Regeling handel levende dieren en levende producten

Geraadpleegd op 05-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-06-2007 en zichtdatum 03-12-2024.
Geldend van 05-01-2007 t/m 15-12-2007

Regeling handel levende dieren en levende producten

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Handelende in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op Richtlijn nr. 90/425/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PbEG L 224), Richtlijn nr. 90/675/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 december 1990 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht (PbEG L 373), Richtlijn nr. 91/496/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (PbEG L 268), Richtlijn nr. 64/432/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121), Richtlijn nr. 72/462/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen, varkens, schapen, geiten, van vers vlees of van vleesproducten uit derde landen (PbEG L 302), Richtlijn nr. 90/426/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (PbEG L 224), Richtlijn nr. 90/539/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (PbEG L 303), Richtlijn nr. 91/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG L 46), Richtlijn nr. 88/407/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van runderen en de invoer daarvan (PbEG L 194), Richtlijn nr. 90/429/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van varkens en de invoer daarvan (PbEG L 224), Richtlijn 89/556/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 september 1989 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in embryo's van als huisdier gehouden runderen en de invoer daarvan uit derde landen (PbEG L 320), Richtlijn nr. 92/65/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (PbEG L 268), Richtlijn nr. 94/28/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juni 1994 tot vaststelling van de beginselen inzake de zoötechnische en genealogische voorschriften voor de invoer uit derde landen van dieren, alsmede van sperma, eicellen en embryo's en tot wijziging van Richtlijn 77/504/EEG betreffende raszuivere fokrunderen (PbEG L 178) en Richtlijn nr. 94/42/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 juli 1994 tot wijziging en bijwerking van Richtlijn 64/432/EEG inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 201) alsmede op de daarop gebaseerde regelgeving van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 1992, 132);

Gelet op de artikelen 10, 11, 12, 13, 77, 81, 94, eerste lid, 107 en 108 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, op artikel 19 van de Landbouwwet, op artikel 2 van het Besluit uitvoer dieren en producten van dierlijke oorsprong en op de artikelen 2, 4 en 8 van het Besluit inzake het in de handel brengen van dieren en producten en de toepassing van maatregelen met betrekking tot in Nederland gebrachte dieren en producten;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1.1

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    wet:

    Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

    minister:

    Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    EER-Verdrag:

    Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

    richtlijn 90/425/EEG:

    richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PbEG L 224);

    richtlijn 91/496/EEG:

    richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (PbEG L 268);

    richtlijn 92/65/EEG:

    richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 juli 1992 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (PbEG L 268);

    richtlijn 92/102/EEG:

    richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren (PbEG L 335);

    richtlijn 96/22/EG:

    richtlijn (EG) nr. 96/22 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 april 1996 betreffende het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van ß-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PbEG L 125);

    richtlijn 97/78/EG:

    richtlijn nr. 97/78/EG van de Raad van de Europese Unie van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (PbEG, L 24);

    richtlijn 2004/68/EG:

    richtlijn nr. 2004/68/EG van de Raad van de Europese Unie van 26 april 2004 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer in en de doorvoer via de Gemeenschap van bepaalde levende hoefdieren tot wijziging van de Richtlijnen 90/426/EEG en 92/65/EEG en tot intrekking van Richtlijn 72/462/EEG (PbEU L 139);

    beschikking 79/542/EEG:

    beschikking (EG) nr. 79/542 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1976 tot vaststelling van een lijst van derde landen of delen van derde landen, alsmede tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften, gezondheidsvoorschriften en voorschriften inzake de veterinaire certificering voor de invoer in de Gemeenschap van levende dieren en vers vlees daarvan (PbEU 2004, L 73);

    beschikking 93/444/EEG:

    beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 juli 1993 houdende toepassingsbepalingen inzake het intracommunautaire handelsverkeer van bepaalde levende dieren en producten die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen (PbEG L 208);

    beschikking 2000/571/EG:

    beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 8 september 2000 tot vaststelling van de methoden voor de veterinaire controles van producten uit derde landen die bestemd zijn voor een vrije zone, een vrij entrepot, een douane-entrepot of een handelaar die levert aan grensoverschrijdende zeevervoermiddelen (PbEG L 240);

    beschikking 2004/211/EG:

    beschikking (EG) nr. 2004/211 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 januari 2004 (PbEU L 73) tot vaststelling van de lijst van derde landen en delen van hun grondgebied waaruit de lidstaten de invoer toestaan van levende paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s van paarden en tot wijziging van de Beschikkingen 93/195/EEG en 94/63/EG;

    verordening 1760/2000/EG:

    verordening (EG) nr. 1760/2000 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 2000 (PbEG L 204) tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van verordening nr. 820/97 van de Raad van de Europese Unie;

    verordening 999/2001/EG:

    verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG L 147);

    verordening 282/2004/EG:

    Verordening (EG) nr. 282/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 18 februari 2004 betreffende de vaststelling van een document voor de aangifte en de veterinaire controle van uit derde landen afkomstige dieren die in de Gemeenschap worden binnengebracht (PbEU L 49);

    verordening (EG) nr. 998/2003:

    verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van richtlijn 92/65/EEG van de Raad (PbEU L 146);

    verordening (EG) 546/2006:

    verordening (EG) nr. 546/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 2006 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de nationale scrapiebestrijdingsprogramma’s en aanvullende garanties, tot afwijking van bepaalde voorschriften van Beschikking 2003/100/EG en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1874/2003 (PbEU L 94);

    verordening (EG) 1/2005:

    verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (PbEU L 3);

    communautaire uitvoeringsmaatregel:

    verordening, richtlijn of beschikking als bedoeld in artikel 249 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, vastgesteld krachtens een richtlijn of verordening met betrekking tot veterinairrechtelijke eisen inzake de handel in levende dieren, of levende dierlijke producten;

    VWA:

    Voedsel en Waren Autoriteit;

    ambtenaar:

    ambtenaar, bedoeld in artikel 114, eerste of tweede lid van de wet;

    keuringsdierenarts:

    dierenarts verbonden aan de VWA;

    officiële dierenarts:

    door de bevoegde centrale autoriteit van het land van verzending aangewezen dierenarts;

    lid-staat:

    staat, niet zijnde Nederland, die als lid deel uitmaakt van de Europese Unie; staat die partij is bij het EER-Verdrag: Noorwegen;

    derde land:

    land, niet zijnde Nederland en niet zijnde een lid-staat of een andere staat die partij is bij het EER-Verdrag;

    punt van uitgang:

    douanekantoor van uitgang, of in een lid-staat gelegen plaats als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel a, van beschikking 93/444/EEG, van waaruit dieren of producten rechtstreeks naar het derde land van bestemming worden vervoerd;

    pluimvee:

    kippen, kalkoenen, parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, fazanten, patrijzen, loopvogels (Ratites) en duiven, die in gevangenschap worden opgefokt of gehouden voor de fokkerij, voor de produktie van vlees of van voor consumptie bestemde eieren of om in het wild te worden uitgezet;

    apen:

    apen, bedoeld in artikel 5 van richtlijn 92/65/EEG;

    hoefdieren:

    hoefdieren, bedoeld in artikel 6, onder A, eerste tot en met derde lid, van richtlijn 92/65/EEG;

    vogels:

    vogels, bedoeld in artikel 7, onder A, eerste en tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG;

    bijen:

    bijen, bedoeld in artikel 8 van richtlijn 92/65/EEG;

    lagomorfen met gezondheidscertificaat:

    lagomorfen die zijn bestemd voor een lid-staat die een gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG eist;

    lagomorfen zonder gezondheidscertificaat:

    lagomorfen die zijn bestemd voor Nederland dan wel voor een lid-staat die geen gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG eist;

    dieren:

    vee, pluimvee alsmede dieren bedoeld in artikel 2, onderdeel a, sub-onderdeel 1, van het Besluit uitvoer dieren en producten van dierlijke oorsprong;

    dieren als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG:

    dieren, die vatbaar zijn voor de in bijlage A bij richtlijn 92/65/EEG genoemde ziekten, dan wel dieren die vatbaar zijn voor ziekten, waarvoor de lid-staat van bestemming op grond van regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen aanvullende garanties, als bedoeld in de artikelen 14 en 15, van richtlijn 92/65/EEG mag stellen;

    producten als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG:

    producten van dieren als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG;

    paardachtigen:

    als huisdier gehouden of in het wild levende paarden, zebra’s, ezels of kruisingen daarvan;

    geregistreerde paarden:

    paardachtigen die in een stamboek zijn ingeschreven, dan wel in een stamboek zijn geregistreerd of in aanmerking komen om te worden ingeschreven overeenkomstig de krachtens artikel 4, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 90/427/EEG vastgestelde voorschriften en die zijn geïdentificeerd door middel van een hippisch paspoort;

    slachtpaarden:

    paardachtigen die zijn bestemd om rechtstreeks dan wel via een verzamelcentrum naar een slachthuis te worden gebracht om daar te worden geslacht;

    fok- en gebruikspaarden:

    paardachtigen, niet zijnde geregistreerde paarden en slachtpaarden;

    slachtdieren:

    dieren die kennelijk bestemd zijn om te worden geslacht;

    broedeieren:

    eieren van pluimvee, bestemd om te worden bebroed;

    sperma:

    rundersperma, varkenssperma alsmede sperma van schapen, geiten en eenhoevige dieren als bedoeld in artikel 9.1;

    embryo's:

    runderembryo's en embryo's van varkens, schapen, geiten en eenhoevige dieren als bedoeld in artikel 10.1;

    eicellen:

    eicellen van varkens, schapen, geiten en eenhoevige dieren;

    producten:

    sperma, eicellen, embryo's en broedeieren;

    inspectiepost:

    op Nederlands grondgebied gelegen inspectiepost aan de grens die voldoet aan de bij of krachtens artikel 6 van richtlijn 91/496/EEG dan wel bij of krachtens artikel 6 van richtlijn 97/78/EG gestelde voorschriften en uit dien hoofde overeenkomstig artikel 6 van richtlijn 91/496/EEG, onderscheidenlijk artikel 6 van richtlijn 97/78/EG is aangewezen en erkend voor de controle van bepaalde soorten dieren of producten;

    douane-entrepot:

    opslagruimte als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 (PbEG L 302);

    vrij entrepot:

    opslagruimte als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 (PbEG L 302);

    ruimte voor tijdelijke opslag:

    opslagruimte als bedoeld in artikel 185 van de Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 juli 1993 (PbEG L 302);

    bedrijf:

    op Nederlands grondgebied gelegen landbouwbedrijf of handelaarsstal, waar gewoonlijk dieren, niet zijnde paardachtigen, worden gehouden of gefokt alsmede op Nederlands grondgebied gelegen landbouwbedrijf of entrainement, stal, iedere ruimte of iedere inrichting waar gewoonlijk paardachtigen worden gehouden of gefokt, ongeacht hun gebruik;

    instelling, instituut of centrum:

    instelling, instituut of centrum als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn 92/65/EEG;

    verzamelcentrum:

    plaats, met inbegrip van bedrijven of markten, waar dieren afkomstig van verschillende bedrijven van oorsprong worden samengebracht met het oogmerk om een voor het handelsverkeer bestemde partij te vormen;

    partij:

    hoeveelheid dieren of producten van dezelfde soort, waarvoor eenzelfde certificaat of document zoals voorgeschreven in deze regeling geldt, die met hetzelfde vervoermiddel wordt vervoerd en afkomstig is uit hetzelfde land of gedeelte van een land;

    importeur:

    natuurlijke persoon of rechtspersoon die een partij met het oog op het brengen in Nederland bij een erkende inspectiepost ten onderzoek aanbiedt, dan wel diens gemachtigde;

    belanghebbende bij de lading:

    belanghebbende bij de lading als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel e, van richtlijn 97/78/EG;

    handelaar:

    elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een partij met het oog op de verhandeling onder zich heeft, dan wel diens gemachtigde;

    raszuiver:

    ingeschreven in:

    • -

      een stamboek als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn nr. 77/504/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juli 1977 betreffende raszuivere fokrunderen (PbEG L 206), artikel 1 van Richtlijn nr. 88/661/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1988 betreffende de zoötechnische normen die gelden voor fokvarkens (PbEG L 382), artikel 2 van Richtlijn nr. 89/361/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 mei 1989 betreffende raszuivere fokschapen en -geiten (PbEG L 153) of artikel 2 van Richtlijn nr. 90/427/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van zoötechnische en genealogische voorschriften in het intracommunautaire handelsverkeer in paardachtigen (PbEG L 224);

    • -

      een stamboek of register als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn nr. 91/174/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 maart 1991 inzake zoötechnische en genealogische voorschriften voor de handel in rasdieren en tot wijziging van de Richtlijnen 77/504/EEG en 90/425/EEG (PbEG L 85), of

    • -

      een stamboek of register als bedoeld in artikel 4, eerste gedachtenstreepje, van Richtlijn nr. 94/28/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juni 1994 tot vaststelling van de beginselen inzake de zoötechnische en genealogische voorschriften voor de invoer uit derde landen van dieren, alsmede van sperma, eicellen en embryo's en tot wijziging van Richtlijn 77/504/EEG betreffende raszuivere fokrunderen (PbEG L 178), dan wel, zolang de lijst, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van deze richtlijn nog niet is vastgesteld, in een stamboek of register in een derde land;

    hybride:

    ingeschreven in:

    • -

      een register als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn nr. 88/661/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1988 betreffende de zoötechnische normen die gelden voor fokvarkens (PbEG L 382);

    • -

      een register als bedoeld in artikel 4, eerste gedachtenstreepje, van Richtlijn nr. 94/28/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juni 1994 tot vaststelling van de beginselen inzake de zoötechnische en genealogische voorschriften voor de invoer uit derde landen van dieren, alsmede van sperma, eicellen en embryo's en tot wijziging van Richtlijn 77/504/EEG betreffende raszuivere fokrunderen (PbEG L 178), dan wel, zolang de lijst, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van deze richtlijn nog niet is vastgesteld, in een register in een derde land;

    werkelijke kosten:

    de kosten die betrekking hebben op de administratiekosten, de loonkosten en de sociale premies van de met de onderzoeken en keuringen belaste personen van de RVV als mede de kosten van laboratoriumonderzoek.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt voor de toepassing van de afdelingen 2, 3, 4 en 7 van hoofdstuk 2, onder dieren verstaan vee, pluimvee, apen, hoefdieren, bijen, honden, katten, fretten en lagomorfen met gezondheidscertificaat.

  • 4 Voor de toepassing van hoofdstuk 2 wordt onder ‘keuringsdierenarts’ mede verstaan degene die namens de keuringsdierenarts onder diens gezag en verantwoordelijkheid optreedt.

  • 5 Voor de toepassing van de artikelen 3.13, 4.8, 7.7 en 7a.1 wordt, zolang de daarin vermelde lijsten, garanties, voorschriften, specifieke bepalingen of uitvoeringsbepalingen nog niet zijn vastgesteld, daaronder begrepen, voor zover van toepassing, de lijsten, garanties, voorschriften, bepalingen of uitvoeringsbepalingen van beschikking 79/542/EEG.

Artikel 1.2

  • 1 De bevoegde autoriteit, bedoeld in een communautaire uitvoeringsmaatregel, is de minister.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is, ingeval een communautaire uitvoeringsmaatregel de bevoegde autoriteit een taak opdraagt die niet bestaat in het nemen van een besluit, de bevoegde autoriteit de Voedsel en Waren Autoriteit.

  • 3 De officiële dierenarts, bedoeld in een communautaire uitvoeringsmaatregel, is een dierenarts, verbonden aan de Voedsel en Waren Autoriteit.

  • 4 Een communautaire uitvoeringsmaatregel, of een wijziging daarvan, treedt voor de toepassing van deze regeling in werking met ingang van de dag waarop daaraan uiterlijk uitvoering moet zijn gegeven, of bij gebreke daarvan, de dag waarop de maatregel is vastgesteld.

Hoofdstuk 2. Controlebepalingen

Afdeling 1. Verbods- en vrijstellingsbepalingen (artikelen 2.1 tot en met 2.3)

Artikel 2.1

  • 1 Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van:

    • -

      duiven en loopvogels, bestemd voor een lid-staat, bestemd om via het grondgebied van een lid-staat naar een derde land te worden gebracht dan wel bestemd voor een staat niet zijnde een lid-staat die partij is bij het EER-Verdrag;

    • -

      apen, hoefdieren, bijen, honden, katten, fretten en lagomorfen met gezondheidscertificaat en van producten, bestemd voor een lid-staat dan wel bestemd om via het grondgebied van een lid-staat naar een derde land te worden gebracht en van rundersperma, varkenssperma, runderembryo's en broedeieren, bestemd voor een staat, niet zijnde een lid-staat, die partij is bij het EER-Verdrag, of

    • -

      vogels, nertsen en vossen, lagomorfen zonder gezondheidscertificaat alsmede van de dieren en producten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG, bestemd voor een lid-staat, en

    • -

      producten, genoemd in artikel 1, eerste alinea, van richtlijn 92/65/EEG, niet zijnde sperma, eicellen, embryo's en broedeieren, bestemd voor een lid-staat is verboden.

  • 2 Het brengen in Nederland van:

    • -

      vee, pluimvee, apen, hoefdieren, bijen, honden, katten, fretten en lagomorfen met gezondheidscertificaat en van producten, verzonden vanuit een lid-staat of een andere staat die partij is bij het EER-Verdrag dan wel vanuit een derde land en via het grondgebied van een lid-staat in Nederland worden gebracht;

    • -

      vogels, nertsen en vossen, lagomorfen zonder gezondheidscertificaat alsmede van de dieren en producten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG, die zijn verzonden vanuit een lid-staat of een andere staat die partij is bij het EER-Verdrag dan wel vanuit een derde land en via het grondgebied van een lid-staat in Nederland worden gebracht en bestemd zijn voor Nederland, een lid-staat of een andere staat die partij is bij het EER-Verdrag;

    • -

      dieren en producten, die zijn verzonden vanuit een derde land en via Nederland voor het eerst in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht,

    • -

      entstoffen en

    • -

      producten, genoemd in artikel 1, eerste alinea, van richtlijn 92/65/EEG, niet zijnde sperma, eicellen, embryo's en broedeieren, is verboden.

Artikel 2.2

  • 1 Van het verbod, bedoeld in artikel 77, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor de rechtstreekse uitvoer naar derde landen van pluimvee en van vee, niet zijnde runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen en voor de uitvoer naar een staat, niet zijnde een lid-staat, die partij is bij het EER-verdrag, van vee, niet zijnde runderen, varkens, schapen, geiten, en paardachtigen.

  • 2 Onverminderd het eerste lid wordt van de verboden, bedoeld in artikel 77, eerste lid, van de wet en in artikel 2.1, eerste lid, eerste tot en met derde gedachtenstreepje, en tweede lid, eerste tot en met derde gedachtenstreepje, vrijstelling verleend:

    • -

      voor wat het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren of producten betreft, die niet voldoen aan de van toepassing zijnde communautaire voorschriften en die zijn bestemd om via het grondgebied van een lid-staat naar een derde land te worden gebracht, en

    • -

      voor wat het brengen in Nederland van dieren of producten betreft, die niet voldoen aan de van toepassing zijnde communautaire voorschriften en die zijn bestemd om via het grondgebied van een lid-staat naar een derde land te worden gebracht, op voorwaarde dat de minister en de bevoegde autoriteit van de lid-staat van doorvoer vooraf toestemming hebben gegeven voor het vervoer van de dieren of producten over Nederlands grondgebied, respectievelijk het grondgebied van de lid-staat van doorvoer.

  • 5 Onverminderd het tweede en derde lid wordt van het verbod, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, eerste gedachtenstreepje, vrijstelling verleend terzake van de doorvoer door Baarle-Nassau van:

    • a. vee, dat door veehouders, gevestigd in de in Nederland gelegen enclaves van de Belgische gemeente Baarle-Hertog, is aangekocht van dan wel verkocht aan in België gevestigde personen en dat ter levering van België naar vorenbedoelde enclaves, onderscheidenlijk van deze enclaves naar België wordt vervoerd;

    • b. vee, dat van de in onderdeel a bedoelde enclaves naar België wordt vervoerd ter beweiding of beakkering van landerijen aldaar of dat na deze beweiding of beakkering van België naar vorenbedoelde enclaves wordt teruggevoerd, daaronder begrepen de dieren, welke gedurende het laatste jaar in België uit dit vee zijn geboren.

  • 6 Onverminderd de voorgaande leden wordt van de verboden, bedoeld in artikel 2.1, eerste en tweede lid, en in artikel 77, eerste lid van de wet, vrijstelling verleend voor het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen en het in Nederland brengen van pluimvee, dat bestemd is voor tentoonstellingen, concoursen of wedstrijden.

Artikel 2.3

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren of producten, bestemd voor een lid-staat (artikelen 2.4 tot en met 2.15)

§ 1. Uitzondering van het verbod op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren of producten, bestemd voor een lid-staat (artikel 2.4)

Artikel 2.4

  • 2 De in het eerste lid bedoelde bewijsstukken worden afgegeven door de minister.

§ 2. Nadere voorschriften voor het afgeven van bewijsstukken (artikelen 2.5 tot en met 2.15)

Artikel 2.5

Het bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdeel a, wordt slechts afgegeven indien op grond van een van Rijkswege ingesteld onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan, voor zover van toepassing, de artikelen 2.6 tot en met 2.15, en aan:

Artikel 2.6

Runderen, varkens alsmede schapen en geiten zijn geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig hetgeen hieromtrent in de tweede afdeling van de hoofdstukken 3, 4 en 7 is gesteld, geregistreerde paarden en fok- en gebruikspaarden, bedoeld in artikel 5.1, zijn geïdentificeerd overeenkomstig hetgeen hieromtrent in de tweede afdeling van hoofdstuk 5 is gesteld, honden en katten zijn geïdentificeerd overeenkomstig hetgeen hieromtrent in de tweede afdeling van hoofdstuk 8 is gesteld en de overige dieren zijn geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn 90/425/EEG.

Artikel 2.7

De dieren of producten zijn afkomstig van een bedrijf, centrum of instelling, waarop regelmatig een controle door de keuringsdierenarts wordt verricht, teneinde na te gaan of aan de onderhavige regeling wordt voldaan.

Artikel 2.8

De dieren of producten zijn niet afkomstig van een bedrijf, centrum, instelling, zone of gebied, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel e, subonderdelen i tot en met iv, van richtlijn 90/425/EEG.

Artikel 2.9

  • 2 Indien de dieren of producten naar meer dan één bestemming worden vervoerd gaat elke partij vergezeld van het bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a.

Artikel 2.10

De dieren of producten behoeven niet in het kader van een programma tot uitroeiïng van niet in bijlage C bij richtlijn 90/425/EEG vermelde ziekten te worden vernietigd en er geldt ook overigens geen verbod om de desbetreffende dieren of producten in Nederland in de handel te brengen.

Artikel 2.11

De partij wordt vervoerd met daarvoor geschikte vervoermiddelen die voorafgaand aan het vervoer van de betreffende partij zijn gereinigd en ontsmet.

Artikel 2.12

De handelaar is ingeschreven in het in artikel 2.62, eerste lid, bedoelde register, terwijl die inschrijving niet is getroffen door een beslissing als bedoeld in artikel 2.62, derde lid.

Artikel 2.13

  • 1 Op grond van de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen geldt geen verbod om de dieren of producten anders dan in doorvoer buiten Nederland te brengen.

  • 2 De verzending van de dieren of producten is in overeenstemming met op grond van artikel 10, vierde lid, van richtlijn 90/425/EEG door de Commissie van de Europese Gemeenschappen vastgestelde maatregelen.

Artikel 2.14

Raszuivere dieren, hybride varkens en producten hiervan gaan vergezeld van de zoötechnische documenten die bij of krachtens het Fokkerijbesluit zijn voorgeschreven voor het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van raszuivere dieren, hybride varkens en producten hiervan, bestemd voor een lid-staat.

Artikel 2.15

Indien de partij op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, geschikt is bevonden om anders dan in doorvoer buiten Nederland te worden gebracht, wordt zij onmiddellijk na het onderzoek, langs de kortste weg naar het transportmiddel vervoerd, waarmee zij buiten Nederland zal worden gebracht en wordt zij zo spoedig mogelijk, rechtstreeks, buiten Nederland gebracht.

Afdeling 3. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren of producten, bestemd voor een derde land (artikelen 2.16 tot en met 2.21)

§ 1. Uitzondering op het verbod op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren of producten, bestemd voor een derde land (artikel 2.16)

Artikel 2.16

  • 1 De verboden, bedoeld in artikel 77, eerste lid, van de wet, en in artikel 2.1, eerste lid, eerste en tweede gedachtenstreepje, voor zover deze betrekking hebben op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren of producten, bestemd voor een derde land, gelden niet, indien:

    • a.

      • runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen vergezeld gaan van een bewijsstuk dat een verklaring van de minister bevat, dat tenminste wordt voldaan aan hetgeen in:

      • dieren of producten vergezeld gaan van het bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, dat, indien het dieren betreft, tenminste bestemd is voor slachtdieren, alsmede van een bewijsstuk, bestaande uit het veterinaire document of certificaat, dat aan de veterinaire voorschriften van het derde land van bestemming voldoet, tenzij de VWA niet over die voorschriften beschikt, in welk geval op het bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, de vermelding ‘Dieren of producten voor uitvoer naar (naam van het derde land)’ is opgenomen, waarbij de naam van het derde land van bestemming als het gedeelte tussen haakjes is ingevuld), indien de dieren of producten via het grondgebied van een lid-staat naar een derde land worden gebracht;

    • b. de bewijsstukken, bedoeld in onderdeel a, volledig zijn ingevuld, gedagtekend en ondertekend, terwijl de geldigheidsduur ervan niet is verstreken.

  • 2 Indien de dieren of producten via het grondgebied van een lid-staat naar een derde land worden gebracht, geldt ter zake van het bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, dat:

    • -

      het in overeenstemming met de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen is opgesteld;

    • -

      daarop, in voorkomend geval, de gelijkwaardige, bijkomende waarborgen zijn opgenomen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel iv, van richtlijn 90/425/EEG, voor zover deze waarborgen betrekking hebben op slachtdieren;

    • -

      het in de Nederlandse taal en in tenminste in één van de talen van de lid-staat waar zich het punt van uitgang bevindt, is gesteld;

    • -

      daarop het punt van uitgang als plaats van bestemming is vermeld;

    • -

      daarop als ontvanger is vermeld, met naam en adres, de ontvanger bij het punt van uitgang, als bedoeld in artikel 4, tweede gedachtenstreepje, van beschikking 93/444/EEG.

§ 2. Nadere voorschriften voor het afgeven van bewijsstukken (artikelen 2.17 tot en met 2.21)

Artikel 2.17

Het bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onderdeel a, eerste gedachtenstreepje, wordt slechts afgegeven, indien op grond van een van Rijkswege ingesteld onderzoek, dat onmiddellijk vóór het brengen van de partij buiten Nederland heeft plaatsgevonden, is gebleken dat voldaan wordt aan de artikelen 2.19, 2.20, tweede lid, en 2.21, en dat tenminste wordt voldaan aan hetgeen in:

Artikel 2.18

De bewijsstukken, bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onderdeel a, tweede gedachtenstreepje, worden slechts afgegeven, indien op grond van een van Rijkswege ingesteld onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan de artikelen 2.19, 2.20, 2.21 en aan:

Artikel 2.19

Runderen, varkens, schapen en geiten, zijn geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig hetgeen hieromtrent in de tweede afdeling van de hoofdstukken 3, 4 en 7 is gesteld, geregistreerde paarden en fok- en gebruikspaarden, bedoeld in artikel 5.1, zijn geïdentificeerd overeenkomstig hetgeen hieromtrent in de tweede afdeling van hoofdstuk 5 is gesteld, honden en katten zijn geïdentificeerd overeenkomstig hetgeen hieromtrent in de tweede afdeling van hoofdstuk 8 is gesteld en de overige dieren zijn geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn 90/425/EEG.

Artikel 2.20

  • 1 Indien de partij via het grondgebied van een lid-staat naar een derde land wordt gebracht, vindt het vervoer van de partij over Nederlands grondgebied onder douanetoezicht plaats.

  • 2 Tijdens het vervoer over Nederlands grondgebied zijn de dieren of producten niet in aanraking gekomen met andere dieren of producten.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van dieren en producten uit lid-staten (artikelen 2.22 tot en met 2.32)

§ 1. Uitzondering op het verbod op het brengen in Nederland van dieren en producten uit lid-staten (artikel 2.22)

Artikel 2.22

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, eerste gedachtenstreepje, geldt niet ter zake van het brengen in Nederland van dieren en producten die zijn verzonden vanuit een lid-staat dan wel zijn verzonden vanuit een derde land en via het grondgebied van een lid-staat in Nederland worden gebracht, mits voldaan wordt aan, voor zover van toepassing, het tweede tot en met het vierde lid, en de artikelen 2.23 tot en met 2.31.

  • 3 Indien de dieren of producten zijn verzonden vanuit een lid-staat en bestemd zijn voor een derde land, gaat de partij vergezeld van het certificaat of document, genoemd in de derde afdeling van de hoofdstukken 3 tot en met 11, dat, indien het dieren betreft, ten-minste bestemd is voor slachtdieren, alsmede van de veterinaire documenten of certificaten, die aan de veterinaire voorschriften van het derde land van bestemming voldoen, tenzij op het certificaat of document, genoemd in de derde afdeling van de hoofdstukken 3 tot en met 11, de vermelding ‘Dieren of producten voor uitvoer naar (naam van het derde land)’ voorkomt, waarbij de naam van het derde land van bestemming als het gedeelte tussen haakjes is opgenomen.

  • 4 Indien de dieren of producten zijn verzonden vanuit een derde land en via het grondgebied van een lid-staat in Nederland worden gebracht, gaat de partij vergezeld van:

    • a. het Gemeenschappelijke veterinaire document van binnenkomst, bedoeld in verordening 282/2004/EG, alsmede het document, onderscheidenlijk de documenten, bedoeld in artikel 7, eerste lid, eerste gedachtestreepje, van richtlijn 91/496/EEG, indien het dieren betreft;

    • b. indien het producten bestemd voor Nederland of een lid-staat betreft, een Gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst als bedoeld in verordening 136/2004/EG en van een gewaarmerkt afschrift als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van richtlijn 97/78/EG;

    • c. indien het producten bestemd voor een derde land betreft, een bij de partij behorend document, waaruit tenminste de oorsprong van de partij en de verdere bestemming hiervan kan worden afgeleid, en van een Gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst als bedoeld in verordening 136/2004/EG, waarin is aangegeven langs welke grensinspectiepost de partij de Gemeenschap verlaat.

  • 5 Het eerste lid is niet van toepassing op vee, niet zijnde paarden niet bestemd voor de slacht, afkomstig uit België.

§ 2. Nadere voorschriften voor het brengen in Nederland van dieren en producten uit lid-staten (artikelen 2.23 tot en met 2.31)

Artikel 2.23

  • 2 Indien de dieren of producten zijn verzonden vanuit een lid-staat en bestemd zijn voor een derde land geldt, onverminderd het eerste lid, ter zake van het certificaat of document, genoemd in de derde afdeling van de hoofdstukken 3 tot en met 11, dat:

    • -

      daarop, in voorkomend geval, de gelijkwaardige, bijkomende waarborgen zijn opgenomen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel IV, van richtlijn 90/425/EEG, voor zover deze waarborgen betrekking hebben op slachtdieren;

    • -

      het in tenminste één van de talen van de lid-staat van oorsprong is gesteld en in de Nederlandse taal of, indien de partij bestemd is om te worden doorgevoerd via een andere lid-staat, tevens in één van de talen van de lid-staat waar zich het punt van uitgang bevindt;

    • -

      daarop het punt van uitgang als de plaats van bestemming is vermeld;

    • -

      daarop als ontvanger is vermeld, met naam en adres, de handelaar die in Nederland bij het punt van uitgang bij de doorvoer van de partij betrokken is, dan wel, in geval de partij bestemd is om te worden doorgevoerd via een andere lid-staat, de ontvanger bij het punt van uitgang, bedoeld in artikel 4, tweede gedachtenstreepje, van beschikking 93/444/EEG.

Artikel 2.24

  • 2 Indien de partij bestemd is voor een lid-staat, gaat zij tijdens het vervoer naar de plaats waar zij weer buiten Nederland wordt gebracht, vergezeld van het certificaat of document, genoemd in de derde afdeling van de hoofdstukken 3 tot en met 11, en van de documenten, artikel 22, vierde lid, onderdeel a of b.

Artikel 2.25

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a. de partij rechtstreeks via een geregelde lijndienst vanuit een inspectiepost wordt vervoerd naar een andere op het grondgebied van de Europese Gemeenschap gelegen plaats;

    • b. de partij is verzonden vanuit een derde land en bestemd is voor een derde land.

Artikel 2.26

  • 1 De ontvanger geeft van elke aanvoer van een partij kennis aan de VWA. De kennisgeving geschiedt tussen 08.00 uur en 17.00 uur en ten laatste op de dag, niet zijnde een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag, voorafgaande aan de dag van aankomst op de plaats van bestemming. Bij de kennisgeving wordt de plaats en het vermoedelijke tijdstip van aankomst alsmede de hoeveelheid en de soort dieren of producten opgegeven.

  • 3 Indien het runderen of varkens betreft, die niet op een bepaald bedrijf geboren zijn en niet gedurende de laatste dertig dagen op het grondgebied van de lid-staat van verzending verbleven hebben, voegt de ontvanger de partij eerst aan het beslag op zijn bedrijf toe, nadat de dierenarts, verantwoordelijk voor de toevoeging aan dit beslag, heeft geconstateerd dat de dieren de gezondheidsstatus van dit beslag niet in gevaar kunnen brengen.

  • 5 De ontvanger bewaart de in het vierde lid bedoelde certificaten of documenten ten minste zes maanden vanaf de datum van aanvoer van de partij.

Artikel 2.27

De dieren zijn geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn 90/425/EEG en, voor zover van toepassing, richtlijn 92/102/EEG en verordening 1760/2000/EG.

Artikel 2.28

  • 1 Indien de partij bestemd is voor Nederland dan wel een lid-staat, is de handelaar ingeschreven in het in artikel 2.62, eerste lid, bedoelde register, terwijl die inschrijving niet is getroffen door een beslissing als bedoeld in artikel 2.62, derde lid.

  • 2 Het eerste lid geldt tevens voor de handelaar die in Nederland bij het punt van uitgang bij de doorvoer van de partij naar een derde land betrokken is.

Artikel 2.29

  • 1 Op grond van de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn geen maatregelen genomen, houdende de instelling van een verbod om de dieren of producten uit de betrokken lid-staat uit te voeren of houdende de machtiging tot de instelling van een verbod om de betreffende dieren of producten in Nederland te brengen, noch is de lid-staat van verzending ingevolge deze regelgeving gehouden de afgifte van de certificaten of vervoersdocumenten, zulks in verband met het brengen in Nederland op te schorten.

  • 2 Ingevolge de regelgeving van de lid-staat van verzending is er geen verbod om de betrokken partij op het grondgebied van die lid-staat in de handel te brengen.

  • 3 Ten aanzien van een partij is, in voorkomend geval, voldaan aan de ingevolge artikel 10, derde lid, van richtlijn 90/425/EEG vastgestelde regelgeving van de Europese Gemeenschap of aan de regelgeving van de lid-staat van verzending zelf, in geval van een uitbraak van een epidemische dierziekte in de lid-staat van verzending.

Artikel 2.30

  • 1 Indien uit de certificaten of documenten, bedoeld in artikel 2.24, derde lid, blijkt dat de partij vanuit Nederland rechtstreeks naar het derde land wordt gebracht, wordt zij buiten Nederland gebracht via het punt van uitgang dat op het certificaat of document, genoemd in de derde afdeling van de hoofdstukken 3 tot en met 11, is vermeld.

  • 2 Indien uit de certificaten of documenten, bedoeld in artikel 2.22, derde lid, dan wel de documenten, bedoeld in artikel 2.22, vierde lid, blijkt dat de partij is verzonden:

    • a. vanuit een lid-staat en bestemd is voor een derde land;

    • b. vanuit een derde land, bestemd is voor een derde land en via het grondgebied van een lid-staat in Nederland wordt gebracht;

      vindt het vervoer naar de plaats waar de partij weer buiten Nederland wordt gebracht onder douanetoezicht plaats.

Artikel 2.31

Indien dieren tijdens het vervoer naar de plaats van bestemming in Nederland dan wel naar de plaats waar zij weer buiten Nederland worden gebracht, zijn gestorven of afgemaakt, zijn de kadavers vernietigd volgens de ter zake geldende wettelijke voorschriften.

§ 3. Maatregelen in geval van niet-naleving van de voorschriften voor het brengen in Nederland van dieren en producten uit lid-staten (artikel 2.32)

Artikel 2.32

  • 1 Indien wordt vermoed of geconstateerd dat er verwekkers van ziekten, zoönosen, of andere aandoeningen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van richtlijn 90/425/EEG, aanwezig zijn of dat de dieren of producten afkomstig zijn uit een met een epidemische dierziekte besmet gebied, worden, zonder vergoeding van Staatswege en voor rekening van de verzender, diens gemachtigde of degene die met de zorg van de dieren of de producten is belast, al naar gelang de minister daaromtrent heeft besloten en met inachtneming van diens aanwijzingen:

    • a. de dieren, met inachtneming van artikel 6, van richtlijn 90/425/EEG, in tijdelijke afzondering geplaatst, of

    • b. de dieren of producten gedood of vernietigd.

  • 2 Onverminderd het eerste lid worden, indien niet wordt voldaan aan de onderhavige regeling dan wel in de gevallen bedoeld in artikel 2, tweede lid, van beschikking nr. 93/444/EEG, zonder vergoeding van Staatswege en voor rekening van de verzender, diens gemachtigde of degene die met de zorg voor de dieren of producten is belast, al naar gelang de minister daaromtrent heeft besloten en met inachtneming van de aanwijzingen van de keuringsdierenarts.:

    • a. de dieren of producten onder toezicht van de keuringsdierenarts geplaatst;

    • b. de dieren geslacht;

    • c. de producten vernietigd, of

    • d. de dieren of producten teruggezonden naar de Lid-Staat van verzending, mits deze hiervoor toestemming verleent.

  • 3 Tenzij hygiënische of veterinairrechtelijke voorschriften zich hiertegen verzetten, laat de minister de keuze tussen de in het tweede lid bedoelde maatregelen aan de verzender of diens gemachtigde.

Afdeling 5. Het brengen in Nederland van dieren uit derde landen (artikelen 2.33 tot en met 2.42)

§ 1. Uitzondering van het verbod op het brengen in Nederland van dieren uit derde landen (artikelen 2.33 en 2.34)

Artikel 2.33

Het verbod, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, derde gedachtenstreepje, geldt niet ter zake van het brengen in Nederland van dieren die via Nederland voor het eerst in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht en zijn verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, mits voldaan wordt aan, voor zover van toepassing, verordening 282/2004/EG en de artikelen 2.35 tot en met 2.41 en aan:

Artikel 2.34

Het verbod, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, derde gedachtenstreepje, geldt niet ter zake van het in Nederland brengen van dieren die via Nederland voor het eerst in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht on:

  • a. zijn verzonden vanuit een derde land of deel van een derde land;

  • b. zijn aangevoerd met een vliegtuig of een schip en met een vliegtuig, onderscheidenlijk een schip het Nederlandse grondgebied rechtstreeks via dezelfde luchthaven, onderscheidenlijk haven van aanvoer weer verlaten;

  • c. waarvan de eerst volgende bestemming blijkens de bij de partij behorende documenten een derde land is, en

  • d. zij tussentijds niet in contact komen met andere dieren en, indien zij tussentijds het transportmiddel verlaten, het daartoe door de keuringsdierenarts aangewezen terrein niet verlaten,

    mits het voornemen om de dieren in Nederland te brengen tijdig bij de VWA is gemeld en, voor zover van toepassing, voldaan wordt aan de artikelen 2.39 en 2.40.

§ 2. Nadere voorschriften voor het brengen in Nederland van dieren uit derde landen: aankomst en onderzoek op de inspectiepost, vervoer na onderzoek op de erkende inspectiepost (artikelen 2.35 tot en met 2.41)

Artikel 2.35

  • 1 De dieren zijn geïdentificeerd en worden aangevoerd via een inspectiepost.

  • 2 De melding van de aanvoer van een partij vindt plaats aan de VWA overeenkomstig artikel 1, eerste tot en met derde lid, van verordening 282/2004/EG.

  • 3 De dieren worden bij aankomst op de inspectiepost ten onderzoek aangeboden aan de keuringsdierenarts, waarbij aan hem wordt overgelegd:

  • 4 Het certificaat, genoemd in afdeling vier van de hoofdstukken 3 tot en met 8 of in afdeling 4a of afdeling 4b van hoofdstuk 8, en de zoötechnische documenten die bij of krachtens het Fokkerijbesluit zijn voorgeschreven voor het brengen in Nederland van raszuivere dieren en hybride varkens die via Nederland voor het eerst in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht zijn originelen, waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken. Zij zijn in overeenstemming met de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen afgegeven, volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend.

Artikel 2.35a

  • 1 In afwijking in zoverre van artikel 2.35, tweede lid, kan de belanghebbende bij de lading de melding van de aanvoer van een partij, bedoeld in artikel 2.35, tweede lid, op elektronische wijze verrichten, mits de minister daarmee heeft ingestemd.

  • 2 De minister kan aan zijn instemming, bedoeld in het eerste lid, voorwaarden stellen en nadere voorschriften verbinden.

  • 3 De minister kan zijn instemming, bedoeld in het eerste lid in, intrekken, indien de belanghebbende bij de lading:

    • a. niet meer voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, of

    • b. niet voldoet aan de nadere voorschriften, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Het melden van de aanvoer, bedoeld in het eerste lid, geschiedt via een daarvoor bestemd elektronisch systeem met behulp van een door de minister beschikbaar gestelde toegang.

  • 5 De minister kan een elektronische aanmelding weigeren, indien deze niet overeenkomstig artikel 2.35, tweede lid, is ingediend.

Artikel 2.36

Indien de dieren bestemd zijn voor een derde land:

  • a. is door de minister vooraf toestemming verleend voor het brengen van de dieren in Nederland;

  • b. is, indien het vervoer over het grondgebied van een of meer lid-staten zal plaatsvinden, door de bevoegde centrale autoriteit van die lid-staat of lid-staten toestemming verleend voor dit vervoer, en

  • c. wordt door de importeur aan de keuringsdierenarts aangetoond dat het eerste derde land waarnaar de dieren worden vervoerd de verplichting op zich neemt de dieren, waarvan het toelaat dat zij op zijn grondgebied worden gebracht, in geen geval te weigeren of terug te zenden.

Artikel 2.37

  • 1 Indien de dieren zijn verzonden vanuit een derde land waarvoor de geharmoniseerde veterinairrechtelijke voorschriften nog niet op grond van de veterinairrechtelijke regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn vastgesteld, wordt voldaan aan artikel 8, onderdeel A, tweede lid, eerste, derde, vierde en vijfde gedachtenstreepje, van richtlijn 91/496/EEG en worden fok- en gebruiksdieren overeenkomstig artikel 10, eerste lid, eerste tot en met derde gedachtenstreepje en met inachtneming van de bijzondere waarborgen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, tweede alinea, van richtlijn 91/496/EEG, in tijdelijke afzondering geplaatst.

  • 2 Het vervoer van de dieren naar een in artikel 10, eerste lid, tweede gedachtenstreepje, bedoeld quarantainestation, vindt rechtstreeks en onder veterinair toezicht plaats.

Artikel 2.38

Met betrekking tot de partij is door de minister een Gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst als bedoeld in verordening 282/2004/EG afgegeven.

Artikel 2.39

  • 1 Noch op grond van artikel 18, eerste lid, eerste gedachtenstreepje, van richtlijn 91/496/EEG, noch op grond van andere regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot wering of bestrijding van besmettelijke dierziekten, zijn maatregelen genomen, houdende de instelling van een verbod om de betrokken dieren in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is dan wel in Nederland te brengen.

  • 2 Ten aanzien van een partij is, in voorkomend geval, voldaan aan de op grond van artikel 18, eerste lid, tweede gedachtenstreepje, van richtlijn 91/496/EEG dan wel op grond van andere regelgeving van de Europese Gemeenschap vastgestelde bijzondere voorschriften.

Artikel 2.40

Indien de dieren voor een lid-staat dan wel een derde land zijn bestemd en tijdens het vervoer over Nederlands grondgebied zijn gestorven of afgemaakt, worden de kadavers vernietigd volgens de ter zake geldende wettelijke voorschriften.

Artikel 2.41

  • 1 Tijdens het vervoer vanaf de erkende inspectiepost gaat de partij vergezeld van een afschrift van het certificaat, genoemd in afdeling 4 van de hoofdstukken 3 tot en met 8 of in afdeling 4a of afdeling 4b van hoofdstuk 8, van het aldaar bedoelde document en van het reisschema, genoemd in afdeling 4 van de hoofdstukken 3, 4, 5 en 7, alsmede van een afschrift van de zoötechnische documenten die bij of krachtens het Fokkerijbesluit zijn voorgeschreven voor het brengen in Nederland van raszuivere dieren of hybride varkens die via Nederland voor het eerst in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht, alsmede van het document, bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtenstreepje, van richtlijn 91/496/EEG.

  • 2 Indien de partij bestemd is voor een derde land vindt het vervoer over Nederlands grondgebied plaats onder douanetoezicht.

§ 3. Maatregelen in geval van niet-naleving van de voorschriften voor het brengen in Nederland van dieren uit derde landen (artikel 2.42)

Artikel 2.42

  • 1 Indien wordt vermoed of geconstateerd dat er verwekkers van ziekten, zoönosen, of andere aandoeningen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van richtlijn 90/425/EEG, aanwezig zijn, kan de minister, indien hij de aanwezigheid van verwekkers van ziekten, zoönosen of andere aandoeningen vermoedt, gelasten dat de dieren in tijdelijke afzondering worden geplaatst, dan wel worden de dieren gedood of vernietigd, al naar gelang hetgeen de keuringsdierenarts daaromtrent heeft besloten, met inachtneming van diens aanwijzingen, zonder vergoeding van Staatswege en voor rekening van de importeur of diens gemachtigde.

  • 2 Indien wordt vermoed of geconstateerd dat niet is voldaan aan de overige voorschriften van de onderhavige regeling of dat de dieren afkomstig zijn uit een met een epidemische dierziekte besmet gebied, worden de dieren, zonder vergoeding van Staatswege en voor rekening van de importeur of diens gemachtigde, al naar gelang de minister daaromtrent heeft besloten en met inachtneming van de aanwijzingen van de keuringsdierenarts:

    • a. ondergebracht, gevoerd, gedrenkt en verzorgd;

    • b. in tijdelijke afzondering geplaatst;

    • c. doorgestuurd naar een derde land;

    • d. geslacht, dan wel

    • e. gedood en vernietigd.

Afdeling 6. Het brengen in Nederland, alsmede het inslaan, opslaan of uitslaan van producten uit derde landen (artikelen 2.43 tot en met 2.50f)

§ 1. Uitzondering van het verbod op het brengen in Nederland van producten uit derde landen (artikel 2.43)

Artikel 2.43

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, derde gedachtenstreepje, geldt, niet ter zake van het brengen in Nederland van producten die via Nederland voor het eerst in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht en zijn verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, mits wordt voldaan aan, voor zover van toepassing, de artikelen 2.44 tot en met 2.50b en:

    • a. voor zover de producten bestemd zijn voor Nederland of een lid-staat:

    • b. voor zover de producten bestemd zijn voor een derde land, de betrokken partij vergezeld gaat van een bij die partij behorend origineel document, dat is gesteld in de Nederlandse, Duitse, Franse of Engelse taal, waaruit tenminste de oorsprong van de partij alsmede de bestemming hiervan kan worden afgeleid.

§ 2. Nadere voorschriften voor het brengen in Nederland van producten uit derde landen: aankomst en onderzoek op de inspectiepost en vervoer na onderzoek op de erkende inspectiepost (artikelen 2.44 tot en met 2.49)

Artikel 2.44

  • 1 Elke partij wordt aangevoerd via een inspectiepost.

  • 2 De melding van de aanvoer van een partij vindt plaats aan de VWA overeenkomstig artikel 2, eerste tot en met derde lid, van verordening 136/2004/EG.

  • 3 Bij de aankomst op de inspectiepost wordt de keuringsdierenarts overgelegd:

    • a. het originele certificaat, bedoeld in afdeling 4 van de hoofdstukken 6, 9, 10 en 11, onderscheidenlijk het originele document, bedoeld in artikel 2.43, onderdeel b;

    • b. indien het producten van raszuivere dieren of hybride varkens betreft, de zoötechnische documenten die bij of krachtens het Fokkerijbesluit zijn voorgeschreven voor het brengen in Nederland van producten van raszuivere dieren en hybride varkens die via Nederland voor het eerst in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht.

  • 4 Ten aanzien van het in het derde lid bedoelde originele certificaat of document alsmede de aldaar bedoelde zoötechnische documenten geldt dat:

    • a. de geldigheidsduur ervan niet is verstreken;

    • b. zij, voor zover van toepassing, in overeenstemming met de voor het desbetreffende produkt geldende regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn opgesteld en afgegeven, volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend.

  • 5 De partij wordt bij aankomst op de inspectiepost ter onderzoek aangeboden aan de keuringsdierenarts.

  • 6 De keuringsdierenarts onderwerpt de voor Nederland of een lidstaat bestemde partij in de inspectiepost aan een documentencontrole, een overeenstemmingscontrole en een materiële controle overeenkomstig artikel 4, derde en vierde lid, van richtlijn 97/78/EG. In de gevallen bedoeld in artikel 10, eerste en derde lid, van richtlijn 97/78/EG, is de keuringsdierenarts bevoegd om niet elke partij aan een materiële controle te onderwerpen.

  • 7 De controles, bedoeld in het zesde lid, worden niet verricht indien de in dat lid bedoelde partij via een haven of luchthaven op Nederlands grondgebied wordt gebracht en vanuit die haven of luchthaven over zee of door de lucht naar de haven of luchthaven van bestemming wordt vervoerd, mits de haven of luchthaven van bestemming over een inspectiepost of, indien het een haven of luchthaven in een lidstaat betreft, over een grensinspectiepost als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel g, van richtlijn 97/78/EG beschikt. Indien de partij in de eerstgenoemde haven of luchthaven wordt gelost of wordt opgeslagen en daarbij de krachtens artikel 9, eerste lid, onderdeel b, onder i, van richtlijn 97/78/EG vastgestelde minimale periode wordt overschreden, wordt de partij in de inspectiepost onderworpen aan een documentencontrole. Zolang de in de vorige zin bedoelde minimale periode niet is vastgesteld, bedraagt deze periode 7 dagen indien de partij in een haven wordt gelost of opgeslagen, of 24 uur, indien de partij in een luchthaven wordt gelost op opgeslagen.

  • 8 De keuringsdierenarts onderwerpt een partij als bedoeld in artikel 2.43, tweede lid, in de inspectiepost aan een documentencontrole en een overeenstemmingscontrole overeenkomstig artikel 4, derde en vierde lid, van richtlijn 97/78/EG.

  • 9 De keuringsdierenarts onderwerpt de voor een derde land bestemde partij in de inspectiepost aan een documentencontrole en een overeenstemmingscontrole overeenkomstig artikel 4, derde en vierde lid, van richtlijn 97/78/EG.

  • 10 De keuringsdierenarts is bevoegd de controles, bedoeld in het negende lid, achterwege te laten, indien de in dat lid bedoelde partij via een haven of luchthaven op Nederlands grondgebied wordt gebracht en vanuit die haven of luchthaven over zee of door de lucht naar een haven of luchthaven in een derde land wordt aangevoerd en, indien de partij in de eerstgenoemde haven of luchthaven wordt gelost of wordt opgeslagen, daarbij de krachtens artikel 9, eerste lid, onderdeel b, onder i, van richtlijn 97/78/EG vastgestelde minimale periode niet wordt overschreden. Zolang de in de vorige zin bedoelde minimale periode niet is vastgesteld, bedraagt deze 7 dagen indien de partij in een haven wordt gelost of opgeslagen, of 24 uur, indien de partij in een luchthaven wordt gelost op opgeslagen.

  • 11 Het zesde en negende lid zijn van overeenkomstige toepassing op een in die leden bedoelde partij die op het grondgebied van de Europese Gemeenschap wordt opgeslagen in een van de in artikel 2.50 genoemde opslagruimten.

  • 12 Onverminderd het zesde tot en met elfde lid, verricht de keuringsdierenarts indien er naar zijn oordeel gevaar bestaat dat de gezondheid van mens of dier wordt bedreigd of in in de artikelen 14, eerste lid, en 20, eerste lid, van richtlijn 97/78/EG bedoelde gevallen voorts alle door hem passend geachte veterinaire controles.

Artikel 2.44a

  • 1 In afwijking in zoverre van artikel 2.44, tweede lid, kan de belanghebbende bij de lading de melding van de aanvoer van een partij, bedoeld in artikel 2.44, tweede lid, op elektronische wijze verrichten, mits de minister daarmee heeft ingestemd.

  • 2 De minister kan aan zijn instemming, bedoeld in het eerste lid, voorwaarden stellen en nadere voorschriften verbinden.

  • 3 De minister kan zijn instemming, bedoeld in het eerste lid in, intrekken, indien de belanghebbende bij de lading:

    • a. niet meer voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, of

    • b. niet voldoet aan de nadere voorschriften, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Het melden van de aanvoer, bedoeld in het eerste lid, geschiedt via een daarvoor bestemd elektronisch systeem met behulp van een door de minister beschikbaar gestelde toegang.

  • 5 De minister kan een elektronische aanmelding weigeren, indien deze niet overeenkomstig artikel 2.44, tweede lid, is ingediend.

Artikel 2.45

  • 1 Met betrekking tot een partij die bestemd is voor een derde land:

    • a. heeft de minister vooraf toestemming verleend voor het brengen van de partij in Nederland;

    • b. heeft de belanghebbende bij de lading voorafgaand aan het brengen van de partij in Nederland aan de VWA schriftelijk toegezegd de partij weer in bezit te zullen nemen, alsmede schriftelijk toegezegd de producten overeenkomstige artikel 2.51, tweede lid, te behandelen, indien de producten in het derde land worden geweigerd;

    • c. vindt na het verlaten van de inspectiepost, of na uitslag uit een van de in artikel 2.50b bedoelde opslagruimten, het vervoer over Nederlands grondgebied onder douanetoezicht plaats, zonder splitsing of lossing van de partij, in verzegelde voertuigen of in verzegelde containers;

    • d. verlaat de partij binnen 30 dagen na het vertrek uit de inspectiepost de Europese Gemeenschap.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde partij in het derde land wordt geweigerd, is de belanghebbende bij de lading verplicht om op eerste vordering van de minister de partij overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b, in bezit te nemen en te behandelen.

Artikel 2.45a

Een partij als bedoeld in artikel 2.43, tweede lid, wordt na het verlaten van de inspectiepost in verzegelde en lekvrije voertuigen of containers rechtstreeks vervoerd naar de inrichting van oorsprong waar het certificaat, bedoeld in artikel 2.43, tweede lid, onderdeel b, is afgegeven.

Artikel 2.46

  • 1 Met betrekking tot de partij is door de minister een certificaat afgegeven als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van richtlijn 97/78/EG.

  • 2 Onverminderd het eerste lid is met betrekking tot de voor Nederland of een lidstaat bestemde partij door de minister een gewaarmerkt afschrift als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van richtlijn 97/78/EG, afgegeven.

  • 3 Indien de partij in de inspectiepost in meerdere delen is gesplitst, geldt het eerste lid voor elk van de deelpartijen.

Artikel 2.47

  • 1 Terzake van een partij producten die zich aan boord bevindt van een vliegtuig of schip dat bij vervoer tussen twee derde landen op Nederlands grondgebied landt of aanlegt, overlegt de belanghebbende bij de lading aan de keuringsdierenarts, desgevraagd het originele document, bedoeld in artikel 2.43, eerste lid, onderdeel b.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde partij van het ene vliegtuig of schip in het andere wordt overgeladen, stelt de belanghebbende bij de lading de keuringsdierenarts hiervan in kennis en overlegt hij hem desgevraagd het originele document, bedoeld in artikel 2.43, eerste lid, onderdeel b.

  • 3 In de in het eerste en tweede lid bedoelde gevallen gaat de desbetreffende partij bij verzending naar het derde land vergezeld van het originele document, bedoeld in artikel 2.43, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 2.48

  • 1 Noch op grond van artikel 22, eerste lid eerste gedachtenstreepje, van richtlijn 97/78/EG, noch op grond van andere regelgeving van de Europese Gemeenschap zijn maatregelen genomen houdende instelling van een verbod om de betrokken producten op het grondgebied van de Europese Gemeenschap, dan wel op het grondgebied van Nederland te brengen.

  • 2 Ten aanzien van de partij is, in voorkomend geval, voldaan aan de op grond van artikel 22, eerste lid, tweede en derde gedachtenstreepje van richtlijn 97/78/EG, dan wel op grond van andere regelgeving van de Europese Gemeenschap vastgestelde bijzondere voorschriften.

Artikel 2.49

  • 1 De partij producten die voor Nederland is bestemd, gaat tijdens het vervoer over Nederlands grondgebied vanaf de erkende inspectiepost naar de plaats van bestemming vergezeld van het certificaat, bedoeld in artikel 2.46, eerste lid, en het gewaarmerkt afschrift als bedoeld in artikel 2.46, tweede lid.

  • 2 De partij producten die voor een lid-staat is bestemd, gaat tijdens het vervoer over Nederlands grondgebied vanaf de erkende inspectiepost vergezeld van het certificaat, bedoeld in artikel 2.46, eerste lid, en het gewaarmerkt afschrift, bedoeld in artikel 2.46, tweede lid.

  • 4 De partij, bestemd voor een derde land, die:

    • a. in een vrij entrepot of douane-entrepot in Nederland moet worden opgeslagen en die niet aan de in deze regeling voor het desbetreffende produkt gestelde voorschriften voor het brengen op Nederlands grondgebied voldoet;

    • b. in een vrij entrepot of douane-entrepot in een lid-staat moet worden opgeslagen en die niet aan van toepassing zijnde voorschriften voor het brengen van de producten in de betreffende lid-staat voldoet, wordt onder douanetoezicht vervoerd, in een gesloten, geïdentificeerd lekvrij en verzegeld vervoermiddel, dat, indien het vervoer over land heeft plaatsgevonden, voorafgaand aan elk nieuw vervoer over Nederlands grondgebied onder toezicht van de keuringsdierenarts wordt gereinigd en ontsmet.

§ 2a. Nadere voorschriften voor het inslaan, opslaan of uitslaan van producten uit derde landen (artikelen 2.50 tot en met 2.50f)

Artikel 2.50

Degene die voornemens is een partij producten in te slaan in of uit te slaan uit een douane-entrepot, een ruimte voor tijdelijke opslag of een vrij entrepot geeft hiervan uiterlijk tot 14.00 uur op de werkdag voorafgaand aan de dag van in- of uitslag melding aan de VWA binnen wiens kring de opslagfaciliteit is gelegen, onder vermelding van de naam en het adres van de opslagfaciliteit, de dag van in- of uitslag en de aard en hoeveelheid van de producten.

Artikel 2.50a

  • 1 Opslag van een partij die bestemd is:

    • a. voor Nederland of een derde land en die voldoet aan de in deze regeling voor het desbetreffende product gesteld voorschriften voor het brengen op Nederlands grondgebied, of

    • b. voor een lidstaat en die voldoet aan de voorschriften terzake van het brengen van het desbetreffende product op het grondgebied van de betreffende lidstaat,

      vindt plaats in een op grond van artikel 2.50c, eerste lid, geregistreerd douane-entrepot, geregistreerde ruimte voor tijdelijke opslag, dan wel geregistreerd vrij entrepot, dan wel in een op grond van artikel 2.50b, erkend douane-entrepot of erkend vrij entrepot, mits dat erkend douane-entrepot of erkend vrij entrepot beschikt over lokalen waarin de in dit artikellid bedoelde producten gescheiden van de in het tweede lid bedoelde producten kunnen worden opgeslagen.

  • 2 De in het eerste bedoelde opslag, alsmede de opslag, bedoeld in artikel 2.50b, vindt slecht plaats indien de belanghebbende bij de lading voorafgaand aan de opslag heeft voldaan aan artikel 12, eerste lid, eerste zin, van richtlijn 97/78/EG, met dien verstande dat de bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 12, eerste lid, eerste zijn, van richtlijn 97/78/EG de minister is.

Artikel 2.50b

Opslag van een partij die bestemd is voor een derde land en die niet voldoet aan de in deze regeling voor het desbetreffende product gestelde voorschriften voor het brengen op Nederlands grondgebied, vindt slechts plaats in een op grond van artikel 2.50c, derde lid, erkend douane-entrepot of vrij entrepot, mits de minister, hiervoor toestemming heeft verleend.

Artikel 2.50c

  • 1 Een douane-entrepot, ruimte voor tijdelijke opslag, dan wel vrij entrepot als bedoeld in artikel 2.50a wordt slechts geregistreerd, indien de opslagfaciliteit:

    • a. voor zover van toepassing, op grond van de betrokken regelgeving is erkend voor de opslag van de betrokken producten;

    • b. beschikt over een geldige vergunning als bedoeld in artikel 100 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 (PbEG L 302), een goedkeuring als bedoeld in artikel 185 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 juli 1993 (PbEG L 253), onderscheidenlijk een vergunning als bedoeld in artikel 603, lid 3, van laatstgenoemde verordening;

    • c. beschikt over geschikte lokalen die uitsluitend worden gebruikt door de keuringsdierenarts en de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen;

    • d. ten behoeve van de VWA over de volgende voorzieningen beschikt die om niet ter beschikking worden gesteld:

      • 1º. indien de keuringsdierenarts of de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen gewoonlijk meer dan 2 uur per dag op de opslagfaciliteit aanwezig zijn:

        • -

          een afsluitbare ruimte met een afsluitbare kast, een bureau, stoelen en de door de VWS gewenste telecommunicatiemiddelen;

        • -

          een kleedruimte met wasgelegenheid en toilet;

        • -

          indien gewoonlijk meer dan vier medewerkers van de VWA aanwezig zijn, een verblijfruimte ingericht met voldoende stoelen en tafels;

      • 2º. Indien de keuringsdierenarts of de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen gewoonlijk minder dan 2 uur per dag op de opslagfaciliteit aanwezig zijn:

        • -

          een afsluitbare kast;

        • -

          de door de VWA gewenste telecommunicatiemiddelen.

  • 2 In een douane-entrepot, ruimte voor tijdelijke opslag, dan wel vrij entrepot als bedoeld in artikel 2.50a:

    • a. is iedere partij gedurende de opslag voorzien van een gesloten verpakking en duidelijk geïdentificeerd door middel van het nummer van het bij de partij behorende certificaat, bedoeld in artikel 2.46, eerste lid;

    • b. zijn uitsluitend partijen als bedoeld in artikel 2.50a opgeslagen.

  • 3 Erkenning van een douane-entrepot of vrij entrepot als bedoeld in artikel 2.50b vindt slechts plaats, indien het entrepot:

    • a. beschikt over een geldige vergunning als bedoeld in artikel 100 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 (PbEG L 302), onderscheidenlijk een vergunning als bedoeld in artikel 603, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 juli 1993 (PbEG L 253);

    • b. voor zover van toepassing, op grond van de betrokken regelgeving is erkend voor de opslag van de betrokken producten, dan wel, indien voor de opslag van de betrokken producten geen voorschriften voor de erkenning van inrichtingen gelden, aan hoofdstuk I van bijlage II bij verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PbEU L 226);

    • c. beschikt over geschikte lokalen die uitsluitend worden gebruikt door de keuringsdierenarts en de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen;

    • d. kan worden afgesloten met een ambtelijk slot, en

    • e. ten behoeve van de VWA over de in het eerste lid, onderdeel d, genoemde voorzieningen beschikt die om niet ter beschikking worden gesteld.

  • 4 In een douane-entrepot of vrij entrepot waar producten als bedoeld in artikel 2.50b zijn opgeslagen:

    • a. is iedere partij bij inslag en gedurende de opslag voorzien van een gesloten verpakking met daarop een vermelding van het land van oorsprong en de aard van het product en duidelijk geïdentificeerd door middel van het nummer van het bij de partij behorende certificaat, bedoeld in artikel 2.46, eerste lid;

    • b. zijn partijen als bedoeld in artikel 2.50b onderling ruimtelijk van elkaar opgeslagen en zijn, indien in dat entrepot tevens partijen als bedoeld in artikel 2.50a, eerste lid, zijn opgeslagen, die partijen in andere lokalen opgeslagen dan partijen als bedoeld in artikel 2.50b;

    • c. ondergaat een partij als bedoeld in artikel 2.50b geen andere vorm van goederenbehandeling dan die welke noodzakelijk is voor de opslag of voor splitsing van de partij in meerdere partijen zonder wijziging van de verpakking;

    • d. is iedere partij, bedoeld in artikel 2.50b, bij uitslag voorzien van een gesloten verpakking met daarop een vermelding van het land van oorsprong en de aard van het product.

  • 5 De exploitant of de eigenaar, dan wel diens vertegenwoordiger van een douane-entrepot, ruimte voor tijdelijke opslag, dan wel vrij entrepot draagt er zorg voor dat:

    • a. een boekhouding wordt gevoerd waarin dagelijks aantekening wordt gemaakt van de partijen die de opslagfaciliteit binnenkomen en verlaten, en waarmee de keuringsdierenarts op enig moment een overzicht kan worden geboden van de in het entrepot opgeslagen partijen;

    • b. van iedere ingeslagen partij het certificaat, bedoeld in artikel 2.46, eerste lid, gedurende drie jaren na uitslag wordt bewaard;

    • c. het entrepot voldoet aan het eerste, onderscheidenlijk derde lid;

    • d. in de opslagfaciliteit opgeslagen partijen voldoen aan het tweede, onderscheidenlijk vierde lid;

    • e. indien het een douane-entrepot of een vrij entrepot als bedoeld in artikel 2.50b betreft, de toegang van het entrepot duidelijk wordt voorzien van de vermelding ‘vrij entrepot, uitsluitend bestemd voor de opslag van niet-EG-waardige producten van dierlijke oorsprong’, en

    • f. de keuringsdierenarts alle medewerking wordt verleend die deze redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taken in het kader van de inslag, opslag of uitslag van partijen noodzakelijk acht en dat diens aanwijzingen ter zake door het personeel van de opslagfaciliteit worden opgevolgd.

  • 6 Een douane-entrepot, ruimte voor tijdelijke opslag of vrij entrepot staat onder permanente controle van de keuringsdierenarts.

Artikel 2.50d

  • 1 Een registratie als douane-entrepot, ruimte voor tijdelijke opslag of vrij entrepot als bedoeld in artikel 2.50a wordt door de minister verleend nadat uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat aan de voorschriften van artikel 2.50c, eerste lid, is voldaan.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is een opslagfaciliteit als bedoeld in dat lid tot en met 31 december 1997 geregistreerd, indien de eigenaar of exploitant ten genoegen van de minister kan aantonen dat de opslag faciliteit op 1 juli 1997 over een geldige vergunning als bedoeld in artikel 2.50c, eerste lid, onderdeel b, beschikte of in die faciliteit op laatstgenoemde datum partijen als bedoeld in artikel 2.50a waren opgeslagen.

  • 3 Een erkenning als douane-entrepot of vrij entrepot als bedoeld in artikel 2.50b wordt door de minister verleend nadat uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat aan de voorschriften van artikel 2.50c, derde lid, is voldaan.

  • 4 In afwijking van het derde lid is een opslagfaciliteit als bedoeld in dat lid tot en met 31 december 1997 geregistreerd, indien de eigenaar of exploitant ten genoegen van de minister kan aantonen dat in die faciliteit op 1 juli 1997 partijen als bedoeld in artikel 2.50b waren opgeslagen.

  • 5 De aanvraag voor een registratie erkenning wordt ingediend bij de VWA op een daartoe bestemd formulier.

  • 6 Aan een opslagfaciliteit die op grond van dit artikel is geregistreerd of erkend, wordt een registratie onderscheidenlijk erkenningsnummer toegekend.

  • 7 De minister schort een op grond van het eerste, onderscheidenlijk derde lid verleende registratie of erkenning, dan wel een erkenning als bedoeld in het tweede, onderscheidenlijk vierde lid tijdelijk op, indien de keuringsdierenarts heeft geconstateerd dat de op de betrokken opslagfaciliteit van toepassing zijnde voorschriften van artikel 2.50c, tweede, vierde of vijfde lid, niet worden nageleefd.

  • 8 Indien blijkt dat de exploitant of de eigenaar, dan wel diens vertegenwoordiger van de opslagfaciliteit de geconstateerde gebreken na opschorting niet alsnog binnen een daartoe gestelde termijn heeft verholpen, trekt de minister de registratie of erkenning in.

  • 9 De minister trekt een op grond van het eerste, onderscheidenlijk derde lid verleende registratie of erkenning in, indien de keuringsdierenarts heeft geconstateerd dat de op de betrokken opslagfaciliteit van toepassing zijnde voorschriften van artikel 2.50c, eerste of derde lid, niet worden nageleefd.

  • 10 Opschorting en intrekking als bedoeld in het zevende, onderscheidenlijk negende lid geschiedt niet dan na voorafgaande waarschuwing en na het verstrijken van een daarbij te stellen termijn, waarbinnen alsnog aan de betrokken voorschriften dient te zijn voldaan.

Artikel 2.50e

Uitslag van een partij producten die niet voldoet aan de in deze regeling voor desbetreffende producten gestelde voorschriften voor het brengen op Nederlands grondgebied uit een opslagruimte als bedoeld in artikel 2.50b, is slechts toegestaan indien de partij bestemd is:

  • a. voor een derde land en elders geen opslag van de partij plaatsvindt;

  • b. om te worden vernietigd, met inachtneming van artikel 12, zevende lid, derde gedachtenstreepje, van richtlijn 97/78/EG.

Artikel 2.50f

  • 1 Degene die om inslag dan wel opslag in, of uitslag uit een van de in artikel 2.50 genoemde opslagruimten verzoekt, voldoet de kosten voor keuringen en controles welke de VWA bij de inslag, opslag of uitslag verricht.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde kosten betreffen de kosten die in rechtstreeks verband staan met deze keuringen en controles.

§ 3. Maatregelen in geval van niet-naleving van de voorschriften voor het brengen in Nederland van producten uit derde landen (artikel 2.51)

Artikel 2.51

  • 1 Indien wordt vermoed of geconstateerd dat in de partij verwekkers van ziekten, zoönosen of andere aandoeningen aanwezig zijn of dat de producten afkomstig zijn uit een met een epidemische dierziekte besmet gebied, kan de minister, indien hij de aanwezigheid van verwekkers van ziekten, zoönosen of andere aandoeningen vermoedt, gelasten dat de producten voor rekening van verzender of diens gemachtigde, dan wel de afnemer, in tijdelijke afzondering worden geplaatst, dan wel worden, zonder vergoeding van Staatswege en:

    • a. voor rekening van de verzender of diens gemachtigde, al naar gelang de minister daaromtrent heeft besloten en met inachtneming van de aanwijzingen van de keuringsdierenarts, de producten vernietigd, of

    • b. voor rekening van de afnemer, al naar gelang de minister daaromtrent heeft besloten en met inachtneming van aanwijzingen van de keuringsdierenarts, voor andere doeleinden gebruikt dan waarvoor ze zijn bestemd.

  • 2 Indien aan de hand van de op grond van deze regeling uitgevoerde controles wordt vastgesteld dat een voor Nederland of een lidstaat bestemd product niet voldoet aan de op grond van deze regeling voor dat product gestelde voorschriften of dat een onregelmatigheid is begaan, besluit de minister in overleg met de belanghebbende bij de lading:

    • a. dat het product in ieder geval binnen 60 dagen nadat is geconstateerd dat niet aan de onderhavige regeling wordt voldaan vanuit de inspectiepost met hetzelfde vervoermiddel wordt teruggezonden naar een derde land indien veterinairrechtelijke of gezondheidsredenen zich daar niet tegen verzetten;

    • b. indien terugzending als bedoeld in onderdeel a onmogelijk is of de in dat onderdeel bedoelde termijn is verstreken, dat de partij wordt vernietigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 17, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 97/78/EG;

    • c. dat de partij voor andere doeleinden dan de menselijke consumptie wordt gebruikt.

  • 3 Indien een partij in Nederland is gebracht zonder dat, voorzover van toepassing, die partij is onderworpen aan de in artikel 2.44 bedoelde controles, besluit de minister dat de partij overeenkomstig het tweede lid, onderdeel b, wordt vernietigd of wordt teruggezonden naar een derde land indien veterinairrechtelijke of gezondheidsredenen zich daar niet tegen verzetten.

  • 4 In afwachting van de terugzending of de vernietiging van een partij als bedoeld in het tweede en derde lid, wordt de partij onder toezicht van de keuringsdierenarts in tijdelijke afzondering geplaatst en opgeslagen.

  • 5 Alle kosten die in verband met de in het tweede, derde en vierde lid bedoelde maatregelen worden gemaakt, komen ten laste van de belanghebbende bij de lading.

Afdeling 7. Controles in het handelsverkeer met staten, niet zijnde lid-staten, die partij zijn bij het EER-Verdrag (artikelen 2.52 tot en met 2.59)

§ 1. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren of producten, bestemd voor een staat, niet zijnde een lid-staat, die partij is bij het EER-Verdrag (artikelen 2.52 tot en met 2.59)

Artikel 2.52

  • 2 De in het eerste lid bedoelde bewijsstukken worden afgegeven door de minister.

Artikel 2.53

Het bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.52, wordt slechts afgegeven indien op grond van een van Rijkswege ingesteld onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan, voor zover van toepassing, de artikelen 2.54 en 2.55 en aan:

Artikel 2.54

Noch op grond van regelgeving van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, noch op grond van het EER-Verdrag geldt een verbod om de dieren of producten vanuit Nederland in een staat, niet zijnde een lid-staat, die partij is bij het EER-Verdrag te brengen.

Artikel 2.55

Indien de partij op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.53, geschikt is bevonden om anders dan in doorvoer buiten Nederland te worden gebracht, wordt zij onmiddellijk na het onderzoek, langs de kortste weg naar het transportmiddel vervoerd, waarmee zij buiten Nederland zal worden gebracht en wordt zij zo spoedig mogelijk, rechtstreeks, buiten Nederland gebracht.

§ 2. Het brengen in Nederland van dieren en producten uit staten, niet zijnde lid-staten, die partij zijn bij het EER-Verdrag (artikel 2.56 tot en met 2.59)

Artikel 2.56

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, eerste en tweede gedachtenstreepje, voor zover dit betrekking heeft op het brengen in Nederland van dieren uit staten, niet zijnde lid-staten, die partij zijn bij het EER-Verdrag, geldt niet, mits voldaan wordt aan de artikelen 2.39 en 2.40 en:

    • a. de dieren zijn aangevoerd met een vliegtuig of een schip en met een vliegtuig, onderscheidenlijk een schip het Nederlands grondgebied rechtstreeks via dezelfde luchthaven, onderscheidenlijk haven van aanvoer weer verlaten;

    • b. de eerstvolgende bestemming blijkens de bij de partij behorende documenten een derde land of een staat, niet zijnde een lid-staat, die partij is bij het EER-Verdrag is, en

    • c. de dieren tussentijds niet in contact komen met andere dieren en, indien zij tussentijds het transportmiddel verlaten, het daartoe door de keuringsdierenarts aangewezen terrein niet verlaten, mits het voornemen om de dieren in Nederland te brengen tijdig bij de VWA is gemeld.

Artikel 2.57

Er wordt voldaan aan de artikelen 2.35 tot en met 2.41, met dien verstande dat:

  • -

    de staten, niet zijnde lid-staten, die partij zijn bij het EER-Verdrag voor de toepassing van deze artikelen worden aangemerkt als derde landen;

  • -

    het certificaat, bedoeld in artikel 2.35, derde lid, onderdeel a, en vierde lid, en in artikel 2.41, eerste lid, het certificaat of document, genoemd in de derde afdeling van de hoofdstukken 3 tot en met 7 en in de vierde afdeling van hoofdstuk 8 is;

  • -

    de zoötechnische documenten, bedoeld in artikel 2.35, derde lid, onderdeel b, en vierde lid, en in artikel 2.41, eerste lid, de zoötechnische documenten zijn die bij of krachtens het Fokkerijbesluit zijn voorgeschreven voor het brengen in Nederland van raszuivere dieren of hybride varkens die zijn verzonden vanuit een lid-staat, dan wel, indien het apen, hoefdieren, bijen, honden, katten, lagomorfen, vogels, fretten, nertsen en vossen betreft, de zoötechnische documenten zijn die bij of krachtens het Fokkerijbesluit zijn voorgeschreven voor het brengen in Nederland van raszuivere dieren die via Nederland voor het eerst in de gebieden waarvoor het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht, en

  • -

    bij aankomst op de inspectiepost, slechts op verzoek van de keuringsdierenarts de dieren aan hem ten onderzoek worden aangeboden en het in het tweede gedachtenstreepje bedoelde certificaat of document, alsmede de in het derde gedachtenstreepje bedoelde zoötechnische documenten aan hem worden overgelegd.

Artikel 2.58

Het verbod, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, eerste en tweede gedachtenstreepje, voor zover dit betrekking heeft op het brengen in Nederland van producten uit staten, niet zijnde lid-staten, die partij zijn bij het EER-Verdrag, geldt niet, mits voldaan wordt aan artikel 2.59 en:

  • a. voor zover de producten bestemd zijn voor Nederland of een lid-staat, aan:

  • b. voor zover de producten bestemd zijn voor een derde land of een staat, niet zijnde een lid-staat, die partij is bij het EER-Verdrag, de betrokken partij vergezeld gaat van een bij die partij behorend origineel document, dat is gesteld in de Nederlandse, Duitse, Franse of Engelse taal, waaruit tenminste de oorsprong van de partij alsmede de bestemming daarvan kan worden afgeleid.

Artikel 2.59

Er wordt voldaan aan de artikelen 2.44 tot en met 2.50f, met dien verstande dat:

Artikel 2.59a

Het verbod, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, vijfde gedachtenstreepje, voorzover dit betrekking heeft op het brengen in Nederland van producten, genoemd in artikel 1, eerste alinea van richtlijn 92/65/EEG, niet zijnde sperma, eicellen, embryo's en broedeieren, uit staten, niet zijnde lid-staten, die partij zijn bij het EER-Verdrag en de producten zijn bestemd voor een lid-staat, een andere staat die partij is bij het EER-Verdrag dan wel een derde land, geldt niet, mits de betrokken partij voldoet aan de voorschriften van het land van bestemming.

Afdeling 8. Overige bepalingen (artikelen 2.60 tot en met 2.64)

§ 1. Het van rijkswege ingestelde onderzoek (artikelen 2.60 en 2.61)

Artikel 2.60

Het onderzoek, bedoeld in de artikelen 2.5, 2.17, 2.18 en 2.53, wordt uiterlijk vóór 14.00 uur op de tweede werkdag voorafgaand aan het tijdstip van de voorgenomen uitvoer aangevraagd bij de VWA op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Per aanvraagformulier kan slechts voor één partij een onderzoek worden aangevraagd.

Artikel 2.61

Het in artikel 2.5, 2.17, 2.18 en 2.53 bedoelde onderzoek geschiedt niet op zondagen en algemeen erkende feestdagen. Op maandag tot en met vrijdag geschiedt dit onderzoek uitsluitend tussen 6.00 uur en 18.00 uur en op zaterdag tussen 06.00 uur en 12.00 uur op een door de keuringsdierenarts, na overleg met de betrokken aanvrager te bepalen tijdstip doch niet vóór zonsopgang en na zonsondergang, tenzij op de plaats van onderzoek – ter beoordeling van de keuringsdierenarts – een zodanige verlichting aanwezig is, dat het onderzoek naar behoren kan plaatsvinden.

§ 2. Registratie van de handelaar (artikel 2.62)

Artikel 2.62

  • 1 De minister houdt een register van handelaren bij. Hij gebruikt daartoe een eigen register dan wel maakt daartoe gebruik van een door een andere instantie beheerd register.

  • 2 Een handelaar wordt door de minister slechts ingeschreven in het in het eerste lid bedoelde eigen register en de inschrijving van een handelaar in het in het eerste lid bedoelde register, dat door een andere instantie wordt beheerd, wordt voor de toepassing van deze regeling slechts erkend:

    • a. indien hij een administratie voert waarin tenminste de leveringen van dieren of producten en de verdere bestemming hiervan zijn vermeld en alle op die dieren of producten betrekking hebbende bescheiden zijn opgenomen;

    • b. indien hij de vorenbedoelde administratie tenminste drie jaren bewaart;

    • c. hij er zorg voor draagt dat elke partij vergezeld gaat van de voorgeschreven certificaten of documenten en dat de dieren, waarvan hij blijkens de daarbij behorende certificaten of documenten niet tevens de ontvanger is, bij de afvoer van zijn bedrijf en tijdens het vervoer overeenkomstig deze regeling zijn geïdentificeerd;

    • d. meldt nalatigheden en onregelmatigheden met betrekking tot een levering van een partij onmiddellijk aan de VWA en houdt de betrokken dieren of producten in afzondering totdat door de minister, zonodig na een onderzoek van de dieren of producten is beslist.

  • 3 Indien een handelaar zich niet aan de in het tweede lid bedoelde voorschriften houdt, kan de directeur van de rijksdienst beslissen dat zijn inschrijving in het in het eerste lid bedoelde eigen register wordt doorgehaald dan wel de inschrijving in het in het eerste lid bedoelde register, dat door een andere instantie wordt beheerd, niet wordt erkend.

§ 3. Erkenning van verzamelcentra voor vee (artikel 2.63)

Artikel 2.63

  • 1 [Red: Vervallen.]

§ 4. Toelating van slachthuizen (artikel 2.64)

Artikel 2.64

Een slachthuis als bedoeld in de artikelen 3.14 van hoofdstuk 3, 4.9 van hoofdstuk 4, 5.10 van hoofdstuk 5 en 7.8 van hoofdstuk 7, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. het voorzien is van een afsluitbare gelegenheid tot opstalling van de slachtdieren met een zodanige capaciteit, dat de voor het slachthuis bestemde partijen in Nederland gebrachte slachtdieren daarin geheel gestald en verzorgd kunnen worden;

  • b. het voorzien is van voldoende voorzieningen voor het reinigen en ontsmetten van vervoermiddelen;

  • c. het zodanig is ingericht en geoutilleerd, dat gewaarborgd is dat de in onderdeel a bedoelde dieren het terrein van het slachthuis niet meer verlaten en alle dieren zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen 5 dagen – zaterdagen, zondagen en officieel erkende feestdagen niet meegerekend – na aankomst aldaar op hygiënisch verantwoorde wijze worden geslacht, en

  • d. het onder zodanig toezicht van ambtenaren als bedoeld in artikel 114, eerste of tweede lid, van de wet staat, dat gewaarborgd is dat uitlading, stalling en slachting van de in onderdeel a bedoelde dieren steeds onder dat toezicht plaatsvinden.

Hoofdstuk 3. Runderen

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3.1

  • 1 Onverminderd artikel 1.1 wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

    richtlijn 64/432/EEG:

    richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121);

    richtlijn 72/462/EEG:

    richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen, varkens, schapen en geiten, van vers vlees of van vleesproducten uit derde landen (PbEG L 302);

    richtlijn 92/102/EEG:

    richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en registratie van dieren (PbEG L 355);

    runderen:

    runderen, de soorten Bison bison en Bubalus bubalus daaronder begrepen;

    slachtrunderen:

    runderen die kennelijk bestemd zijn om te worden geslacht;

    fok- en gebruiksrunderen:

    runderen, niet zijnde slachtrunderen, die kennelijk bestemd zijn voor de fokkerij, voor de melk- en vleesproductie of die als trekkracht worden gebruikt of die bestemd zijn voor tentoonstellingen en manifestaties, culturele en sportieve manifestaties daarvan uitgezonderd;

    paspoort:

    document dat is opgesteld en afgegeven in overeenstemming met artikel 6 van verordening 1760/2000/EG en met de op basis van artikel 10 van verordening 1760/2000/EG vastgestelde voorschriften.

    beslag:

    op een bedrijf als een afzonderlijke epidemiologische eenheid gehouden rund of groep runderen met dien verstande dat wanneer er meerdere beslagen op een bedrijf zijn elk beslag een afzonderlijke epidemiologische eenheid vormt met eenzelfde gezondheidsstatus;

    handelaar:

    natuurlijke of rechtspersoon die al dan niet rechtstreeks runderen voor handelsdoeleinden koopt en verkoopt, een regelmatige omzetsnelheid heeft en die de runderen uiterlijk 30 dagen na aankoop doorverkoopt of van de ene bedrijfsruimte naar de andere, waarvan hij geen eigenaar is, verplaatst en voldoet aan artikel 3.15;

    blokperiode:

    tijdseenheid van maximaal 144 uur te rekenen vanaf het tijdstip van eerste verzameling op een verzamelcentrum dan wel, indien een verzamelcentrum beschikt over meerdere epidemiologische bedrijfseenheden, te rekenen vanaf het tijdstip van eerste verzameling in een epidemiologische bedrijfseenheid;

    eerste verzameling:

    eerste aanvoer van runderen op een verzamelcentrum nadat deze is ontvolkt, gereinigd en ontsmet dan wel, indien een verzamelcentrum beschikt over meerdere epidemiologische bedrijfseenheden, eerste aanvoer van runderen op een epidemiologische bedrijfseenheid nadat deze is ontvolkt, gereinigd en ontsmet;

    aanbieder:

    exploitant, eigenaar of diens vertegenwoordiger van een verzamelcentrum;

    epidemiologische bedrijfseenheid:

    stalruimte op een verzamelcentrum ten behoeve van de huisvesting van een beslag dat zodanig is gesitueerd dat geen contact met de overige op het verzamelcentrum aanwezige beslagen mogelijk is, met dien verstande dat wanneer meerdere epidemiologische bedrijfseenheden zijn ondergebracht in één gebouw de voor elke epidemiologische bedrijfseenheid bestemde ruimte fysiek door middel van geheel gesloten wanden gescheiden is van de voor de overige epidemiologische bedrijfseenheden bestemde ruimten en over een afzonderlijke laad- en losplaats beschikt die fysiek gescheiden is van eventueel aangrenzende laad- en losplaatsen.

  • 2 In het eerste lid wordt voor de toepassing van afdeling 6 in de begripsomschrijvingen van blokperiode, epidemiologische bedrijfseenheid, eerste verzameling en aanbieder onder ‘verzamelcentrum’ mede verstaan: de bedrijfsruimte, bedoeld in artikel 3.15, tweede lid.

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van runderen

Artikel 3.2

Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van runderen, bestemd voor een lid-staat, vastgesteld het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 5, eerste lid, van richtlijn 64/432/EEG voor de desbetreffende soort runderen is voorgeschreven.

Artikel 3.3

  • 1 Op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, is gebleken dat voldaan wordt aan:

    • a. artikel 3, tweede lid, onderdelen a, b en d, van richtlijn 64/432/EEG;

    • b. artikel 4, eerste en tweede lid, van richtlijn 64/432/EEG;

    • c. artikel 5, eerste lid, van richtlijn 64/432/EEG;

    • d. artikel 6, eerste en tweede lid, onderdelen a, b, c, en d, van richtlijn 64/432/EEG, indien het fok- of gebruiksrunderen betreft, met dien verstande dat:

      • - de in artikel 6, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn 64/432/EEG bedoelde intradermale tuberculinatie niet is vereist;

      • - de in artikel 6, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 64/432/EEG bedoelde serumagglutinatietest niet is vereist, en

      • - de in artikel 6, tweede lid, onderdeel c, van richtlijn 64/432/EEG bedoelde test niet is vereist en

    • e. artikel 6, derde lid, van richtlijn 64/432/EEG, indien het slachtrunderen betreft.

Artikel 3.4

Onverminderd artikel 3.3, is op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, gebleken dat:

Artikel 3.5

De runderen zijn geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig het bij of krachtens het Besluit identificatie en registratie van dieren bepaalde en gaan, voor zover de runderen bestemd zijn voor een lidstaat dan wel via het grondgebied van een lidstaat naar een derde land worden gebracht, vergezeld van een paspoort.

Afdeling 3. Het brengen in Nederland van runderen uit lid-staten

Artikel 3.6

  • 1 Indien een partij is verzonden vanuit een lidstaat en bestemd is voor Nederland of een lidstaat, gaat zij vergezeld van het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 5, eerste lid, van richtlijn 64/432/EEG voor de desbetreffende soort runderen is voorgeschreven, met dien verstande dat indien de partij bestemd is voor een lidstaat, in voorkomend geval, uit het gezondheidscertificaat blijkt dat, voldaan wordt aan de met betrekking tot de in bijlage E (II) van richtlijn 64/432/EEG vermelde ziekten gestelde aanvullende garanties, bedoeld in artikel 9, tweede lid, en in artikel 10, tweede lid, van richtlijn 64/432/EEG.

  • 2 Het gezondheidscertificaat, bedoeld in het eerste lid, gaat, indien een partij is verzonden vanuit een lidstaat en via een verzamelcentrum, als bedoeld in artikel 3.7, derde lid, in Nederland is binnengebracht en bestemd is voor een lidstaat, vergezeld van een tweede certificaat, als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van richtlijn 64/432/EEG, dat vanaf het verzamelcentrum gedurende het vervoer naar de plaats waar de partij buiten Nederland wordt gebracht, is gehecht aan het gezondheidscertificaat, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Onverminderd het eerste lid is met betrekking tot de partij voldaan aan bijlage XI, hoofdstuk D, van verordening 999/2001/EG.

Artikel 3.7

  • 1 Indien een partij is bestemd voor Nederland of voor een Lidstaat komt de partij tot de plaats van bestemming respectievelijk tot de plaats waar de partij buiten Nederland wordt gebracht niet in aanraking met andere evenhoevige dieren die niet over dezelfde gezondheidsstatus beschikken. Fok- en gebruiksrunderen komen tot de plaats van bestemming respectievelijk tot de plaats waar zij de buiten Nederland worden gebracht eveneens niet in aanraking met slachtrunderen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde partij wordt vervoerd in een vervoermiddel dat voldoet aan artikel 4, tweede lid, van richtlijn 64/432/EEG.

  • 3 Indien een partij via een verzamelcentrum in Nederland wordt binnengebracht, vindt zulks plaats in een overeenkomstig artikel 2.63, tweede lid, erkend verzamelcentrum.

Artikel 3.7a

  • 1 Indien een partij is verzonden vanuit een lidstaat en bestemd is voor Nederland gaan de runderen tot en met de ontvangst door de ontvanger vergezeld van een paspoort.

  • 2 Indien een partij is verzonden vanuit een lidstaat en bestemd is voor een lidstaat gaan de runderen tijdens het vervoer naar de plaats waar zij weer buiten Nederland worden gebracht, vergezeld van een paspoort.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van runderen uit derde landen

Artikel 3.13

  • 1 Een partij runderen is afkomstig uit een derde land dat voorkomt op een krachtens artikel 3, eerste lid, van richtlijn 2004/68/EG vastgestelde lijst.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde derde land biedt de in artikel 7 van richtlijn 2004/68/EG gegeven garanties en de partij runderen voldoet, voor zover van toepassing, aan de krachtens artikel 6, eerste lid, van richtlijn 2004/68/EG vastgestelde veterinairrechtelijke voorschriften, tenzij krachtens artikel 8 van richtlijn 2004/68/EG specifieke bepalingen zijn vastgesteld, in welk geval die gelden.

  • 3 Een partij runderen gaat vergezeld van een veterinair certificaat als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van richtlijn 2004/68/EG.

  • 4 Een partij runderen voldoet, voor zover van toepassing, aan de krachtens artikel 13 van richtlijn 2004/68/EG vastgestelde uitvoeringsbepalingen.

  • 5 Onverminderd het derde lid is met betrekking tot de partij voldaan aan bijlage XI, hoofdstuk D, punt 2 of 3, van verordening 999/2001/EG.

Afdeling 4a. In Nederland gebrachte runderen

Artikel 3.13c

  • 1 In Nederland gebrachte en voor Nederland bestemde fok- en gebruiksrunderen worden rechtstreeks naar het bedrijf van bestemming vervoerd en aan het beslag op het bedrijf van bestemming toegevoegd nadat de voor dat bedrijf verantwoordelijke dierenarts heeft geconstateerd dat deze runderen geen bedreiging vormen voor de gezondheidsstatus van dat bedrijf.

  • 2 Behoudens wanneer de in het eerste lid bedoelde runderen bij aankomst op het bedrijf van bestemming terstond ten genoege van de officiële dierenarts op zodanige wijze afgezonderd worden gehouden van reeds op dat bedrijf aanwezige dieren zodat ieder contact tussen de betrokken runderen en de overige op dat bedrijf aanwezige dieren is uitgesloten, mogen, voorzover de runderen afkomstig zijn uit een derde land gedurende een periode van 30 dagen en voorzover de runderen niet afkomstig zijn uit een derde land gedurende een periode van 21 dagen, te rekenen vanaf de dag waarop de in het eerste lid bedoelde runderen op het bedrijf van bestemming zijn binnengebracht, geen dieren van het bedrijf worden afgevoerd, behoudens de rechtstreekse afvoer naar een in Nederland gelegen slachthuis.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op runderen, afkomstig uit derde landen, die zijn bestemd voor dierentuinen, pretparken, wildparken en jachtgebieden.

  • 4 In Nederland gebrachte fok- en gebruiksrunderen, bestemd voor een Lidstaat, worden zo snel mogelijk naar de Lidstaat van bestemming vervoerd en gaan vergezeld van de documenten, bedoeld in artikel 2.22, vierde lid, onderdeel a.

Afdeling 5. Het slachten van in Nederland gebrachte slachtrunderen

Artikel 3.14

In Nederland gebrachte slachtrunderen, bestemd voor Nederland, worden:

Afdeling 6. Handelaren in runderen

Artikel 3.15

  • 1 Een handelaar wordt door de minister slechts erkend indien: -voldaan wordt aan artikel 13, eerste lid, onderdelen a, en b, van richtlijn 64/432/EEG en voor zover van toepassing aan artikel 13, eerste lid, onderdeel c van richtlijn 64/432/EEG; -voor zover van toepassing, zijn bedrijfsruimte voldoet aan het bepaalde in het tweede lid;

  • 2 Elke bedrijfsruimte die door een handelaar beroepshalve wordt gebruikt, staat onder toezicht van de ambtenaren en wordt door de minister slechts erkend en geregistreerd in een register indien voldaan wordt aan de in de artikelen 29 tot en met 38 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s met betrekking tot voor verzamelplaatsen voor runderen gestelde eisen, met dien verstande dat in afwijking van onderdeel 2 van de bijlage bij het onderhavige hoofdstuk de bedrijfsruimte deel kan uitmaken van een bedrijf waar runderen en pluimvee zijn gehuisvest, doch waarbij de voor handelsdoeleinden bestemde beslagen in een epidemiologische bedrijfseenheid gescheiden worden gehouden van de door de handelaar op zijn bedrijf gehouden niet voor handelsdoeleinden bestemde beslagen, zodanig dat geen enkel contact tussen deze beslagen mogelijk is.

Hoofdstuk 4. Varkens

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 4.1

Onverminderd artikel 1.1 wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

richtlijn 64/432/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121);

richtlijn 72/462/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen, varkens, schapen en geiten, van vers vlees of van vleesproducten uit derde landen (PbEG L 302);

richtlijn 92/102/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en registratie van dieren (PbEG L 355);

slachtvarkens:

varkens die kennelijk bestemd zijn om te worden geslacht;

fok- en gebruiksvarkens:

varkens, niet zijnde slachtvarkens, die kennelijk bestemd zijn voor de fokkerij, voor de vleesproductie of die bestemd zijn voor tentoonstellingen en manifestaties, culturele en sportieve manifestaties daarvan uitgezonderd;

beslag:

op een bedrijf als een afzonderlijke epidemiologische eenheid gehouden varken of groep varkens met dien verstande dat wanneer er meerdere beslagen op een bedrijf zijn elk beslag een afzonderlijke eenheid vormt met eenzelfde gezondheidsstatus;

handelaar:

natuurlijke of rechtspersoon die al dan niet rechtstreeks varkens voor handelsdoeleinden koopt en verkoopt, een regelmatige omzetsnelheid heeft en die de varkens uiterlijk 30 dagen na aankoop doorverkoopt of van de ene bedrijfsruimte naar de andere, waarvan hij geen eigenaar is, verplaatst en voldoet aan artikel 4.10;

varkensverzamelcentrum:

varkensverzamelcentrum dat op grond van artikel 22 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s erkend is.

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van varkens, bestemd voor een lid-staat

Artikel 4.2

Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van varkens, bestemd voor een lid-staat, vastgesteld het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 5, eerste lid, van richtlijn 64/432/EEG voor de desbetreffende soort varkens is voorgeschreven, met dien verstande dat ter zake van het gezondheidscertificaat voor fok- en gebruiksvarkens de verklaring in paragraaf V, onderdeel b, eerste gedachtenstreepje, van bijlage F, van richtlijn 64/432/EEG vervalt.

Artikel 4.3

Op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, is gebleken dat voldaan wordt aan:

Artikel 4.4

Onverminderd artikel 4.3. is op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, gebleken dat:

  • a. indien de varkens zijn aangekocht op een verzamelcentrum:

    • -

      de varkens voldoen aan artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van richtlijn 64/432/EEG;

    • -

      hiervan aantekening is gemaakt op het gezondheidscertificaat, bedoeld in artikel 4.2;

  • b. indien de varkens zijn aangekocht bij een handelaar:

  • c. indien de vervoersafstand meer dan 50 km bedraagt:

    • -

      de varkens worden vervoerd door een vervoerder waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 10 of artikel 11 van verordening (EG) nr. 1/2005;

    • -

      hiervan aantekening is gemaakt op het gezondheidscertificaat, bedoeld in artikel 4.2;

  • d. indien de varkens zijn aangekocht op een bedrijf waarop fok- en gebruiksvarkens zijn binnengebracht afkomstig uit derde landen, deze fok- en gebruiksvarkens overeenkomstig artikel 4.8b, eerste lid, aan het beslag zijn toegevoegd dan wel gedurende een periode van 30 dagen te rekenen vanaf de dag waarop de fok- en gebruiksvarkens op het bedrijf zijn binnengebracht overeenkomstig artikel 4.8b, tweede lid, afgezonderd worden gehouden van de op dat bedrijf aanwezige dieren;

  • e. [Red: vervallen;]

  • f. de varkens niet worden vervoerd in een vervoermiddel, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s, waarmee kennelijk varkens zijn of zullen worden vervoerd, tenzij dit vervoermiddel voldoet aan genoemde regeling;

  • g. in voorkomend geval, de varkens voldoen aan de met betrekking tot de in bijlage E (II) van richtlijn 64/432/EEG vermelde ziekten gestelde aanvullende garanties, bedoeld in artikel 9, tweede lid, en in artikel 10, tweede lid, van richtlijn 64/432/EEG en hiervan aantekening is gemaakt op het gezondheidscertificaat, bedoeld in artikel 4.2.

Artikel 4.4a

  • 1 In afwijking van de artikelen 23, 25 tot en met 28 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s en onverminderd de artikelen 4.2, 4.3 en 4.4 kan het gezondheidscertificaat, bedoeld in artikel 4.2, op een varkensverzamelcentrum afgegeven worden voor varkens, die afkomstig zijn van één bedrijf, mits:

    • a. de varkens die op het terrein van het varkensverzamelcentrum worden gebracht dezelfde gezondheidsstatus hebben als de varkens die aanwezig zijn op het varkensverzamelcentrum;

    • b. geen aanvoer van fok- en gebruiksvarkens plaatsvindt op het moment dat slachtvarkens op het varkensverzamelcentrum aanwezig zijn en geen aanvoer van slachtvarkens plaatsvindt op het moment dat fok- en gebruiksvarkens op het varkensverzamelcentrum aanwezig zijn;

    • c. de varkens niet in contact komen met andere, op het varkensverzamelcentrum aanwezige varkens;

    • d. de varkens op een zodanig overdekt deel van het terrein van het varkensverzamelcentrum, dat onder alle klimatologische omstandigheden een afdoende reiniging en ontsmetting mogelijk is, voor een korte periode worden uitgeladen teneinde de keuringsdierenarts in de gelegenheid te stellen de gezondheidstoestand van de varkens te beoordelen, waarna de varkens meteen en uitsluitend in hetzelfde vervoermiddel en in dezelfde compartimenten van het vervoermiddel worden ingeladen;

    • e. de varkens niet worden gebracht binnen de overdekte stalruimte waar krachtens de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s varkens worden verzameld;

    • f. het deel van het terrein van het varkensverzamelcentrum, waar het in- en uitladen als bedoeld in onderdeel c geschiedt, na het inladen van de varkens wordt gereinigd en ontsmet met één of meer installaties, die water leveren van voldoende druk voor een deugdelijke en efficiënte reiniging en ontsmetting.

  • 3 Het in- en uitladen van varkens als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, geschiedt op een zodanige wijze dat de hoek van de laadklep van het vervoermiddel en de plaats waar de varkens voor een korte periode worden uitgeladen ten hoogste twintig graden bedraagt indien het vervoermiddel in horizontale stand is geplaatst.

Afdeling 3. Het brengen in Nederland van varkens uit lid-staten

Artikel 4.6

Indien een partij is verzonden vanuit een lidstaat en bestemd is voor Nederland of een lidstaat, gaat zij vergezeld van het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 5, eerste lid, van richtlijn 64/432/EEG voor de desbetreffende soort varkens is voorgeschreven, met dien verstande dat, indien de partij bestemd is voor een Lid- Staat, in voorkomend geval, uit het gezondheidscertificaat blijkt dat voldaan wordt aan de met betrekking tot de in bijlage E (II) van richtlijn 64/432/EEG vermelde ziekten gestelde aanvullende garanties, bedoeld in artikel 9, tweede lid, en in artikel 10, tweede lid, van richtlijn 64/432/EEG.

Artikel 4.7

  • 1 Indien een partij is bestemd voor Nederland of voor een Lidstaat komt de partij tot de plaats van bestemming respectievelijk tot de plaats waar de partij buiten Nederland wordt gebracht niet in aanraking met andere evenhoevige dieren die niet over dezelfde gezondheidsstatus beschikken.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde partij wordt vervoerd in een vervoermiddel dat voldoet aan artikel 4, tweede lid, van richtlijn 64/432/EEG.

  • 3 Het binnen Nederland brengen van varkens als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, kan plaatsvinden via een varkensverzamelcentrum.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van varkens uit derde landen

Artikel 4.8

  • 1 Een partij varkens is afkomstig uit een derde land dat voorkomt op een krachtens artikel 3, eerste lid, van richtlijn 2004/68/EG vastgestelde lijst.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde derde land biedt de in artikel 7 van richtlijn 2004/68/EG gegeven garanties en de partij varkens voldoet, voor zover van toepassing, aan de krachtens artikel 6, eerste lid, van richtlijn 2004/68/EG vastgestelde veterinairrechtelijke voorschriften, tenzij krachtens artikel 8 van richtlijn 2004/68/EG specifieke bepalingen zijn vastgesteld, in welk geval die gelden.

  • 3 Een partij varkens gaat vergezeld van een veterinair certificaat als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van richtlijn 2004/68/EG.

  • 4 Een partij varkens voldoet, voor zover van toepassing, aan de krachtens artikel 13 van richtlijn 2004/68/EG vastgestelde uitvoeringsbepalingen.

Afdeling 4a. In Nederland gebrachte varkens

Artikel 4.8b

  • 1 In Nederland gebrachte en voor Nederland bestemde fok- en gebruiksvarkens worden rechtstreeks naar het bedrijf van bestemming vervoerd en aan het beslag op het bedrijf van bestemming toegevoegd nadat de voor dat bedrijf verantwoordelijke dierenarts heeft geconstateerd dat deze varkens geen bedreiging vormen voor de gezondheidsstatus.

  • 2 Behoudens wanneer de in het eerste lid bedoelde varkens bij aankomst op het bedrijf van bestemming terstond ten genoegen van de officiële dierenarts op zodanige wijze afgezonderd worden gehouden van reeds op dat bedrijf aanwezige dieren zodat ieder contact tussen de betrokken varkens en de overige op dat bedrijf aanwezige dieren is uitgesloten, mogen gedurende een periode van 30 dagen te rekenen vanaf de dag waarop de in het eerste lid bedoelde varkens op het bedrijf van bestemming zijn binnengebracht geen dieren van het bedrijf worden afgevoerd, behoudens de rechtstreekse afvoer naar een in Nederland gelegen slachthuis.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op varkens, afkomstig uit derde landen, die zijn bestemd voor dierentuinen, pretparken, wildparken en jachtgebieden.

  • 4 In Nederland gebrachte fok- en gebruiksvarkens, bestemd voor een lidstaat, worden zo snel mogelijk naar de Lidstaat van bestemming vervoerd en gaan vergezeld van de documenten, bedoeld in artikel 2.22, vierde lid, onderdeel a.

Afdeling 5. Het slachten van in Nederland gebrachte slachtvarkens en de erkenning van verzamelcentra voor varkens

Artikel 4.9

In Nederland gebrachte slachtvarkens, bestemd voor Nederland, worden rechtstreeks vervoerd naar en geslacht in een slachthuis.

Hoofdstuk 5. Paardachtigen

Afdeling 5.1. Begripsbepalingen

Artikel 5.1

Onverminderd artikel 1.1, wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

richtlijn 90/426/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (PbEG L 224);

richtlijn 90/427/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van zoötechnische en genealogische voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in paardachtigen (PbEG L 224);

beschikking 93/623/EEG:

beschikking (EEG) nr. 93/623 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 oktober 1993 (PbEG 1993, L 298) tot vaststelling van het identificatiedocument (paspoort) dat geregistreerde paardachtigen moet vergezellen;

beschikking 2000/68/EG:

beschikking (EG) nr. 2000/68 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 december 1999 (PbEG 2000, L 23) houdende wijziging van Beschikking 93/623/EEG en tot vaststelling van de identificatievoorschriften voor als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen;

identificatiedocument:

document als bedoeld in beschikking 93/623/EEG en beschikking 2000/68/EG ten behoeve van de identificatie van respectievelijk geregistreerde paarden en fok- en gebruikspaarden, dat is afgegeven door het bestuur van het Productschap Vee en Vlees op grond van artikel 6 van de Verordening identificatie en registratie paardachtigen (PVV) 2004.

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van paardachtigen, bestemd voor een lid-staat

Artikel 5.2

  • 1 Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van paardachtigen, bestemd voor een lid-staat, vastgesteld:

    • a. het identificatiedocument, vergezeld van de verklaring met betrekking tot de gezondheid, bedoeld in bijlage B van richtlijn 90/426 indien het geregistreerde paarden betreft;

    • b. het identificatiedocument vergezeld van het gezondheidscertificaat bedoeld in bijlage C van richtlijn 90/426/EEG indien het fok en gebruikspaarden betreft;

    • c. het gezondheidscertificaat bedoeld in bijlage C van richtlijn 90/426/EEG indien het slachtpaarden betreft;

  • 2 Indien aan paardachtigen diergeneesmiddelen zijn toegediend die allyltrenbolon of ß-agonisten bevatten en de dieren binnen de wachttermijn worden verhandeld, zijn op de documenten bedoeld in het eerste lid, aard en datum van de behandeling vermeld.

Artikel 5.3

Op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, is gebleken dat:

  • a. voldaan wordt aan artikel 4, eerste tot en met derde en vijfde lid, van richtlijn 90/426/EEG, en

  • b. dat de paardachtigen niet afkomstig zijn van het grondgebied of een deel van het grondgebied van Nederland waarvoor in verband met paardepest beperkende maatregelen gelden, of

  • c. indien de paardachtigen afkomstig zijn van het grondgebied of een deel van het grondgebied van Nederland waarvoor in verband met paardepest beperkende maatregelen gelden, voldaan wordt aan artikel 5, derde lid, van richtlijn 90/426/EEG.

Artikel 5.4

Indien gebleken is dat slachtpaarden voldoen aan artikel 5.3 worden zij zonodig van een merk voorzien.

Artikel 5.5

  • 1 Onverminderd artikel 2.15 moeten de paardachtigen zo spoedig mogelijk, rechtstreeks dan wel via een verzamelcentrum, van het bedrijf van herkomst naar de plaats van bestemming worden vervoerd.

Artikel 5.6

Geregistreerde paarden en fok- en gebruikspaarden zijn geïdentificeerd door middel van het identificatiedocument.

Afdeling 3. Het brengen in Nederland van paardachtigen uit lid-staten

Artikel 5.7

  • 1 Indien een partij die is verzonden vanuit een lid-staat en bestemd is voor Nederland of een lid-staat, gaat zij vergezeld van:

    • a. het identificatiedocument, vergezeld van de verklaring met betrekking tot de gezondheid, bedoeld in bijlage B van richtlijn 90/426 indien het geregistreerde paarden betreft;

    • b. het identificatiedocument vergezeld van het gezondheidscertificaat bedoeld in bijlage C van richtlijn 90/426/EEG indien het fok en gebruikspaarden betreft;

    • c. het gezondheidscertificaat bedoeld in bijlage C van richtlijn 90/426/EEG indien het slachtpaarden betreft.

  • 2 Indien aan de partij diergeneesmiddelen zijn toegediend die allyltrenbolon of ß-agonisten bevatten en de partij binnen de wachttermijn wordt verhandeld, zijn op de documenten bedoeld in het eerste lid, aard en datum van de behandeling vermeld.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van paardachtigen uit derde landen

Artikel 5.8

  • 1 De partij paardachtigen is afkomstig uit een derde land of een deel van een derde land dat voorkomt op een krachtens artikel 12, eerste lid, van richtlijn 90/426/EEG vastgestelde lijst en voldoet, voor zover van toepassing, aan de voor dat land krachtens artikel 12, vierde lid, van richtlijn 90/426/EEG vastgestelde speciale invoervoorwaarden.

  • 2 De partij paardachtigen voldoet, voor zover van toepassing, aan de krachtens artikel 12, derde lid, van richtlijn 90/426/EEG voor diergezondheidsdoeleinden vastgestelde lijsten en gaat vergezeld van een gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 12, derde lid, van richtlijn 90/426/EEG.

  • 3 De partij paardachtigen gaat vergezeld van een certificaat als bedoeld in artikel 16 van richtlijn 90/426/EEG, met dien verstande dat, indien de partij bestemd is voor Zweden, uit het certificaat blijkt dat is voldaan aan de voorschriften die Zweden stelt met betrekking tot de invoer van dieren uit landen die tegen mond- en klauwzeer inenten.

  • 4 Aan de partij paardachtigen zijn geen stoffen toegediend die ingevolge artikel 3, onderdeel a, van richtlijn 96/22/EG niet aan paardachtigen mogen worden toegediend, tenzij aan de voorwaarden ingevolge artikel 11 van genoemde richtlijn is voldaan. Indien aan de partij diergeneesmiddelen zijn toegediend die allyltrenbolon of [bèta]-agonisten bevatten, en de partij binnen de wachttermijn wordt verhandeld, zijn op de documenten, bedoeld in het derde lid, aard en datum van de behandeling vermeld.

  • 5 De partij paardachtigen voldoet, voor zover van toepassing, aan de bijzondere voorwaarden, gesteld in een krachtens artikel 19, onderdeel ii, van richtlijn 90/426/EEG vastgestelde communautaire uitvoeringsmaatregel.

Artikel 5.8a

De kosten van de administratieve procedures, waaronder eventuele laboratoriumtests, met betrekking tot de invoer van paardachtigen overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van beschikking nr. 2004/825/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 november 2004 betreffende maatregelen ten aanzien van de invoer van paardachtigen uit Roemenië (PbEG L 358) komen ten laste van de invoerder.

Afdeling 5. Het slachten van in Nederland gebrachte slachtpaarden

Artikel 5.10

  • 1 In Nederland gebrachte slachtpaarden, bestemd voor Nederland, worden rechtstreeks vervoerd naar en geslacht in een slachthuis.

  • 2 In Nederland gebrachte slachtpaarden, afkomstig uit Roemenië en bestemd voor Nederland, worden geslacht binnen 72 uur na aankomst in het slachthuis en uiterlijk binnen vijf dagen na aankomst in de Europese Gemeenschap.

Artikel 5.10a

  • 1 Met betrekking tot in Nederland gebrachte slachtpaarden, afkomstig uit Roemenië en bestemd voor Nederland, wordt de in het veterinair certificaat vermelde transponder in het slachthuis verwijderd en onder toezicht van de VWA vernietigd.

  • 2 De exploitant van een slachthuis registreert van elk in het eerste lid bedoelde dier dat is geslacht, het nummer van het veterinair certificaat, de datum waarop het dier is geslacht en de datum waarop de in het certificaat vermelde transponder is vernietigd en doet hiervan maandelijks verslag aan de VWA.

Hoofdstuk 6. Pluimvee en broedeieren

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 6.1

Onverminderd artikel 1.1 wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

richtlijn 90/539/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (PbEG L 303);

dierenarts:

degene die krachtens de Wet op het wetenschappelijk onderwijs de hoedanigheid van dierenarts heeft verkregen;

bevoegde dierenarts:

dierenarts die door de Minister is belast met het uitvoeren van een aantal uit richtlijn 90/539/EEG voortvloeiende taken;

eendagskuikens:

pluimvee dat nog geen 72 uur oud is en dat, met uitzondering van muskuseenden (Cairina moschata) of kruisingen daarvan, nog niet is gevoerd;

fokpluimvee:

pluimvee van 72 uur en ouder, bestemd voor de produktie van broedeieren;

gebruikspluimvee:

pluimvee van 72 uur en ouder, bestemd om te worden opgefokt voor de produktie van vlees of van voor consumptie bestemde eieren of om in het wild te worden uitgezet;

slachtpluimvee:

pluimvee dat rechtstreeks naar het slachthuis wordt gevoerd om daar zo snel mogelijk, doch uiterlijk 72 uur na aankomst, te worden geslacht;

specifieke pathogenen vrije eieren:

specifieke pathogenen vrije eieren als bedoeld in artikel 1 van beschikking (EG) nr. 2001/393;

inrichting:

voorziening of deel van een voorziening die, onderscheidenlijk dat, zich:

  • 1. indien behorend tot een fokbedrijf, toelegt op de produktie van broedeieren, bestemd voor de produktie van fokpluimvee;

  • 2. indien behorend tot het vermeerderingsbedrijf, toelegt op de produktie van broedeieren, bestemd voor de produktie van gebruikspluimvee;

  • 3. indien behorend tot het opfokbedrijf voor fokpluimvee, toelegt op het opfokken van fokpluimvee tot het voortplantingsstadium en indien behorend tot het opfokbedrijf voor legpluimvee, toelegt op het opfokken van legkippen tot het legstadium;

  • 4. indien behorend tot de kuikenbroederij, toelegt op het inleggen en uitbroeden van broedeieren en het afleveren van eendagskuikens;

beschikking 2003/644/EG:

beschikking (EG) nr. 2003/644 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 8 september 2003 (PbEU L 228) tot vaststelling van aanvullende garanties ten aanzien van Salmonellae voor de verzending naar Finland en Zweden van vermeerderingspluimvee en van voor vermeerderings- of voor gebruikskoppels bestemde eendagskuikens.

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van pluimvee of broedeieren, bestemd voor een lid-staat

Artikel 6.2

  • 1 Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van pluimvee, bestemd voor een lid-staat, vastgesteld het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 17 van richtlijn 90/539/EEG voor de desbetreffende soort pluimvee is voorgeschreven.

  • 2 Indien het pluimvee bestemd is voor Finland of Zweden is, voor zover van toepassing, voldaan aan artikel 3, eerste lid, van beschikking 2003/644/EG of artikel 5, eerste lid, van beschikking 2003/644/EG.

Artikel 6.3

  • 1 Op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, is gebleken dat:

    • a. voldaan wordt aan artikel 7 van richtlijn 90/539/EEG, indien het broedeieren betreft;

    • b. voldaan wordt aan artikel 8 van richtlijn 90/539/EEG, indien het eendagskuikens betreft;

    • c. voldaan wordt aan artikel 9 van richtlijn 90/539/EEG, indien het fok- en gebruikspluimvee betreft;

    • d. voldaan wordt aan artikel 10 van richtlijn 90/539/EEG, indien het slachtpluimvee betreft;

    • e. de broedeieren, de eendagskuikens en het fok- en gebruikspluimvee afkomstig zijn van een op grond van artikel 6.8 erkende inrichting die voldoet aan artikel 6, eerste lid, onderdelen b en c van richtlijn 90/539/EEG;

    • f. de broedeieren, de eendagskuikens en het fok- en gebruikspluimvee voldoen aan artikel 6, tweede lid, van richtlijn 90/539/EEG;

    • g. het vervoer van het pluimvee of de broedeieren plaatsvindt overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van richtlijn 90/539/EEG;

    • h. indien het vervoer van het pluimvee of de broedeieren plaatsvindt naar lid-staten of gebieden van lid-staten waarvan de status ten aanzien van de ziekte van Newcastle op grond van artikel 12, tweede lid, van richtlijn 90/539/EEG door de Commissie van de Europese Gemeenschappen is vastgesteld, is voldaan aan artikel 12, eerste lid, van richtlijn 90/539/EEG of aan de op grond van artikel 12, tweede lid, van richtlijn 90/539/EEG vastgestelde communautaire maatregelen;

    • i. in voorkomend geval, is voldaan aan de krachtens de artikelen 13 en 14 van richtlijn 90/539/EEG gestelde voorschriften, met dien verstande dat indien de partij bestemd is voor Zweden, in afwachting van de met betrekking tot infectieuze bronchitis gestelde algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van richtlijn 90/539/EEG en van de met betrekking tot infectieuze rhinotracheïtis van de kalkoen, swollen head-syndrome, infectieuze laryngotrageïtis (ILT), EDS 76 en vogelpokken gestelde algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van laatstgenoemde richtlijn, wordt voldaan aan de voorschriften die Zweden stelt met betrekking tot genoemde ziekten.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing wanneer het een partij pluimvee of broedeieren, niet zijnde loopvogels of broedeieren daarvan, betreft van minder dan twintig stuks.

  • 3 Onverminderd het eerste lid, is op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5 gebleken dat, indien het pluimvee bestemd is voor Finland of Zweden, voldaan wordt aan de op grond van de artikelen 9bis en 9ter van richtlijn 90/539/EEG vastgestelde algemene of beperkte aanvullende garanties en dat slachtpluimvee, wat salmonella betreft en voor serotypen waar pluimvee vatbaar voor is, in de inrichting van oorsprong is onderworpen aan een steekproefsgewijze microbiologische test volgens de voorschriften, bedoeld in artikel 10ter, eerste lid, van richtlijn 90/539/EEG en met inachtneming van het derde lid van voornoemd artikel.

Artikel 6.4

In afwijking van artikel 6.3, eerste lid, onderdelen b, c, e en f, is, indien het pluimvee betreft dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, gebleken dat voldaan wordt aan artikel 10bis van richtlijn 90/539/EEG en aan artikel 6.3, eerste lid, onderdelen g, h en i.

Artikel 6.5

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op loopvogels of broedeieren daarvan.

Afdeling 3. Het brengen in Nederland van pluimvee of broedeieren uit lid-staten

Artikel 6.6

Indien een partij die is verzonden vanuit een lid-staat en bestemd is voor Nederland of een lid-staat, gaat zij vergezeld van het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 17 van richtlijn 90/539/EEG voor de desbetreffende soort pluimvee of broedeieren is voorgeschreven, met dien verstande dat, indien de partij bestemd is voor Zweden, in afwachting van de met betrekking tot infectieuze bronchitis gestelde algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van richtlijn 90/539/EEG en van de met betrekking tot infectieuze rhinotracheïtis van de kalkoen, swollen head-syndrome, infectieuze laryngotrageïtis (ILT), EDS 76 en vogelpokken gestelde algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van laatstgenoemde richtlijn, uit het gezondheidscertificaat blijkt dat wordt voldaan aan de voorschriften die Zweden stelt met betrekking tot genoemde ziekten.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van pluimvee en broedeieren uit derde landen

Artikel 6.7

  • 1 Pluimvee is en broedeieren zijn verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land dat is geplaatst op een lijst, opgenomen in een krachtens artikel 21, eerste lid, van richtlijn 90/539/EEG vastgestelde communautaire uitvoeringsmaatregel.

  • 2 Pluimvee is en broedeieren zijn afkomstig van koppels die voorafgaand aan de verzending gedurende een periode, voorgeschreven bij een krachtens artikel 23, eerste lid, onderdeel a, van richtlijn 90/539/EEG vastgestelde communautaire uitvoeringsmaatregel, op een grondgebied van een derde land, of in een deel daarvan, als bedoeld in het eerste lid, hebben verbleven.

  • 3 Pluimvee voldoet en broedeieren voldoen in voorkomend geval aan veterinairrechtelijke voorschriften, gesteld bij een krachtens artikel 23, eerste lid, onderdeel b, van richtlijn 90/539/EEG vastgestelde communautaire uitvoeringsmaatregel.

  • 4 Pluimvee gaat en broedeieren gaan vergezeld van een certificaat:

    • a. dat voldoet aan:

      • 1°. artikel 24, eerste lid, van richtlijn 90/539/EEG, en

      • 2°. de eisen, opgenomen in een krachtens artikel 24, tweede lid, van richtlijn 90/539/EEG vastgestelde communautaire uitvoeringsmaatregel;

    • b. waaruit, voor zover het pluimvee is of de broedeieren zijn bestemd voor Finland of Zweden, blijkt dat ten minste is voldaan aan de voorschriften die gelden voor de invoer uit lid-staten van pluimvee, onderscheidenlijk broedeieren, in Finland, onderscheidenlijk Zweden.

  • 5 De bestemming van pluimvee en broedeieren is in voorkomend geval toegestaan op grond van een krachtens artikel 26, eerste lid, van richtlijn 90/539/EEG vastgestelde communautaire uitvoeringsmaatregel.

  • 6 Pluimvee wordt en broedeieren en eendagskuikens worden in quarantaine of in afzondering gehouden voor zover dit is bepaald bij een krachtens een artikel 26, tweede lid, van richtlijn 90/539/EEG vastgestelde communautaire uitvoeringsmaatregel, gedurende een bij die maatregel bepaalde periode.

  • 7 Pluimvee voldoet en broedeieren voldoen in voorkomend geval aan de bepalingen, gesteld bij een krachtens artikel 27bis van richtlijn 90/539/EEG vastgestelde communautaire uitvoeringsmaatregel.

  • 8 Aan het pluimvee zijn geen stoffen toegediend die ingevolge artikel 3, onderdeel a, van richtlijn 96/22/EG niet aan pluimvee mogen worden toegediend, tenzij aan de voorwaarden van artikel 11 van voornoemde richtlijn is voldaan.

Afdeling 5. Het vervoer alsmede de tijdelijke afzondering in Nederland van pluimvee en broedeieren uit derde landen alsmede de erkenning van inrichtingen

Artikel 6.8

  • 1 Een inrichting als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, onderdeel e, wordt door de minister voor de toepassing van deze regeling erkend indien:

    • a. een volledig ingevulde, ondertekende en gedagtekende aanvraag voor een erkenning bij de VWA is ingediend, en

    • b. uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat:

      • 1) de inrichting voldoet aan de voorschriften, gesteld in de bijlage van de Verordening productie van en handel in broedeieren en levend pluimvee 2003 van het Produktschap voor Pluimvee en Eieren alsmede aan eventuele daarop betrekking hebbende uitvoeringsbesluiten welke krachtens artikel 9 van voornoemde verordening zijn vastgesteld;

      • 2) de ondernemer die de inrichting drijft op grond van artikel 3, tweede lid, van de in onderdeel a, bedoelde verordening, bij het Produktschap voor Pluimvee en Eieren is geregistreerd op grond van artikel 2 van de Verordening identificatie en registratie van pluimveebedrijven, broedeieren en levend pluimvee (PPE) 2005;

      • 3) de ondernemer die de inrichting drijft een administratie voert waaruit de gegevens kunnen worden afgeleid die nodig zijn om de bevoegde dierenarts en de keuringsdierenarts in staat te stellen de gezondheidssituatie in de inrichting permanent te volgen;

      • 4) in de inrichting alleen pluimvee aanwezig is;

      • 5) gewaarborgd is, dat de keuringsdierenarts en de bevoegde dierenarts in verband met de door hen in het kader van richtlijn 90/539/EEG uit te oefenen taken, toegang tot de inrichting hebben en aan hen alle medewerking zal worden verleend en alle inlichtingen zullen worden verstrekt, die zij ter uitoefening van deze taken nodig achten.

  • 2 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt door de minister voor bepaalde tijd ingetrokken in de gevallen, bedoeld in bijlage II, hoofdstuk IV, punt I van richtlijn 90/539/EEG.

  • 3 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt door de minister ingetrokken in de gevallen, bedoeld in bijlage II, hoofdstuk IV, punt 2 van de richtlijn.

  • 4 Een erkenning kan, nadat zij door de minister is ingetrokken, opnieuw worden verleend, onder de voorwaarden, bedoeld in bijlage II, hoofdstuk IV, punt 3 van de richtlijn.

  • 5 De minister kan tot het intrekken van de erkenning voor bepaalde tijd dan wel tot intrekking van de erkenning overgaan, in het geval bedoeld in bijlage II, hoofdstuk III, punt D, van richtlijn 90/539/EEG.

Artikel 6.9

  • 1 Pluimvee en broedeieren dat, onderscheidenlijk die in Nederland is, onderscheidenlijk zijn gebracht en voor Nederland of een lid-staat is, onderscheidenlijk zijn bestemd, worden vervoerd overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van richtlijn 90/539/EEG.

  • 2 Pluimvee en broedeieren dat, onderscheidenlijk die via Nederland voor het eerst gebracht worden in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is, is, onderscheidenlijk zijn verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land en voor Nederland is, onderscheidenlijk zijn bestemd, worden onmiddellijk en rechtstreeks, onder ambtelijke verzegeling en zonder uit-, bij- of overlading, van de erkende inspectiepost naar het bedrijf van bestemming dan wel het in artikel 6.10 bedoelde slachthuis vervoerd.

  • 3 De verbreking van de in het tweede lid bedoelde verzegeling geschiedt door een ambtenaar.

Artikel 6.10

In Nederland gebracht slachtpluimvee, bestemd voor Nederland, wordt zo spoedig mogelijk maar in ieder geval binnen 72 uur na aankomst op een overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van van verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU L 139 en L 226) erkend slachthuis, zondagen en officieel erkende feestdagen niet meegerekend, geslacht.

Artikel 6.11

  • 1 Fok- en gebruikspluimvee en eendagskuikens dat, onderscheidenlijk die, zijn verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land en voor Nederland bestemd is onderscheidenlijk zijn, wordt onderscheidenlijk worden op het bedrijf van bestemming, gedurende zes weken na de datum van aankomst in afzondering gehouden, onder toezicht van de ambtenaren.

  • 2 Van broedeieren, die zijn verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land en voor Nederland bestemd zijn, afkomstig pluimvee wordt gedurende drie weken vanaf de dag van het uitbroeden in afzondering gehouden op het bedrijf onderscheidenlijk bedrijven van bestemming waarnaar de kuikens na het uitbroeden zijn verzonden.

  • 3 Gedurende de in het eerste en tweede lid bedoelde perioden en gedurende het uitbroeden wordt het in het eerste lid bedoelde pluimvee, onderscheidenlijk de in het tweede lid bedoelde broedeieren en daaruit afkomstig pluimvee, gescheiden gehouden van reeds op de bedrijven aanwezig pluimvee, onderscheidenlijk broedeieren.

  • 4 In afwijking van het derde lid mag het in het eerste lid bedoelde pluimvee, onderscheidenlijk mogen de in het tweede lid bedoelde broedeieren in ruimten worden geplaatst waar reeds pluimvee, onderscheidenlijk broedeieren aanwezig is, onderscheidenlijk zijn, met dien verstande dat de in het eerste en tweede lid bedoelde afzonderingsperioden een aanvang nemen nadat het laatst binnen Nederland gebrachte pluimvee, onderscheidenlijk broedei in die ruimte is geplaatst.

  • 5 De kosten die voortvloeien uit de tijdelijke afzondering, bedoeld in het eerste en tweede lid komen voor rekening van de afzender, de geadresseerde of hun gemachtigde.

  • 6 Indien tijdens de afzonderingsperiode, bedoeld in het eerste of tweede lid, onder het in Nederland gebrachte fok- en gebruikspluimvee, onder de in Nederland gebrachte eendagskuikens of onder het uit in Nederland gebrachte broedeieren afkomstig pluimvee de ziekte van Newcastle of aviaire influenza uitbreekt, draagt de eigenaar, houder of hoeder van die dieren alle dieren onmiddellijk aan de ambtenaar ter vernietiging over, waarbij de kosten van de vernietiging voor rekening van de eigenaar, houder of hoeder zijn.

  • 7 De eigenaar, houder of hoeder van dieren, die bij aankomst op het bedrijf van bestemming dan wel tijdens de periode van afzondering, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn gestorven, stuurt deze dieren, met inachtneming van de door de toezichthoudende ambtenaar gegeven aanwijzingen, naar een naar het oordeel van onze Minister voldoende toegerust laboratorium ten behoeve van onderzoek.

  • 8 In afwijking van het eerste lid wordt de periode van zes weken verkort tot 21 dagen indien het fok- en gebruikspluimvee, bedoeld in het eerste lid, na invoer met gunstig resultaat is onderzocht volgens de bemonsterings- en testprocedures voor Newcastle disease en aviaire influenza als bedoeld in bijlage III van Beschikking 96/482/EG.

    De monsters worden overeenkomstig deze testprocedure bij het Central Institute for Animal Disease Control, gevestigd te Lelystad, getest op de aanwezigheid van Newcastle disease en aviaire influenza.

  • 9 De ondernemer bewaart de testuitslagen van de in het achtste lid bedoelde onderzoeken gedurende een periode van drie jaren op zijn bedrijf en legt, op verzoek van een ambtenaar, de uitslagen van de in het achtste lid bedoelde onderzoeken over.

  • 10 Dit artikel is niet van toepassing op loopvogels en broedeieren daarvan, alsmede pluimvee en broedeieren, niet zijnde loopvogels en broedeieren daarvan, in partijen van minder dan twintig stuks.

Hoofdstuk 7. Schapen en geiten

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 7.1

Onverminderd artikel 1.1 wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

richtlijn 91/68/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG L 46);

slachtschapen en -geiten:

schapen en geiten, bestemd om hetzij rechtstreeks hetzij via een schapen- of geitenverzamelcentrum naar een slachthuis te worden geleid om daar te worden geslacht;

fokschapen en -geiten:

schapen en geiten, bestemd om rechtstreeks, voor fok- en gebruiksdoeleinden, naar de plaats van bestemming te worden vervoerd;

mestschapen en -geiten:

schapen en geiten, bestemd om rechtstreeks naar de plaats van bestemming te worden vervoerd, om te worden vetgemest voor de slacht;

schapenverzamelcentrum:

schapenverzamelcentrum dat op grond van artikel 2.63, vierde lid, is erkend;

geitenverzamelcentrum:

geitenverzamelcentrum dat op grond van artikel 2.63, vierde lid, is erkend;

handelaar:

natuurlijke of rechtspersoon die al dan niet rechtstreeks dieren koopt en verkoopt voor handelsdoeleinden, die een omzetsnelheid heeft en die de dieren uiterlijk 29 dagen na aankoop doorverkoopt of verplaatst van de ene bedrijfsruimte naar de andere of rechtstreeks naar een slachthuis waarvan hij geen eigenaar is en die voldoet aan artikel 7.9.

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van schapen of geiten, bestemd voor een lid-staat

Artikel 7.2

Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van een partij schapen of geiten, bestemd voor een lid-staat, vastgesteld het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 9 van richtlijn 91/68/EEG voor de desbetreffende soort schapen of geiten is voorgeschreven, met dien verstande dat voor het buiten Nederland brengen van een partij schapen of geiten, bestemd voor staten die partij zijn bij het EER-Verdrag, op vorenbedoeld gezondheidscertificaat niet behoeft te zijn aangegeven of de dieren afkomstig zijn uit of zijn aangekocht in derde landen.

Artikel 7.3

Op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, is gebleken dat voldaan wordt aan:

  • a. de artikelen 3, vijfde lid, 4, eerste, tweede en derde lid, 4 bis, eerste lid, en 4 ter, tweede en derde lid, van richtlijn 91/68/EEG;

  • b. bijlage A, hoofdstuk 1, punt D, van richtlijn 91/68/EEG, indien het fokschapen en -geiten of mestschapen en -geiten betreft die bestemd zijn om in een officieel brucellosevrije schapenhouderij of geitenhouderij, bedoeld in artikel 2, vierde lid, van richtlijn 91/68/EEG, te worden opgenomen;

  • c. bijlage A, hoofdstuk 2, punt D, van richtlijn 91/68/EEG, indien het fokschapen en -geiten of mestschapen en -geiten betreft die bestemd zijn om in een brucellosevrije schapenhouderij of geitenhouderij, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van richtlijn 91/68/EEG, te worden te worden opgenomen;

  • d. artikel 6 van richtlijn 91/68/EEG, indien het fokschapen of -geiten betreft;

  • e. de algemene of aanvullende garanties, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van richtlijn 91/68/EEG;

  • f. voor zover van toepassing, de artikelen 4 ter, vierde lid, 4 quater, eerste, tweede en derde lid, onderdeel b, van richtlijn 91/68/EEG, indien het slachtschapen of -geiten betreft;

  • g. voor zover van toepassing, artikel 4 quater, derde lid, onderdeel a, van richtlijn 91/68/EEG, indien het slachtschapen betreft, met dien verstande dat:

    • 1. het verzamelcentrum, bedoeld in artikel 4 quater, derde lid, onderdeel a, van richtlijn 91/68/EEG, een schapenverzamelcentrum is;

    • 2. het officiële veterinaire document, bedoeld in artikel 4 quater, derde lid, onderdeel a, onder iii, van richtlijn 91/68/EEG, wordt afgegeven door de officiële dierenarts;

  • h. bijlage VIII, hoofdstuk A, deel I, onder a, van verordening 999/2001/EG, indien het fokschapen of -geiten betreft;

  • i. artikel 2, eerste en tweede lid, van verordening (EG) 546/2006, indien het schapen of geiten betreft die worden verzonden naar een in de bijlage bij die verordening genoemde lidstaat.

Artikel 7.3a

Onverminderd artikel 7.3 is op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, gebleken dat:

  • a. indien de slachtschapen of -geiten verblijven op een schapen-, respectievelijk geitenverzamelcentrum:

    • de slachtschapen of -geiten voldoen aan artikel 8 bis, eerste lid, onderdeel e, van richtlijn 91/68/EG, en

    • hiervan aantekening is gemaakt in het gezondheidscertificaat, bedoeld in artikel 7.2;

  • b. indien de slachtschapen of -geiten aangekocht zijn bij een handelaar:

Artikel 7.4

De schapen of geiten behoeven niet in het kader van een programma tot uitroeiing van in bijlage B, rubriek I, van richtlijn 91/68/EEG genoemde ziekten te worden geruimd.

Artikel 7.5

Afdeling 3. Het brengen in Nederland van schapen of geiten uit lid-staten

Artikel 7.6

Indien een partij is verzonden vanuit een lid-staat en bestemd is voor Nederland of een lid-staat, gaat zij vergezeld van het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 9 van richtlijn 91/68/EEG voor de desbetreffende soort schapen of geiten is voorgeschreven, met dien verstande dat:

  • a. voor het binnen Nederland brengen van een partij schapen of geiten, vanuit staten, niet zijnde lid-staten die partij zijn bij het EER-Verdrag, op vorenbedoeld gezondheidscertificaat niet behoeft te zijn aangegeven of de dieren afkomstig zijn uit of zijn aangekocht in derde landen;

  • b. wordt voldaan aan de algemene of aanvullende garanties, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van richtlijn 91/68/EEG;

  • c. voldaan wordt aan, voor zover van toepassing, artikel 4 ter, derde en vierde lid, artikel 4 quater, derde lid, onderdelen a en b, onder ii, van richtlijn 91/68/EEG en, indien het slachtschapen of -geiten betreft die via een schapen- of geitenverzamelcentrum worden vervoerd, aan artikel 4 quater, derde lid, onderdeel b, onder i, van richtlijn 91/68/EEG;

  • d. voldaan wordt aan bijlage VIII, hoofdstuk A, deel I, onder a, van verordening 999/2001/EG, indien het fokschapen of -geiten betreft.

Artikel 7.6a

Indien een partij schapen of geiten is bestemd voor Nederland of voor een lidstaat komt de partij tot de plaats van bestemming, respectievelijk tot de plaats waar de partij buiten Nederland wordt gebracht, geen enkel moment in aanraking met andere evenhoevige dieren die niet over dezelfde gezondheidsstatus beschikken.

Artikel 7.6b

Een vervoerder van een partij schapen of geiten voldoet aan artikel 8 quater, eerste tot en met vierde lid, van richtlijn 91/68/EEG.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van schapen of geiten uit derde landen

Artikel 7.7

  • 1 Een partij schapen of geiten is afkomstig uit een derde land dat voorkomt op een krachtens artikel 3, eerste lid, van richtlijn 2004/68/EG vastgestelde lijst.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde derde land biedt de in artikel 7 van richtlijn 2004/68/EG gegeven garanties en de partij schapen of geiten voldoet, voor zover van toepassing, aan de krachtens artikel 6, eerste lid, van richtlijn 2004/68/EG vastgestelde veterinairrechtelijke voorschriften, tenzij krachtens artikel 8 van richtlijn 2004/68/EG specifieke bepalingen zijn vastgesteld, in welk geval die gelden.

  • 3 Een partij schapen of geiten gaat vergezeld van een veterinair certificaat als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van richtlijn 2004/68/EG.

  • 4 Een partij schapen of geiten voldoet, voor zover van toepassing, aan de krachtens artikel 13 van richtlijn 2004/68/EG vastgestelde uitvoeringsbepalingen.

Afdeling 4a. In Nederland gebrachte schapen en geiten

Artikel 7.7a

  • 1 Uit een derde land afkomstige, in Nederland gebrachte fokschapen en -geiten en mestschapen en -geiten, bestemd voor Nederland, worden rechtstreeks naar het bedrijf van bestemming vervoerd en aan het beslag op het bedrijf van bestemming toegevoegd.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde schapen en geiten mogen gedurende een periode van ten minste 30 dagen, te rekenen vanaf de dag waarop de schapen en geiten op het bedrijf van bestemming zijn binnengebracht, het bedrijf niet verlaten, behoudens de rechtstreekse afvoer naar een in Nederland gelegen slachthuis.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op schapen en geiten, afkomstig uit derde landen, die zijn bestemd voor dierentuinen, pretparken, wildparken en jachtgebieden.

Afdeling 5. Het slachten van in Nederland gebrachte slachtschapen en -geiten

Artikel 7.8

  • 1 In Nederland gebrachte slachtschapen of -geiten, bestemd voor Nederland, worden rechtstreeks vervoerd naar en geslacht in een slachthuis.

  • 2 In afwijking van het eerste lid mogen slachtschapen of -geiten afkomstig uit een lidstaat passeren via één schapen- of geitenverzamelcentrum, mits is voldaan aan artikel 4 quater, derde lid, onderdeel b, onder i, van richtlijn 91/68/EEG.

Afdeling 6. Handelaren in schapen en geiten

Artikel 7.9

  • 1 Een handelaar wordt door de minister erkend indien:

    • voldaan is aan artikel 8 ter, eerste lid, onderdelen a en b, van richtlijn 91/68/EEG;

    • voor zover van toepassing, zijn bedrijfsruimte voldoet aan het tweede lid en aan artikel 8 ter, eerste lid, onderdeel c, tweede gedachtestreepje, van richtlijn 91/68/EEG.

Hoofdstuk 7a. Het brengen in Nederland uit derde landen van gaffelantilopen, herten, muskusherten, dwergherten, giraffen, okapi’s, eeltpotigen, nijlpaarden, pecari’s, neushoorns, tapirs, olifanten en holhoornigen niet zijnde runderen, geiten en schapen

Artikel 7a.1

  • 1 Een partij gaffelantilopen, herten, muskusherten, dwergherten, giraffen, okapi’s, eeltpotigen, nijlpaarden, pecari’s, neushoorns, tapirs, olifanten en holhoornigen niet zijnde runderen, geiten en schapen is afkomstig uit een derde land dat voorkomt op een krachtens artikel 3, eerste lid, van richtlijn 2004/68/EG vastgestelde lijst.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde derde land biedt de in artikel 7 van richtlijn 2004/68/EG gegeven garanties en de partij dieren, bedoeld in het eerste lid, voldoet, voor zover van toepassing, aan de krachtens artikel 6, eerste lid, van richtlijn 2004/68/EG vastgestelde veterinairrechtelijke voorschriften, tenzij krachtens artikel 8 van richtlijn 2004/68/EG specifieke bepalingen zijn vastgesteld, in welk geval deze gelden.

  • 3 Een partij dieren als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een veterinair certificaat als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van richtlijn 2004/68/EG.

  • 4 Een partij dieren als bedoeld in het eerste lid, voldoet, voor zover van toepassing, aan de krachtens artikel 13 van richtlijn 2004/68/EG vastgestelde uitvoeringsbepalingen.

Hoofdstuk 8. Andere dieren

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 8.1

Onverminderd artikel 1.1 wordt, voor zover niet uitdrukkelijk anders is bepaald, in dit hoofdstuk verstaan onder:

beschikking 2000/666/EG:

beschikking 2000/666/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 16 oktober 2000 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften en de voorschriften inzake veterinaire certificering voor de invoer van vogels, met uitzondering van pluimvee, alsmede van quarantainevoorschriften;

beschikking (EG) nr. 2003/881:

beschikking (EG) nr. 2003/881 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 11 december 2003 (PbEU L 328) betreffende de veterinairrechtelijke voorschriften en de certificeringsvoorwaarden voor de invoer van bijen en hommels (Apis mellifera & Bombus spp.) uit bepaalde derde landen en tot intrekking van beschikking 2000/462/EG;

instituut of centrum:

instelling, instituut of centrum als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn 92/65/EEG;

lagomorfen:

lagomorfen die zijn bestemd voor een lid-staat die een gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG eist;

quarantainevoorziening:

een gebouw dat zich, de epizoötische kenmerken van Newcastle disease en aviaire influenza inzake verspreiding door de lucht in aanmerking genomen, op ten minste 200 meter afstand bevindt van pluimveebedrijven of van andere voorzieningen waar vogels worden gehouden, waar ingevoerde vogels in quarantaine worden gehouden volgens het ‘all in all out’-beginsel;

quarantainestation:

een gebouw bestaand uit een aantal functioneel en materieel van elkaar afgescheiden eenheden, elk uitsluitend vogels bevattend die tot dezelfde partij behoren en dezelfde gezondheidsstatus hebben en daardoor als epizoötiologische eenheid te beschouwen zijn, waar ingevoerde vogels in quarantaine worden gehouden volgens het ‘all in all out’-beginsel en dat zich, de epizoötische kenmerken van Newcastle disease en aviaire influenza inzake verspreiding door de lucht in aanmerking genomen, op ten minste 200 meter afstand bevindt van pluimveebedrijven of van andere voorzieningen waar vogels worden gehouden;

verklikkerkuikens:

kuikens die als hulpmiddel voor diagnosedoeleinden in het kader van de quarantaine worden gebruikt.

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren, bestemd voor een lid-staat

Artikel 8.2

Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van apen, hoefdieren, bijen, honden, katten, fretten en lagomorfen bestemd voor een lid-staat vastgesteld:

  • a. het certificaat dat op grond van artikel 5, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het apen betreft;

  • b. het certificaat dat op grond van artikel 6, onderdeel A, eerste lid, onderdeel e, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het hoefdieren betreft;

  • c. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 8, onderdeel b, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het bijen betreft;

  • d. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het lagomorfen betreft, of;

  • e. het paspoort en het certificaat, bedoeld in artikel 10, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG, indien:

    • 1°. het fretten betreft;

    • 2°. het honden of katten betreft, bestemd voor andere lidstaten dan het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Malta of Zweden;

  • f. het paspoort en het certificaat, bedoeld in artikel 10, derde lid, van richtlijn 92/65/EEG, indien het honden of katten betreft, bestemd voor het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Malta of Zweden.

Artikel 8.3

  • 1 Op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, is gebleken dat:

    • a. indien honden, katten, fretten en lagomorfen afkomstig zijn van een handelszaak die permanent of incidenteel deze dieren in zijn bezit heeft, deze handelszaak is geregistreerd overeenkomstig artikel 8.7, en

    • b. de apen, hoefdieren, bijen, honden, katten, fretten en lagomorfen afkomstig zijn van bedrijven of, indien het honden, katten en lagomorfen betreft, van handelszaken die voldoen aan artikel 4 van richtlijn 92/65/EEG.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, is op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, gebleken, dat:

    • a. indien het apen betreft, deze afkomstig zijn van een instelling, instituut of centrum dat is erkend overeenkomstig artikel 8.6 en bestemd zijn voor een door de bevoegde autoriteit van de lid-staat van bestemming overeenkomstig bijlage C van richtlijn 92/65/EEG erkende instelling, erkend instituut of erkend centrum en dat, in voorkomend geval, voldaan is aan de algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 14, tweede lid, en artikel 15, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG;

    • b. indien het hoefdieren betreft:

      • 1. de hoefdieren niet in het kader van een programma voor de uitroeiïng van een besmettelijke dierziekte dienen te worden geruimd;

      • 2. de hoefdieren niet zijn ingeënt tegen mond- en klauwzeer en, in voorkomend geval, voldoen aan de voorschriften die ter bestrijding van mond- en klauwzeer gelden;

      • 3. de hoefdieren afkomstig zijn van een bedrijf als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen b en c, van richtlijn 64/432/EEG, ten aanzien waarvan geen veterinairrechtelijke maatregelen ter uitvoering van richtlijn nr. 2003/85/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 september 2003 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer, tot intrekking van Richtlijn 85/511/EEG en van de Beschikkingen 89/531/EEG en 91/665/EEG, en tot wijziging van Richtlijn 92/46/EEG (PbEG L 306), Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (PbEG L 316/5) of richtlijn 91/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG L 46) gelden, en waar deze dieren vanaf hun geboorte of gedurende de laatste 30 dagen voorafgaand aan de verzending permanent hebben verbleven;

      • 4. indien hoefdieren vanuit een derde land, al dan niet via het grondgebied van een lid-staat, in Nederland zijn gebracht:

        • -

          deze afkomstig zijn uit een derde land of een deel van een derde land, dat voor de betrokken diersoort is vermeld op de lijst van deel 1 van bijlage 1 bij beschikking 79/542/EEG, met dien verstande dat, voor zover het niet-gedomesticeerde dieren betreft als bedoeld in artikel 1, tweede alinea, van beschikking 79/542/EEG, zij afkomstig zijn uit een derde land of een deel van een derde land van waaruit de lidstaat van bestemming de invoer toestaat;

        • -

          deze afkomstig zijn van een officieel tuberculosevrij en een officieel brucellosevrij of een brucellosevrij beslag als bedoeld in artikel 2 van richtlijn 64/432/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121) of in artikel 2 van richtlijn 91/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG L 46) en dat is voldaan aan artikel 3, tweede lid, onderdelen c, d, f, g en h van richtlijn 64/432/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121) of aan de artikelen 7.3 en 7.4 van hoofdstuk 7 van deze regeling;

        • -

          deze, indien zij niet afkomstig zijn van een beslag als bedoeld in het eerste gedachtenstreepje, afkomstig zijn van een bedrijf waar gedurende de laatste 42 dagen voorafgaande aan de verzending van de dieren geen enkel geval van brucellose en tuberculose is geconstateerd en waar de herkauwers gedurende de laatste 30 dagen voorafgaande aan de verzending van de dieren negatief hebben gereageerd op een brucellose- en tuberculosetest conform de, voor zover van toepassing, krachtens artikel 6, onderdeel A, vierde lid, vastgestelde testvoorschriften en criteria dan wel, bij gebreke daaraan, de daarvoor geldende nationale voorschriften;

        • -

          in voorkomend geval, voldaan is aan de algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 14, tweede lid, en artikel 15, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG, of indien het hoefdieren, tevens zijnde suidae betreft, is gebleken dat:

        • -

          voldaan is aan artikel 6, onder A, derde lid, van richtlijn 92/65/EEG, met dien verstande dat de relevante veterinairrechtelijke eisen voor varkens van richtlijn 64/432/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121) als bedoeld in artikel 6, onder A, derde lid, onderdeel c, de voorschriften zijn zoals neergelegd in de artikelen 4.3 en 4.4 van hoofdstuk 4 van deze regeling;

    • c. indien het bijen betreft, deze niet afkomstig zijn uit:

      • -

        een gebied waarbinnen bestrijdingsmaatregelen vanwege amerikaans vuilbroed gelden;

      • -

        een gebied waarbinnen 30 dagen of korter geleden, voorafgaand aan de dag van afgifte van het gezondheidscertificaat, bedoeld in artikel 8.2, onderdeel c, dergelijke bestrijdingsmaatregelen van kracht zijn geweest, en, in voorkomend geval, is voldaan aan de algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 14, tweede lid, en artikel 15, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG;

    • d. indien het lagomorfen betreft, voldaan is aan artikel 9, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG, en, in voorkomend geval aan de algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 14, tweede lid, en artikel 15, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG, met dien verstande dat tevens voldaan is aan artikel 9, derde lid, van richtlijn 92/65/EEG, indien de lagomorfen voor Ierland of het Verenigd Koninkrijk zijn bestemd en door deze lid-staten de verklaring als bedoeld in dat artikellid wordt verlangd;

    • e. indien het fretten betreft voldaan is aan artikel 10, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG;

    • f. indien het honden of katten betreft, bestemd voor een andere lidstaat dan het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Malta of Zweden, voldaan is aan artikel 10, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG;

    • g. indien het honden of katten betreft, bestemd voor het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Malta of Zweden, voldaan is aan artikel 10, derde lid, van richtlijn 92/65/EEG.

Afdeling 3. Het brengen in Nederland van dieren uit lid-staten

Artikel 8.4

  • 1 Indien een partij is verzonden vanuit een lid-staat en bestemd is voor Nederland of een lid-staat, gaat zij vergezeld van:

    • a. het certificaat dat op grond van artikel 5, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het apen betreft;

    • b. het certificaat dat op grond van artikel 6, onderdeel A, eerste lid, onderdeel e, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het hoefdieren betreft;

    • c. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 8, onderdeel b, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het bijen betreft of

    • d. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het lagomorfen betreft.

  • 2 Indien fretten worden verzonden vanuit een lidstaat en bestemd zijn voor Nederland of een lidstaat, voldoen zij aan artikel 10, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 3 Indien honden of katten worden verzonden vanuit een lidstaat en bestemd zijn voor Nederland of een lidstaat, voldoen zij aan:

    • a. artikel 10, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG, indien het honden of katten betreft, bestemd voor andere lidstaten dan het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Malta of Zweden;

    • b. artikel 10, derde lid, van richtlijn 92/65/EEG is, indien het honden of katten betreft, bestemd voor het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Malta of Zweden.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van dieren uit derde landen

Artikel 8.5

  • 1 De partij dieren, niet zijnde dieren als bedoeld in bijlage I bij richtlijn 2004/68/EG, is verzonden vanuit een derde land of deel van een derde land dat voor de betrokken diersoort is vermeld op de lijst, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn 92/65/EEG, dan wel indien die lijst voor de betrokken diersoort nog niet is vastgesteld, het brengen in Nederland van die dieren:

    • a. voor zover zij zijn bestemd voor Nederland, is toegestaan vanuit een derde land of een deel van een derde landop grond van de onderhavige regeling;

    • b. voor zover zij zijn bestemd voor een lidstaat, is toegestaan vanuit een derde land of een deel van een derde land waaruit de lidstaat de invoer toestaat.

  • 2 De partij dieren, niet zijnde dieren als bedoeld in bijlage I bij richtlijn 2004/68/EG, gaat vergezeld van het gezondheidscertificaat, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 92/65/EEG, dan wel indien dat gezondheidscertificaat voor de betrokken diersoort nog niet is vastgesteld, gaan de dieren vergezeld van:

    • a. voor zover zij zijn bestemd voor Nederland, een certificaat dat een verklaring bevat van de officiële dierenarts dat is voldaan aan hoofdstuk II van richtlijn 92/65/EEG, alsmede, indien het apen, hoefdieren, honden, katten en lagomorfen betreft, aan de voorschriften voor het brengen in Nederland van de betrokken dieren uit derde landen op grond van hoofdstuk 2 van de onderhavige regeling;

    • b. voor zover zij zijn bestemd voor een lidstaat, een certificaat dat een verklaring bevat van de officiële dierenarts dat is voldaan aan de voorschriften van de lidstaat van bestemming.

  • 3 Indien de partij dieren, niet zijnde dieren als bedoeld in bijlage I bij richtlijn 2004/68/EG, is bestemd voor Finland of Zweden, blijkt uit de in het tweede lid bedoelde certificaten dat de partij ten minste voldoet aan de voorschriften die gelden met betrekking tot de invoer van de betrokken dieren in Finland of Zweden uit lidstaten.

  • 4 Aan de partij landbouwhuisdieren, bedoeld in artikel 1 van richtlijn 96/22/EG, zijn geen stoffen toegediend, die ingevolge artikel 3, onderdeel a, van die richtlijn niet aan landbouwhuisdieren mogen worden toegediend, tenzij aan de voorwaarden ingevolge artikel 11 van genoemde richtlijn is voldaan.

  • 5 Dit artikel is niet van toepassing op het brengen in Nederland van bijen, hommels of vogels uit derde landen.

  • 6 Ten aanzien van honden, katten of fretten wordt, onverminderd het eerste en tweede lid, voldaan aan artikel 16, tweede en derde alinea, van richtlijn 92/65/EEG.

Afdeling 4a. Het brengen in Nederland van vogels uit derde landen

Artikel 8.5a

  • 1 De partij vogels is verzonden vanuit een derde land, dat is vermeld op de lijst, bedoeld in bijlage D van beschikking 2000/666/EG en is afkomstig van een bedrijf dat door de bevoegde instantie van het derde land is geregistreerd.

  • 2 De partij vogels gaat vergezeld van het diergezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 2, punt 2, van beschikking 2000/666/EG.

  • 3 De partij vogels wordt aangevoerd in kratten of kooien die, per krat of kooi, zijn geïdentificeerd met een identificatienummer dat overeenstemt met het identificatienummer dat is vermeld op het gezondheidscertificaat als bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Onverminderd artikel 2.35 legt de importeur voordat de partij vogels op de inspectiepost wordt aangevoerd per e-mail of per fax aan de inspectiepost over een in de Nederlandse taal opgestelde, schriftelijke verklaring van de exploitant van de erkende quarantainevoorziening of erkend quarantainestation, die onderscheidenlijk dat is opgenomen in de in artikel 2, punt 5, van beschikking 2000/666/EG bedoelde lijst, waarin tenminste staat vermeld:

    • -

      dat de partij vogels in voornoemde quarantainevoorziening onderscheidenlijk erkend quarantainestation wordt opgenomen, alsmede

    • -

      de naam, het adres en het erkenningsnummer van voornoemde quarantainevoorziening onderscheidenlijk erkend quarantainestation.

  • 5 De partij vogels mag de inspectiepost niet eerder verlaten dan nadat de verklaring, bedoeld in het vierde lid, door de importeur of diens vertegenwoordiger is overgelegd.

Artikel 8.5b

  • 1 De partij vogels wordt van de inspectiepost, in door de keuringsdierenarts verzegelde, kooien of kratten, rechtstreeks, zonder verwisseling van de inhoud van de kratten of kooien, vervoerd naar een erkende quarantainevoorziening of naar een erkend quarantainestation, die, onderscheidenlijk dat, is opgenomen in de in artikel 2, punt 5, van beschikking 2000/666/EG bedoelde lijst, waar de vogels in quarantaine worden geplaatst.

  • 2 Papegaaiachtigen worden bij aankomst in de in het eerste lid bedoelde quarantainevoorziening respectievelijk het quarantainestation individueel geïdentificeerd overeenkomstig bijlage B, hoofdstuk 2, onder B, van beschikking 2000/666/EG.

  • 3 Onverminderd artikel 8.5g worden de in het eerste lid bedoelde vogels ten minste 30 dagen in quarantaine gehouden.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde vogels worden niet eerder uit quarantaine ontslagen dan nadat de minister daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend.

Artikel 8.5c

  • 1 Nadat de vogels overeenkomstig artikel 8.5b, eerste lid, in quarantaine zijn geplaatst, wordt het overeenkomstig bijlage C, punt 1, van beschikking 2000/666/EG beschreven onderzoek van de vogels of, indien van toepassing, de verklikkerkuikens uitgevoerd.

  • 2 Indien tijdens de quarantaine gebruik wordt gemaakt van verklikkerkuikens, gelden de voorschriften, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van beschikking 2000/666/EG.

Artikel 8.5d

Indien tijdens de in artikel 8.5b, derde lid, bedoelde quarantaineperiode wordt vermoed dat een of meer vogels met aviaire influenza of Newcastle disease besmet zijn, worden de vogels in de quarantainevoorziening respectievelijk de quarantaine-eenheid ten behoeve van virologisch onderzoek bemonsterd overeenkomstig bijlage C, punt 2, van beschikking 2000/666/EG en worden deze monsters onderzocht.

Artikel 8.5e

  • 1 Indien tijdens de in artikel 8.5b, derde lid, bedoelde quarantaineperiode wordt geconstateerd dat een of meer vogels of verklikkerkuikens met aviaire influenza of Newcastle disease besmet zijn, worden alle vogels in de quarantainevoorziening of de betreffende quarantaine-eenheid onmiddellijk aan de ambtenaar ter doding en vernietiging overgedragen, waarna de quarantainevoorziening respectievelijk de quarantaine-eenheid volledig wordt gereinigd en ontsmet.

  • 2 Ten vroegste 21 dagen na de in het eerste lid bedoelde reiniging en ontsmetting van de quarantaine-eenheid worden in het quarantainestation de verklikkerkuikens die zich in de andere quarantaine-eenheden van het quarantainestation bevinden bemonsterd ten behoeve van serologisch onderzoek of, indien geen verklikkerkuikens worden gebruikt, worden in die quarantaine-eenheden de vogels tussen de zevende en de vijftiende dag na de in het eerste lid bedoelde reiniging en ontsmetting ten behoeve van virologisch onderzoek bemonsterd overeenkomstig bijlage C, punt 1, onder B, van beschikking 2000/666/EG.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde vogels mogen het quarantainestation uitsluitend verlaten indien uit onderzoek van de in dat lid bedoelde monsters een negatief resultaat blijkt.

  • 4 Tot 21 dagen na de in het eerste lid bedoelde reiniging en ontsmetting worden geen vogels in de quarantainevoorziening of quarantaine-eenheid binnengebracht.

Artikel 8.5f

  • 1 In zoverre in afwijking van artikel 8.5e, eerste lid, kan, wanneer bij een of meer vogels of de daarbij geplaatste verklikkerkuikens Newcastle disease wordt vastgesteld, de minister besluiten dat de betrokken vogels niet behoeven te worden gedood en vernietigd, indien uit virologisch onderzoek van overeenkomstig het tweede lid genomen monsters een negatief resultaat blijkt.

  • 2 Ten minste 30 dagen nadat het laatste zieke dier is gestorven of hersteld worden overeenkomstig bijlage C, punt 1, onder B, monsters genomen van alle vogels van de zending indien deze minder dan 60 dieren telt, of, indien het een grotere zending betreft, van 60 vogels.

  • 3 Bij toepassing van het eerste lid:

    • a. mogen de betrokken vogels het quarantainestation uitsluitend verlaten nadat uit de genomen monsters een negatief resultaat blijkt en ten vroegste 60 dagen nadat de klinische symptomen van Newcastle disease zijn verdwenen, en

    • b. wordt al het mogelijk besmet materiaal en afval, alsmede het afval dat wordt geproduceerd gedurende de in onderdeel a bedoelde periode van 60 dagen, onder toezicht van de keuringsdierenarts op zodanige wijze vernietigd dat het Newcastle diseasevirus met zekerheid geïnactiveerd is.

Artikel 8.5g

Indien tijdens de in artikel 8.5b, derde lid, bedoelde quarantaineperiode bij papegaaiachtigen besmetting met Chlamydia psittaci wordt vermoed of vastgesteld, : besluit de minister dat alle vogels van de desbetreffende partij worden behandeld met een door de minister aan te wijzen methode en is de in artikel 8b, derde lid, bedoelde quarantaineperiode verlengd met ten minste twee maanden, te rekenen vanaf het laatst vastgestelde of vermoede geval van besmetting.

Artikel 8.5h

De virologische en serologische onderzoeken van de ingevolge deze afdeling genomen monsters en virusisolaten worden overeenkomstig bijlage C. punten 3 en 4, van beschikking 2000/666/EG uitgevoerd in Centraal Instituut voor DierziekteControle te Lelystad.

Artikel 8.5i

  • 1 Alle uit deze afdeling voortvloeiende quarantainekosten zijn voor rekening van de importeur.

  • 2 De kosten voor keuringen en controle welke de VWA bij in quarantaine geplaatste vogels verricht betreffen de kosten die in rechtstreeks verband staan met deze keuringen en controles.

Artikel 8.5j

Een erkende quarantainevoorziening of een erkend quarantainestation voldoet aan de eisen opgenomen in bijlage B, hoofdstuk 2, onder A, van beschikking 2000/666/EG.

Afdeling 4b. Het brengen in Nederland van bijen en hommels uit derde landen

Artikel 8.5k

  • 1 De partij bijen of hommels bevat per koninginnekast één koningin met maximaal twintig voedsters.

  • 2 De partij bijen of hommels is verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, dat is vermeld op de lijst, bedoeld in artikel 1, eerste lid, eerste gedachtestreepje, van beschikking (EG) nr. 2003/881.

  • 3 Ingeval de partij bijen of hommels afkomstig is uit een derde land is invoer alleen toegestaan indien op het volledige gebied van dat derde land een aangifteplicht bestaat voor Amerikaans vuilbroed, de kleine bijenkastkever en Tropilaelapsmijt.

  • 4 Ingeval de partij bijen of hommels afkomstig is uit een in deel 2 van bijlage III bij beschikking (EG) nr. 2003/881 opgenomen geografisch en epidemiologisch geïsoleerd deel van een derde land, is in afwijking van het derde lid alleen de invoer van partijen uit dat deel van het derde land toegestaan.

  • 5 De partij bijen of hommels gaat vergezeld van het gezondheidscertificaat, bedoeld in artikel 1, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van beschikking (EG) nr. 2003/881, en voldoet aan de in het gezondheidscertificaat genoemde garanties.

  • 6 Na het vervoer naar de op het gezondheidscertificaat, bedoeld in het derde lid, aangegeven bestemming worden de kasten onder officieel toezicht van de VWA geplaatst en worden de koninginnen overgebracht naar nieuwe kasten voordat ze in contact met plaatselijke volken worden gebracht.

  • 7 De kasten, de voedsters en het andere materiaal, die uit het derde land van oorsprong met de koninginnen zijn meegestuurd, worden voor onderzoek op de aanwezigheid van de kleine bijenkastkever en de Tropilaelapsmijt naar een laboratorium gestuurd.

  • 8 Na afronding van het onderzoek, bedoeld in het vijfde lid, worden de kasten, de voedsters en het andere materiaal vernietigd.

  • 9 Indien uit het onderzoek, bedoeld in het vijfde lid, een negatief resultaat blijkt, wordt het officiële toezicht, bedoeld in het vierde lid, beëindigd.

Artikel 8.5l

  • 1 In afwijking van artikel 8.5k bevat een partij hommels per bergingsmiddel een enkel volk met maximaal 200 volwassen hommels.

  • 2 De partij hommels is verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land dat is vermeld op de lijst, bedoeld in artikel 1, eerste lid, eerste gedachtestreepje, van beschikking (EG) nr. 2003/881.

  • 3 De partij hommels gaat vergezeld van het gezondheidscertificaat, bedoeld in artikel 2 van beschikking (EG) nr. 2003/881, en voldoet aan de in het gezondheidscertificaat genoemde garanties.

  • 4 Gedurende of onmiddellijk na afloop van de levensduur van het volk wordt het bergingsmiddel en al het materiaal dat uit het derde land van oorsprong met de hommels is meegestuurd, vernietigd.

Afdeling 4c. In Nederland gebrachte dieren

Artikel 8.5m

  • 1 Uit een derde land afkomstige, in Nederland gebrachte en voor Nederland bestemde slurfdieren of evenhoevigen, niet zijnde runderen, varkens, schapen of geiten, worden, voor zover zij kennelijk bestemd zijn voor fok-, gebruiks- of mestdoeleinden, rechtstreeks naar het bedrijf van bestemming vervoerd en aan het beslag van het bedrijf van bestemming toegevoegd.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde dieren mogen gedurende een periode van ten minste 30 dagen, te rekenen vanaf de dag waarop de dieren op het bedrijf van bestemming zijn binnengebracht, het bedrijf niet verlaten, behoudens de rechtstreekse afvoer naar een in Nederland gelegen slachthuis.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op dieren als bedoeld in het eerste lid, die zijn bestemd voor dierentuinen, pretparken, wildparken en jachtgebieden.

Afdeling 4d. Het slachten van in Nederland gebrachte dieren

Artikel 8.5n

Uit een derde land afkomstige, in Nederland gebrachte en voor Nederland bestemde slurfdieren of evenhoevigen, niet zijnde runderen, varkens, schapen of geiten, worden, voor zover zij kennelijk bestemd zijn om te worden geslacht, rechtstreeks vervoerd naar het slachthuis van bestemming, waar zij binnen vijf werkdagen worden geslacht.

Afdeling 5. Erkenning van een instelling, instituut, centrum, quarantainevoorziening, quarantainestation en registratie van handelszaken.

Artikel 8.6

  • 1 Een instelling, instituut of centrum wordt door de minister voor de toepassing van deze regeling erkend indien uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat de instelling, het instituut of het centrum voldoet aan bijlage C, punt 1 en 2, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 2 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt door de minister voor bepaalde tijd ingetrokken in het geval, bedoeld in bijlage C, punt 6, onder a, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 3 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt door de minister ingetrokken indien na aangifte van verdenking op een van de ziekten vermeld in de bijlagen A en B van richtlijn 92/65/EEG het laboratoriumonderzoek voor de verwekkers van vorenbedoelde ziekten positieve resultaten hebben gegeven.

  • 4 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt, nadat zij door de minister voor bepaalde tijd is ingetrokken, opnieuw verleend, indien na aangifte van verdenking op een van de ziekten vermeld in de bijlagen A en B van richtlijn 92/65/EEG het laboratoriumonderzoek voor de verwekkers van vorenbedoelde ziekten negatieve resultaten hebben gegeven.

  • 5 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt, nadat zij door de minister is ingetrokken, opnieuw verleend, indien na de uitroeiïng van de besmettingshaarden, opnieuw wordt voldaan aan punt 1, met uitzondering van onderdeel f, van bijlage C van richtlijn 92/65/EEG wordt voldaan.

Artikel 8.6a

  • 1 Een quarantainevoorziening of quarantainestation wordt op aanvraag door de minister voor de toepassing van deze regeling erkend indien uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat de quarantainevoorziening of het quarantainestation voldoet aan bijlage B van beschikking 2000/666/EG.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde erkenning wordt door de minister ingetrokken indien niet langer wordt voldaan aan bijlage B van beschikking 2000/666/EG.

Artikel 8.7

  • 1 De minister houdt een register bij van handelszaken die permanent of incidenteel honden, katten, fretten of lagomorfen in zijn bezit heeft.

  • 2 Een handelszaak wordt slechts ingeschreven in het in het eerste lid bedoelde register, indien degene die voor deze handelszaak verantwoordelijk is:

    • a. een administratie voert waarin tenminste de leveringen van de honden, katten, fretten of lagomorfen en de verdere bestemming hiervan zijn vermeld en alle op die dieren betrekking hebbende bescheiden zijn opgenomen;

    • b. vorenbedoelde administratie tenminste drie jaren bewaart;

    • c. artikel 4 van richtlijn 92/65/EEG naleeft;

    • d. over voor het vervoer van de in het eerste lid bedoelde dieren geschikte vervoermiddelen beschikt.

  • 3 Indien de handelaar zich niet aan de in het tweede lid bedoelde voorschriften houdt, kan de minister beslissen dat zijn inschrijving in het in het eerste lid bedoelde register wordt doorgehaald dan wel niet wordt erkend.

Afdeling 6. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van vogels, nertsen, vossen, lagomorfen en dieren als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EG

Artikel 8.8

  • 1 Indien vogels, lagomorfen die zijn bestemd voor een lid-staat, die geen gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 9, tweede lid, eist, alsmede nertsen en vossen afkomstig zijn van een handelszaak die permanent of incidenteel deze dieren in zijn bezit heeft, is deze handelszaak geregistreerd overeenkomstig artikel 8.7.

  • 2 Vogels, lagomorfen die zijn bestemd voor een lid-staat, die geen gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG eist, alsmede nertsen en vossen zijn afkomstig van een bedrijf waarop regelmatig een controle door de ambtenaren wordt verricht, teneinde na te gaan of aan de onderhavige regeling wordt voldaan en dat voldoet aan artikel 4 van richtlijn 92/65/EEG.

  • 3 Vogels, niet zijnde papegaaiachtigen, vossen, nertsen en lagomorfen die zijn bestemd voor een lid-staat, die geen gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG eist, gaan vergezeld van de verklaring, bedoeld in artikel 4, vierde gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 4 Papegaaiachtigen gaan vergezeld van het handelsdocument, bedoeld in artikel 7, onder A, tweede lid, onderdeel c, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 6 De verklaring, bedoeld in het derde lid, het handelsdocument, bedoeld in het vierde lid, en het vervoersdocument, bedoeld in het vijfde lid, zijn opgesteld en afgegeven in overeenstemming met de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen, volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend, terwijl de geldigheidsduur ervan niet is verstreken.

Artikel 8.9

  • 1 Indien het vogels betreft, bestemd voor een lid-staat, geldt dat:

    • a. de vogels afkomstig zijn van een bedrijf waar gedurende de laatste 30 dagen voorafgaande aan de verzending geen aviaire influenza is gediagnosticeerd;

    • b. de vogels afkomstig zijn van een bedrijf of uit een gebied ten aanzien waarvan geen beperkingen gelden uit hoofde van de maatregelen ter bestrijding van de ziekte van Newcastle;

    • c. indien het vogels betreft die vanuit een derde land, al dan niet via het grondgebied van een lid-staat, in Nederland zijn gebracht, de vogels overeenkomstig artikel 10, eerste lid, derde gedachtenstreepje, van richtlijn 91/496/EEG en met inachtneming van de bijzondere waarborgen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, tweede alinea, van richtlijn 91/496/EEG, in tijdelijke afzondering zijn geplaatst op het bedrijf waar zij na toelating in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is, zijn binnengebracht.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, geldt indien het papegaaiachtigen betreft, bovendien dat:

    • a. de papegaaiachtigen niet afkomstig zijn van een bedrijf of in contact zijn geweest met dieren van een bedrijf waar op het tijdstip van verzending psittacose (Chlamydia psittaci) is gediagnosticeerd;

    • b. de papegaaiachtigen niet afkomstig zijn van een bedrijf of in contact zijn geweest met dieren van een bedrijf waar in een periode van twee maanden voorafgaand aan het tijdstip van verzending het laatste geval van psittacose (Chlamidia psittaci) is gediagnosticeerd en is behandeld overeenkomstig de voorschriften van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of de Raad van de Europese Unie, bedoeld in artikel 7, onder A, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn 92/65/EEG, voor zover die voorschriften zijn vastgesteld;

    • c. de papegaaiachtigen geïdentificeerd zijn overeenkomstig hetgeen hieromtrent in de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of de Raad van de Europese Unie, bedoeld in artikel 7, onder A, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 92/65/EEG is bepaald, met dien verstande dat zolang deze beschikking nog niet is vastgesteld, de papegaaiachtigen zodanig geïdentificeerd zijn dat het bedrijf van oorsprong of van tijdelijk verblijf is terug te vinden.

  • 3 Indien het nertsen en vossen betreft geldt, dat voldaan is aan artikel 10, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG en, indien het nertsen betreft, in voorkomend geval, aan de algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 14, tweede lid, en artikel 15, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 4 Indien het lagomorfen betreft die zijn bestemd voor een lid-staat, die geen gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG eist, geldt, dat wordt voldaan aan artikel 9, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG alsmede, in voorkomend geval, aan de algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 14, tweede lid, en artikel 15, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 5 Indien het dieren als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG betreft, geldt dat zij afkomstig zijn van een instelling, instituut of centrum dat is erkend overeenkomstig artikel 8.6 en dat zij bestemd zijn voor een door de bevoegde autoriteit van het land van bestemming overeenkomstig bijlage C, van richtlijn 92/65/EEG erkende instelling, erkend instituut of erkend centrum.

Afdeling 7. Het brengen in Nederland van vogels, fretten, nertsen, vossen, lagomorfen en dieren als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG

Artikel 8.10

  • 1 Vogels, niet zijnde papegaaiachtigen, vossen, nertsen en lagomorfen die zijn bestemd voor Nederland of een lid-staat, die geen gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG eist, gaan vergezeld van de verklaring, bedoeld in artikel 4, vierde gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 2 Papegaaiachtigen gaan vergezeld van het handelsdocument, bedoeld in artikel 7, onder A, tweede lid, onderdeel c, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 4 De verklaring, bedoeld in het eerste lid, het handelsdocument, bedoeld in het tweede lid, en het vervoersdocument, bedoeld in het derde lid, zijn opgesteld en afgegeven in overeenstemming met de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen, volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend, terwijl de geldigheidsduur ervan niet is verstreken.

Artikel 8.11

Indien de vogels, nertsen, vossen, lagomorfen die zijn bestemd voor Nederland of een lid-staat, die geen gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG eist dan wel de dieren, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG zijn verzonden vanuit een derde land en via het grondgebied van een lid-staat in Nederland worden gebracht, gaan zij vergezeld van de documenten, bedoeld in artikel 7, eerste lid, eerste en tweede gedachtenstreepje, van richtlijn 91/496/EEG.

Afdeling 8. Het niet-commerciële verkeer van honden, katten en fretten

Artikel 8.12

Indien honden, katten of fretten zonder handelsoogmerk anders dan in doorvoer buiten Nederland of in Nederland worden gebracht voldoen zij, voor zover van toepassing, aan:

Artikel 8.13

De minister is de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, artikel 6, eerste en tweede lid, tweede gedachtestreepje, en artikel 14 van verordening (EG) 998/2003.

Artikel 8.14

  • 1 Het in artikel 5, eerste lid, van verordening (EG) nr. 998/2003 bedoelde paspoort, dat in Nederland wordt uitgegeven, wordt door de minister erkend, indien het paspoort voldoet aan de vereisten die zijn vastgesteld door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 17 van verordening (EG) nr. 998/2003.

  • 2 De producent van het paspoort plaatst, overeenkomstig de op grond van artikel 17 van verordening (EG) nr. 998/2003 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen vastgestelde vereisten, op de omslag van het paspoort het door de minister verstrekte unieke nummer.

  • 3 Een verzoek tot erkenning van een paspoort, bedoeld in het eerste lid, wordt aangevraagd bij de VWA.

  • 4 De dierenarts, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, artikel 6, eerste lid, tweede gedachtestreepje, en in artikel 15 van verordening (EG) nr. 998/2003, is een dierenarts die overeenkomstig de artikelen 9 en 10 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 is geregistreerd.

Artikel 8.15

  • 1 Indien honden, katten of fretten vanuit een lidstaat zonder handelsoogmerk in Nederland worden gebracht, jonger zijn dan drie maanden en niet zijn gevaccineerd, voldoen zij aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, van verordening (EG) nr. 998/2003.

  • 2 Op verzoek van de minister verklaart de eigenaar of houder van de honden, katten of fretten dat is voldaan aan het eerste lid.

Artikel 8.16

Honden, katten en fretten die zonder handelsoogmerk, anders dan in doorvoer in Nederland worden gebracht, worden binnengebracht via een inspectiepost of een plaats als bedoeld in artikel 11 of 17 van de Douaneregeling.

Afdeling 9. Overig

Artikel 8.17

Ten aanzien van het buiten Nederland brengen van circusdieren, bestemd voor een lidstaat, en het vanuit een lidstaat binnen Nederland brengen van circusdieren, gelden in voorkomend geval de regels, gesteld bij krachtens artikel 23 van richtlijn 92/65/EEG vastgestelde communautaire uitvoeringsmaatregelen.

Hoofdstuk 9. Sperma

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 9.1

Onverminderd artikel 1.1. wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

richtlijn 88/407/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van runderen en de invoer daarvan (PbEG L 194);

richtlijn 90/429/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van varkens en de invoer daarvan (PbEG L 224);

richtlijn nr. 2003/43/EG:

richtlijn nr. 2003/43/EG van de Raad van de Europese Unie van 26 mei 2003 houdende wijziging van richtlijn 88/407/EEG tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in diepgevroren sperma van runderen en de invoer daarvan (PbEU L143);

rundersperma:

bewerkt of verdund ejaculaat van als landbouw-huisdier gehouden runderen dat, voor zover afkomstig uit lid-staten, na 31 december 1989 aldaar is verkregen en behandeld;

varkenssperma:

onbewerkt, bewerkt of verdund ejaculaat van als landbouwhuisdier gehouden varkens dat, voor zover afkomstig uit lid-staten, na 30 december 1991 is verkregen en behandeld;

sperma van schapen, geiten of paardachtigen:

onbewerkt, bewerkt of verdund ejaculaat van als huisdier gehouden schapen, geiten of paardachtigen;

instelling, instituut of centrum:

instelling, instituut of centrum als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn 92/65/EEG;

runderspermaopslagcentrum:

inrichting waar rundersperma wordt opgeslagen dat bestemd is voor kunstmatige inseminatie.

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van sperma, bestemd voor een lid-staat

Artikel 9.2

Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van een partij sperma, bestemd voor een lid-staat, vastgesteld:

  • a. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 6, eerste lid, van richtlijn 88/407/EEG is voorgeschreven, indien het rundersperma betreft, met inachtneming van artikel 2, tweede lid, van richtlijn nr. 2003/43/EG;

  • b. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 6, eerste lid, van richtlijn 90/429/EEG is voorgeschreven, indien het varkenssperma betreft, of

  • c. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 11, tweede lid, vierde gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven indien het sperma van schapen, geiten en paardachtigen betreft.

Artikel 9.3

Op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, is gebleken dat voldaan wordt aan:

  • a. artikel 3, onderdelen b en c, van richtlijn 88/407/EEG, indien het rundersperma betreft, met inachtneming van artikel 2, tweede lid, van richtlijn nr. 2003/43/EG;

  • b. artikel 3, onderdelen b en c, van richtlijn 90/429/EEG, indien het varkenssperma betreft;

  • c. artikel 11, tweede lid, tweede en derde gedachtestreepje, en derde lid, tweede alinea van richtlijn 92/65/EEG, indien het sperma van paardachtigen betreft, of

  • d. artikel 11, tweede lid, tweede en derde gedachtestreepje, en derde lid, tweede alinea van richtlijn 92/65/EEG en bijlage VIII, hoofdstuk A, deel I, onder d, van verordening 999/2001/EG indien het sperma van schapen of geiten betreft artikel 2, derde lid, van verordening (EG) 546/2006, indien het sperma van schapen of geiten betreft dat wordt verzonden naar een in de bijlage bij die verordening genoemde lidstaat .

Artikel 9.4

Onverminderd artikel 9.3 is op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, gebleken dat:

  • a. het rundersperma is verkregen, behandeld en opgeslagen in een runderspermawincentrum dat is erkend overeenkomstig artikel 9 van het Besluit eisen dierlijk sperma en spermawincentra of is opgeslagen in een runderspermaopslagcentrum dat is erkend overeenkomstig artikel 9.10a, met inachtneming van artikel 2, tweede lid, van richtlijn nr. 2003/43/EG;

  • b. het varkenssperma is verkregen en behandeld in een varkensspermawincentrum dat is erkend overeenkomstig artikel 3 van het Besluit eisen dierlijk sperma en spermawincentra;

  • c. het sperma van schapen, geiten of paardachtigen is verkregen en behandeld in een wincentrum of -station dat is erkend overeenkomstig artikel 9.10, eerste lid, onderdeel a, of

  • d. indien het sperma van schapen of geiten betreft, het sperma is verkregen en behandeld in een bedrijf dat voldoet aan de voorschriften die in Richtlijn nr. 91/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG L 46) daaromtrent zijn gesteld.

Afdeling 3. Het brengen in Nederland van sperma uit lid-staten

Artikel 9.5

  • 1 Indien een partij die is verzonden vanuit een lid-staat en bestemd is voor Nederland of een lid-staat, gaat zij vergezeld van:

    • a. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 6, eerste lid, van richtlijn 88/407/EEG is voorgeschreven, indien het rundersperma betreft, met inachtneming van artikel 2, tweede lid, van richtlijn nr. 2003/43/EG;

    • b. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 6, eerste lid, van richtlijn 90/429/EEG is voorgeschreven, indien het varkenssperma betreft, of

    • c. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 11, tweede lid, vierde gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven indien het sperma van schapen, geiten en paardachtigen betreft.

  • 2 De partij voldoet aan bijlage VIII, hoofdstuk A, deel I, onder d, van verordening 999/2001/EG, indien het sperma van schapen of geiten betreft.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van sperma uit derde landen

Artikel 9.6

  • 1 De partij is verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, dat is vermeld op de lijst:

    • a. bedoeld in artikel 8, eerste lid, van richtlijn 88/407/EEG, indien het rundersperma betreft;

    • b. bedoeld in artikel 7, eerste lid, van richtlijn 90/429/EEG, indien het varkenssperma betreft;

    • c. . die voor sperma van paardachtigen is vastgesteld in bijlage I bij beschikking 2004/211/EG, met dien verstande dat sperma van paardachtigen ook mag zijn verzonden vanuit een land waaruit de definitieve invoer als bedoeld in artikel 4 van beschikking 2004/211/EG van geregistreerde paarden en fok- en gebruikspaarden is toegestaan, of

    • d. bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn 92/65/EEG, indien het sperma van schapen of geiten betreft, met dien verstande dat, indien vorenbedoelde lijst nog niet is vastgesteld, de partij uit geen enkel derde land mag zijn verzonden, indien zij voor Nederland is bestemd, en de partij is verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, van waaruit de lid-staat van bestemming de invoer toestaat, indien zij voor een lid-staat is bestemd.

  • 2 De partij is afkomstig van een spermacentrum, een spermaopslagcentrum of een erkend centrum, erkende instelling, erkend instituut of erkend winstation dat is vermeld op de lijst, bedoeld in:

  • 3 De partij gaat vergezeld van het gezondheidscertificaat dat op grond van:

    • a. artikel 11 van richtlijn 88/407/EEG is voorgeschreven, indien het rundersperma betreft;

    • b. artikel 10 van richtlijn 90/429/EEG is voorgeschreven, indien het varkenssperma betreft, of

    • c. artikel 17, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het sperma van schapen, geiten of paardachtigen betreft, dan wel, indien vorenbedoeld gezondheidscertificaat nog niet is vastgesteld, en:

      • -

        de partij voor Nederland is bestemd, de partij vergezeld gaat van een certificaat dat een verklaring van de officiële dierenarts behelst dat het sperma verkregen, behandeld en opgeslagen is op een wijze die tenminste gelijkwaardig is aan hetgeen hieromtrent op grond artikel 11, tweede lid, eerste tot en met derde gedachtenstreepje van richtlijn 92/65/EEG geldt en dat voldaan is aan de voorschriften voor het brengen in Nederland van vorenbedoeld sperma uit derde landen op grond van hoofdstuk 2 van de onderhavige regeling;

      • -

        de partij voor een lid-staat is bestemd, de partij vergezeld gaat van het certificaat dat door de lid-staat van bestemming wordt geëist.

  • 4 De partij voldoet aan:

    • a. de voorschriften die voor sperma van paardachtigen zijn vastgelegd in het gezondheidscertificaat, bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel c, en aan de artikelen 4 en 7 van beschikking 2004/211/EG, indien het sperma van paardachtigen betreft, of

    • b. bijlage IX, hoofdstuk H, van verordening 999/2001/EG indien het sperma van schapen of geiten betreft;

    • c. de voorschriften, opgenomen in artikel 10 van richtlijn 88/407/EEG en in voorkomend geval in de krachtens dat artikel vastgestelde communautaire uitvoeringsmaatregelen, indien het rundersperma betreft;

    • d. de voorschriften, opgenomen in artikel 9 van richtlijn 90/429/EEG en in voorkomend geval in de krachtens dat artikel vastgestelde communautaire uitvoeringsmaatregelen, indien het varkenssperma betreft.

Afdeling 5. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van sperma van schapen, geiten of paardachtigen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn nr. 92/65/EEG

Artikel 9.7

Sperma van schapen, geiten of paardachtigen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG:

  • a. gaat vergezeld van het vervoersdocument, dat op grond van artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven;

  • b. is afkomstig van een instelling, instituut of centrum dat is erkend overeenkomstig artikel 9.11 en is bestemd voor een door de bevoegde autoriteit van het land van bestemming overeenkomstig bijlage C van richtlijn 92/65/EEG erkende instelling, erkend instituut of erkend centrum.

Afdeling 6. Het brengen in Nederland van sperma van schapen, geiten of paardachtigen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG

Artikel 9.8

  • 1 Sperma van schapen, geiten of paardachtigen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG gaat vergezeld van het in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG bedoelde vervoersdocument, dan wel, indien het sperma is verzonden vanuit een derde land en via het grondgebied van een lid-staat in Nederland wordt gebracht van de documenten, bedoeld in artikel 10, eerste lid, eerste en tweede gedachtenstreepje, van richtlijn 90/675/EEG.

  • 2 De documenten, bedoeld in het eerste lid, zijn opgesteld en afgegeven in overeenstemming met de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen, volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend, terwijl de geldigheidsduur ervan niet is verstreken.

Afdeling 7. Tijdelijke afzondering en terugzending van de partij en erkenning van spermacentra, wincentra, winstations en opslagcentra

Artikel 9.9

  • 1 Onverminderd artikel 2.32 worden, indien rundersperma of varkenssperma bestemd is voor Nederland dan wel een lid-staat en ervan wordt verdacht te zijn aangetast door of te zijn besmet met ziektekiemen, teneinde met zekerheid vast te stellen of het verdachte sperma al dan niet is aangetast door of besmet met ziektekiemen, door de minister de nodige maatregelen genomen die afzondering van het sperma kunnen inhouden.

  • 2 In het in het eerste lid bedoelde geval staat de minister, voor zover daartegen uit oogpunt van de diergezondheid geen bezwaren bestaan, op verzoek van de afzender of diens gemachtigde, toe, dat het sperma wordt teruggezonden, met dien verstande dat voor zover het rundersperma of diepgevroren varkenssperma betreft betreft binnen 30 dagen en indien het vers varkenssperma betreft binnen 24 uur na het betreffende besluit dient te blijken dat de bevoegde instantie van het land van verzending de terugzending toestaat.

  • 3 Het sperma dient gedurende de in het tweede lid bedoelde periode op een door de minister te bepalen wijze te worden opgeslagen.

  • 4 Indien de terugzending van het sperma niet binnen de in het tweede lid bedoelde tijdsduur wordt toegestaan, wordt, indien de minister hiertoe besluit het sperma vernietigd.

Artikel 9.10

  • 1 Een wincentrum of -station wordt door de minister voor de toepassing van deze regeling erkend indien:

    • a. uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat:

      • het wincentrum of -station voldoet aan bijlage D van richtlijn 92/65/EEG en aan de ter uitvoering van deze richtlijn krachtens artikel 15 van het Besluit eisen dierlijk sperma en spermawincentra gestelde regels, indien het sperma van paardachtigen betreft, of

      • het wincentrum of -station voldoet aan bijlage D van richtlijn 92/65/EEG, indien het sperma van schapen en geiten betreft, en

    • b. de keuringsdierenarts in verband met het door hem uit te oefenen toezicht op de naleving van onderdeel a, praktisch in de gelegenheid wordt gesteld de werkzaamheden van de wincentra of -stations te controleren.

  • 2 Aan een erkend wincentrum of -station wordt in verband met de erkenning een registratienummer toegekend.

Artikel 9.10a

  • 1 Een runderspermaopslagcentrum wordt door de minister erkend, indien uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken, dat het runderspermaopslagcentrum voldoet aan Bijlage A, Hoofdstuk I, punt 2, en Hoofdstuk II, punt 2, de overige relevante bepalingen van richtlijn 88/407/EEG en artikel 9.10b.

  • 2 Een aanvraag tot erkenning wordt ingediend bij de minister.

  • 3 Bij een aanvraag om erkenning van een runderspermaopslagcentrum worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de naam, het adres en de vestigingsplaats van het runderspermaopslagcentrum;

    • b. een plattegrond van het runderspermaopslagcentrum, waarbij de functies van de verschillende ruimten binnen het centrum zijn aangegeven;

    • c. de naam van de dierenarts van het runderspermaopslagcentrum.

  • 4 Aan een erkend runderspermaopslagcentrum wordt door de minister in verband met de erkenning een registratienummer toegekend.

Artikel 9.10b

  • 1 Ten behoeve van het toezicht, bedoeld in Bijlage A, Hoofdstuk II, punt 2, van richtlijn 88/407/EEG, voorziet de eigenaar of exploitant van een runderspermaopslagcentrum dan wel diens vertegenwoordiger in het opstellen van:

    • a. voorschriften inzake:

      • de reiniging en ontsmetting van de apparatuur die in contact komt met sperma;

      • de herkomst van sperma;

      • het opslaan van sperma;

      • de reiniging en ontsmetting van de in het zevende lid bedoelde ruimten en voorzieningen;

      • de toegang tot de in het zevende lid bedoelde ruimten, en

      • de wijze van kleding van het personeel;

    • b. een protocol, waarin voor de in het zevende lid bedoelde ruimten en voorzieningen, de werkprocessen chronologisch en gedetailleerd beschreven zijn, en

    • c. een kwaliteitsbeheersingsplan, waarin ter waarborging van een correcte uitvoering en registratie van de in onderdeel b bedoelde processen, de in acht te nemen werkwijzen chronologisch en gedetailleerd zijn vastgelegd.

  • 2 De eigenaar of exploitant van een runderspermaopslagcentrum dan wel diens vertegenwoordiger zorgt dat het personeel zijn werkzaamheden verricht overeenkomstig de wettelijke bepalingen en de daarop gebaseerde interne procedures en voorschriften, draagt er zorg voor dat de dierenarts van het centrum toeziet op een correcte uitvoering van de werkzaamheden door het personeel en geeft de dierenarts van het centrum de hiervoor benodigde instructies.

  • 3 Van permanent toezicht van een dierenarts van het runderspermaopslagcentrum als bedoeld in Bijlage A, Hoofdstuk I, punt 2, onderdeel a, van richtlijn 88/408/EEG is sprake, indien die dierenarts overeenkomstig de krachtens het derde lid goedgekeurde procedures en protocollen erop toeziet, dat de voorschriften van richtlijn 88/407/EEG in acht worden genomen en dat door betrokkenen de krachtens het derde lid goedgekeurde procedures en protocollen correct worden uitgevoerd.

  • 4 Aan Bijlage A, hoofdstuk I, punt 2, onderdeel b, van richtlijn 88/407/EEG is voldaan, indien het runderspermaopslagcentrum zodanig is ingericht dat vrije toegang tot het runderspermaopslagcentrum niet mogelijk is.

  • 5 De eigenaar of exploitant van een runderspermaopslagcentrum dan wel diens vertegenwoordiger draagt ervoor zorg dat het personeel zich kleedt met schone bedrijfskleding voordat het de opslag- of distributieruimte betreedt.

  • 6 Aan Bijlage A, Hoofdstuk I, punt 2, onderdeel c, van richtlijn 88/407/EEG is voldaan, indien het runderspermaopslagcentrum de beschikking heeft over:

    • a. een voorziening voor de reiniging en ontsmetting van de gebruikte materialen;

    • b. een voorziening voor de opslag van kleding alsmede voor de bij de opslag van sperma te gebruiken materialen;

    • c. een ruimte voor de opslag en distributie van sperma, die op efficiënte wijze van de overige ruimten binnen het runderspermaopslagcentrum is geïsoleerd.

  • 7 Het runderspermaopslagcentrum beschikt ten behoeve van het toezicht, bedoeld in Bijlage A, Hoofdstuk II, punt 2, onderdeel a, van richtlijn 88/407/EEG, over een door de keuringsdierenarts vanuit één plaats op het runderspermaopslagcentrum te raadplegen register dat dagelijks wordt bijgehouden en dat zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde de in Bijlage A, Hoofdstuk II, punt 2, onderdeel a, van richtlijn 88/407/EEG, genoemde gegevens op eenvoudige wijze kunnen worden afgeleid. De gegevens worden bewaard gedurende de aanwezigheid van het rundersperma op het runderspermaopslagcentrum en tot drie jaar nadat het rundersperma van het runderspermaopslagcentrum is afgevoerd.

  • 8 Ten behoeve van het toezicht, bedoeld in Bijlage A, Hoofdstuk II, punt 2, onderdeel e, onder vi, van richtlijn 88/407/EEG zijn op de verpakking van elke afzonderlijke dosis sperma onuitwisbaar de navolgende gegevens vermeld:

    • a. de datum waarop het sperma is verkregen;

    • b. het ras en het krachtens het Besluit identificatie en registratie van dieren aan de stier waarvan het sperma is gewonnen, toegekende registratienummer en

    • c. het registratienummer van het runderspermawincentrum.

  • 9 Het in een runderspemaopslagcentrum opgeslagen rundersperma voldoet aan Bijlage A, Hoofdstuk I, punt 2, en Hoofdstuk II, punt 2, en Bijlage C van richtlijn 88/407/EEG.

Artikel 9.10c

  • 1 De keuringsdierenarts is belast met de in Bijlage A, Hoofdstuk II, punt 2, onderdeel b, van richtlijn 88/407/EEG, bedoelde controle.

  • 2 De eigenaar of de exploitant van een runderspermaopslagcentrum dan wel diens vertegenwoordiger draagt er zorg voor dat de keuringsdierenarts alle medewerking wordt verleend die deze redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taken in het kader van de in het eerste lid bedoelde controle noodzakelijk acht en dat diens aanwijzingen ter zake door de dierenarts en het personeel van het centrum worden opgevolgd.

  • 3 De minister trekt de verleende erkenning in, indien de keuringsdierenarts heeft geconstateerd dat de in artikel 9.10a, eerste lid, bedoelde voorschriften niet worden nageleefd dan wel dat niet voldaan wordt aan het tweede of zesde lid, doch niet dan nadat gedurende een redelijke termijn gelegenheid is gegeven de voor het behoud van de erkenning noodzakelijke voorzieningen te treffen.

  • 4 Indien de erkenning ingevolge dit artikel is ingetrokken, kan de minister gelasten dat het in de door hem vast te stellen periode direct voorafgaand aan de intrekking opgeslagen sperma, in tijdelijke afzondering wordt geplaatst dan wel wordt vernietigd, met inachtneming van diens aanwijzingen, zonder vergoeding van Staatswege en voor rekening van de exploitant van het runderspermaopslagcentrum.

  • 5 Voor een runderspermaopslagcentrum waarvan de erkenning is ingetrokken of waarvan een aanvraag voor het verlenen van de erkenning is afgewezen, worden bij een hernieuwde erkenningsaanvraag de gegevens, bedoeld in artikel 9.10a, derde lid, opnieuw verstrekt en wordt tevens aangetoond dat de omstandigheden welke tot de intrekking dan wel de afwijzing hebben geleid, zijn opgeheven.

  • 6 Een erkend runderspermaopslagcentrum stelt de minister in kennis van elke wijziging van de bij de oorspronkelijke aanvraag verstrekte gegevens.

Artikel 9.11

  • 1 Een instelling, instituut of centrum wordt door de minister voor de toepassing van deze regeling erkend indien uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat de instelling, het instituut of het centrum voldoet aan bijlage C, punt 1 en 2, en aan artikel 13, tweede lid, onderdeel a van richtlijn 92/65/EEG.

  • 2 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt door de minister voor bepaalde tijd ingetrokken in het geval, bedoeld in bijlage C, punt 3, onder a, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 3 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt door de minister ingetrokken, indien na aangifte van verdenking op één van de ziekten vermeld in de bijlagen A en B van richtlijn 92/65/EEG het laboratoriumonderzoek voor de verwekkers van vorenbedoelde ziekten positieve resultaten hebben gegeven.

  • 4 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt, nadat zij door de minister voor bepaalde tijd is ingetrokken, opnieuw verleend, indien na aangifte van verdenking op een van de ziekten vermeld in de bijlagen A en B van richtlijn 92/65/EEG het laboratoriumonderzoek voor de verwekkers van vorenbedoelde ziekten negatieve resultaten hebben gegeven.

  • 5 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt, nadat zij door de minister is ingetrokken, opnieuw verleend, indien na de uitroeiing van de besmettingshaarden, opnieuw wordt voldaan aan punt 1, met uitzondering van onderdeel f, van bijlage C van richtlijn 92/65/EEG.

Hoofdstuk 10. Embryo's

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 10.1

Onverminderd artikel 1.1. wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

richtlijn 89/556/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 september 1989 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in embryo's van als huisdier gehouden runderen en de invoer daarvan uit derde landen (PbEG L 302);

runderembryo:

eerste ontwikkelingsstadium van een als huisdier gehouden rund, dat geschikt is voor transplantatie naar een ontvangerdier, dat niet is verkregen door transfer van celkernen en dat, voor-zover afkomstig uit lid-staten na 31 december 1990 is verzameld, behandeld en opgeslagen;

embryo van varkens, schapen, geiten of paardachtigen:

eerste ontwikkelingsstadium van als huisdier gehouden varkens, schapen, geiten of paardachtigen, dat geschikt is voor transplantatie naar een ontvangerdier en dat niet is verkregen door transfer van celkernen;

teamdierenarts:

dierenarts die overeenkomstig bijlage A van richtlijn 89/556/EEG verantwoordelijk is voor het toezicht op een runderembryoteam;

runderembryoteam:

overeenkomstig artikel 10.9 erkende groep technici of organisatievorm onder toezicht van een teamdierenarts, bevoegd om runderembryo's te verzamelen, te behandelen of op te slaan;

runderembryo-produktieteam:

runderembryoteam, erkend overeenkomstig artikel 10.9 voor de bevruchting in vitro;

embryoteam:

overeenkomstig artikel 10.11 erkende groep technici of organisatievorm, bevoegd om embryo's van schapen, geiten, varkens of paardachtigen te verzamelen, te behandelen of op te slaan;

instelling, instituut of centrum:

instelling, instituut of centrum als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn 92/65/EEG.

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van embryo's, bestemd voor een lid-staat

Artikel 10.2

Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van een partij embryo's, bestemd voor een lid-staat, vastgesteld:

  • a. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 6 van richtlijn 89/556/EEG is voorgeschreven, indien het runderembryo's betreft, of

  • b. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 11, derde lid, derde gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven indien het embryo's van schapen, geiten, varkens en paardachtigen betreft.

Artikel 10.3

Op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, is gebleken dat, indien het een partij runderembryo's betreft:

  • a. de bevruchting door kunstmatige inseminatie of in vitro is geschied, met sperma van een donorstier uit een spermacentrum dat door de minister, overeenkomstig artikel 9.10, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1, is erkend voor de winning, behandeling en opslag van rundersperma of met overeenkomstig hoofdstuk 9, ingevoerd rundersperma;

  • b. in geval van bevruchting in vitro, deze bevruchting is geschied door een runderembryoproduktieteam;

  • c. de runderembryo's zijn verzameld bij runderen die voldoen aan bijlage B van richtlijn 89/556/EEG;

  • d. de runderembryo's door een runderembryoteam zijn verzameld, behandeld, opgeslagen en vervoerd overeenkomstig bijlage A, hoofdstuk II, van richtlijn 89/556/EEG, met dien verstande dat de opslag heeft plaatsgevonden in overeenkomstig artikel 10.10 erkende opslaglokalen en

  • e. door de keuringsdierenarts een verklaring is ontvangen van de teamdierenarts dat het runderembryoteam overeenkomstig het bepaalde in onderdeel d heeft gehandeld.

Artikel 10.4

  • 1 Op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, is gebleken dat, indien het een partij embryo's van varkens, schapen, geiten of paardachtigen betreft:

    • a. de embryo's verkregen zijn door een embryoteam bij vrouwelijke donordieren die voldoen aan bijlage D, hoofdstuk IV, van richtlijn 92/65/EEG en vervolgens in een aangepast laboratorium zijn behandeld;

    • b. de embryo's zijn behandeld en opgeslagen overeenkomstig bijlage D, hoofdstuk III, van richtlijn 92/65/EEG, en

    • c. het voor de inseminatie van de in onderdeel a bedoelde vrouwelijke donordieren gebruikte sperma voldoet aan artikel 9.3, onderdeel c, en artikel 9.4, onderdeel c.

  • 2 Onverminderd het eerste lid is op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, gebleken dat de partij embryo’s voldoet aan bijlage VIII, hoofdstuk A, deel I, punt d, van verordening 999/2001/EG indien het embryo’s van schapen of geiten betreffen artikel 2, derde lid, van verordening (EG) 546/2006, indien het embryo’s van schapen of geiten betreft die worden verzonden naar een in de bijlage bij die verordening genoemde lidstaat.

Afdeling 3. Het brengen in Nederland van embryo's uit lid-staten

Artikel 10.5

  • 1 Indien een partij die is verzonden vanuit een lid-staat en bestemd is voor Nederland of een lid-staat, gaat zij vergezeld van:

    • a. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 6 van richtlijn 89/556/EEG is voorgeschreven, indien het runderembryo's betreft, of

    • b. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 11, derde lid, derde gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven indien het embryo's van schapen, geiten, varkens en paardachtigen betreft.

  • 2 De partij voldoet aan bijlage VIII, hoofdstuk A, deel I, punt d, van verordening 999/2001/EG indien het embryo’s van schapen of geiten betreft.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van embryo's uit derde landen

Artikel 10.6

  • 1 De partij is verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, dat is vermeld op de lijst:

    • a. bedoeld in artikel 7, eerste lid, van richtlijn 89/556/EEG, indien het runderembryo's betreft;

    • b. die voor embryo’s van paardachtigen is vastgesteld in bijlage I bij beschikking 2004/211/EG, met dien verstande dat eicellen van paardachtigen ook mag zijn verzonden vanuit een land waaruit de definitieve invoer als bedoeld in artikel 5 van beschikking 2004/211/EG van geregistreerde paarden en fok- en gebruikspaarden is toegestaan, of

    • c. bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn 92/65/EEG, indien het sperma van varkens, schapen of geiten betreft, met dien verstande dat, indien vorenbedoelde lijst nog niet is vastgesteld, de partij uit geen enkel derde land mag zijn verzonden, indien zij voor Nederland is bestemd, en de partij is verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land van waaruit de lid-staat van bestemming de invoer toestaat, indien zij voor een lid-staat is bestemd.

  • 2 De partij is verzameld, behandeld en opgeslagen door een runderembryoteam of embryoteam dat is vermeld op de lijst, bedoeld in:

    • a. artikel 8, eerste lid, van richtlijn 89/556/EEG, indien het runderembryo's betreft, of

    • b. artikel 17, derde lid, onderdeel b, van richtlijn 92/65/EEG, indien het embryo's van varkens, schapen, geiten of paardachtigen betreft.

  • 3 De partij gaat vergezeld van het gezondheidscertificaat dat op grond van:

    • a. artikel 10 van richtlijn 89/556/EEG is voorgeschreven, indien het runderembryo's betreft, of

    • b. artikel 17, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het embryo's van varkens, schapen, geiten of paardachtigen betreft, dan wel, indien vorenbedoeld gezondheidscertificaat nog niet is vastgesteld, en:

      • -

        de partij voor Nederland is bestemd, de partij vergezeld gaat van een certificaat dat een verklarig van de officiële dierenarts behelst dat de embryo's verkregen, behandeld en opgeslagen zijn op een wijze die tenminste gelijkwaardig is aan hetgeen hieromtrent op grond van artikel 11, derde lid, eerste en tweede gedachtenstreepje van richtlijn 92/65/EEG geldt, dat voldaan is aan artikel 11, derde lid, tweede alinea van richtlijn 92/65/EEG en aan de voorschriften voor het brengen in Nederland van vorenbedoelde embryo's uit derde landen op grond van hoofdstuk 2 van de onderhavige regeling;

      • -

        de partij voor een lid-staat is bestemd, de partij vergezeld gaat van het certificaat dat door de lid-staat van bestemming wordt geëist.

  • 4 De partij voldoet aan:

    • a. de voorwaarden die zijn vastgesteld in en, in voorkomend geval, krachtens artikel 9 van richtlijn 89/556/EEG, indien het runderembryo’s betreft, of

    • b. de voorwaarden die zijn vastgelegd in het gezondheidscertificaat, bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel b, en aan artikel 5 van beschikking 2004/211/EG, indien het embryo’s van paardachtigen betreft, of

    • c. bijlage IX, hoofdstuk H, van verordening 999/2001/EG indien het embryo’s van schapen of geiten betreft.

Afdeling 5. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van embryo's van varkens, schapen, geiten of paardachtigen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG

Artikel 10.7

Embryo's van varkens, schapen, geiten of paardachtigen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG:

  • a. gaan vergezeld van het vervoersdocument, dat op grond van artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven;

  • b. zijn afkomstig van een instelling, instituut of centrum dat is erkend overeenkomstig artikel 9.11 en zijn bestemd voor een door de bevoegde autoriteit van het land van bestemming overeenkomstig bijlage C van richtlijn 92/65/EEG erkende instelling, erkend instituut of erkend centrum.

Afdeling 6. Het brengen in Nederland van embryo's van varkens, schapen, geiten of paardachtigen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG

Artikel 10.8

  • 1 Embryo's van varkens, schapen, geiten of paardachtigen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG gaan vergezeld van het in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG bedoelde vervoersdocument, dan wel, indien de embryo's zijn verzonden vanuit een derde land en via het grondgebied van een lid-staat in Nederland worden gebracht, van de documenten, bedoeld in artikel 10, eerste lid, eerste en tweede gedachtenstreepje, van richtlijn 90/675/EEG.

  • 2 De documenten, bedoeld in het eerste lid, zijn opgesteld en afgegeven in overeenstemming met de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen, volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend, terwijl de geldigdheidsduur ervan niet is verstreken.

Afdeling 7. Erkenning van runderembryoteams, runderembryoproduktieteams, embryoteams en van opslaglokalen

Artikel 10.9

  • 1 Een runderembryoteam of een runderembryoproduktieteam wordt door de minister voor de toepassing van deze regeling erkend indien:

    • a. uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat het runderembryoteam of het runderembryoproduktieteam voldoet aan het voor een dergelijk team bepaalde in bijlage A, hoofdstuk I, van richtlijn 89/556/EEG, en aan de overige relevante bepalingen van richtlijn 89/556/EEG;

    • b. de keuringsdierenarts in verband met het door hem uit te oefenen toezicht op de naleving van onderdeel a, praktisch in de gelegenheid wordt gesteld de werkzaamheden van de teams te controleren;

  • 2 De teamdierenarts draagt er zorg voor dat elke belangrijke wijziging in de organisatie van de teams of in de laboratoria en de apparatuur waarover zij beschikken, ter kennis van de keuringsdierenarts wordt gebracht.

  • 3 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid, wordt door de minister ingetrokken indien:

    • a. de teamdierenarts wordt vervangen;

    • b. zich in de organisatie van het embryoteam of embryoproduktieteam of in de laboratoria en de apparatuur waarover het beschikt, belangrijke wijzigingen voordoen, of

    • c. blijkt dat niet meer wordt voldaan aan het eerste lid.

  • 4 Aan een erkend runderembryoteam of runderembryoproduktieteam wordt in verband met de erkenning een registratienummer toegekend.

Artikel 10.10

  • 1 Een lokaal voor de opslag van runderembryo's, bedoeld in bijlage A, hoofdstuk II, van richtlijn 89/556/EEG, wordt door de minister voor de toepassing van deze regeling erkend, indien:

    • a. uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat:

    • b. de keuringsdierenarts in verband met het door hem uit te oefenen toezicht op de naleving van onderdeel a, toegang tot het lokaal, alsmede tot de gevoerde administratie heeft.

  • 2 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid, wordt door de minister ingetrokken indien niet meer wordt voldaan aan het eerste lid.

Artikel 10.11

Een embryoteam wordt door de minister voor de toepassing van deze regeling erkend, indien:

  • a. uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat het team zich houdt aan bijlage D, hoofdstuk III, van richtlijn 92/65/EEG, en

  • b. de keuringsdierenarts in verband met het door hem uit te oefenen toezicht op de naleving door de teams van bijlage D, hoofdstuk III, van richtlijn 92/65/EEG, praktisch in de gelegenheid wordt gesteld de werkzaamheden van het team te controleren.

Hoofdstuk 11. Eicellen

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 11.1

Onverminderd artikel 1.1. wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

erkend team:

overeenkomstig artikel 10.11 erkende groep technici of organisatievorm, bevoegd om eicellen te verzamelen, te behandelen of op te slaan;

instelling, instituut of centrum:

instelling, instituut of centrum als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn 92/65/EEG.

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van eicellen, bestemd voor een lid-staat

Artikel 11.2

Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van een partij eicellen, bestemd voor een lid-staat, vastgesteld het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 11, derde lid, derde gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven indien het eicellen van schapen, geiten, varkens en paardachtigen betreft.

Artikel 11.3

Op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, is gebleken dat:

  • a. de eicellen verkregen zijn door een erkend team bij vrouwelijke donordieren die voldoen aan bijlage D, hoofdstuk IV, van richtlijn 92/65/EEG en vervolgens in een aangepast laboratorium zijn behandeld;

  • b. de eicellen zijn behandeld en opgeslagen overeenkomstig bijlage D, hoofdstuk III, van richtlijn 92/65/EEG;

  • c. het voor de inseminatie van de in onderdeel a bedoelde vrouwelijke donordieren gebruikte sperma voldoet aan artikel 9.3, onderdeel c, en artikel 9.4, onderdeel c, en

  • d. artikel 2, derde lid, van verordening (EG) 546/2006, indien het eicellen van schapen of geiten betreft die worden verzonden naar een in de bijlage bij die verordening genoemde lidstaat.

Afdeling 3. Het brengen in Nederland van eicellen uit lid-staten

Artikel 11.4

Indien een partij die is verzonden vanuit een lid-staat en bestemd is voor Nederland of een lid-staat, gaat zij vergezeld van het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 11, derde lid, derde gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65 is voorgeschreven indien het eicellen van schapen, geiten, varkens en paardachtigen betreft.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van eicellen uit derde landen

Artikel 11.5

  • 1 De partij is verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, dat is vermeld op:

    • a. de lijst die voor eicellen van paardachtigen is vastgesteld in bijlage I bij beschikking 2004/211/EG, met dien verstande dat eicellen van paardachtigen ook mag zijn verzonden vanuit een land waaruit de definitieve invoer als bedoeld in artikel 5 van beschikking 2004/211/EG van geregistreerde paarden en fok- en gebruikspaarden is toegestaan, of

    • b. de lijst, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn 92/65/EEG, indien het eicellen van varkens, schapen of geiten betreft, met dien verstande dat, indien vorenbedoelde lijst nog niet is vastgesteld, de partij is verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land van waaruit de lid-staat van bestemming de invoer toestaat, indien zij voor een lid-staat is bestemd.

  • 2 De partij is verzameld, behandeld en opgeslagen door een erkend team dat is vermeld op de lijst, bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 3 De partij gaat vergezeld van het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 17, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, dan wel, indien vorenbedoeld gezondheidscertificaat nog niet is vastgesteld, en:

    • -

      de partij voor Nederland is bestemd, de partij vergezeld gaat van een certificaat dat een verklaring van de officiële dierenarts behelst dat de eicellen zijn verkregen, behandeld en opgeslagen op een wijze die tenminste gelijkwaardig is aan hetgeen hieromtrent op grond van artikel 11, derde lid, eerste en tweede gedachtenstreepje van richtlijn 92/65/EEG geldt, dat voldaan is aan artikel 11, derde lid, tweede alinea van richtlijn 92/65/EEG en aan de voorschriften voor het brengen in Nederland van vorenbedoelde eicellen uit derde landen op grond van hoofdstuk 2 van de onderhavige regeling;

    • -

      de partij voor een lid-staat is bestemd, de partij vergezeld gaat van het certificaat dat door de lid-staat van bestemming wordt geëist.

  • 4 De partij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in het gezondheidscertificaat, bedoeld in het derde lid, en aan artikel 5 van beschikking 2004/211/EG, indien het eicellen van paardachtigen betreft.

Afdeling 5. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van eicellen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG

Artikel 11.6

Eicellen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG:

  • a. gaan vergezeld van het vervoersdocument, dat op grond van artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven;

  • b. zijn afkomstig van een instelling, instituut of centrum dat is erkend overeenkomstig artikel 9.11 en zijn bestemd voor een door de bevoegde autoriteit van het land van bestemming overeenkomstig bijlage C van richtlijn 92/65/EEG erkende instelling, erkend instituut of erkend centrum.

Afdeling 6. Het brengen in Nederland van eicellen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG

Artikel 11.7

  • 1 Eicellen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG gaan vergezeld van het in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG bedoelde vervoersdocument, dan wel, indien de eicellen zijn verzonden vanuit een derde land en via het grondgebied van een lid-staat in Nederland worden gebracht, van de documenten, bedoeld in artikel 10, eerste lid, eerste en tweede gedachtenstreepje, van richtlijn 90/675/EEG.

  • 2 De documenten, bedoeld in het eerste lid, zijn opgesteld en afgegeven in overeenstemming met de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen, volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend, terwijl de geldigdheidsduur ervan niet is verstreken.

Hoofdstuk 11a. Uitvoering Europese vrijwaringsmaatregelen

Artikel 11a.1

In dit hoofdstuk wordt onder communautaire vrijwaringsmaatregel verstaan verordening, richtlijn of beschikking als bedoeld in artikel 249 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vastgesteld krachtens artikel 18 van richtlijn nr. 91/496/EEG, artikel 22 van richtlijn nr. 97/78/EG of artikel 18, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 998/2003.

Artikel 11a.2

Het is verboden dieren, broedeieren, sperma, embryo’s en eicellen vanuit een derde land, of een deel daarvan, in Nederland te brengen ingeval op grond van een communautaire vrijwaringsmaatregel voor lidstaten een verplichting geldt om:

  • a. de invoer van de desbetreffende diersoort, dan wel het desbetreffende product, uit het desbetreffende land of een deel daarvan te schorsen;

  • b. bijzondere voorwaarden aan de invoer van desbetreffende dieren, dan wel producten uit het desbetreffende land of een deel daarvan te stellen, indien niet is voldaan aan de bij deze communautaire vrijwaringsmaatregel voorgeschreven voorwaarden.

Artikel 11a.3

  • 1 De bevoegde autoriteit, bedoeld in een communautaire vrijwaringsmaatregel, is de minister.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is, ingeval een communautaire vrijwaringsmaatregel de bevoegde autoriteit een taak opdraagt die niet bestaat in het nemen van een besluit, de bevoegde autoriteit de Voedsel en Waren Autoriteit.

  • 3 De officiële dierenarts, bedoeld in een communautaire vrijwaringsmaatregel,is een dierenarts, verbonden aan de Voedsel- en Warenautoriteit.

Artikel 11a.4

Een communautaire vrijwaringsmaatregel, of een wijziging daarvan, treedt voor de toepassing van deze regeling in werking met ingang van de dag waarop daaraan uiterlijk uitvoering moet zijn gegeven, of bij gebreke daarvan, de dag waarop de maatregel is vastgesteld.

Hoofdstuk 12. Medebewind

Artikel 12.1

  • 2 De gevorderde medewerking bestaat in het bij verordening stellen van nadere regelen ter zake van het verlenen van een officiële erkenning van inrichtingen als bedoeld in artikel 6.3, onderdeel e, van deze regeling.

  • 3 Het Productschap Pluimvee en Eieren kan in de Verordening identificatie en registratie van pluimveebedrijven, broedeieren en levend pluimvee (PPE) 2005 bepalen dat bij overtreding van artikel 2 van die verordening tuchtrechtelijke maatregelen worden gesteld.

Hoofdstuk 13. Slotbepalingen

Artikel 13.1

De Regeling in- en doorvoer vee, veeproducten e.d., de Regeling doorvoer vee 1992, de Regeling wederinvoer vee 1992, de Regeling invoer vee 1992, de Regeling in- en doorvoer sperma van runderen 1992, de Regeling in- en doorvoer embryo's van runderen 1993, de Regeling in- en doorvoer sperma van varkens 1993, de Regeling in- en doorvoer papagaaien en papagaaiachtigen 1977, de Regeling invoer levende en dode vossen, de Regeling in en doorvoer levende konijnen 1984, de Regeling in- en doorvoer nertsen 1977, de Regeling in- en doorvoer honden en katten, de Regeling in-, uit- en doorvoer circusdieren 1971, de Regeling in-, door- en vervoer pluimvee, vogels en broedeieren 1992, de Regeling in- en doorvoer levende dieren en producten 1993, de Regeling uitvoer vee 1974, de Beschikking vervoer sperma van runderen, de Beschikking vervoer diepgevroren sperma van runderen, de Beschikking vervoer embryo's van runderen, de Beschikking vervoer sperma van varkens, de Regeling vervoer levende dieren en producten 1993, en de Beschikking vervoer pluimvee en broedeieren, de Beschikking vervoer geregistreerde paardachtigen en de Regeling voorschriften slachtkalveren worden ingetrokken.

Artikel 13.1a

Deze regeling berust mede op de artikelen 30 en 105 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

Artikel 13.2

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 13.3

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling handel levende dieren en levende producten.

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

's-Gravenhage, 30 november 1994

De

Minister

van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J.J. van Aartsen

Bijlage Hoofdstuk 3, Afdeling 6

Algemene eisen

  • 1 Het verzamelcentrum is gemakkelijk bereikbaar via verharde wegen en ligt niet in een gebied ten aanzien waarvan op grond van de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen of op grond van nationale regelgeving maatregelen zijn genomen, houdende de instelling van een verbod om dieren uit het betrokken gebied uit te voeren of in de handel te brengen.

  • 2 Het verzamelcentrum maakt geen deel uit van een bedrijf waar vee is gehuisvest, van een slachthuis, van een verzamelplaats ten behoeve van het verzamelen van andere dieren dan runderen dan wel van een verzamelplaats ten behoeve van het verzamelen van andere soorten runderen dan die waarvoor het verzamelcentrum is erkend, of van een bedrijfsruimte, bedoeld in de artikel 3.15. De gebouwen van het verzamelcentrum zijn gelegen op een minimale afstand van 100 meter van gebouwen behorende bij één of meer van de bovengenoemde bedrijven. Het verzamelcentrum is zodanig omheind, dat vrije toegang tot het verzamelcentrum niet mogelijk is.

  • 3 Het verzamelcentrum beschikt over een door de minister goedgekeurd opleidingsplan op grond waarvan het personeel dat op het centrum verantwoordelijk is voor de dieren door de aanbieder wordt opgeleid in de zorg voor en het welzijn van de dieren alsmede in de wettelijke eisen die ter zake van het verzamelcentrum worden gesteld.

Voorzieningen

  • 4 Het verzamelcentrum beschikt over laad- en losruimten waar de runderen worden in- en uitgeladen. De laad- en losvoorzieningen zijn zodanig dat laad- en loswerkzaamheden ongehinderd kunnen plaatsvinden.

  • 5 Behoudens wanneer ten genoegen van de minister kan worden aangetoond dat de bedrijfsvoering van het verzamelcentrum zodanig is dat aankomende en vertrekkende runderen niet met elkaar in contact komen, is het verzamelcentrum zodanig ingericht dat bij het in- en uitladen aankomende en vertrekkende runderen niet met elkaar in contact komen.

  • 6 Op het verzamelcentrum zijn één of meerdere stalruimten aanwezig voor het onderbrengen van de runderen. Voorzieningen zijn in de stalruimten aanwezig voor het voeren en drenken van de runderen.

  • 7 In de onmiddellijke nabijheid van de uitlaadruimte, is een aparte, afsluitbare stalling voor zieke of van een dierziekte verdachte runderen aanwezig dan wel een stalruimte waarin een voorziening is getroffen voor de afzondering van runderen zodanig dat de daartoe bestemde ruimte fysiek door middel van geheel gesloten wanden gescheiden is van de overige stallingsvoorzieningen binnen de stalruimte.

  • 8 Op het verzamelcentrum is een voor runderen ontoegankelijke ruimte aanwezig voor opslag van voeder en strooisel, gescheiden van de ruimte waar runderen kunnen verblijven alsmede een afsluitbare, lekvrije, voor vogels of ongedierte ontoegankelijke en goed reinigbare voorziening aanwezig voor de opslag van kadavers. Deze voorziening is zodanig op een verharde plaats gesitueerd dat het vanaf de openbare verharde weg binnen het bereik ligt van de laadkraan van het vervoermiddel van degene die het materiaal ophaalt.

  • 9 In de nabijheid van de stalruimte is een voorziening aanwezig voor de opslag van mest en indien een stalruimte geheel of gedeeltelijk wordt ingestrooid, is tevens in de nabijheid van de stalruimte een voorziening aanwezig voor de opslag van het gebruikte strooisel.

  • 10 Op het verzamelcentrum is ten behoeve van de VWA een stoel, een telefoon en een afsluitbaar bureau of een afsluitbare ruimte aanwezig ingericht met ten minste een tafel. Indien de rijksdienst een onafhankelijke telefoonaansluiting wenst, komt deze voor rekening van de rijksdienst. In of in de nabijheid van de kantoorruimte bevindt zich een toilet met gelegenheid tot handen wassen.

  • 11 Het verzamelcentrum beschikt over een geschikt opvangsysteem voor het afvalwater dat zorg draagt dat het afvalwater kan afvloeien of op andere wijze wordt verwijderd.

  • 12 Bij de laad- en losruimte en in de stalruimte is een voor inspectie en keuringen passende verlichting aanwezig met een minimale lichtsterkte van 300 lux.

Reiniging en ontsmetting

  • 13 Voor het personeel en bezoekende personen die uit hoofde van hun functie het verzamelcentrum, dan wel, indien het verzamelcentrum beschikt over meerdere epidemiologische bedrijfseenheden, een epidemiologische bedrijfseenheid dienen te betreden, is een hygiënesluis gesitueerd, zodanig dat zij deze passeren alvorens zij op het verzamelcentrum respectievelijk epidemiologische bedrijfseenheid werkzaamheden verrichten. De hygiënesluis is voorzien van omkleed-, wasfaciliteiten en van een toilet. Schone bedrijfskleding en laarzen zijn in de hygiënesluis aanwezig.

  • 14 Het gehele terrein van het verzamelcentrum waar mogelijk met smetstof verontreinigd materiaal vanaf transportmiddelen op de grond terecht kan komen, is verhard. Het gehele verharde terrein van het verzamelcentrum is in goede staat van onderhoud en zonder glooiingen.

  • 15 Alle ruimten kunnen gemakkelijk en grondig worden gereinigd en ontsmet. De plaats waar runderen worden in- en uitgeladen en de stalruimte zijn voorzien van een verharde en voor water ondoordringbare terreinbedekking en zijn zodanig dat zij onder alle klimatologische omstandigheden deugdelijk en efficiënt gereinigd en ontsmet kunnen worden. De wanden van de binnenstalruimte bestaan, voorzover niet hoger dan 2,5 meter boven het vloeroppervlak geheel, en voorzover hoger dan 2,5 meter tot een hoogte van 2,5 meter uit voor water ondoordringbaar materiaal.

  • 16 Alle materialen waarmee de runderen op het verzamelcentrum in aanraking kunnen komen zijn uitsluitend van duurzaam en voor water ondoordringbaar materiaal gemaakt dat gemakkelijk en grondig kan worden gereinigd en ontsmet. De materialen worden goed onderhouden en eventuele reparaties worden onmiddellijk uitgevoerd. Het gebruik van corroderende materialen is niet toegestaan. Hout is slechts toegestaan, wanneer dit is ingebed in kunststof of hars.

  • 17 Het verzamelcentrum is voor vervoermiddelen uitsluitend toegankelijk via één afsluitbare ingang en uitsluitend te verlaten via één afsluitbare uitgang, behoudens wanneer gewaarborgd is dat binnenkomende en uitgaande vervoermiddelen niet met elkaar in contact kunnen komen. In dat geval kan volstaan worden met één afsluitbare ingang die tevens als enige uitgang te gebruiken is. De uitgang van het verzamelcentrum is voorzien van een sproei-installatie die water levert van voldoende druk voor een deugdelijke en efficiënte reiniging en ontsmetting voor het reinigen en ontsmetten van de wielen van de vervoermiddelen.

  • 18 Het verzamelcentrum beschikt over één of meer installaties voor het reinigen en ontsmetten van vervoermiddelen die water levert van voldoende druk voor een deugdelijke en efficiënte reiniging en ontsmetting. De plaatsen waarop deze reiniging en ontsmetting plaatsvindt zijn voorzien van een verharde en voor water ondoordringbare terreinbedekking.

  • 19 Het verzamelcentrum beschikt over één of meer installaties voor het reinigen en ontsmetten van de stalruimten, de laad- en losplaatsen en van de overige ruimten.

  • 20 Voor de mogelijkheid tot controle op reiniging en ontsmetting geldt een minimale lichtsterkte van 300 lux.

Administratie

  • 21 Op het verzamelcentrum zijn een in- en uitslagregister dan wel een elektronische informatiedrager met gegevens over de in- en uitslag aanwezig waarin onmiddellijk na aankomst onderscheidenlijk vertrek van de runderen onder vermelding van het aantal runderen, de datum van aankomst en vertrek, het herkomstbedrijf en de eigenaar, het bestemmingsadres en de koper van de runderen worden bijgehouden door middel van registratie van de identificatie van alle runderen die het verzamelcentrum passeren, zodanig dat een directe koppeling tussen de in- en uitslag per dier mogelijk is. De voor aan- en afvoer gebruikte vervoermiddelen worden eveneens onmiddellijk na aankomst onderscheidenlijk vertrek onder vermelding van de registratienummers van de vervoerders alsmede van het vervoermiddel in het register dan wel in de elektronische informatiedrager bijgehouden alsmede bij export van de runderen het serienummer van het gezondheidscertificaat. De houder van het verzamelcentrum administreert zodanig, dat de officiële dierenarts aan de hand van het register alle op het verzamelcentrum aangevoerde, aanwezige en afgeleverde runderen, de vervoerders en de vervoermiddelen waarmee de runderen werden getransporteerd, kan traceren. De gegevens bedoeld in dit onderdeel worden minimaal drie jaren bewaard.