiel vrij kan ronddraaien.

     
     

6.

Ophanging

 

Artikel 5.2.27

 
 

lid 1.

Visuele controle.

 

leden 2 en 3.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid.

 

lid 4.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. In geval van twijfel wordt de profieldiepte gemeten met de profieldieptemeter.

 

lid 5.

De wijze van keuren bij het tweede en derde lid is van toepassing.

 

lid 6.

Visuele controle.

 

lid 7.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

     
 

Artikel 5.2.28

 
 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd.

 

lid 2.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

 

lid 3.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de personenauto zo mogelijk enkele malen wordt ingeveerd. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

 

lid 4.

7.

Stuurinrichting

 

Artikel 5.2.29

 
 

Lid 1.

Visuele controle waarbij, met de wielen in de stand van rechtuitrijden, het stuurwiel naar links en naar rechts wordt gedraaid met een hoekverdraaiing van ten hoogste 15°, zo nodig met draaiende motor. De bestuurde wielen moeten hierbij van stand veranderen.

 

Lid 2.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt waarbij de stuurbekrachtiging buiten werking is gesteld. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand bewogen waarbij de bestuurde wielen gedeeltelijk mogen worden ontlast.

 

Lid 3.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Het stuurwiel wordt met krachtige korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid, waarbij de massa van de personenauto op de wielen rust. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

 

Lid 4.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

Lid 5.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het stuurwiel langzaam naar links en naar rechts gedraaid en axiaal bewogen.

 

Lid 6.

De wijze van keuren bij het vijfde lid is van toepassing. Op scheuren dan wel het loslaten van de vulcanisatie is artikel 2.7.2 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

 

Lid 7.

  • 1. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

  • 2. Voor het zichtbaar maken van:

    • a. radiale speling wordt het stuurwiel met krachtige, korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid terwijl de massa van de personenauto op de wielen rust;

    • b. axiale speling worden op de stuurkogel of stuurverbinding trek- en drukkrachten uitgeoefend.

  • 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

  • 4. Op de speling is artikel 2.7.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

 

Lid 8.

Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

Lid 9.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand bewogen.

 

Lid 10.

     

8.

Reminrichting

 

Artikel 5.2.31

 
 

lid 1, onderdeel a.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

 

onderdeel b.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie aan de remleiding of remschijf zijn de artikelen 2.8.2 en 2.8.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

 

onderdeel c.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

onderdeel d.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien er twijfel bestaat omtrent de deugdelijkheid van het remsysteem wordt het remsysteem onder druk gezet, hierna aangeduid met ‘drukproef’. Het rempedaal wordt, bij een hydraulisch remsysteem langzaam, ingetrapt totdat een kracht van 700 N (70 kg) op het pedaal wordt uitgeoefend. Deze kracht wordt gedurende ongeveer 10 seconden uitgeoefend waarbij het pedaal niet op de aanslag mag komen.

Indien een rembekrachtiger aanwezig is, wordt de drukproef uitgevoerd met draaiende motor.

 

lid 2.

  • 1. Voor de controle van de vacuüm-rembekrachtiger wordt bij uitgeschakelde motor allereerst de vacuümvoorraad opgebruikt door het rempedaal meerdere malen in te trappen. Vervolgens wordt met ingetrapt rempedaal de motor gestart waarna door de opbouw van het vacuüm het pedaal verder moet wegzakken.

  • 2. Visuele controle van de remkrachtregelaar, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld met draaiende motor. Hierbij wordt de as eventueel ontlast.

 

lid 3.

Controle door het rempedaal in te trappen. Bij twijfel wordt het pedaal met een kracht van ten hoogste 700N (70kg) ingetrapt.

 

lid 4.

Visuele controle.

 

lid 5,

onderdeel a.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien een remslang is misvormd zijn de artikelen 2.8.4 en 2.8.6, tweede lid, van de Regeling permanente eisen van toepassing.

 

onderdeel b.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand gebracht.

 

onderdeel c.

Visuele controle terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

lid 6.

Controle door de wielen vrij van de grond of hefinrichting met de hand rond te draaien.

 

lid 7.

Visuele controle terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Indien de remvoering zonder demontage niet zichtbaar te maken is, wordt de rem in werking gesteld, terwijl het wiel met de hand of met behulp van een wielspinner wordt rondgedraaid.

Hierbij mogen geen schurende geluiden van metaal op metaal hoorbaar zijn.

 

lid 8.

Visuele controle terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

lid 9.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. De hoezen worden gecontroleerd voor zover dit zonder demontage mogelijk is.

 

lid 10.

Het contact wordt ingeschakeld, waarbij het waarschuwingslampje moet gaan branden. Vervolgens wordt de motor gestart. Wanneer het waarschuwingslampje uitgaat, functioneert het systeem.

Indien noodzakelijk wordt een rijproef uitgevoerd.

 

lid 11.

     
 

Artikel 5.2.32

 
 

lid 1.

Visuele controle.

 

lid 2.

Visuele en auditieve controle, waarbij de werking op één van de volgende manieren wordt gecontroleerd:

  • a. indien het remvloeistofreservoir is voorzien van een vlotter wordt deze omlaag gedrukt dan wel de dop losgeschroefd en opgelicht;

  • b. het contact wordt ingeschakeld, waarbij indien noodzakelijk de motor wordt gestart, en de parkeerrem wordt aangetrokken;

  • c. de daartoe bestemde schakelaar wordt bediend.

 

lid 3.

Visuele controle, waarbij het remvloeistofniveau zich niet onder de minimumaanduiding mag bevinden.

     
 

Artikel 5.2.38

 
 

Leden 1 en 2.

De artikelen 2.8.8 tot en met 2.8.12 alsmede de artikelen 2.8.14, 2.8.16 en 2.8.17 van de Regeling permanente eisen zijn van toepassing. Indien een remproef op de weg wordt uitgevoerd, moet de snelheid bij aanvang van de remproef ongeveer 50 km/h bedragen.

 

Lid 3.

Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt het rempedaal licht ingetrapt en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt geremd. Bij gebruik van een rollenremtestbank voor de controle van de remwerking, wordt gelijktijdig hierop gecontroleerd.

 

Lid 4.

De controle geschiedt op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 8, Afdeling 3 van de Regeling permanente eisen.

 

Lid 5.

 

Lid 6

     
 

Artikel 5.2.39

 
 

lid 1.

Terwijl twee wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt de parkeerrem vast aangetrokken en met behulp van de vergrendeling in deze stand gehouden, waarna wordt gecontroleerd of elk van beide wielen wordt geremd. Indien de controle van de remwerking met behulp van een remtestinrichting is uitgevoerd volgens de leden 2 of 3 van dit artikel wordt gelijktijdig hierop gecontroleerd.

 

leden 2 en 3.

Controle op een helling dan wel op de wijze zoals bepaald in de artikelen 2.8.8, 2.8.9, 2.8.13, 2.8.15 en 2.8.18 van de Regeling permanente eisen.

     
 

Artikel 5.2.40

 
 

lid 1.

Geen controle.

 

lid 2.

Geen controle.

     

9.

Carrosserie

 

Artikel 5.2.41

 
 

lid 1.

Visuele controle, waarbij de deuren worden geopend en gesloten.

 

lid 2.

Visuele controle, waarbij de motorkap of het kofferdeksel wordt geopend en gesloten.

 

lid 3.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

 

lid 4.

     
 

Artikel 5.2.42

 
 

lid 1.

Visuele controle. Indien de voorruit een beschadiging of verkleuring vertoont geschiedt de controle aan de hand van de artikelen 2.9.2 tot en met 2.9.6 van de Regeling permanente eisen.

 

lid 2.

Visuele controle.

 

lid 3.

     
 

Artikel 5.2.43

 
 

lid 1.

Visuele controle. Indien bij het in werking stellen van de installatie ten minste één stand, niet zijnde een intervalstand, werkt, blijft verdere controle achterwege.

 

lid 2.

Visuele controle, waarbij de installatie in werking wordt gesteld.

     
 

Artikel 5.2.44

Visuele controle, waarbij de installatie in werking wordt gesteld.

     
 

Artikel 5.2.45

 
 

leden 1, 2, 3 en 4.

Visuele controle.

 

lid 5.

Visuele controle. Hierbij wordt de verstellingsinrichting bediend dan wel het raam geopend, waarbij de spiegel moet kunnen worden versteld.

 

leden 6 en 7.

Visuele controle.

     
     
     
 

Artikel 5.2.46

 
 

lid 1.

Visuele controle

 

lid 2.

 

lid 3.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

 

onderdelen a en b.

Visuele controle. Indien de vergrendeling in twee standen werkt blijft verdere controle achterwege.

 

onderdeel c.

Visuele controle. Zo nodig wordt de vergrendeling gecontroleerd tijdens een remproef.

 

lid 4.

     
 

Artikel 5.2.47

 
 

lid 1 en 2.

Visuele controle. Indien in het middelste gedeelte van een doorlopende bank geen (heup)gordel aanwezig is, wordt dit gedeelte niet aangemerkt als zitplaats en behoeft geen (heup)gordel te zijn aangebracht. In geval van een kampeerauto is de controle beperkt tot de voorste zitplaatsen en tot de overige zitplaatsen voorzover deze zijn voorzien van autogordels.

 

leden 3, 4, 5 en 6.

Visuele controle.

 

lid 7.

Visuele controle waarbij een eventuele rolgordel volledig wordt uitgetrokken. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

 

lid 8.

Visuele controle. Hierbij wordt de gordel in de sluiting gebracht. Indien de gordel is voorzien van een oprolmechanisme wordt de gordel omgedaan. De blokkering wordt gecontroleerd door te rukken aan de gordel; indien dit geen uitsluitsel biedt wordt tijdens een remproef op de weg het blokkeren van de gordel gecontroleerd.

 

lid 9.

     
 

Artikel 5.2.47a

 
 

Leden 1 en 2.

Geen controle.

     
     
 

Artikel 5.2.48

 
 

leden 1, 2 en 3.

Visuele controle, waarbij in geval van twijfel wordt gemeten.

 

leden 4, 5 en 6.

Visuele controle.

     

10.

Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

 

Artikel 5.2.51

 
 

onderdelen a tot en met l.

Visuele controle.

 

onderdeel m.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

 

onderdeel n.

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn. In geval van twijfel wordt gemeten.

 

onderdeel o.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

 

onderdeel p.

Visuele controle.

     
 

Artikel 5.2.53

 
 

lid 1.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. Voor de controle van de achteruitrijlichten wordt de achteruitrijversnelling en zo nodig het contact ingeschakeld. Indien noodzakelijk wordt achteruitgereden.

 

leden 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

 

lid 9.

Visuele controle.

     
 

Artikel 5.2.55

 
 

lid 1.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. De schakelaar moet automatisch in de ingeschakelde stand blijven staan.

 

lid 2.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

 

lid 3.

Visuele controle. Indien het glas is beschadigd of bewerkt is artikel 2.10.12 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

 

lid 4.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

 

leden 5 en 6.

Visuele controle.

 

lid 7.

     
 

Artikel 5.2.56

 
 

lid 1.

  • 1. De stand van de lichtbundel van het dimlicht wordt gecontroleerd met behulp van een koplamptestapparaat, waarbij de personenauto en het koplamptestapparaat op een vlakke en horizontale vloer zijn geplaatst.

  • 2. Bij de controle bedoeld in punt 1 moeten:

    • a. de voorwielen in de stand van rechtuitrijden staan,

    • b. de banden op de juiste spanning zijn, en moet

    • c. de handrem los staan.

  • 3. Indien de personenauto is uitgerust met een inrichting waarmee de dimlichtafstelling eenvoudig aan de beladingstoestand kan worden aangepast, moet tijdens de controle deze afstelinrichting op de stand staan die overeenkomt met de beladingstoestand.

  • 4. Indien de personenauto is uitgerust met een automatische niveauregeling, wordt de controle uitgevoerd met stationair draaiende motor. Een eventuele bedieningsmogelijkheid moet in de normale rijstand staan.

 

lid 2.

Visuele controle. Indien de reflector is aangetast is artikel 2.10.14 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

 

lid 3.

     
 

Artikel 5.2.57

 
 

lid 1, onderdeel a.

Visuele controle.

 

onderdeel b.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

 

onderdelen c tot en met f.

Visuele controle.

 

onderdeel g.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

 

onderdeel h.

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.4 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn.

 

onderdelen i tot en met n.

Visuele controle.

 

leden 2 en 3.

Visuele controle

     
 

Artikel 5.2.59

 
 

leden 1, 2, 3, 4 en 5.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

 

lid 6.

De wijze van keuren bij het tweede, derde en vierde lid van artikel 5.2.55, van het Voertuigreglement is van toepassing.

 

lid 7.

De wijze van keuren bij het eerste tot en met vijfde lid van artikel 5.2.55, van het Voertuigreglement is van toepassing.

     
 

Artikel 5.2.61

 
 

lid 1.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

 

lid 2.

     
 

Artikel 5.2.62

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

     
 

Artikel 5.2.63

Visuele controle.

     
 

Artikel 5.2.64

 
 

Lid 1.

Met uitzondering van het onderstaande geen controle.

Bij personenauto’s die zijn voorzien van een kenteken bevattende de lettergroep CD of CDJ of de lettergroep BN of GN en twee groepen van twee cijfers dan wel de vermelding ‘Afgegeven ex art. 16, tweede lid, RKR inzake afwijkende koplampen’ onder bijzonderheden op het kentekenbewijs, mogen zijn voorzien van dimlichten met een afwijkend lichtbeeld. Het dimlicht wordt niet als verblindend aangemerkt indien dit als volgt is afgesteld:

Globaal mag het geprojecteerde lichtste vlak, voor zowel een beladen als een onbeladen voertuig, zich niet bevinden boven de horizontale lijn die overeenkomt met een daling van 2 cm/m van de lichtbundel ten opzichte van de koplamp.

Tevens mag het midden van dit vlak zich niet duidelijk links bevinden van:

  • de verticale hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat of

  • de geprojecteerde verticale hartlijn van de koplamp op het verlichtingsscherm.

 

Lid 2.

Visuele controle.

     
 

Artikel 5.2.65

Visuele controle. Indien verlichtingsarmaturen aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan wel toegestaan, moet de bedrading van deze armaturen zijn losgenomen en het lampje zijn verwijderd.

     

11.

Verbinding tussen personenauto en aanhangwagen

 

Artikel 5.2.66

 
 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

 

lid 2, onderdeel a.

Het bolvormige gedeelte wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

 

onderdeel b.

Een afneembare kogel wordt, indien aanwezig, verwijderd en wederom aangebracht.

 

lid 3.

De wijze van keuren bij de artikelen 5.3.68 en 5.3.70 van het Voertuigreglement is van toepassing.

     

12.

Diversen

 

Artikel 5.2.71

 
 

lid 1.

Visuele en auditieve controle, waarbij de hoorn in werking wordt gesteld.

 

leden 2 en 3.

Visuele en auditieve controle.

Bijlage II. , behorende bij artikel 4

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

 

Keuringseisen

Wijze van keuren

   

O. Algemeen

Artikel 5.3.1

 

onderdeel a.

Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de keuring hebben plaatsgevonden.

onderdeel b.

Visuele controle.

onderdeel c.

Geen controle.

onderdeel d.

Geen controle van het goedkeuringsmerk; visuele controle van de bevestiging.

onderdeel e.

Visuele controle waarbij de waarnemer op een afstand van 20,00 m vóór dan wel achter de bedrijfsauto staat.

   

1. Algemene bouwwijze van het voertuig

Artikel 5.3.3

 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

lid 2.

   

Artikel 5.3.4

 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 2.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

   

2. Afmetingen en massa's

Artikel 5.3.6

 

lid 1, onderdeel a

Bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg moeten in geval van twijfel worden gemeten.

Bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg worden gemeten.

De maat mag niet meer dan 1,0% afwijken.

Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is van toepassing.

lid 1, onderdeel b

Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3.500 kg moeten in geval van twijfel worden gemeten.

Bedrijfsauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg worden gemeten.

Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is van toepassing.

onderdeel c.

Bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg worden gemeten.

Bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg worden slechts in geval van twijfel gemeten.

Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is van toepassing.

lid 2

2. De wijze van keuren bij het eerste lid, onderdeel a, is van toepassing.

lid 3

2. De wijze van keuren bij het eerste lid, onderdeel b, is van toepassing.

lid 4

Visuele controle.

   

Artikel 5.3.7

 

leden 1 en 2.

In geval van buitensporige wijziging van de inrichting wordt de bedrijfsauto gewogen.

   

3. Motor

Artikel 5.3.9

 

lid 1.

Visuele controle van alle aanwezige brandstofsystemen, waarbij de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

lid 2.

  • 1. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich met draaiende respectievelijk niet-draaiende motor boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

  • 2. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met meer dan één brandstofsysteem, wordt de controle uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs. Het tweede brandstofsysteem wordt eveneens gecontroleerd indien het mogelijk is de motor op de tweede brandstof te laten draaien. Indien controle van het tweede brandstofsysteem niet mogelijk is, wordt dit vermeld op de achterzijde van het keuringsrapport. Een LPG-installatie wordt gecontroleerd met behulp van een middel dat lekkage zichtbaar maakt, waarbij het contact moet zijn ingeschakeld.

lid 3.

Visuele controle.

   

Artikel 5.3.10

 

lid 1

lid 2, onderdelen a, b en c.

Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 3.

Visuele controle.

lid 4, onderdelen a, b, c en d.

Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

onderdeel e.

Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen. Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op LPG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen.

onderdeel f.

Visuele controle

onderdeel g.

Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt het contact uitgeschakeld en wordt gecontroleerd of de bekrachtiging wegvalt.

lid 5.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

lid 6.

Visuele controle.

Leden 7, 8 en 9.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

   

Artikel 5.3.10a

 

Lid 1.

Lid 2, a en b

Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 3

Visuele controle.

Lid 4

Visuele controle aan de hand van de gegevens op de tank, op het kentekenbewijs, dan wel uit het kentekenregister.

Lid 5

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

Lid 6

Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen.

Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op CNG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen.

Leden 7 t/m 9

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

   

Artikel 5.3.11

 

lid 1.

Visuele en auditieve controle, terwijl de bedrijfsauto zich met draaiende motor boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 2.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

leden 3 en 4.

lid 5.

  • 1. Controle op de hier genoemde gehaltes is niet noodzakelijk indien een controle op grond van artikel 5.3.11. zesde lid, van het Voertuigreglement heeft plaatsgevonden.

  • 2. De controle geschiedt door meting aan een stilstaande bedrijfsauto met een koolmonoxidemeter die ten minste gedurende de door de fabrikant van de koolmonoxidemeter opgegeven opwarmtijd onder elektrische spanning heeft gestaan.

  • 3. Bij de meting moet de omgevingstemperatuur hoger zijn dan 0°C. Vóór elke meting wordt het nulpunt van de koolmonoxidemeter gecontroleerd en zo nodig bijgesteld.

  • 4. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of:

    • a. de motor met stationair toerental draait en op bedrijfstemperatuur is, en

    • b. de carterontluchting op het voertuig is aangesloten.

  • 5. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem in goede staat verkeert, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen van de monsternameslang en de sonde.

  • 6. De sonde wordt ten minste 0,30 m in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. De eindwaarde van een meting wordt gelijkgesteld met de waarde die na 30 seconden is bereikt.

  • 7. Indien het uitlaatsysteem meer dan één uitmonding heeft, wordt de sonde achtereenvolgens in elke uitmonding ingebracht; het rekenkundig gemiddelde van de gevonden waarden geldt als het te bepalen gehalte.

  • 8. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met meer dan één brandstofsysteem, hoeft de controle alleen te worden uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof, zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs.

lid 6.

  • 1. De wijze van keuren bij de punten 2 tot en met 7 bij het vijfde lid is van toepassing.

  • 2. Het stationaire toerental moet liggen tussen de voor het desbetreffende type bedrijfsauto in het boekwerk APK-milieukeuringseisen aangegeven waarden. Dit wordt gecontroleerd met behulp van een toerenteller.

    Zo nodig wordt het toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen. Na de meting wordt, indien nodig, het toerental weer op de oorspronkelijke waarde teruggebracht.

lid 7.

  • 1. De wijze van keuren bij de punten 2 tot en met 7 bij het vijfde lid is van toepassing.

  • 2. Het stationaire toerental moet, indien een minimum- en maximumwaarde op de sticker is aangegeven, tussen de aangegeven waarden liggen. Indien slechts één toerental op de sticker is aangegeven, mag het stationair toerental ten hoogste 50 omwentelingen per minuut van deze waarde afwijken. Dit wordt gecontroleerd met behulp van een toerenteller.

    Zo nodig wordt het toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen. Na de meting wordt, indien nodig, het toerental weer op de oorspronkelijke waarde teruggebracht.

  • 3. Het CO-gehalte moet, indien een minimum- en maximum CO-waarde op de sticker is aangegeven, tussen de aangegeven waarden liggen. Indien slechts één CO-waarde op de sticker is aangegeven, mag deze waarde niet worden overschreden.

  • 4. Indien geen sticker aanwezig is, is de waarde, genoemd onder c van het vijfde lid van toepassing. Als de bedrijfsauto in dat geval is voorzien van een brandstofdoseringssysteem dat de mengverhouding van lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte in de uitlaatgassen, geldt de waarde, genoemd onder d van het vijfde lid.

lid 8.

  • 1. De controle geschiedt door meting aan een stilstaande bedrijfsauto met een uitlaatgastester met lambda-bepaling die ten minste gedurende de door de fabrikant van de uitlaatgastester opgegeven opwarmtijd onder elektrische spanning heeft gestaan.

  • 2. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem in goede staat verkeert, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen van de monsternameslang en de sonde.

  • 3. De sonde wordt op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende uitlaatgastester in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken sonde moeten worden gevolgd.

  • 4. Indien het uitlaatsysteem meer dan één uitmonding heeft, beperkt de meting zich tot één uitmonding.

  • 5. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met meer dan één brandstofsysteem, behoeft de controle alleen te worden uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs.

  • 6. Het verhoogd toerental moet worden gecontroleerd met behulp van een toerenteller. Eventuele aanwijzingen in de handleiding moeten worden gevolgd.

  • 7. De meting geschiedt op de wijze zoals bepaald in artikel 2.3.10 van de Regeling permanente eisen.

lid 9.

lid 10.

  • 1. De controle geschiedt door meting aan een stilstaande bedrijfsauto met een roetmeter die ten minste gedurende de door de fabrikant van de roetmeter opgegeven opwarmtijd onder elektrische spanning heeft gestaan.

  • 2. Vóór elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem en de verbindingskabels in goede staat verkeren, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen.

  • 3. De sonde wordt op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende roetmeter in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken sonde moeten worden gevolgd.

  • 4. Indien het uitlaatsysteem meer dan één uitmonding heeft, beperkt de meting zich tot één uitmonding.

  • 5. De motorolietemperatuur wordt gemeten met behulp van een temperatuuropnemer welke op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende roetmeter in de motor wordt ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken temperatuuropnemer moeten worden gevolgd. De temperatuuropnemer behoeft niet te worden ingebracht indien duidelijk is dat de motorolie op de vereiste temperatuur is.

  • 6. Het stationair toerental en afregeltoerental moeten worden gecontroleerd met behulp van een toerenteller. Zo nodig wordt het stationair toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen. Eventuele aanwijzingen in de handleiding moeten worden gevolgd.

  • 7. De meting geschiedt op de wijze zoals bepaald in de artikelen 2.3.11 en 2.3.12 van de Regeling permanente eisen.

lid 11.

Visuele controle.

   

Artikel 5.3.12.

 

lid 1.

Visuele controle.

lid 2.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

   

Artikel 5.3.13.

 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

lid 2.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 3.

   

4. Krachtoverbrenging

Artikel 5.3.15

 

Lid 1.

  • 1. De afleesbaarheid wordt visueel gecontroleerd waarbij de verlichting wordt ingeschakeld.

  • 2. Indien op grond van een ander keuringsvoorschrift een rijproef wordt uitgevoerd, wordt daarbij de werking van de snelheidsmeter gecontroleerd.

lid 2.

Visuele controle aan de hand van het installatieplaatje.

lid 3.

Visuele controle of het installatieplaatje de juiste snelheid aangeeft.

Tevens wordt, waar toepasbaar, met een diagnosesysteem vastgesteld of de ingestelde snelheid juist is.

lid 4.

Visuele controle van alle zichtbare aansluitingen en verbindingen.

lid 5.

Visuele controle.

lid 6.

  • 1. De geldigheidsduur op het installatieplaatje wordt visueel gecontroleerd.

  • 2. Visuele controle van de verzegeling van het installatieplaatje.

  • 3. Bij twijfel meting van de bandenomtrek.

  • 4. Visuele controle van alle zichtbare aansluitingen en verbindingen.

   

Artikel 5.3.16

 

Lid 1.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen. Een volledig doorgescheurde flexibele koppeling is toegestaan mits de aandrijfas op zijn plaats blijft.

Lid 2.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 3.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 4.

   

5. Assen

Artikel 5.3.18

 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

lid 2.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 3.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Bij een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, wordt in het geval van twijfel een rijproef uitgevoerd.

lid 4.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 5.

   

Artikel 5.3.19

 

Lid 1.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 2.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 3.

  • 1. De wijze van keuren bij het eerste lid is van toepassing.

  • 2. Voor het zichtbaar maken van:

    • a. axiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel ontlast en op en neer bewogen dan wel ontlast en langzaam weer belast;

    • b. radiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel gedeeltelijk ontlast en handmatig dan wel met behulp van een spelingsdetector bewogen;

    • c. axiale en radiale speling van fuseekogels en overige kogelgewrichten wordt elke kogel ten opzichte van de draagarm in elke richting bewogen; bij deze controle moet de stand van de wielophanging zoveel mogelijk overeenkomen met de rijpositie en moeten de kogels zoveel mogelijk onbelast zijn;

    • d. radiale speling van de overige draaipunten wordt elk draaipunt in radiale richting ten opzichte van de bevestiging bewogen met behulp van een spelingsdetector dan wel handmatig.

  • 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

  • 4. Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en met 2.5.4 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 4.

Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 5

   

Artikel 5.3.20

 

lid 1.

  • 1. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

  • 2. Voor de controle van de speling moet elk wiel vrij kunnen ronddraaien en wordt elk wiel met de hand of met behulp van een hefboom, bijvoorbeeld een koevoet, haaks op de draairichting bewogen.

  • 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

  • 4. De meting vindt plaats op een zo groot mogelijke afstand van de hartlijn van de as.

  • 5. Bij bestuurde wielen moet:

    • a. één maal in ongeremde toestand voor de bepaling van de speling van de wiellager en de fusee tezamen, en

    • b. één maal in geremde toestand voor de bepaling van de speling van de fusee, worden gemeten.

  • 6. Het verschil tussen de in punt 5 bedoelde waarden is de wiellagerspeling.

  • 7. Op de speling is artikel 2.5.5 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

lid 2.

Visuele en auditieve controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid, al dan niet met behulp van apparatuur. Indien het een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg betreft, wordt zonodig een rijproef uitgevoerd.

lid 3.

   

Artikel 5.3.21

 

lid 1

Geen controle.

lid 2

In geval van twijfel wordt gemeten.

Artikel 5.3.22

In geval van twijfel worden de afstanden gemeten met een meetmiddel met voldoende bereik.

   

Artikel 5.3.23

[Red: Vervallen.]

   

Artikel 5.3.24

 

leden 1 en 2.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en het wiel vrij kan ronddraaien.

   

Artikel 5.3.25

Visuele controle.

   

Artikel 5.3.26

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

   

6. Ophanging

Artikel 5.3.27

 

lid 1.

Visuele controle.

leden 2 en 3.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid.

lid 4.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. In geval van twijfel wordt de profieldiepte gemeten met de profieldieptemeter.

lid 5.

De wijze van keuren bij het tweede en derde lid is van toepassing.

lid 6.

Visuele controle.

lid 7.

Visuele controle, waarbij artikel 2.6.1 van de Regeling permanente eisen van toepassing is.

lid 8.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 9.

   

Artikel 5.3.28

 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien het een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg betreft, wordt zonodig een rijproef uitgevoerd.

lid 2.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

lid 3.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, Een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg wordt zo mogelijk enkele malen ingeveerd en zonodig aan een rijproef onderworpen.

lid 4.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

lid 5.

   

7. Stuurinrichting

Artikel 5.3.29

 

Lid 1.

Visuele controle waarbij, met de wielen in de stand van rechtuitrijden, het stuurwiel naar links en naar rechts wordt gedraaid met een hoekverdraaiing van ten hoogste 30°, zo nodig met draaiende motor. De bestuurde wielen moeten hierbij van stand veranderen.

Lid 2.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt waarbij de stuurbekrachtiging buiten werking is gesteld. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand bewogen waarbij de bestuurde wielen gedeeltelijk mogen worden ontlast.

Lid 3.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Het stuurwiel wordt met krachtige korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid, waarbij de massa van de bedrijfsauto op de wielen rust. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

Lid 4.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 5.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het stuurwiel langzaam naar links en naar rechts gedraaid en axiaal bewogen.

Lid 6.

De wijze van keuren bij het vijfde lid is van toepassing. Op scheuren dan wel het loslaten van de vulcanisatie is artikel 2.7.2 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 7.

  • 1. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

  • 2. Voor het zichtbaar maken van:

    • a. radiale speling wordt het stuurwiel met krachtige, korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid terwijl de massa van de bedrijfsauto op de wielen rust;

    • b. axiale speling worden op de stuurkogel of stuurverbinding trek- en drukkrachten uitgeoefend.

  • 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

  • 4. Op de speling is artikel 2.7.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 8.

Visuele controle, indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 9.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand bewogen.

Lid 10.

   

8. Reminrichting

Artikel 5.3.31

 

lid 1, onderdeel a.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

onderdeel b.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie aan de remleiding of remschijf zijn de artikelen 2.8.2 en 2.8.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

onderdeel c.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

onderdeel d.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien er twijfel bestaat omtrent de deugdelijkheid van het remsysteem wordt het remsysteem onder druk gezet, hierna aangeduid met ‘drukproef’. Het rempedaal wordt, bij een hydraulisch remsysteem langzaam, ingetrapt totdat een kracht van 700 N (70 kg) op het pedaal wordt uitgeoefend. Deze kracht wordt gedurende ongeveer 10 seconden uitgeoefend waarbij het pedaal niet op de aanslag mag komen.

Indien een rembekrachtiger aanwezig is, wordt de drukproef uitgevoerd met draaiende motor.

lid 2.

  • 1. Voor de controle van de vacuüm-rembekrachtiger wordt bij uitgeschakelde motor allereerst de vacuümvoorraad opgebruikt door het rempedaal meerdere malen in te trappen. Vervolgens wordt met ingetrapt rempedaal de motor gestart waarna door de opbouw van het vacuüm het pedaal verder moet wegzakken.

  • 2. Visuele controle van de remkrachtregelaar, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld met draaiende motor. Hierbij wordt de as eventueel ontlast.

lid 3.

Visuele controle met behulp van de dashboardmeter(s) door bij draaiende motor het rempedaal diverse malen in te trappen.

lid 4.

Controle door het rempedaal in te trappen. Bij twijfel wordt het pedaal met een kracht van ten hoogste 700N (70kg) ingetrapt.

lid 5.

Visuele controle.

lid 6, onderdeel a.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien een remslang is misvormd zijn de artikelen 2.8.4 en 2.8.6, tweede lid, van de Regeling permanente eisen van toepassing.

onderdeel b.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of een hefinrichting bevindt. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand gebracht.

onderdeel c.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 7.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Artikel 2.8.5 van de Regeling permanente eisen is van toepassing.

lid 8.

Controle door de wielen vrij van de grond of hefinrichting met de hand rond te draaien.

lid 9.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Indien de remvoering niet zonder demontage zichtbaar te maken is, moet de rem in werking worden gesteld terwijl het wiel met de hand of met behulp van een wielspinner wordt rondgedraaid.

Hierbij mogen geen schurende geluiden van metaal op metaal hoorbaar zijn.

lid 10.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 11.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. De hoezen worden gecontroleerd voor zover dit mogelijk is zonder demontage.

lid 12.

Het contact wordt ingeschakeld waarbij het waarschuwingslampje moet gaan branden. Vervolgens wordt de motor gestart. Wanneer het waarschuwingslampje uitgaat functioneert het systeem. Indien het een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg betreft, wordt zonodig een rijproef uitgevoerd.

lid 13.

   

Artikel 5.3.32

 

lid 1.

Visuele controle.

lid 2.

Visuele en auditieve controle, waarbij de werking op één van de volgende manieren wordt gecontroleerd:

  • a. indien het remvloeistofreservoir is voorzien van een vlotter wordt deze omlaag gedrukt dan wel de dop losgeschroefd en opgelicht;

  • b. het contact wordt ingeschakeld, waarbij indien noodzakelijk de motor wordt gestart, en de parkeerrem wordt aangetrokken;

  • c. de daartoe bestemde schakelaar wordt bediend.

lid 3.

Visuele controle, waarbij het remvloeistofniveau zich niet onder de minimumaanduiding mag bevinden.

   

Artikel 5.3.33

Visuele of auditieve controle door om de beurt de bedrijfsremkringen leeg te laten lopen en weer te vullen.

   

Artikel 5.3.34

Visuele of auditieve controle, terwijl de veerrem in werking wordt gesteld.

   

Artikel 5.3.35

 

lid 1, onderdelen a en b.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

onderdeel c.

Visuele controle met behulp van manometers of de dashboardmeter(s), waarbij de bedrijfsremkringen beurtelings worden ontlucht. De resterende druk in de niet ontluchte kringen moet van een redelijk niveau zijn.

lid 2.

Visuele controle met behulp van manometers, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld. Indien mogelijk wordt de controle ook uitgevoerd wanneer de drukluchtremkrachtregelaar de volle druk doorstuurt. Controle op het goed functioneren kan achterwege blijven indien een controle is uitgevoerd volgens het derde lid.

lid 3.

  • 1. Visuele controle op de aanwezigheid, waarbij het merk en type van de drukluchtremkrachtregelaar mag afwijken.

  • 2. Indien ter plaatse de daadwerkelijke aslast kan worden vastgesteld, vindt de controle van de afstelling van de drukluchtremkrachtregelaars plaats met behulp van manometers, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt de rem in werking gesteld waarbij de afstelling ten hoogste 0,5 bar mag afwijken van de gegevens op de plaat.

    De volgende twee afstellingen moeten ten minste worden gecontroleerd:

    • a. de stand waarin de regelaar zich bevindt behorende bij de vastgestelde aslast, en

    • b. wanneer de regelaar de volle druk doorstuurt, voorzover dit mogelijk is zonder demontage.

  • 3. Indien ter plaatse de daadwerkelijke aslast niet kan worden vastgesteld, vindt een globale controle van de afstelling van de drukluchtremkrachtregelaars plaats met behulp van manometers, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt de rem in werking gesteld.

    Bij een niet maximaal belaste as wordt de werking van de regelaar gecontroleerd door:

    • a. de druk te meten die de regelaar doorstuurt in de stand waarin deze zich dan bevindt;

    • b. de afstelling te meten van de stand waarin de regelaar de volle druk doorstuurt, voorzover mogelijk zonder demontage.

    De onder punt b gemeten druk moet hoger zijn dan de druk vastgesteld onder punt a. Indien de betreffende as nagenoeg maximaal is belast, mag de onder punt b gemeten druk gelijk zijn aan de vastgestelde druk onder a.

lid 4.

Visuele controle, waarbij het ontwateringsventiel, indien mogelijk, moet worden bediend.

   

Artikel 5.3.36.

 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld.

lid 2.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld. In geval van twijfel wordt gemeten.

   

Artikel 5.3.37

 

Lid 1.

Visuele controle met behulp van een manometer, waarbij de rem in werking wordt gesteld.

Lid 2.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 3.

Visuele controle met behulp van een manometer.

Lid 4.

Visuele controle met behulp van een manometer, waarbij de afzonderlijke inrichting wordt bediend.

Lid 5

Visuele controle. De werking wordt gecontroleerd door het aan- en afkoppelen van de aansluitkoppen van een aanhangwagenremsysteem.

   

Artikel 5.3.38

 

leden 1, 2 en 3.

  • 1. Bij de controle van de remvertraging van bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg zijn de artikelen 2.8.8 tot en met 2.8.12 alsmede de artikelen 2.8.14, 2.8.16 en 2.8.17 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

  • 2. 2. Bij de controle van de remvertraging van bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg zijn de artikelen 2.8.8, 2.8.9, 2.8.19 tot en met 2.8.27, alsmede de artikelen 2.8.29 tot en met 2.8.39 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

  • 3. 3. Indien een remproef op de weg wordt uitgevoerd, moet de snelheid bij aanvang van de remproef ongeveer 50 km/h bedragen.

lid 4.

Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt het rempedaal licht ingetrapt en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt geremd. Bij gebruik van een rollenremtestbank voor de controle van de remwerking, wordt gelijktijdig hierop gecontroleerd.

lid 5.

Indien er twijfel bestaat over het uitbreken van de achteras, moet de controle uitgevoerd worden op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 8, afdeling 3 van de Regeling permanente eisen.

lid 6.

   

Artikel 5.3.39

 

lid 1.

Terwijl twee wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt de parkeerrem vast aangetrokken en met behulp van de vergrendeling in deze stand gehouden, waarna gecontroleerd wordt of elk van beide wielen wordt geremd. Bij gebruik van een rollenremtestbank wordt gelijktijdig hierop gecontroleerd.

leden 2 en 3.

Controle op een helling dan wel op de wijze zoals bepaald in de artikelen 2.8.8, 2.8.9, 2.8.13, 2.8.15, 2.8.18, 2.8.28 en 2.8.40 van de Regeling permanente eisen.

   

Artikel 5.3.40

 

lid 1.

Geen controle.

lid 2.

Geen controle.

   

9. Carrosserie

Artikel 5.3.41

 

lid 1.

Visuele controle, waarbij de deuren worden geopend en gesloten.

lid 2.

Visuele controle, waarbij de motorkap of het kofferdeksel wordt geopend en gesloten.

lid 3.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

lid 4.

   

Artikel 5.3.42

 

lid 1.

Visuele controle. Indien de voorruit een beschadiging of verkleuring vertoont zijn de artikelen 2.9.2 tot en met 2.9.11 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

lid 2.

Visuele controle.

lid 3.

   

Artikel 5.3.43

 

lid 1.

Visuele controle. Indien bij het in werking stellen van de installatie ten minste één stand, niet zijnde een intervalstand, werkt, blijft verdere controle achterwege.

leden 2 en 3.

Visuele controle, waarbij de installatie in werking wordt gesteld.

   

Artikel 5.3.44

 

leden 1 en 2.

Visuele controle, waarbij de installatie in werking wordt gesteld.

   

Artikel 5.3.45

 

Leden 1, 2, 3 en 4.

Visuele controle. Controle op gezichtsvelden vindt alleen plaats indien dit noodzakelijk is voor het bepalen van het aantal spiegels. Bij de controle zijn de artikelen 2.9.12 tot en met 2.9.17 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 5.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

Leden 6 en 7.

Visuele controle. Controle op gezichtsvelden vindt alleen plaats indien dit noodzakelijk is voor het bepalen van het aantal spiegels of camerasystemen. Bij de controle zijn de artikelen 2.9.12 tot en met 2.9.17 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 8.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

Lid 9.

Visuele controle.

Lid 10.

Visuele controle. Hierbij wordt de verstellingsinrichting bediend dan wel het raam geopend, waarbij de spiegel moet kunnen worden versteld.

Leden 11 en 12.

Visuele controle

Lid 13.

   

Artikel 5.3.45a

 

Leden 1, 2 en 3.

Visuele controle. Controle op gezichtsvelden vindt alleen plaats indien dit noodzakelijk is voor het bepalen van het aantal spiegels of camerasystemen. Bij de controle zijn de artikelen 2.9.16a t/m 2.9.16d en 2.9.17 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 4.

   

Artikel 5.3.46

 

lid 1.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

Indien de zitplaats in de stand waarin deze wordt aangetroffen vergrendeld is, wordt voldaan aan de eis ten aanzien van vergrendeling.

lid 2.

   

Artikel 5.3.47

 

leden 1 en 2.

In geval van een kampeerauto is de controle beperkt tot de voorste zitplaatsen en tot de overige zitplaatsen voorzover deze zijn voorzien van autogordels.

leden 3, 4, 5 en 6.

Visuele controle.

lid 7.

Visuele controle, waarbij een eventuele rolgordel volledig wordt uitgetrokken. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

lid 8.

Visuele controle. Hierbij wordt de gordel in de sluiting gebracht. Indien de gordel is voorzien van een oprolmechanisme wordt de gordel omgedaan. De blokkering wordt gecontroleerd door te rukken aan de gordel; indien dit geen uitsluitsel biedt, moet bij een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg tijdens een remproef op de weg het blokkeren van de gordel worden gecontroleerd.

lid 9.

   

Artikel 5.3.47a

 

Leden 1 en 2.

Geen controle.

   

Artikel 5.3.48

 

leden 1, 2 en 3.

Visuele controle, waarbij in geval van twijfel wordt gemeten.

lid 4.

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.9.18 tot en met 2.9.22 en artikel 2.9.30 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn.

lid 5.

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.9.23 tot en met 2.9.30 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn.

leden 6 en 7.

Visuele controle.

lid 8.

   

Artikel 5.3.49

 

leden 1 tot en met 5.

Visuele controle, waarbij in geval van twijfel wordt gemeten.

leden 6, 7 en 8.

Visuele controle.

lid 9.

Visuele controle.

leden 10 tot en met 12.

Visuele controle, waarbij in geval van twijfel wordt gemeten.

leden 13 tot en met 15.

Visuele controle.

   

10. Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Artikel 5.3.51

 

onderdelen a tot en met l.

Visuele controle.

onderdeel m.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

onderdeel n.

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn. In geval van twijfel wordt gemeten.

onderdeel o.

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.5 tot en met 2.10.7 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn. In geval van twijfel wordt gemeten.

onderdeel p.

Visuele controle, waarbij artikel 2.10.9 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn.

   

Artikel 5.3.53

 

lid 1.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. Voor de controle van de achteruitrijlichten wordt de achteruitrijversnelling en zo nodig het contact ingeschakeld. Indien noodzakelijk, wordt achteruit gereden.

leden 2 tot en met 7.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

lid 8.

Visuele controle.

Artikel 5.3.55

 

lid 1.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. De schakelaar moet automatisch in de ingeschakelde stand blijven staan.

lid 2.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

lid 3.

Visuele controle. Indien het glas is beschadigd of bewerkt is artikel 2.10.12 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

lid 4.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

leden 5 en 6.

Visuele controle.

lid 7.

   

Artikel 5.3.56

 

lid 1.

  • 1. De stand van de lichtbundel van het dimlicht wordt gecontroleerd met behulp van een koplamptestapparaat, waarbij de bedrijfsauto en het koplamptestapparaat op een vlakke en horizontale vloer zijn geplaatst.

  • 2. Bij de controle bedoeld in punt 1 moeten:

    • a. de voorwielen in de stand van rechtuitrijden staan,

    • b. de banden op de juiste spanning zijn, en moet

    • c. de handrem los staan.

  • 3. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met een inrichting waarmee de dimlichtafstelling eenvoudig aan de beladingstoestand kan worden aangepast, moet tijdens de controle deze afstelinrichting staan op de stand die overeenkomt met de beladingstoestand.

  • 4. Indien de bedrijfsauto is uitgerust met een automatische niveauregeling, wordt de controle uitgevoerd met stationair draaiende motor. Een eventuele bedieningsmogelijkheid moet in de normale rijstand staan.

lid 2.

Visuele controle. Indien de reflector is aangetast is artikel 2.10.14 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

lid 3.

   

Artikel 5.3.57

 

Lid 1

  • a. Visuele controle.

  • b. Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

  • c, d, en e. Visuele controle.

  • f. Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

  • g. Visuele controle.

  • h. Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

  • i. Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.4 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn.

  • j tot en met l. Visuele controle.

  • m. Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

  • n tot en met q. Visuele controle.

Leden 2 tot en met 6.

Visuele controle.

Lid 7.

   

Artikel 5.3.59

 

Leden 1 t/m 5.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

Lid 6.

De wijze van keuren bij het tweede, derde en vierde lid van artikel 5.3.55 van het Voertuigreglement is van toepassing.

Lid 7.

De wijze van keuren bij het eerste tot en met vijfde lid van artikel 5.3.55 van het Voertuigreglement is van toepassing.

Leden 8 t/m 10.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

   

Artikel 5.3.61

 

lid 1.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

lid 2.

   

Artikel 5.3.62

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

   

Artikel 5.3.63

Visuele controle.

   

Artikel 5.3.64

 

Lid 1.

Met uitzondering van het onderstaande geen controle.

Bij bedrijfsauto’s die zijn voorzien van een kenteken bevattende de lettergroep CD of CDJ of de lettergroep BN of GN en twee groepen van twee cijfers dan wel de vermelding ‘Afgegeven ex art. 16, tweede lid, RKR inzake afwijkende koplampen’ onder bijzonderheden op het kentekenbewijs, mogen zijn voorzien van dimlichten met een afwijkend lichtbeeld. Het dimlicht wordt niet als verblindend aangemerkt indien dit als volgt is afgesteld:

Globaal mag het geprojecteerde lichtste vlak, voor zowel een beladen als een onbeladen voertuig, zich niet bevinden boven de horizontale lijn die overeenkomt met een daling van 2 cm/m van de lichtbundel ten opzichte van de koplamp.

Tevens mag het midden van dit vlak zich niet duidelijk links bevinden van:

  • de verticale hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat of

  • de geprojecteerde verticale hartlijn van de koplamp op het verlichtingsscherm.

Lid 2.

Visuele controle.

   

Artikel 5.3.65

Visuele controle. Indien verlichtingsarmaturen aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan wel toegestaan, moet de bedrading van deze armaturen zijn losgenomen en het lampje zijn verwijderd.

   

11. Verbinding tussen bedrijfsauto en aanhangwagen

Artikel 5.3.66

 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

lid 2.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

   

Artikel 5.3.67

  • 1. Het bolvormige gedeelte wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

  • 2. Een afneembare kogel wordt, indien aanwezig, verwijderd en wederom aangebracht.

   

Artikel 5.3.68

 

lid 1.

Het kontaktgedeelte van de pen met het trekoog wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

lid 2, onderdeel a.

De pen wordt omhoog bewogen met behulp van bijvoorbeeld een schroevedraaier, waarbij de koppeling gesloten moet zijn en de handborg of controlestift voor zover mogelijk buiten werking moet zijn gesteld, teneinde de speling in het sluitingsmechanisme en de bovenste lagerbus van de pen bij de beoordeling te betrekken.

In geval van twijfel wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

onderdeel b.

In geval van twijfel meten met bijvoorbeeld een stukje haaks omgezet rondstaal van 2 mm.

onderdeel c.

Visuele controle.

onderdeel d.

Visuele controle, terwijl de koppeling wordt geopend en gesloten.

onderdeel e.

De trekstang wordt op- en neerwaarts en van links naar rechts bewogen. In geval van twijfel wordt gemeten met bijvoorbeeld een stukje haaks omgezet rondstaal van 2 mm.

onderdeel f.

De trekstang wordt axiaal bewogen.

onderdeel g.

Visuele controle. Een eventuele stofkap wordt verwijderd.

onderdeel h.

Visuele controle.

   

Artikel 5.3.69

 

Lid 1.

In geval van twijfel wordt met behulp van een geschikt meetmiddel en een aanliggende stalen rei in alle richtingen over het hart van de schotel gemeten.

Lid 2.

Visuele controle.

Lid 3.

Controleren met behulp van:

  • a. een standaard pen van 2 inch, die voldoet aan de nieuwmaat toleranties en voorzien is van een vlakke plaat waarbij het uitstekende deel van de pen een hoogte heeft van ten minste 82,5 en ten hoogste 82,7 mm, dan wel

  • b. een oplegger met een pen van 2 inch daarbij rekening houdend met een eventuele gemeten slijtage van de pen.

In geval van twijfel wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

Lid 4.

Visuele controle terwijl de sluit- en borginstelling wordt geopend en gesloten.

   

Artikel 5.3.70

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.11.2, 2.11.4 en 2.11.8 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn.

   

12. Diversen

Artikel 5.3.71

 

lid 1.

Visuele en auditieve controle, waarbij de hoorn in werking wordt gesteld.

leden 2 en 3.

Visuele en auditieve controle.

Bijlage III. , behorende bij artikel 5

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

 

Keuringseisen

Wijze van keuren

   

0. Algemeen

Artikel 5.5.1

 

onderdeel a.

Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de keuring hebben plaatsgevonden.

onderdeel b.

Visuele controle.

onderdeel c.

Geen controle van het goedkeuringsmerk; visuele controle van de bevestiging.

onderdeel d.

Visuele controle, waarbij de waarnemer op een afstand van 20,00 m vóór dan wel achter het driewielig motorrijtuig staat.

   

1. Algemene bouwwijze van het voertuig

Artikel 5.5.3

 

lid 1.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

lid 2.

Visuele controle. Bij twijfel in hoeverre een onderdeel is doorgeroest, mag de roest in lichte mate worden beklopt met een hamertje met bolle of afgeronde kop.

lid 3.

Visuele controle.

lid 4.

   

Artikel 5.5.4

Visuele controle.

   

2. Afmetingen en massa's

Artikel 5.5.6

In geval van twijfel wordt het driewielige motorrijtuig gemeten, waarbij artikel 1.2 van het Voertuigreglement van toepassing is.

   

3. Motor

   

Artikel 5.5.7

 

leden 1 en 2

Visuele controle.

In geval van twijfel wordt het driewielige motorrijtuig gewogen.

   

Artikel 5.5.9

 

lid 1.

Visuele controle van alle aanwezige brandstofsystemen. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

lid 2.

  • 1. Visuele controle met draaiende respectievelijk niet-draaiende motor.

  • 2. Indien het driewielige motorrijtuig is uitgerust met meer dan één brandstofsysteem, wordt de controle uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs. Het tweede brandstofsysteem wordt eveneens gecontroleerd indien het mogelijk is de motor op de tweede brandstof te laten draaien. Indien controle van het tweede brandstofsysteem niet mogelijk is, wordt dit vermeld op de achterzijde van het keuringsrapport. Een LPG-installatie wordt gecontroleerd met behulp van een middel dat lekkage zichtbaar maakt, waarbij het contact moet zijn ingeschakeld.

lid 3.

Visuele controle.

   

Artikel 5.5.10

 

lid 1.

leden 2, 3, en 4, onderdelen a, b, c en d.

Visuele controle.

lid 4, onderdeel e.

Visuele controle, zo nodig terwijl het driewielig motorrijtuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen. Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op LPG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen.

lid 4, onderdeel f.

Visuele controle.

lid 4, onderdeel g.

Visuele controle. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt het contact uitgeschakeld en wordt gecontroleerd of de bekrachtiging wegvalt

leden 5, 6, 7, 8 en 9.

Visuele controle.

   

Artikel 5.5.10a

 

Lid 1.

Lid 2, a en b.

Visuele controle, zo nodig terwijl het driewielig motorrijtuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 3.

Visuele controle.

Lid 4.

Visuele controle aan de hand van gegevens op de tank, op het kentekenbewijs, dan wel uit het kentekenregister.

Lid 5.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

Lid 6.

Visuele controle, zo nodig terwijl het driewielig motorrijtuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen.

Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op CNG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen.

Leden 7 t/m 9.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

   

Artikel 5.5.11

 

lid 1.

Visuele en auditieve controle.

lid 2.

Visuele controle.

lid 3.

lid 4.

Auditieve controle.

   

Artikel 5.5.12

 

leden 1 en 2.

Visuele controle.

   

Artikel 5.5.13

 

lid 1.

Visuele controle, en indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

lid 2.

Visuele controle.

lid 3.

   

4. Krachtoverbrenging

Artikel 5.5.15

  • 1. De afleesbaarheid wordt visueel gecontroleerd, waarbij de verlichting wordt ingeschakeld.

  • 2. Indien op grond van een ander keuringsvoorschrift een rijproef wordt uitgevoerd, wordt daarbij de werking van de snelheidsmeter gecontroleerd.

   

Artikel 5.5.16

 

Lid 1.

Visuele controle; indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen. Een volledig doorgescheurde flexibele koppeling is toegestaan mits de aandrijfas op zijn plaats blijft.

Lid 2.

Visuele controle.

Lid 3.

Visuele controle.

Lid 4.

   

5. Assen

 

Artikel 5.5.18

 

lid 1.

Visuele controle, en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

lid 2.

Visuele controle.

lid 3.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd.

lid 4.

Visuele controle.

lid 5.

   

Artikel 5.5.19

 

Lid 1.

Visuele controle.

Lid 2.

Visuele controle.

Lid 3.

  • 1. Visuele controle.

    • a. axiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel ontlast en op en neer bewogen dan wel ontlast en langzaam weer belast;

    • b. radiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel gedeeltelijk ontlast en handmatig dan wel met behulp van een spelingsdetector bewogen;

    • c. axiale en radiale speling van fuseekogels en overige kogelgewrichten wordt elke kogel ten opzichte van de draagarm in elke richting bewogen; bij deze controle moet de stand van de wielophanging zoveel mogelijk overeenkomen met de rijpositie en moeten de kogels zoveel mogelijk onbelast zijn;

    • d. radiale speling van de overige draaipunten wordt elk draaipunt in radiale richting ten opzichte van de bevestiging bewogen met behulp van een spelingsdetector dan wel handmatig.

  • 2. Voor het zichtbaar maken van:

  • 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

  • 4. Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en met 2.5.4 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 4.

Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats.

Lid 5.

   

Artikel 5.5.20

 

lid 1.

  • 1. Visuele controle.

  • 2. Voor de controle van de speling moet elk wiel vrij kunnen ronddraaien en wordt elk wiel met de hand of met behulp van een hefboom, bijvoorbeeld een koevoet, haaks op de draairichting bewogen.

  • 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

  • 4. De meting vindt plaats op een zo groot mogelijke afstand van de hartlijn van de as.

  • 5. Bij bestuurde wielen moet:

    • a. één maal in ongeremde toestand, voor de bepaling van de speling van de wiellager en de fusee tezamen, en

    • b. één maal in geremde toestand, voor de bepaling van de speling van de fusee,

    worden gemeten.

  • 6. Het verschil tussen de in punt 5 bedoelde waarden is de wiellagerspeling.

  • 7. Op de speling is artikel 2.5.5 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

lid 2.

Visuele en auditieve controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid, al dan niet met behulp van apparatuur. Zo nodig wordt een rijproef uitgevoerd.

lid 3.

   

Artikel 5.5.21

Geen controle.

   

Artikel 5.5.24

 

leden 1 en 2.

Visuele controle, terwijl het wiel vrij kan ronddraaien.

   

6. Ophanging

Artikel 5.5.27

 

lid 1.

Visuele controle.

leden 2 en 3.

Visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid.

lid 4.

Visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. In geval van twijfel wordt de profieldiepte gemeten met de profieldieptemeter.

lid 5.

Visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid.

leden 6 en 7.

Visuele controle.

   

Artikel 5.5.28

 

lid 1.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd.

lid 2.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

lid 3.

Visuele controle, waarbij het driewielige motorrijtuig zo mogelijk enkele malen wordt ingeveerd. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

lid 4.

   

7. Stuurinrichting

Artikel 5.5.29

 

Lid 1.

Visuele controle waarbij, met de wielen in de stand van rechtuitrijden, het stuurwiel naar links en naar rechts wordt gedraaid met een hoekverdraaiing van ten hoogste 15°, zo nodig met draaiende motor. De bestuurde wielen moeten hierbij van stand veranderen.

Lid 2.

Visuele controle waarbij de stuurbekrachtiging buiten werking is gesteld. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand bewogen waarbij de bestuurde wielen gedeeltelijk mogen worden ontlast.

Lid 3.

Visuele controle. Terwijl de massa van het driewielige motorrijtuig op de wielen rust, wordt het stuurwiel met krachtige korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid, waarbij de massa van het driewielige motorrijtuig op de wielen rust. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

Lid 4.

Visuele controle.

Lid 5.

Visuele controle. Hierbij wordt het stuurwiel langzaam naar links en naar rechts gedraaid en axiaal bewogen.

Lid 6.

De wijze van keuren bij het vijfde lid is van toepassing. Op scheuren dan wel het loslaten van de vulcanisatie is artikel 2.7.2 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 7.

  • 1. Visuele controle. Voor het zichtbaar maken van:

    • a. radiale speling wordt het stuurwiel met krachtige, korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid terwijl de massa van het driewielige motorrijtuig op de wielen rust;

    • b. axiale speling worden op de stuurkogel of stuurverbinding trek- en drukkrachten uitgeoefend.

  • 2. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

  • 3. Op de speling is artikel 2.7.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 8.

Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats.

Lid 9.

   

Artikel 5.5.30

 

lid 1.

Visuele controle, waarbij het voorwiel naar de uiterste linker- en rechterstuurstand wordt bewogen, terwijl de massa van het driewielige motorrijtuig op de grond rust.

lid 2.

Visuele controle, waarbij het driewielige motorrijtuig in voorwaartse beweging wordt gebracht, waarna de voorwielrem in werking wordt gesteld, dan wel het voorwiel wordt ontlast en de voorvork wordt bewogen.

   

8. Reminrichting

Artikel 5.5.31

 

lid 1, onderdeel a.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

onderdeel b.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie aan de remleiding of remschijf zijn de artikelen 2.8.2 en 2.8.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

onderdeel c.

Visuele controle.

onderdeel d.

Visuele controle. Indien er twijfel bestaat omtrent de deugdelijkheid van de reminrichting wordt het remsysteem onder druk gezet, hierna aangeduid met ‘drukproef’. Het rempedaal wordt, bij een hydraulisch remsysteem langzaam, ingetrapt totdat een kracht van 700 N (70 kg) op het pedaal wordt uitgeoefend. Deze kracht wordt gedurende ongeveer 10 seconden uitgeoefend waarbij het pedaal niet op de aanslag mag komen. Indien een rembekrachtiger aanwezig is, wordt de drukproef uitgevoerd met draaiende motor.

lid 2.

  • 1. Voor de controle van de vacuüm-rembekrachtiger wordt bij uitgeschakelde motor allereerst de vacuümvoorraad opgebruikt door het rempedaal meerdere malen in te trappen. Vervolgens wordt met ingetrapt rempedaal de motor gestart waarna door de opbouw van het vacuüm het pedaal verder moet wegzakken.

  • 2. Visuele controle van de remkrachtregelaar, waarbij de rem in werking wordt gesteld met draaiende motor. Hierbij wordt de as eventueel ontlast.

lid 3.

Controle waarbij het rempedaal wordt ingetrapt. Bij twijfel wordt het pedaal met een kracht van ten hoogste 700N (70kg) ingetrapt.

lid 4.

Visuele controle.

lid 5, onderdeel a.

Visuele controle. Indien een remslang is misvormd zijn de artikelen 2.8.4 en 2.8.6, tweede lid, van de Regeling permanente eisen van toepassing.

onderdeel b.

Visuele controle, waarbij de bestuurde wielen naar de uiterste linker- en rechterstuurstand worden gebracht.

onderdeel c.

Visuele controle.

lid 6.

Visuele controle, waarbij de rem wordt bediend.

lid 7.

Controle, waarbij de wielen vrij van de grond of hefinrichting met de hand worden rondgedraaid.

lid 8.

Visuele controle. Indien de remvoering niet zonder demontage zichtbaar te maken is, wordt de rem in werking gesteld terwijl het wiel met de hand of met behulp van een wielspinner wordt rondgedraaid. Hierbij mogen geen schurende geluiden van metaal op metaal hoorbaar zijn.

lid 9.

Visuele controle.

lid 10.

Visuele controle. De hoezen worden gecontroleerd voor zover dit zonder demontage mogelijk is.

lid 11.

Het contact wordt ingeschakeld waarbij het waarschuwingslampje moet gaan branden. Vervolgens wordt de motor gestart. Wanneer het waarschuwingslampje uitgaat, functioneert het systeem.

Indien noodzakelijk wordt een rijproef uitgevoerd.

lid 12

   

Artikel 5.5.32

 

lid 1.

Visuele controle.

lid 2.

Visuele en auditieve controle, waarbij de werking op één van de volgende manieren moet worden gecontroleerd:

  • a. indien het remvloeistofreservoir is voorzien van een vlotter wordt deze omlaag gedrukt dan wel de dop losgeschroefd en opgelicht;

  • b. het contact wordt ingeschakeld, waarbij indien noodzakelijk de motor wordt gestart, en de parkeerrem wordt aangetrokken;

  • c. de daartoe bestemde schakelaar wordt bediend.

lid 3.

Visuele controle, waarbij het remvloeistofniveau zich niet onder de minimumaanduiding mag bevinden.

   

Artikel 5.5.38

 

leden 1, 2, 3 en 4.

  • 1. De controle moet plaatsvinden door middel van een beproeving op de weg. Bij twijfel wordt met behulp van een zelfregistrerende remvertragingsmeter de vertraging gemeten.

  • 2. De banden van het driewielige motorrijtuig moeten op de juiste spanning zijn.

  • 3. De snelheid moet bij de aanvang van de remproef ongeveer 50 km/h bedragen.

  • 4. Bij gebruik van een elektronische zelfregistrerende remvertragingsmeter moet de bij de remproef behaalde remvertraging als volgt worden vastgesteld:

    • a. indien door de remvertragingsmeter een resulterende of gemiddelde waarde wordt aangegeven, geldt deze waarde als de minimaal behaalde remvertraging;

    • b. indien de remvertraging niet volgens onderdeel a kan worden vastgesteld, geldt de waarde die met behulp van de meetwaardentabel op de registratiestrook wordt vastgesteld, door het gemiddelde te nemen van alle gemeten waarden die gelijk of groter zijn aan de minimaal vereiste remvertraging en gedurende minimaal een halve seconde zijn gemeten;

    • c. indien de remvertraging niet volgens onderdeel a of b kan worden vastgesteld, geldt als remvertraging de waarde die met behulp van de grafiek op de registratiestrook als volgt is vastgesteld:

      • 1º. indien op het moment dat het voertuig nagenoeg stilstond geen plotselinge stijging van de remvertraging is waar te nemen, is de hoogst behaalde waarde van remvertraging bepalend;

      • 2º. indien op het moment dat het voertuig nagenoeg stilstond een plotselinge stijging van de remvertraging is waar te nemen, is de waarde van de behaalde remvertraging vlak vóór deze stijging bepalend.

lid 5.

Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt het rempedaal licht ingetrapt dan wel de remhandel licht ingedrukt, en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt geremd.

lid 6.

Indien er twijfel bestaat over het uitbreken van de achteras, moet de controle uitgevoerd worden op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 8, afdeling 3 van de Regeling permanente eisen.

lid 7.

   

Artikel 5.5.39

 

lid 1.

Terwijl twee wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt de parkeerrem vast aangetrokken en met behulp van de vergrendeling in deze stand gehouden, waarna gecontroleerd wordt of elk van beide wielen wordt geremd.

leden 2 en 3.

Controle op een helling dan wel met behulp van een zelfregistrerende remvertragingsmeter waarbij het driewielige motorrijtuig aan het einde van de remproef geheel of nagenoeg geheel stil moet staan.

   

Artikel 5.5.40

 

lid 1.

Geen controle.

lid 2.

Geen controle.

   

9. Carrosserie

Artikel 5.5.41

 

lid 1.

Visuele controle, waarbij de deuren worden geopend en gesloten.

lid 2.

Visuele controle, waarbij de motorkap of het kofferdeksel wordt geopend en gesloten.

lid 3.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

lid 4.

   

Artikel 5.5.42

 

lid 1.

Visuele controle. Indien de voorruit een beschadiging of verkleuring vertoont geschiedt de controle aan de hand van de artikelen 2.9.2 tot en met 2.9.6 van de Regeling permanente eisen.

lid 2.

Visuele controle.

lid 3.

   

Artikel 5.5.43

 

leden 1 en 2.

Visuele controle. Indien bij het in werking stellen van de installatie ten minste één stand, niet zijnde een intervalstand, werkt, blijft verdere controle achterwege.

lid 3.

Visuele controle, waarbij de installatie in werking wordt gesteld.

   

Artikel 5.5.44

 

leden 1 en 2.

Visuele controle, waarbij de installatie in werking wordt gesteld.

   

Artikel 5.5.45

 

leden 1, 2 en 3.

Visuele controle.

lid 4.

Visuele controle. Hierbij wordt de verstellingsinrichting bediend dan wel het raam geopend, waarbij de spiegel moet kunnen worden versteld.

leden 5 en 6.

Visuele controle.

   

Artikel 5.5.46

 

lid 1.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

lid 2, onderdelen a en b.

Visuele controle. Indien de vergrendeling in twee standen werkt blijft verdere controle achterwege.

onderdeel c.

Visuele controle. Zo nodig wordt de vergrendeling gecontroleerd tijdens een remproef.

lid 3.

   

Artikel 5.5.47

 

leden 1 tot en met 5.

In geval van een kampeerauto is de controle beperkt tot de voorste zitplaatsen en tot de overige zitplaatsen voorzover deze zijn voorzien van autogordels.

lid 6.

Visuele controle, waarbij een eventuele rolgordel volledig wordt uitgetrokken. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

lid 7.

Visuele controle. Hierbij wordt de gordel in de sluiting gebracht. Indien de gordel is voorzien van een oprolmechanisme wordt de gordel omgedaan. De blokkering wordt gecontroleerd door te rukken aan de gordel; indien dit geen uitsluitsel biedt wordt tijdens een remproef op de weg het blokkeren van de gordel gecontroleerd.

   

Artikel 5.5.48

 

leden 1 en 2.

Visuele controle.

lid 3.

In geval van twijfel wordt de hoogte gemeten.

lid 4.

Visuele controle.

leden 5 en 6.

Visuele controle.

   

10. Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Artikel 5.5.51

 

leden 1 en 2.

Visuele controle.

leden 3 en 4.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

   

Artikel 5.5.53

 

leden 1, 2 en 3.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

lid 4.

Visuele controle, waarbij het rempedaal wordt ingetrapt dan wel de remhandel wordt bediend, zo nodig nadat het contact is ingeschakeld.

lid 5.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

   

Artikel 5.5.55

 

lid 1.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. De schakelaar moet automatisch in de ingeschakelde stand blijven staan.

lid 2.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

lid 3.

Visuele controle. Indien het glas is beschadigd of bewerkt is artikel 2.10.12 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

lid 4.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

leden 5 en 6.

Visuele controle.

lid 7.

   

Artikel 5.5.56

 

lid 1.

  • 1. De stand van de lichtbundel van het dimlicht wordt gecontroleerd met behulp van een koplamptestapparaat, waarbij het driewielige motorrijtuig en het koplamptestapparaat op een vlakke en horizontale vloer zijn geplaatst.

  • 2. Bij de controle bedoeld in punt 1 moeten

    • a. de voorwielen in de stand van rechtuitrijden staan,

    • b. de banden op de juiste spanning zijn, en moet

    • c. de handrem los staan.

  • 3. Indien het driewielige motorrijtuig is uitgerust met een inrichting waarmee de dimlichtafstelling eenvoudig aan de beladingstoestand kan worden aangepast, moet tijdens de controle deze afstelinrichting staan op de stand die overeenkomt met de beladingstoestand.

  • 4. Indien het driewielige motorrijtuig is uitgerust met een automatische niveauregeling, wordt de controle uitgevoerd met stationair draaiende motor. Een eventuele bedieningsmogelijkheid moet in de normale rijstand staan.

lid 2.

Visuele controle. Indien de reflector is aangetast is artikel 2.10.14 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

lid 3.

   

Artikel 5.5.57

 

lid 1, onderdelen a en b.

Visuele controle.

onderdeel c.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

onderdelen d tot en met k.

Visuele controle.

leden 2 en 3.

Visuele controle

   

Artikel 5.5.59

 

leden 1, 2, 3 en 4.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

lid 5.

De wijze van keuren bij het tweede, derde en vierde lid van artikel 5.5.55 van het Voertuigreglement is van toepassing.

lid 6.

De wijze van keuren bij het eerste tot en met vijfde lid van artikel 5.5.55 van het Voertuigreglement is van toepassing.

   

Artikel 5.5.61

 

lid 1.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

lid 2.

Visuele controle.

   

Artikel 5.5.62

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

   

Artikel 5.5.63

Visuele controle.

   

Artikel 5.5.64

 

Lid 1.

Met uitzondering van het onderstaande geen controle.

Bij driewielige motorrijtuigen die zijn voorzien van een kenteken bevattende de lettergroep CD of CDJ of de lettergroep BN of GN en twee groepen van twee cijfers dan wel de vermelding ‘Afgegeven ex art. 16, tweede lid, RKR inzake afwijkende koplampen’ onder bijzonderheden op het kentekenbewijs, mogen zijn voorzien van dimlichten met een afwijkend lichtbeeld. Het dimlicht wordt niet als verblindend aangemerkt indien dit als volgt is afgesteld:

Globaal mag het geprojecteerde lichtste vlak, voor zowel een beladen als een onbeladen voertuig, zich niet bevinden boven de horizontale lijn die overeenkomt met een daling van 2 cm/m van de lichtbundel ten opzichte van de koplamp.

Tevens mag het midden van dit vlak zich niet duidelijk links bevinden van:

  • de verticale hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat of

  • de geprojecteerde verticale hartlijn van de koplamp op het verlichtingsscherm.

Lid 2.

Visuele controle.

   
   

Artikel 5.5.65

Visuele controle, indien verlichtingsarmaturen aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan wel toegestaan, moet de bedrading van deze armaturen zijn losgenomen en het lampje zijn verwijderd.

   

11. Verbinding tussen driewielig motorrijtuig en aanhangwagen

Artikel 5.5.66

 

lid 1.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

lid 2, onderdeel a.

Het bolvormige gedeelte wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

onderdeel b.

Een afneembare kogel wordt, indien aanwezig, verwijderd en wederom aangebracht.

 

12 Diversen

Artikel 5.5.71

 

lid 1.

Visuele en auditieve controle, waarbij de hoorn in werking wordt gesteld.

leden 2 en 3.

Visuele en auditieve controle.

Bijlage IV. , behorend bij artikel 6

[Regeling vervallen per 01-05-2009]

 

Keuringseisen

Wijze van keuren

   

0. Algemeen

Artikel 5.12.1

 

onderdeel a.

Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de keuring hebben plaatsgevonden.

onderdeel b.

Visuele controle.

onderdeel c.

Geen controle.

onderdeel d.

Geen controle van het goedkeuringsmerk; visuele controle van de bevestiging.

onderdeel e.

Visuele controle, waarbij de waarnemer op een afstand van 20,00 m achter de aanhangwagen staat.

   

1. Algemene bouwwijze van het voertuig

Artikel 5.12.3

 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

lid 2.

   

Artikel 5.12.4

 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 2.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

   

Artikel 5.12.5

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

2. Afmetingen en massa's

Artikel 5.12.6

 

Leden 1 en 2.

De aanhangwagen wordt gemeten; de lengte mag niet meer dan 1,0% afwijken. Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is van toepassing.

Leden 3, 4 en 5.

  • 1. De afstand tussen het hart van de koppeling en enig deel aan de voorzijde van de oplegger wordt in geval van twijfel gemeten.

  • 2. De afstand tussen het hart van de koppelingspen en de achterzijde van de oplegger wordt gemeten. Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is van toepassing.

Leden 6 en 7.

De aanhangwagen wordt gemeten. Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is van toepassing.

Lid 8.

De aanhangwagen wordt gemeten. Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is van toepassing.

Lid 9.

Visuele controle.

   

Artikel 5.12.7

 

Leden 1 t/m 3.

In geval van buitensporige wijziging van de inrichting wordt aanhangwagen gewogen.

   

5. Assen

Artikel 5.12.18.

 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

lid 2.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 3.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd.

lid 4.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 5.

   

Artikel 5.12.19.

 

Lid 1.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 2.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 3.

  • 1. De wijze van keuren bij het eerste lid is van toepassing.

  • 2. Voor het zichtbaar maken van:

    • a. axiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel ontlast en op en neer bewogen dan wel ontlast en langzaam weer belast;

    • b. radiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel gedeeltelijk ontlast en handmatig dan wel met behulp van een spelingsdetector bewogen;

    • c. axiale en radiale speling van fuseekogels en overige kogelgewrichten wordt elke kogel ten opzichte van de draagarm in elke richting bewogen; bij deze controle moet de stand van de wielophanging zoveel mogelijk overeenkomen met de rijpositie en moeten de kogels zoveel mogelijk onbelast zijn;

    • d. radiale speling van de overige draaipunten wordt elk draaipunt in radiale richting ten opzichte van de bevestiging bewogen met behulp van een spelingsdetector dan wel handmatig.

  • 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

  • 4. Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en met 2.5.4 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Lid 4.

Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Lid 5.

   

Artikel 5.12.20

 

lid 1.

  • 1. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

  • 2. Voor de controle van de speling moet elk wiel vrij kunnen ronddraaien en wordt elk wiel met de hand of met behulp van een hefboom, bijvoorbeeld een koevoet, haaks op de draairichting bewogen.

  • 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

  • 4. De meting vindt plaats op een zo groot mogelijke afstand van de hartlijn van de as.

  • 5. Bij bestuurde wielen moet:

    • a. één maal in ongeremde toestand, voor de bepaling van de speling van de wiellager en de fusee tezamen, en

    • b. b. één maal in geremde toestand, voor de bepaling van de speling van de fusee,

    worden gemeten.

  • 6. Het verschil tussen de in punt 5 bedoelde waarden is de wiellagerspeling.

  • 7. Op de speling is artikel 2.5.5 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

lid 2.

Visuele en auditieve controle, waarbij het wiel moet worden rondgedraaid, al dan niet met behulp van apparatuur.

lid 3.

   

Artikel 5.12.21

Geen controle.

   

Artikel 5.12.24

 

leden 1 en 2.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en het wiel vrij kan ronddraaien.

   

Artikel 5.12.26

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

   

6. Ophanging

Artikel 5.12.27

 

lid 1.

Visuele controle.

leden 2 en 3.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid.

lid 4.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. In geval van twijfel wordt de profieldiepte gemeten met de profieldieptemeter.

lid 5.

De wijze van keuren bij het tweede en derde lid is van toepassing.

lid 6.

Visuele controle.

lid 7.

Visuele controle, waarbij artikel 2.6.1 van de Regeling permanente eisen van toepassing is.

lid 8.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 9.

   

Artikel 5.12.28

 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd.

lid 2.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

lid 3.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd.

lid 4.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

lid 5.

 

7. Stuurinrichting

Artikel 5.12.29

 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Zo nodig moet een rijproef op de weg plaatsvinden.

leden 2, 3 en 4.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 5.

  • 1. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

  • 2. Voor het zichtbaar maken van:

    • a. radiale speling wordt de stuurkogel of stuurverbinding op doelmatige wijze belast;

    • b. axiale speling worden op de stuurkogel of stuurverbinding trek- en drukkrachten uitgeoefend.

  • 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

  • 4. Op de speling is artikel 2.7.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

lid 6.

Visuele controle indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 7.

   

Artikel 5.12.30

 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 2.

  • 1. Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

  • 2. Het zichtbaar maken van de speling geschiedt op de volgende wijze:

    • a. door middel van een hefboom of koevoet, dan wel

    • b. door het chassis te heffen.

  • 3. In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

lid 3.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

lid 4.

   

8. Reminrichting

Artikel 5.12.31

 

lid 1, onderdeel a.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

onderdeel b.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie aan de remleiding of remschijf zijn de artikelen 2.8.2 en 2.8.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

onderdeel c.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

onderdeel d.

Visuele controle of auditieve controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Bij een geheel of gedeeltelijk drukluchtremsysteem moet, indien mogelijk met de drukluchtremkrachtregelaar(s) in de stand van vol doorsturen, de maximale remdruk snel worden ingestuurd door het rempedaal van het trekkende voertuig snel in te trappen dan wel door druk vanuit een externe bron snel in te sturen. Indien de aanhangwagen is voorzien van een hydraulisch remsysteem moet het remsysteem met behulp van het trekkende voertuig onder druk worden gebracht op de wijze zoals bepaald bij artikel 5.3.31, eerste lid, onderdeel d, van het Voertuigreglement.

lid 2, onderdeel a.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien een remslang is misvormd zijn de artikelen 2.8.4 en 2.8.6, tweede lid, van de Regeling permanente eisen van toepassing.

onderdelen b en c.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 3.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 4.

Controle door de wielen vrij van de grond of hefinrichting met de hand dan wel met behulp van een wielspinner rond te draaien.

lid 5.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Indien de remvoering niet zonder demontage zichtbaar te maken is, moet de rem in werking worden gesteld terwijl het wiel met de hand of met behulp van een wielspinner wordt rondgedraaid. Hierbij mogen geen schurende geluiden van metaal op metaal hoorbaar zijn.

lid 6.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 7.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. De hoezen moeten worden gecontroleerd voor zover dit mogelijk is zonder demontage.

leden 8 en 9.

   

Artikel 5.12.35

 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 2.

Visuele controle met behulp van manometers, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld. Indien mogelijk wordt de controle ook uitgevoerd wanneer de drukluchtremkrachtregelaar de volle druk doorstuurt. Controle op het goed functioneren kan achterwege blijven indien de controle is uitgevoerd overeenkomstig de wijze van keuren, bedoeld in lid 3.

lid 3.

  • 1. Visuele controle op de aanwezigheid, waarbij het merk en type van de drukluchtremkrachtregelaars mag afwijken.

  • 2. Indien ter plaatse de daadwerkelijke aslast kan worden vastgesteld, vindt de controle van de afstelling van de drukluchtremkrachtregelaars plaats met behulp van manometers, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt de rem in werking gesteld, waarbij de afstelling ten hoogste 0,5 bar mag afwijken van de gegevens op de plaat. De volgende twee afstellingen moeten ten minste worden gecontroleerd:

    • a. de stand waarin de regelaars zich bevinden behorende bij de vastgestelde aslast, en

    • b. de stand van de regelaars wanneer deze de volle druk doorsturen, voorzover dit mogelijk is zonder demontage.

  • 3. 3. Indien ter plaatse de daadwerkelijke aslast niet kan worden vastgesteld, vindt een globale controle van de afstelling van de drukluchtremkrachtregelaars plaats met behulp van manometers, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt de rem in werking gesteld. Bij een niet maximaal belaste as wordt de werking van de regelaars gecontroleerd door:

    • a. de druk te meten die de regelaars doorsturen in de stand waarin deze zich dan bevindt;

    • b. de afstelling te meten van de stand waarin de regelaars de volle druk doorsturen, voorzover mogelijk zonder demontage. De gemeten druk, volgens punt b, moet hoger zijn dan de vastgestelde druk volgens punt a. Indien de betreffende as nagenoeg maximaal is belast, mag de gemeten druk, volgens punt b, gelijk zijn aan de vastgestelde druk volgens punt a.

lid 4.

Visuele controle, waarbij het ontwateringsventiel, indien mogelijk, moet worden bediend.

   

Artikel 5.12.36

 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld.

lid 2.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld. In geval van twijfel moet worden gemeten.

   

Artikel 5.12.38

 

leden 1, 2 en 3.

De artikelen 2.8.8, 2.8.9 en 2.8.41 tot en met 2.8.51 van de Regeling permanente eisen zijn van toepassing.

lid 4.

Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt de bedrijfsrem bediend en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt geremd. Bij gebruik van een rollenremtestbank voor de controle van de remwerking, wordt gelijktijdig hierop gecontroleerd.

lid 5.

Controle hierop heeft reeds plaatsgevonden bij de artikelen 5.12.35, tweede en derde lid, en 5.12.38, zesde lid, van het Voertuigreglement.

lid 6.

De artikelen 2.8.52, 2.8.53 en 2.8.55 van de Regeling permanente eisen zijn van toepassing.

lid 7.

   

Artikel 5.12.39

 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de vastzetinrichting wordt bediend.

lid 2.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

   

Artikel 5.12.40

 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de luchtslang van de voorraad tussen het trekkende voertuig of een andere externe bron en de aanhangwagen wordt losgenomen.

lid 2.

Visuele controle

Indien een losknop aanwezig is, moet deze, nadat de luchtslang van de voorraad is losgekoppeld, eerst worden bediend en moet vervolgens de luchtslang van de voorraad worden aangesloten. Hierbij moet de losknop terugkeren in zijn oorspronkelijke stand.

leden 3 en 4.

Visuele controle.

   

9. Carrosserie

Artikel 5.12.41

Visuele controle, waarbij de deuren en laadbakkleppen worden geopend en gesloten.

   

Artikel 5.12.48

 

leden 1, 2 en 3.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

lid 4.

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.9.18 tot en met 2.9.22 alsmede artikel 2.9.30 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn.

lid 5.

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.9.23 tot en met 2.9.30 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn.

leden 6 en 7.

Visuele controle.

lid 8.

   

Artikel 5.12.49

 

leden 1, 2, 3, 4 en 5.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

leden 6, 7 en 8.

Visuele controle.

   

10. Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Artikel 5.12.51

 

onderdeel a.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

onderdelen b. tot en met h.

Visuele controle.

onderdeel i.

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.5 tot en met 2.10.8 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn.

onderdeel j.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

onderdeel k.

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn. In geval van twijfel wordt gemeten.

onderdeel l.

Visuele controle, waarbij artikel 2.10.9 van de Regeling permanente eisen van toepassing is.

   

Artikel 5.12.53

 

leden 1, 2, 3, 4, 5 en 6.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

lid 7.

Visuele controle.

 

Artikel 5.12.55

 

lid 1.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

lid 2.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

lid 3.

Visuele controle. Indien het glas is beschadigd of bewerkt is artikel 2.10.12 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

lid 4.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

leden 5 en 6.

Visuele controle.

lid 7.

   

Artikel 5.12.57

 

lid 1, onderdelen a tot en met c.

Visuele controle.

onderdeel d.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

onderdeel e.

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.4 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn. In geval van twijfel wordt gemeten.

onderdelen f tot en met i.

Visuele controle.

leden 2 tot en met 6.

Visuele controle.

lid 7.

   

Artikel 5.12.59

 

Leden 1 t/m 3.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

Lid 4.

De wijze van keuren bij het tweede, derde en vierde lid van artikel 5.12.55 van het Voertuigreglement is van toepassing.

Lid 5.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

   

Artikel 5.12.61

 

leden 1 en 2.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

lid 3.

   

Artikel 5.12.65

Visuele controle, indien verlichtingsarmaturen aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan wel toegestaan, moet de bedrading van deze armaturen zijn losgenomen en het lampje zijn verwijderd.

   

11. Verbinding tussen trekkend motorrijtuig en aanhangwagen

Artikel 5.12.66

 

lid 1.

Visuele controle, terwijl de aanhangwagen zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

lid 2.

Visuele controle.

lid 3.

In geval van twijfel wordt met behulp van een geschikt meetmiddel en een aanliggende stalen rei gemeten.

leden 4, 5 en 6.

Visuele controle.

   

Artikel 5.12.67

Visuele controle, waarbij de sluit- en borginrichting met behulp van een koppelingskogel wordt gecontroleerd.

   

Artikel 5.12.68

 

Lid 1.

  • a. Er wordt in alle richtingen gemeten met een geschikt meetmiddel, bijvoorbeeld een kaliber.

  • b. Ter plaatse van de slijtagevlakken wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

Lid 2.

  • a. Er wordt gemeten met een geschikt meetmiddel, bijvoorbeeld een kaliber.

  • b. Ter plaatse van de slijtagevlakken wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

Lid 3.

  • a. Er wordt gemeten met een geschikt meetmiddel, bijvoorbeeld een kaliber.

  • b. Ter plaatse van de slijtagevlakken wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.

Leden 4 t/m 6.

Visuele controle.

   

Artikel 5.12.69

 

leden 1 en 2.

Er wordt gemeten met een geschikt meetmiddel, bijvoorbeeld een kaliber, waarbij het meetgedeelte van het gereedschap ter plaatse van de koppelingspen ten minste 2 mm en ten hoogste 4 mm dik is.

lid 3.

In geval van twijfel wordt met behulp van een geschikt meetmiddel en een aanliggende stalen rei in alle richtingen en zo dicht mogelijk bij de koppelingspen gemeten, waarbij de artikelen 2.11.6, 2.11.7 en 2.11.8 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn.

lid 4.

   

Artikel 5.12.70

De artikelen 2.11.3, 2.11.5 en 2.11.8 van de Regeling permanente eisen zijn van toepassing.