Regeling handel levende dieren en levende producten

Geraadpleegd op 19-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-02-2004 en zichtdatum 01-02-2004.
Geldend van 01-02-2004 t/m 08-04-2004

Regeling handel levende dieren en levende producten

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Handelende in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op Richtlijn nr. 90/425/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PbEG L 224), Richtlijn nr. 90/675/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 december 1990 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht (PbEG L 373), Richtlijn nr. 91/496/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (PbEG L 268), Richtlijn nr. 64/432/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121), Richtlijn nr. 72/462/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen, varkens, schapen, geiten, van vers vlees of van vleesproducten uit derde landen (PbEG L 302), Richtlijn nr. 90/426/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (PbEG L 224), Richtlijn nr. 90/539/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (PbEG L 303), Richtlijn nr. 91/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG L 46), Richtlijn nr. 88/407/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van runderen en de invoer daarvan (PbEG L 194), Richtlijn nr. 90/429/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van varkens en de invoer daarvan (PbEG L 224), Richtlijn 89/556/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 september 1989 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in embryo's van als huisdier gehouden runderen en de invoer daarvan uit derde landen (PbEG L 320), Richtlijn nr. 92/65/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (PbEG L 268), Richtlijn nr. 94/28/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juni 1994 tot vaststelling van de beginselen inzake de zoötechnische en genealogische voorschriften voor de invoer uit derde landen van dieren, alsmede van sperma, eicellen en embryo's en tot wijziging van Richtlijn 77/504/EEG betreffende raszuivere fokrunderen (PbEG L 178) en Richtlijn nr. 94/42/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 juli 1994 tot wijziging en bijwerking van Richtlijn 64/432/EEG inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 201) alsmede op de daarop gebaseerde regelgeving van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 1992, 132);

Gelet op de artikelen 10, 11, 12, 13, 77, 81, 94, eerste lid, 107 en 108 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, op artikel 19 van de Landbouwwet, op artikel 2 van het Besluit uitvoer dieren en producten van dierlijke oorsprong en op de artikelen 2, 4 en 8 van het Besluit inzake het in de handel brengen van dieren en producten en de toepassing van maatregelen met betrekking tot in Nederland gebrachte dieren en producten;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1.1

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    wet:

    Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

    minister:

    Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    EER-Verdrag:

    Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

    richtlijn 90/425/EEG:

    richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PbEG L 224);

    richtlijn 91/496/EEG:

    richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (PbEG L 268);

    richtlijn 92/65/EEG:

    richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 juli 1992 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (PbEG L 268);

    richtlijn 92/102/EEG:

    richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren (PbEG L 335);

    richtlijn 91/628/EEG:

    richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de Richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG (PbEG L 340);

    richtlijn 93/43/EEG:

    richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 inzake levensmiddelenhygiëne (PbEG L 175);

    richtlijn 96/22/EG:

    richtlijn (EG) nr. 96/22 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 april 1996 betreffende het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van ß-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PbEG L 125);

    richtlijn 97/78/EG:

    richtlijn nr. 97/78/EG van de Raad van de Europese Unie van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (PbEG, L 24);

    beschikking 93/13/EEG:

    beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 december 1992 tot vaststelling van de procedures voor de veterinaire controles in de inspectieposten aan de grens van de Gemeenschap bij het binnenbrengen van producten uit derde landen (PbEG 1993, L 9);

    beschikking 93/444/EEG:

    beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 juli 1993 houdende toepassingsbepalingen inzake het intracommunautaire handelsverkeer van bepaalde levende dieren en producten die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen (PbEG L 208);

    beschikking 95/357/EG:

    beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1995 tot vaststelling van de lijst van inspectieposten aan de grens die zijn erkend voor de veterinaire controles van producten en dieren uit derde landen, tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de door de veterinaire deskundigen van de Commissie te verrichten controles en tot intrekking van Beschikking 94/24/EG (PbEG L 211);

    beschikking 96/105/EG:

    beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 januari 1996 inzake nieuwe overgangsmaatregelen om de overgang naar de bij Richtlijn 90/675/EEG van de Raad vastgestelde regeling inzake veterinaire controles te vergemakkelijken (PbEG L 24);

    beschikking 2000/571/EG:

    beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 8 september 2000 tot vaststelling van de methoden voor de veterinaire controles van producten uit derde landen die bestemd zijn voor een vrije zone, een vrij entrepot, een douane-entrepot of een handelaar die levert aan grensoverschrijdende zeevervoermiddelen (PbEG L 240).

    beschikking 2003/483/EG:

    beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 2003 houdende vaststelling van overgangsmaatregelen voor de controle van de verplaatsingen van dieren van voor mond- en klauwzeer gevoelige soorten (PbEU L162);

    verordening 1760/2000/EG:

    verordening (EG) nr. 1760/2000 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 2000 (PbEG L 204) tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van verordening nr. 820/97 van de Raad van de Europese Unie;

    verordening 999/2001/EG:

    verordening van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001, houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën;

    VWA:

    de Voedsel en Waren Autoriteit, ingesteld bij besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 8 juli 2002 (Stcrt. 127)

    ambtenaar:

    ambtenaar, bedoeld in artikel 114, eerste of tweede lid van de wet;

    keuringsdierenarts:

    dierenarts verbonden aan de VWA;

    officiële dierenarts:

    door de bevoegde centrale autoriteit van het land van verzending aangewezen dierenarts;

    lid-staat:

    staat, niet zijnde Nederland, die als lid deel uitmaakt van de Europese Unie; staat die partij is bij het EER-Verdrag: Noorwegen;

    derde land:

    land, niet zijnde Nederland en niet zijnde een lid-staat of een andere staat die partij is bij het EER-Verdrag;

    punt van uitgang:

    douanekantoor van uitgang, of in een lid-staat gelegen plaats als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel a, van beschikking 93/444/EEG, van waaruit dieren of producten rechtstreeks naar het derde land van bestemming worden vervoerd;

    pluimvee:

    kippen, kalkoenen, parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, fazanten, patrijzen, loopvogels (Ratites) en duiven, die in gevangenschap worden opgefokt of gehouden voor de fokkerij, voor de produktie van vlees of van voor consumptie bestemde eieren of om in het wild te worden uitgezet;

    apen:

    apen, bedoeld in artikel 5 van richtlijn 92/65/EEG;

    hoefdieren:

    hoefdieren, bedoeld in artikel 6, onder A, eerste tot en met derde lid, van richtlijn 92/65/EEG;

    vogels:

    vogels, bedoeld in artikel 7, onder A, eerste en tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG;

    bijen:

    bijen, bedoeld in artikel 8 van richtlijn 92/65/EEG;

    lagomorfen met gezondheidscertificaat:

    lagomorfen die zijn bestemd voor een lid-staat die een gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG eist;

    lagomorfen zonder gezondheidscertificaat:

    lagomorfen die zijn bestemd voor Nederland dan wel voor een lid-staat die geen gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG eist;

    dieren:

    vee, pluimvee alsmede dieren bedoeld in artikel 2, onderdeel a, sub-onderdeel 1, van het Besluit uitvoer dieren en producten van dierlijke oorsprong;

    dieren als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG:

    dieren, die vatbaar zijn voor de in bijlage A bij richtlijn 92/65/EEG genoemde ziekten, dan wel dieren die vatbaar zijn voor ziekten, waarvoor de lid-staat van bestemming op grond van regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen aanvullende garanties, als bedoeld in de artikelen 14 en 15, van richtlijn 92/65/EEG mag stellen;

    producten als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG:

    producten van dieren als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG;

    eenhoevige dieren:

    als huisdier gehouden of in het wild levende paarden – met inbegrip van zebra's – en ezels of kruisingen daarvan;

    slachtdieren:

    dieren die kennelijk bestemd zijn om te worden geslacht;

    broedeieren:

    eieren van pluimvee, bestemd om te worden bebroed;

    sperma:

    rundersperma, varkenssperma alsmede sperma van schapen, geiten en eenhoevige dieren als bedoeld in artikel 9.1;

    embryo's:

    runderembryo's en embryo's van varkens, schapen, geiten en eenhoevige dieren als bedoeld in artikel 10.1;

    eicellen:

    eicellen van varkens, schapen, geiten en eenhoevige dieren;

    producten:

    sperma, eicellen, embryo's en broedeieren;

    inspectiepost:

    op Nederlands grondgebied gelegen inspectiepost aan de grens die voldoet aan de bij of krachtens artikel 6 van richtlijn 91/496/EEG dan wel bij of krachtens artikel 6 van richtlijn 97/78/EG gestelde voorschriften en uit dien hoofde overeenkomstig artikel 6 van richtlijn 91/496/EEG, onderscheidenlijk artikel 6 van richtlijn 97/78/EG is aangewezen en erkend voor de controle van bepaalde soorten dieren of producten;

    douane-entrepot:

    opslagruimte als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 (PbEG L 302);

    vrij entrepot:

    opslagruimte als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 (PbEG L 302);

    ruimte voor tijdelijke opslag:

    opslagruimte als bedoeld in artikel 185 van de Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 juli 1993 (PbEG L 302);

    bedrijf:

    op Nederlands grondgebied gelegen landbouwbedrijf of handelaarsstal, waar gewoonlijk dieren, niet zijnde paardachtigen, worden gehouden of gefokt alsmede op Nederlands grondgebied gelegen landbouwbedrijf of entrainement, stal, iedere ruimte of iedere inrichting waar gewoonlijk paardachtigen worden gehouden of gefokt, ongeacht hun gebruik;

    instelling, instituut of centrum:

    instelling, instituut of centrum als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn 92/65/EEG;

    verzamelcentrum:

    plaats, met inbegrip van bedrijven of markten, waar dieren afkomstig van verschillende bedrijven van oorsprong worden samengebracht met het oogmerk om een voor het handelsverkeer bestemde partij te vormen;

    partij:

    hoeveelheid dieren of producten van dezelfde soort, waarvoor eenzelfde certificaat of document zoals voorgeschreven in deze regeling geldt, die met hetzelfde vervoermiddel wordt vervoerd en afkomstig is uit hetzelfde land of gedeelte van een land;

    importeur:

    natuurlijke persoon of rechtspersoon die een partij met het oog op het brengen in Nederland bij een erkende inspectiepost ten onderzoek aanbiedt, dan wel diens gemachtigde;

    belanghebbende bij de lading:

    belanghebbende bij de lading als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel e, van richtlijn 97/78/EG;

    handelaar:

    elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een partij met het oog op de verhandeling onder zich heeft, dan wel diens gemachtigde;

    raszuiver:

    ingeschreven in:

    • -

      een stamboek als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn nr. 77/504/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juli 1977 betreffende raszuivere fokrunderen (PbEG L 206), artikel 1 van Richtlijn nr. 88/661/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1988 betreffende de zoötechnische normen die gelden voor fokvarkens (PbEG L 382), artikel 2 van Richtlijn nr. 89/361/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 mei 1989 betreffende raszuivere fokschapen en -geiten (PbEG L 153) of artikel 2 van Richtlijn nr. 90/427/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van zoötechnische en genealogische voorschriften in het intracommunautaire handelsverkeer in paardachtigen (PbEG L 224);

    • -

      een stamboek of register als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn nr. 91/174/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 maart 1991 inzake zoötechnische en genealogische voorschriften voor de handel in rasdieren en tot wijziging van de Richtlijnen 77/504/EEG en 90/425/EEG (PbEG L 85), of

    • -

      een stamboek of register als bedoeld in artikel 4, eerste gedachtenstreepje, van Richtlijn nr. 94/28/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juni 1994 tot vaststelling van de beginselen inzake de zoötechnische en genealogische voorschriften voor de invoer uit derde landen van dieren, alsmede van sperma, eicellen en embryo's en tot wijziging van Richtlijn 77/504/EEG betreffende raszuivere fokrunderen (PbEG L 178), dan wel, zolang de lijst, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van deze richtlijn nog niet is vastgesteld, in een stamboek of register in een derde land;

    hybride:

    ingeschreven in:

    • -

      een register als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn nr. 88/661/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1988 betreffende de zoötechnische normen die gelden voor fokvarkens (PbEG L 382);

    • -

      een register als bedoeld in artikel 4, eerste gedachtenstreepje, van Richtlijn nr. 94/28/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juni 1994 tot vaststelling van de beginselen inzake de zoötechnische en genealogische voorschriften voor de invoer uit derde landen van dieren, alsmede van sperma, eicellen en embryo's en tot wijziging van Richtlijn 77/504/EEG betreffende raszuivere fokrunderen (PbEG L 178), dan wel, zolang de lijst, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van deze richtlijn nog niet is vastgesteld, in een register in een derde land;

    werkelijke kosten:

    de kosten die betrekking hebben op de administratiekosten, de loonkosten en de sociale premies van de met de onderzoeken en keuringen belaste personen van de RVV als mede de kosten van laboratoriumonderzoek.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt voor de toepassing van de afdelingen 2, 3, 4 en 7 van hoofdstuk 2, onder dieren verstaan vee, pluimvee, apen, hoefdieren, bijen, honden, katten en lagomorfen met gezondheidscertificaat.

  • 4 Voor de toepassing van hoofdstuk 2 wordt onder ‘keuringsdierenarts’ mede verstaan degene die namens de keuringsdierenarts onder diens gezag en verantwoordelijkheid optreedt.

Hoofdstuk 2. Controlebepalingen

Afdeling 1. Verbods- en vrijstellingsbepalingen (artikelen 2.1 tot en met 2.3)

Artikel 2.1

  • 1 Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van:

    • -

      duiven en loopvogels, bestemd voor een lid-staat, bestemd om via het grondgebied van een lid-staat naar een derde land te worden gebracht dan wel bestemd voor een staat niet zijnde een lid-staat die partij is bij het EER-Verdrag;

    • -

      apen, hoefdieren, bijen, honden, katten en lagomorfen met gezondheidscertificaat en van producten, bestemd voor een lid-staat dan wel bestemd om via het grondgebied van een lid-staat naar een derde land te worden gebracht en van rundersperma, varkenssperma, runderembryo's en broedeieren, bestemd voor een staat, niet zijnde een lid-staat, die partij is bij het EER-Verdrag, of

    • -

      vogels, fretten, nertsen en vossen, lagomorfen zonder gezondheidscertificaat alsmede van de dieren en producten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG, bestemd voor een lid-staat, en

    • -

      producten, genoemd in artikel 1, eerste alinea, van richtlijn 92/65/EEG, niet zijnde sperma, eicellen, embryo's en broedeieren, bestemd voor een lid-staat is verboden.

  • 2 Het brengen in Nederland van:

    • -

      vee, pluimvee, apen, hoefdieren, bijen, honden, katten en lagomorfen met gezondheidscertificaat en van producten, verzonden vanuit een lid-staat of een andere staat die partij is bij het EER-Verdrag dan wel vanuit een derde land en via het grondgebied van een lid-staat in Nederland worden gebracht;

    • -

      vogels, fretten, nertsen en vossen, lagomorfen zonder gezondheidscertificaat alsmede van de dieren en producten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG, die zijn verzonden vanuit een lid-staat of een andere staat die partij is bij het EER-Verdrag dan wel vanuit een derde land en via het grondgebied van een lid-staat in Nederland worden gebracht en bestemd zijn voor Nederland, een lid-staat of een andere staat die partij is bij het EER-Verdrag;

    • -

      dieren en producten, die zijn verzonden vanuit een derde land en via Nederland voor het eerst in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht,

    • -

      entstoffen en

    • -

      producten, genoemd in artikel 1, eerste alinea, van richtlijn 92/65/EEG, niet zijnde sperma, eicellen, embryo's en broedeieren, is verboden.

Artikel 2.2

  • 1 Van het verbod, bedoeld in artikel 77, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor de rechtstreekse uitvoer naar derde landen van pluimvee en van vee, niet zijnde runderen, varkens, schapen, geiten en eenhoevige dieren en voor de uitvoer naar een staat, niet zijnde een lid-staat, die partij is bij het EER-verdrag, van vee, niet zijnde runderen, varkens, schapen, geiten, en eenhoevige dieren.

  • 2 Onverminderd het eerste lid wordt van de verboden, bedoeld in artikel 77, eerste lid, van de wet en in artikel 2.1, eerste lid, eerste tot en met derde gedachtenstreepje, en tweede lid, eerste tot en met derde gedachtenstreepje, vrijstelling verleend:

    • -

      voor wat het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren of producten betreft, die niet voldoen aan de van toepassing zijnde communautaire voorschriften en die zijn bestemd om via het grondgebied van een lid-staat naar een derde land te worden gebracht, en

    • -

      voor wat het brengen in Nederland van dieren of producten betreft, die niet voldoen aan de van toepassing zijnde communautaire voorschriften en die zijn bestemd om via het grondgebied van een lid-staat naar een derde land te worden gebracht, op voorwaarde dat de minister en de bevoegde autoriteit van de lid-staat van doorvoer vooraf toestemming hebben gegeven voor het vervoer van de dieren of producten over Nederlands grondgebied, respectievelijk het grondgebied van de lid-staat van doorvoer.

  • 4 Onverminderd de voorgaande leden wordt van de verboden, bedoeld in artikel 77, eerste lid, van de wet en in artikel 2.1, eerste lid, vrijstelling verleend voor het zonder handelsoogmerk buiten Nederland brengen van honden en katten, die begeleid worden door een natuurlijke persoon die voor de dieren verantwoordelijk is.

  • 5 Onverminderd het tweede en derde lid wordt van het verbod, bedoeld in het artikel 2.1, tweede lid, vrijstelling verleend voor het zonder handelsoogmerk brengen in Nederland van honden en katten, die begeleid worden door een natuurlijke persoon die voor de dieren verantwoordelijk is, indien de dieren vergezeld gaan van een certificaat dat een in de Nederlandse, Franse, Engelse of Duitse taal gestelde geldige en ondertekende verklaring van een van staatswege erkende of toegelaten dierenarts bevat waaruit blijkt:

    • a. dat de hond of kat is geënt tegen hondsdolheid met een rabiesvaccin dat is goedgekeurd overeenkomstig beschikking nr. 94/275/EG van de Gommissie [tekstcorrectie :lees: Commissie] van de Europese Gemeenschappen van 18 april 1994 betreffende de goedkeuring van rabiesvaccins (PbEG L 117);

    • b. dat de enting heeft plaatsgehad ten minste dertig dagen vóór de grensoverschrijding en ten hoogste:

      • 1°. drie maanden vóór die overschrijding, indien het een hond of een kat betreft die is ingeënt voor het bereiken van de leeftijd van drie maanden, dan wel

      • 2°. één jaar vóór die overschrijding, indien het een hond of een kat betreft die is ingeënt na het bereiken van de leeftijd van drie maanden;

    • c. de datum van enting;

    • d. het signalement van het betrokken dier, bevattende het geslacht, de leeftijd, het ras, de kleur, de soortbeharing en de aftekeningen;

    • e. de naam van de eigenaar van het betrokken dier, en

    • f. dat het dier geen klinische ziekteverschijnselen vertoont, met dien verstande dat indien de honden of katten afkomstig zijn uit het Verenigd Koninkrijk of Ierland, het hierboven bedoelde certificaat slechts de genoemde gegevens in onderdelen d, e en f bevat.

  • 6 Onverminderd het tweede en derde lid wordt van het verbod, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, eerste gedachtenstreepje, vrijstelling verleend terzake van de doorvoer door Baarle-Nassau van:

    • a. vee, dat door veehouders, gevestigd in de in Nederland gelegen enclaves van de Belgische gemeente Baarle-Hertog, is aangekocht van dan wel verkocht aan in België gevestigde personen en dat ter levering van België naar vorenbedoelde enclaves, onderscheidenlijk van deze enclaves naar België wordt vervoerd;

    • b. vee, dat van de in onderdeel a bedoelde enclaves naar België wordt vervoerd ter beweiding of beakkering van landerijen aldaar of dat na deze beweiding of beakkering van België naar vorenbedoelde enclaves wordt teruggevoerd, daaronder begrepen de dieren, welke gedurende het laatste jaar in België uit dit vee zijn geboren.

  • 7 Onverminderd de voorgaande leden wordt van de verboden, bedoeld in artikel 2.1, eerste en tweede lid, en in artikel 77, eerste lid van de wet, vrijstelling verleend voor het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen en het in Nederland brengen van pluimvee, dat bestemd is voor tentoonstellingen, concoursen of wedstrijden.

Artikel 2.3

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren of producten, bestemd voor een lid-staat (artikelen 2.4 tot en met 2.15)

§ 1. Uitzondering van het verbod op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren of producten, bestemd voor een lid-staat (artikel 2.4)

Artikel 2.4

  • 1 De verboden, bedoeld in artikel 77, eerste lid, van de wet, en in artikel 2.1, eerste lid, eerste en tweede gedachtenstreepje, voor zover deze betrekking hebben op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren of producten, bestemd voor een lid-staat, gelden niet, indien:

    • a. de dieren en producten vergezeld gaan van het bewijsstuk genoemd in:

      • -

        artikel 3.2 van afdeling 2 van hoofdstuk 3, indien het runderen betreft;

      • -

        artikel 4.2 van afdeling 2 van hoofdstuk 4, indien het varkens betreft;

      • -

        artikel 5.2 van afdeling 2 van hoofdstuk 5, indien het eenhoevige dieren betreft;

      • -

        artikel 6.2 van afdeling 2 van hoofdstuk 6, indien het pluimvee en broedeieren betreft;

      • -

        artikel 7.2 van afdeling 2 van hoofdstuk 7, indien het schapen of geiten betreft;

      • -

        artikel 8.2 van afdeling 2 van hoofdstuk 8, indien het apen, hoefdieren, bijen, honden, katten en lagomorfen met gezondheidscertificaat, betreft;

      • -

        artikel 9.2 van afdeling 2 van hoofdstuk 9, indien het sperma betreft;

      • -

        artikel 10.2 van afdeling 2 van hoofdstuk 10, indien het embryo's betreft;

      • -

        artikel 11.2 van afdeling 2 van hoofdstuk 11, indien het eicellen betreft;

    • b. het bewijsstuk, bedoeld in onderdeel a, is opgesteld en afgegeven in overeenstemming met de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen, volledig is ingevuld, gedagtekend en ondertekend, terwijl de geldigheidsduur ervan niet is verstreken.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde bewijsstukken worden afgegeven door de minister.

§ 2. Nadere voorschriften voor het afgeven van bewijsstukken (artikelen 2.5 tot en met 2.15)

Artikel 2.5

Het bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, wordt slechts afgegeven indien op grond van een van Rijkswege ingesteld onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan, voor zover van toepassing, de artikelen 2.6 tot en met 2.15, en aan:

  • a. de artikelen 3.3 en 3.4 van afdeling 2 van hoofdstuk 3, indien het runderen betreft;

  • b. de artikelen 4.3 en 4.4 van afdeling 2 van hoofdstuk 4, indien het varkens betreft;

  • c. de artikelen 5.3 en 5.4 van afdeling 2 van hoofdstuk 5, indien het eenhoevige dieren betreft;

  • d. voor zover van toepassing de artikelen 6.3, 6.4 of 6.5 van afdeling 2 van hoofdstuk 6, indien het pluimvee of broedeieren betreft;

  • e. de artikelen 7.3 en 7.4 van afdeling 2 van hoofdstuk 7, indien het schapen of geiten betreft;

  • f. artikel 8.3 van afdeling 2 van hoofdstuk 8, indien het apen, hoefdieren, bijen, honden, katten en lagomorfen met gezondheidscertificaat betreft;

  • g. de artikelen 9.3 en 9.4 van afdeling 2 van hoofdstuk 9, indien het sperma betreft;

  • h. de artikelen 10.3 of 10.4 van afdeling 2 van hoofdstuk 10, indien het embryo's betreft;

  • i. artikel 11.3 van afdeling 2 van hoofdstuk 11, indien het eicellen betreft.

Artikel 2.6

Runderen, varkens alsmede schapen en geiten zijn geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig hetgeen hieromtrent in de tweede afdeling van de hoofdstukken 3, 4 en 7 is gesteld, geregistreerde paarden en fok- en gebruikspaarden, bedoeld in artikel 5.1, zijn geïdentificeerd overeenkomstig hetgeen hieromtrent in de tweede afdeling van hoofdstuk 5 is gesteld, honden en katten zijn geïdentificeerd overeenkomstig hetgeen hieromtrent in de tweede afdeling van hoofdstuk 8 is gesteld en de overige dieren zijn geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn 90/425/EEG.

Artikel 2.7

De dieren of producten zijn afkomstig van een bedrijf, centrum of instelling, waarop regelmatig een controle door de keuringsdierenarts wordt verricht, teneinde na te gaan of aan de onderhavige regeling wordt voldaan.

Artikel 2.8

De dieren of producten zijn niet afkomstig van een bedrijf, centrum, instelling, zone of gebied, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel e, subonderdelen i tot en met iv, van richtlijn 90/425/EEG.

Artikel 2.9

  • 2 Indien de dieren of producten naar meer dan één bestemming worden vervoerd gaat elke partij vergezeld van het bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a.

Artikel 2.10

De dieren of producten behoeven niet in het kader van een programma tot uitroeiïng van niet in bijlage C bij richtlijn 90/425/EEG vermelde ziekten te worden vernietigd en er geldt ook overigens geen verbod om de desbetreffende dieren of producten in Nederland in de handel te brengen.

Artikel 2.11

De partij wordt vervoerd met daarvoor geschikte vervoermiddelen die voorafgaand aan het vervoer van de betreffende partij zijn gereinigd en ontsmet.

Artikel 2.12

De handelaar is ingeschreven in het in artikel 2.62, eerste lid, bedoelde register, terwijl die inschrijving niet is getroffen door een beslissing als bedoeld in artikel 2.62, derde lid.

Artikel 2.13

Op grond van de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen geldt geen verbod om de dieren of producten anders dan in doorvoer buiten Nederland te brengen.

Artikel 2.14

Raszuivere dieren, hybride varkens en producten hiervan gaan vergezeld van de zoötechnische documenten die bij of krachtens het Fokkerijbesluit zijn voorgeschreven voor het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van raszuivere dieren, hybride varkens en producten hiervan, bestemd voor een lid-staat.

Artikel 2.15

Indien de partij op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, geschikt is bevonden om anders dan in doorvoer buiten Nederland te worden gebracht, wordt zij onmiddellijk na het onderzoek, langs de kortste weg naar het transportmiddel vervoerd, waarmee zij buiten Nederland zal worden gebracht en wordt zij zo spoedig mogelijk, rechtstreeks, buiten Nederland gebracht.

Afdeling 3. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren of producten, bestemd voor een derde land (artikelen 2.16 tot en met 2.21)

§ 1. Uitzondering op het verbod op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren of producten, bestemd voor een derde land (artikel 2.16)

Artikel 2.16

  • 1 De verboden, bedoeld in artikel 77, eerste lid, van de wet, en in artikel 2.1, eerste lid, eerste en tweede gedachtenstreepje, voor zover deze betrekking hebben op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren of producten, bestemd voor een derde land, gelden niet, indien:

    • a.

      • runderen, varkens, schapen, geiten en eenhoevige dieren vergezeld gaan van een bewijsstuk dat een verklaring van de minister bevat, dat tenminste wordt voldaan aan hetgeen in:

      • dieren of producten vergezeld gaan van het bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, dat, indien het dieren betreft, tenminste bestemd is voor slachtdieren, alsmede van een bewijsstuk, bestaande uit het veterinaire document of certificaat, dat aan de veterinaire voorschriften van het derde land van bestemming voldoet, tenzij de VWA niet over die voorschriften beschikt, in welk geval op het bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, de vermelding ‘Dieren of producten voor uitvoer naar (naam van het derde land)’ is opgenomen, waarbij de naam van het derde land van bestemming als het gedeelte tussen haakjes is ingevuld), indien de dieren of producten via het grondgebied van een lid-staat naar een derde land worden gebracht;

    • b. de bewijsstukken, bedoeld in onderdeel a, volledig zijn ingevuld, gedagtekend en ondertekend, terwijl de geldigheidsduur ervan niet is verstreken.

  • 2 Indien de dieren of producten via het grondgebied van een lid-staat naar een derde land worden gebracht, geldt ter zake van het bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, dat:

    • -

      het in overeenstemming met de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen is opgesteld;

    • -

      daarop, in voorkomend geval, de gelijkwaardige, bijkomende waarborgen zijn opgenomen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel iv, van richtlijn 90/425/EEG, voor zover deze waarborgen betrekking hebben op slachtdieren;

    • -

      het in de Nederlandse taal en in tenminste in één van de talen van de lid-staat waar zich het punt van uitgang bevindt, is gesteld;

    • -

      daarop het punt van uitgang als plaats van bestemming is vermeld;

    • -

      daarop als ontvanger is vermeld, met naam en adres, de ontvanger bij het punt van uitgang, als bedoeld in artikel 4, tweede gedachtenstreepje, van beschikking 93/444/EEG.

§ 2. Nadere voorschriften voor het afgeven van bewijsstukken (artikelen 2.17 tot en met 2.21)

Artikel 2.17

Het bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onderdeel a, eerste gedachtenstreepje, wordt slechts afgegeven, indien op grond van een van Rijkswege ingesteld onderzoek, dat onmiddellijk vóór het brengen van de partij buiten Nederland heeft plaatsgevonden, is gebleken dat voldaan wordt aan de artikelen 2.19, 2.20, tweede lid, en 2.21, en dat tenminste wordt voldaan aan hetgeen in:

Artikel 2.18

De bewijsstukken, bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onderdeel a, tweede gedachtenstreepje, worden slechts afgegeven, indien op grond van een van Rijkswege ingesteld onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan de artikelen 2.19, 2.20, 2.21 en aan:

  • -

    de artikelen 3.3 en 3.4 van afdeling 2 van hoofdstuk 3, indien het runderen betreft;

  • -

    de artikelen 4.3 en 4.4 van afdeling 2 van hoofdstuk 4, indien het varkens betreft;

  • -

    de artikelen 5.3 en 5.4 van afdeling 2 van hoofdstuk 5, indien het eenhoevige dieren betreft;

  • -

    voor zover van toepassing, de artikelen 6.3, 6.4 of 6.5 van afdeling 2 van hoofdstuk 6, indien het pluimvee en broedeieren betreft;

  • -

    de artikelen 7.3 en 7.4 van afdeling 2 alsmede artikel 7.6 van afdeling 3 van hoofdstuk 7, indien het schapen of geiten betreft;

  • -

    artikel 8.3 van afdeling 2 van hoofdstuk 8, indien het apen, hoefdieren, bijen, honden, katten en lagomorfen met gezondheidscertificaat betreft;

  • -

    de artikelen 9.3 en 9.4 van afdeling 2 van hoofdstuk 9, indien het sperma betreft;

  • -

    de artikelen 10.3 of 10.4 van afdeling 2 hoofdstuk 10, indien het embryo's betreft;

  • -

    artikel 11.3 van afdeling 2 van hoofdstuk 11, indien het eicellen betreft, met dien verstande dat;

  • -

    indien het dieren betreft, tenminste wordt voldaan aan hetgeen in vorenbedoelde artikelen voor slachtdieren is bepaald, en

  • -

    het veterinaire document of certificaat, dat aan de veterinaire voorschriften van het derde land van bestemming voldoet, slechts wordt afgegeven indien aan de voorschriften van het derde land van bestemming wordt voldaan.

Artikel 2.19

Runderen, varkens, schapen en geiten, zijn geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig hetgeen hieromtrent in de tweede afdeling van de hoofdstukken 3, 4 en 7 is gesteld, geregistreerde paarden en fok- en gebruikspaarden, bedoeld in artikel 5.1, zijn geïdentificeerd overeenkomstig hetgeen hieromtrent in de tweede afdeling van hoofdstuk 5 is gesteld, honden en katten zijn geïdentificeerd overeenkomstig hetgeen hieromtrent in de tweede afdeling van hoofdstuk 8 is gesteld en de overige dieren zijn geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn 90/425/EEG.

Artikel 2.20

  • 1 Indien de partij via het grondgebied van een lid-staat naar een derde land wordt gebracht, vindt het vervoer van de partij over Nederlands grondgebied onder douanetoezicht plaats.

  • 2 Tijdens het vervoer over Nederlands grondgebied zijn de dieren of producten niet in aanraking gekomen met andere dieren of producten.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van dieren en producten uit lid-staten (artikelen 2.22 tot en met 2.32)

§ 1. Uitzondering op het verbod op het brengen in Nederland van dieren en producten uit lid-staten (artikel 2.22)

Artikel 2.22

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, eerste gedachtenstreepje, geldt niet ter zake van het brengen in Nederland van dieren en producten die zijn verzonden vanuit een lid-staat dan wel zijn verzonden vanuit een derde land en via het grondgebied van een lid-staat in Nederland worden gebracht, mits voldaan wordt aan, voor zover van toepassing, het tweede tot en met het vierde lid, en de artikelen 2.23 tot en met 2.31.

  • 2 Indien de dieren of producten zijn verzonden vanuit een lid-staat en bestemd zijn voor Nederland of een lid-staat:

    • a. gaan raszuivere dieren, hybride varkens en producten hiervan vergezeld van de zoötechnische documenten die bij of krachtens het Fokkerijbesluit zijn voorgeschreven voor het brengen in Nederland van raszuivere dieren, hybride varkens en hun producten die zijn verzonden vanuit een lid-staat;

    • b. wordt voldaan aan:

      • -

        afdeling 3 van hoofdstuk 3, indien het runderen betreft;

      • -

        afdeling 3 van hoofdstuk 4, indien het varkens betreft;

      • -

        afdeling 3 van hoofdstuk 5, indien het eenhoevige dieren betreft;

      • -

        afdeling 3 van hoofdstuk 6, indien het pluimvee en broedeieren betreft;

      • -

        afdeling 3 van hoofdstuk 7, indien het schapen en geiten betreft;

      • -

        afdeling 3 van hoofdstuk 8, indien het apen, hoefdieren, bijen, honden, katten en lagomorfen met gezondheidscertificaat betreft;

      • -

        afdeling 3 van hoofdstuk 9, indien het sperma betreft;

      • -

        afdeling 3 van hoofdstuk 10, indien het embryo's betreft, en

      • -

        afdeling 3 van hoofdstuk 11, indien het eicellen betreft.

  • 3 Indien de dieren of producten zijn verzonden vanuit een lid-staat en bestemd zijn voor een derde land, gaat de partij vergezeld van het certificaat of document, genoemd in de derde afdeling van de hoofdstukken 3 tot en met 11, dat, indien het dieren betreft, ten-minste bestemd is voor slachtdieren, alsmede van de veterinaire documenten of certificaten, die aan de veterinaire voorschriften van het derde land van bestemming voldoen, tenzij op het certificaat of document, genoemd in de derde afdeling van de hoofdstukken 3 tot en met 11, de vermelding ‘Dieren of producten voor uitvoer naar (naam van het derde land)’ voorkomt, waarbij de naam van het derde land van bestemming als het gedeelte tussen haakjes is opgenomen.

  • 4 Indien de dieren of producten zijn verzonden vanuit een derde land en via het grondgebied van een lid-staat in Nederland worden gebracht, gaat de partij vergezeld van:

    • a. de documenten, bedoeld in artikel 7, eerste lid, eerste en tweede gedachtenstreepje, van richtlijn 91/496/EEG, indien het dieren betreft;

    • b. indien het producten bestemd voor Nederland of een lid-staat betreft, een certificaat als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van richtlijn 97/78/EG en van een gewaarmerkt afschrift als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van richtlijn 97/78/EG;

    • c. indien het producten bestemd voor een derde land betreft, een bij de partij behorend document, waaruit tenminste de oorsprong van de partij en de verdere bestemming hiervan kan worden afgeleid, en van een certificaat als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van richtlijn 97/78/EG, waarin is aangegeven langs welke grensinspectiepost de partij de Gemeenschap verlaat.

  • 5 Het eerste lid is niet van toepassing op vee, niet zijnde paarden niet bestemd voor de slacht, afkomstig uit België.

§ 2. Nadere voorschriften voor het brengen in Nederland van dieren en producten uit lid-staten (artikelen 2.23 tot en met 2.31)

Artikel 2.23

  • 2 Indien de dieren of producten zijn verzonden vanuit een lid-staat en bestemd zijn voor een derde land geldt, onverminderd het eerste lid, ter zake van het certificaat of document, genoemd in de derde afdeling van de hoofdstukken 3 tot en met 11, dat:

    • -

      daarop, in voorkomend geval, de gelijkwaardige, bijkomende waarborgen zijn opgenomen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel IV, van richtlijn 90/425/EEG, voor zover deze waarborgen betrekking hebben op slachtdieren;

    • -

      het in tenminste één van de talen van de lid-staat van oorsprong is gesteld en in de Nederlandse taal of, indien de partij bestemd is om te worden doorgevoerd via een andere lid-staat, tevens in één van de talen van de lid-staat waar zich het punt van uitgang bevindt;

    • -

      daarop het punt van uitgang als de plaats van bestemming is vermeld;

    • -

      daarop als ontvanger is vermeld, met naam en adres, de handelaar die in Nederland bij het punt van uitgang bij de doorvoer van de partij betrokken is, dan wel, in geval de partij bestemd is om te worden doorgevoerd via een andere lid-staat, de ontvanger bij het punt van uitgang, bedoeld in artikel 4, tweede gedachtenstreepje, van beschikking 93/444/EEG.

Artikel 2.24

  • 2 Indien de partij bestemd is voor een lid-staat, gaat zij tijdens het vervoer naar de plaats waar zij weer buiten Nederland wordt gebracht, vergezeld van het certificaat of document, genoemd in de derde afdeling van de hoofdstukken 3 tot en met 11, en van de documenten, artikel 22, vierde lid, onderdeel a of b.

Artikel 2.25

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a. de partij rechtstreeks via een geregelde lijndienst vanuit een inspectiepost wordt vervoerd naar een andere op het grondgebied van de Europese Gemeenschap gelegen plaats;

    • b. de partij is verzonden vanuit een derde land en bestemd is voor een derde land.

Artikel 2.26

  • 1 De ontvanger geeft van elke aanvoer van een partij kennis aan de VWA. De kennisgeving geschiedt tussen 08.00 uur en 17.00 uur en ten laatste op de dag, niet zijnde een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag, voorafgaande aan de dag van aankomst op de plaats van bestemming. Bij de kennisgeving wordt de plaats en het vermoedelijke tijdstip van aankomst alsmede de hoeveelheid en de soort dieren of producten opgegeven.

  • 3 Indien het runderen of varkens betreft, die niet op een bepaald bedrijf geboren zijn en niet gedurende de laatste dertig dagen op het grondgebied van de lid-staat van verzending verbleven hebben, voegt de ontvanger de partij eerst aan het beslag op zijn bedrijf toe, nadat de dierenarts, verantwoordelijk voor de toevoeging aan dit beslag, heeft geconstateerd dat de dieren de gezondheidsstatus van dit beslag niet in gevaar kunnen brengen.

  • 5 De ontvanger bewaart de in het vierde lid bedoelde certificaten of documenten ten minste zes maanden vanaf de datum van aanvoer van de partij.

Artikel 2.27

De dieren zijn geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn 90/425/EEG en, voor zover van toepassing, richtlijn 92/102/EEG en verordening 1760/2000/EG.

Artikel 2.28

  • 1 Indien de partij bestemd is voor Nederland dan wel een lid-staat, is de handelaar ingeschreven in het in artikel 2.62, eerste lid, bedoelde register, terwijl die inschrijving niet is getroffen door een beslissing als bedoeld in artikel 2.62, derde lid.

  • 2 Het eerste lid geldt tevens voor de handelaar die in Nederland bij het punt van uitgang bij de doorvoer van de partij naar een derde land betrokken is.

Artikel 2.29

  • 1 Op grond van de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn geen maatregelen genomen, houdende de instelling van een verbod om de dieren of producten uit de betrokken lid-staat uit te voeren of houdende de machtiging tot de instelling van een verbod om de betreffende dieren of producten in Nederland te brengen, noch is de lid-staat van verzending ingevolge deze regelgeving gehouden de afgifte van de certificaten of vervoersdocumenten, zulks in verband met het brengen in Nederland op te schorten.

  • 2 Ingevolge de regelgeving van de lid-staat van verzending is er geen verbod om de betrokken partij op het grondgebied van die lid-staat in de handel te brengen.

  • 3 Ten aanzien van een partij is, in voorkomend geval, voldaan aan de ingevolge artikel 10, derde lid, van richtlijn 90/425/EEG vastgestelde regelgeving van de Europese Gemeenschap of aan de regelgeving van de lid-staat van verzending zelf, in geval van een uitbraak van een epidemische dierziekte in de lid-staat van verzending.

Artikel 2.30

  • 1 Indien uit de certificaten of documenten, bedoeld in artikel 2.24, derde lid, blijkt dat de partij vanuit Nederland rechtstreeks naar het derde land wordt gebracht, wordt zij buiten Nederland gebracht via het punt van uitgang dat op het certificaat of document, genoemd in de derde afdeling van de hoofdstukken 3 tot en met 11, is vermeld.

  • 2 Indien uit de certificaten of documenten, bedoeld in artikel 2.22, derde lid, dan wel de documenten, bedoeld in artikel 2.22, vierde lid, blijkt dat de partij is verzonden:

    • a. vanuit een lid-staat en bestemd is voor een derde land;

    • b. vanuit een derde land, bestemd is voor een derde land en via het grondgebied van een lid-staat in Nederland wordt gebracht;

      vindt het vervoer naar de plaats waar de partij weer buiten Nederland wordt gebracht onder douanetoezicht plaats.

Artikel 2.31

Indien dieren tijdens het vervoer naar de plaats van bestemming in Nederland dan wel naar de plaats waar zij weer buiten Nederland worden gebracht, zijn gestorven of afgemaakt, zijn de kadavers vernietigd volgens de ter zake geldende wettelijke voorschriften.

§ 3. Maatregelen in geval van niet-naleving van de voorschriften voor het brengen in Nederland van dieren en producten uit lid-staten (artikel 2.32)

Artikel 2.32

  • 1 Indien wordt vermoed of geconstateerd dat er verwekkers van ziekten, zoönosen, of andere aandoeningen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van richtlijn 90/425/EEG, aanwezig zijn of dat de dieren of producten afkomstig zijn uit een met een epidemische dierziekte besmet gebied, worden, zonder vergoeding van Staatswege en voor rekening van de verzender, diens gemachtigde of degene die met de zorg van de dieren of de producten is belast, al naar gelang de minister daaromtrent heeft besloten en met inachtneming van diens aanwijzingen:

    • a. de dieren, met inachtneming van artikel 6, van richtlijn 90/425/EEG, in tijdelijke afzondering geplaatst, of

    • b. de dieren of producten gedood of vernietigd.

  • 2 Onverminderd het eerste lid worden, indien niet wordt voldaan aan de onderhavige regeling dan wel in de gevallen bedoeld in artikel 2, tweede lid, van beschikking nr. 93/444/EEG, zonder vergoeding van Staatswege en voor rekening van de verzender, diens gemachtigde of degene die met de zorg voor de dieren of producten is belast, al naar gelang de minister daaromtrent heeft besloten en met inachtneming van de aanwijzingen van de keuringsdierenarts.:

    • a. de dieren of producten onder toezicht van de keuringsdierenarts geplaatst;

    • b. de dieren geslacht;

    • c. de producten vernietigd, of

    • d. de dieren of producten teruggezonden naar de Lid-Staat van verzending, mits deze hiervoor toestemming verleent.

  • 3 Tenzij hygiënische of veterinairrechtelijke voorschriften zich hiertegen verzetten, laat de minister de keuze tussen de in het tweede lid bedoelde maatregelen aan de verzender of diens gemachtigde.

Afdeling 5. Het brengen in Nederland van dieren uit derde landen (artikelen 2.33 tot en met 2.42)

§ 1. Uitzondering van het verbod op het brengen in Nederland van dieren uit derde landen (artikelen 2.33 en 2.34)

Artikel 2.33

Het verbod, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, derde gedachtenstreepje, geldt niet ter zake van het brengen in Nederland van dieren die via Nederland voor het eerst in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht en zijn verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, mits voldaan wordt aan, voor zover van toepassing, de artikelen 2.35 tot en met 2.41 en aan:

  • -

    afdeling 4 van hoofdstuk 3, indien het runderen betreft;

  • -

    afdeling 4 van hoofdstuk 4, indien het varkens betreft;

  • -

    afdeling 4 van hoofdstuk 5, indien het paardachtigen betreft;

  • -

    afdeling 4 van hoofdstuk 6, indien het pluimvee betreft;

  • -

    afdeling 4 van hoofdstuk 7, indien het schapen of geiten betreft;

  • -

    afdeling 4 van hoofdstuk 8, indien het dieren, niet zijnde runderen, varkens, eenhoevige dieren, pluimvee, schapen, geiten of vogels betreft;

  • -

    afdeling 4a van hoofdstuk 8, indien het vogels betreft, niet zijnde pluimvee en niet zijnde vogels, die zijn bestemd voor dierentuinen, circussen, pretparken en laboratoria voor dierproeven of die als gezelschapsdier de eigenaar vergezellen.

Artikel 2.34

Het verbod, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, derde gedachtenstreepje, geldt niet ter zake van het in Nederland brengen van dieren die via Nederland voor het eerst in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht on:

  • a. zijn verzonden vanuit een derde land of deel van een derde land;

  • b. zijn aangevoerd met een vliegtuig of een schip en met een vliegtuig, onderscheidenlijk een schip het Nederlandse grondgebied rechtstreeks via dezelfde luchthaven, onderscheidenlijk haven van aanvoer weer verlaten;

  • c. waarvan de eerst volgende bestemming blijkens de bij de partij behorende documenten een derde land is, en

  • d. zij tussentijds niet in contact komen met andere dieren en, indien zij tussentijds het transportmiddel verlaten, het daartoe door de keuringsdierenarts aangewezen terrein niet verlaten,

    mits het voornemen om de dieren in Nederland te brengen tijdig bij de VWA is gemeld en, voor zover van toepassing, voldaan wordt aan de artikelen 2.39 en 2.40.

§ 2. Nadere voorschriften voor het brengen in Nederland van dieren uit derde landen: aankomst en onderzoek op de inspectiepost, vervoer na onderzoek op de erkende inspectiepost (artikelen 2.35 tot en met 2.41)

Artikel 2.35

  • 1 De dieren zijn geïdentificeerd en worden aangevoerd via een inspectiepost.

  • 2 Van de aanvoer, bedoeld in het eerste lid, wordt door de importeur ten minste één werkdag voor de aankomst bij de inspectiepost kennisgegeven aan de VWA, onder opgave van het vermoedelijke tijdstip van aankomst en van het aantal en de soort dieren.

  • 3 De dieren worden bij aankomst op de inspectiepost ten onderzoek aangeboden aan de keuringsdierenarts, waarbij aan hem wordt overgelegd:

    • a. het certificaat en het document, genoemd in de vierde afdeling van de hoofdstukken 3 tot en met 8, alsmede het reisschema, genoemd in de vierde afdeling van de hoofdstukken 3, 4, 5 en 7;

    • b. indien het raszuivere dieren of hybride varkens betreft, de zoötechnische documenten die bij of krachtens het Fokkerijbesluit zijn voorgeschreven voor het brengen in Nederland van raszuivere dieren en hybride varkens die via Nederland voor het eerst in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht.

  • 4 Het certificaat, genoemd in de vierde afdeling van de hoofdstukken 3 tot en met 8, en de zoötechnische documenten die bij of krachtens het Fokkerijbesluit zijn voorgeschreven voor het brengen in Nederland van raszuivere dieren en hybride varkens die via Nederland voor het eerst in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht zijn originelen, waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken. Zij zijn in overeenstemming met de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen afgegeven, volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend.

Artikel 2.36

Indien de dieren bestemd zijn voor een derde land:

  • a. is door de minister vooraf toestemming verleend voor het brengen van de dieren in Nederland;

  • b. is, indien het vervoer over het grondgebied van een of meer lid-staten zal plaatsvinden, door de bevoegde centrale autoriteit van die lid-staat of lid-staten toestemming verleend voor dit vervoer, en

  • c. wordt door de importeur aan de keuringsdierenarts aangetoond dat het eerste derde land waarnaar de dieren worden vervoerd de verplichting op zich neemt de dieren, waarvan het toelaat dat zij op zijn grondgebied worden gebracht, in geen geval te weigeren of terug te zenden.

Artikel 2.37

  • 1 Indien de dieren zijn verzonden vanuit een derde land waarvoor de geharmoniseerde veterinairrechtelijke voorschriften nog niet op grond van de veterinairrechtelijke regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn vastgesteld, wordt voldaan aan artikel 8, onderdeel A, tweede lid, eerste, derde, vierde en vijfde gedachtenstreepje, van richtlijn 91/496/EEG en worden fok- en gebruiksdieren overeenkomstig artikel 10, eerste lid, eerste tot en met derde gedachtenstreepje en met inachtneming van de bijzondere waarborgen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, tweede alinea, van richtlijn 91/496/EEG, in tijdelijke afzondering geplaatst.

  • 2 Het vervoer van de dieren naar een in artikel 10, eerste lid, tweede gedachtenstreepje, bedoeld quarantainestation, vindt rechtstreeks en onder veterinair toezicht plaats.

Artikel 2.38

Met betrekking tot de partij is een document afgegeven als bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtenstreepje, van richtlijn 91/496/EEG.

Artikel 2.39

  • 1 Noch op grond van artikel 18, eerste lid, eerste gedachtenstreepje, van richtlijn 91/496/EEG, noch op grond van andere regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot wering of bestrijding van besmettelijke dierziekten, zijn maatregelen genomen, houdende de instelling van een verbod om de betrokken dieren in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is dan wel in Nederland te brengen.

  • 2 Ten aanzien van een partij is, in voorkomend geval, voldaan aan de op grond van artikel 18, eerste lid, tweede gedachtenstreepje, van richtlijn 91/496/EEG dan wel op grond van andere regelgeving van de Europese Gemeenschap vastgestelde bijzondere voorschriften.

Artikel 2.40

Indien de dieren voor een lid-staat dan wel een derde land zijn bestemd en tijdens het vervoer over Nederlands grondgebied zijn gestorven of afgemaakt, worden de kadavers vernietigd volgens de ter zake geldende wettelijke voorschriften.

Artikel 2.41

  • 1 Tijdens het vervoer vanaf de erkende inspectiepost gaat de partij vergezeld van een afschrift van het certificaat, genoemd in de vierde afdeling van de hoofdstukken 3 tot en met 8, van het aldaar bedoelde document en van het reisschema, genoemd in de vierde afdeling van de hoofdstukken 3, 4, 5 en 7, alsmede van een afschrift van de zoötechnische documenten die bij of krachtens het Fokkerijbesluit zijn voorgeschreven voor het brengen in Nederland van raszuivere dieren of hybride varkens die via Nederland voor het eerst in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht, alsmede van het document, bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtenstreepje, van richtlijn 91/496/EEG.

  • 2 Indien de partij bestemd is voor een derde land vindt het vervoer over Nederlands grondgebied plaats onder douanetoezicht.

§ 3. Maatregelen in geval van niet-naleving van de voorschriften voor het brengen in Nederland van dieren uit derde landen (artikel 2.42)

Artikel 2.42

  • 1 Indien wordt vermoed of geconstateerd dat er verwekkers van ziekten, zoönosen, of andere aandoeningen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van richtlijn 90/425/EEG, aanwezig zijn, kan de minister, indien hij de aanwezigheid van verwekkers van ziekten, zoönosen of andere aandoeningen vermoedt, gelasten dat de dieren in tijdelijke afzondering worden geplaatst, dan wel worden de dieren gedood of vernietigd, al naar gelang hetgeen de keuringsdierenarts daaromtrent heeft besloten, met inachtneming van diens aanwijzingen, zonder vergoeding van Staatswege en voor rekening van de importeur of diens gemachtigde.

  • 2 Indien wordt vermoed of geconstateerd dat niet is voldaan aan de overige voorschriften van de onderhavige regeling of dat de dieren afkomstig zijn uit een met een epidemische dierziekte besmet gebied, worden de dieren, zonder vergoeding van Staatswege en voor rekening van de importeur of diens gemachtigde, al naar gelang de minister daaromtrent heeft besloten en met inachtneming van de aanwijzingen van de keuringsdierenarts:

    • a. ondergebracht, gevoerd, gedrenkt en verzorgd;

    • b. in tijdelijke afzondering geplaatst;

    • c. doorgestuurd naar een derde land;

    • d. geslacht, dan wel

    • e. gedood en vernietigd.

Afdeling 6. Het brengen in Nederland, alsmede het inslaan, opslaan of uitslaan van producten uit derde landen (artikelen 2.43 tot en met 2.50f)

§ 1. Uitzondering van het verbod op het brengen in Nederland van producten uit derde landen (artikel 2.43)

Artikel 2.43

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, derde gedachtenstreepje, geldt, niet ter zake van het brengen in Nederland van producten die via Nederland voor het eerst in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht en zijn verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, mits wordt voldaan aan, voor zover van toepassing, de artikelen 2.44 tot en met 2.50b en:

    • a. voor zover de producten bestemd zijn voor Nederland of een lid-staat:

    • b. voor zover de producten bestemd zijn voor een derde land, de betrokken partij vergezeld gaat van een bij die partij behorend origineel document, dat is gesteld in de Nederlandse, Duitse, Franse of Engelse taal, waaruit tenminste de oorsprong van de partij alsmede de bestemming hiervan kan worden afgeleid.

§ 2. Nadere voorschriften voor het brengen in Nederland van producten uit derde landen: aankomst en onderzoek op de inspectiepost en vervoer na onderzoek op de erkende inspectiepost (artikelen 2.44 tot en met 2.49)

Artikel 2.44

  • 1 Elke partij wordt aangevoerd via een inspectiepost.

  • 2 Tenzij met de minister anders overeengekomen, geeft de belanghebbende bij de lading van elke aanvoer als bedoeld in het eerste lid, ten minste 24 uur voor de aankomst bij de inspectiepost kennis aan de VWA, onder opgave van het vermoedelijke tijdstip van aankomst, van de hoeveelheid, van de herkomst en van de soort producten, overeenkomstig artikel 1, tweede, derde en vierde lid, van beschikking 93/13/EEG, met dien verstande dat de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 1, vierde lid, van die beschikking de minister is en onder importeurs of hun vertegenwoordigers de belanghebbende bij de lading wordt verstaan.

  • 3 Bij de aankomst op de inspectiepost wordt de keuringsdierenarts overgelegd:

    • a. het originele certificaat, bedoeld in afdeling 4 van de hoofdstukken 6, 9, 10 en 11, onderscheidenlijk het originele document, bedoeld in artikel 2.43, onderdeel b;

    • b. indien het producten van raszuivere dieren of hybride varkens betreft, de zoötechnische documenten die bij of krachtens het Fokkerijbesluit zijn voorgeschreven voor het brengen in Nederland van producten van raszuivere dieren en hybride varkens die via Nederland voor het eerst in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht.

  • 4 Ten aanzien van het in het derde lid bedoelde originele certificaat of document alsmede de aldaar bedoelde zoötechnische documenten geldt dat:

    • a. de geldigheidsduur ervan niet is verstreken;

    • b. zij, voor zover van toepassing, in overeenstemming met de voor het desbetreffende produkt geldende regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn opgesteld en afgegeven, volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend.

  • 5 De partij wordt bij aankomst op de inspectiepost ter onderzoek aangeboden aan de keuringsdierenarts.

  • 6 De keuringsdierenarts onderwerpt de voor Nederland of een lidstaat bestemde partij in de inspectiepost aan een documentencontrole, een overeenstemmingscontrole en een materiële controle overeenkomstig artikel 4, derde en vierde lid, van richtlijn 97/78/EG. In de gevallen bedoeld in artikel 10, eerste en derde lid, van richtlijn 97/78/EG, is de keuringsdierenarts bevoegd om niet elke partij aan een materiële controle te onderwerpen.

  • 7 De controles, bedoeld in het zesde lid, worden niet verricht indien de in dat lid bedoelde partij via een haven of luchthaven op Nederlands grondgebied wordt gebracht en vanuit die haven of luchthaven over zee of door de lucht naar de haven of luchthaven van bestemming wordt vervoerd, mits de haven of luchthaven van bestemming over een inspectiepost of, indien het een haven of luchthaven in een lidstaat betreft, over een grensinspectiepost als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel g, van richtlijn 97/78/EG beschikt. Indien de partij in de eerstgenoemde haven of luchthaven wordt gelost of wordt opgeslagen en daarbij de krachtens artikel 9, eerste lid, onderdeel b, onder i, van richtlijn 97/78/EG vastgestelde minimale periode wordt overschreden, wordt de partij in de inspectiepost onderworpen aan een documentencontrole. Zolang de in de vorige zin bedoelde minimale periode niet is vastgesteld, bedraagt deze periode 7 dagen indien de partij in een haven wordt gelost of opgeslagen, of 24 uur, indien de partij in een luchthaven wordt gelost op opgeslagen.

  • 8 De keuringsdierenarts onderwerpt een partij als bedoeld in artikel 2.43, tweede lid, in de inspectiepost aan een documentencontrole en een overeenstemmingscontrole overeenkomstig artikel 4, derde en vierde lid, van richtlijn 97/78/EG.

  • 9 De keuringsdierenarts onderwerpt de voor een derde land bestemde partij in de inspectiepost aan een documentencontrole en een overeenstemmingscontrole overeenkomstig artikel 4, derde en vierde lid, van richtlijn 97/78/EG.

  • 10 De keuringsdierenarts is bevoegd de controles, bedoeld in het negende lid, achterwege te laten, indien de in dat lid bedoelde partij via een haven of luchthaven op Nederlands grondgebied wordt gebracht en vanuit die haven of luchthaven over zee of door de lucht naar een haven of luchthaven in een derde land wordt aangevoerd en, indien de partij in de eerstgenoemde haven of luchthaven wordt gelost of wordt opgeslagen, daarbij de krachtens artikel 9, eerste lid, onderdeel b, onder i, van richtlijn 97/78/EG vastgestelde minimale periode niet wordt overschreden. Zolang de in de vorige zin bedoelde minimale periode niet is vastgesteld, bedraagt deze 7 dagen indien de partij in een haven wordt gelost of opgeslagen, of 24 uur, indien de partij in een luchthaven wordt gelost op opgeslagen.

  • 11 Het zesde en negende lid zijn van overeenkomstige toepassing op een in die leden bedoelde partij die op het grondgebied van de Europese Gemeenschap wordt opgeslagen in een van de in artikel 2.50 genoemde opslagruimten.

  • 12 Onverminderd het zesde tot en met elfde lid, verricht de keuringsdierenarts indien er naar zijn oordeel gevaar bestaat dat de gezondheid van mens of dier wordt bedreigd of in in de artikelen 14, eerste lid, en 20, eerste lid, van richtlijn 97/78/EG bedoelde gevallen voorts alle door hem passend geachte veterinaire controles.

Artikel 2.45

  • 1 Met betrekking tot een partij die bestemd is voor een derde land:

    • a. heeft de minister vooraf toestemming verleend voor het brengen van de partij in Nederland;

    • b. heeft de belanghebbende bij de lading voorafgaand aan het brengen van de partij in Nederland aan de VWA schriftelijk toegezegd de partij weer in bezit te zullen nemen, alsmede schriftelijk toegezegd de producten overeenkomstige artikel 2.51, tweede lid, te behandelen, indien de producten in het derde land worden geweigerd;

    • c. vindt na het verlaten van de inspectiepost, of na uitslag uit een van de in artikel 2.50b bedoelde opslagruimten, het vervoer over Nederlands grondgebied onder douanetoezicht plaats, zonder splitsing of lossing van de partij, in verzegelde voertuigen of in verzegelde containers;

    • d. verlaat de partij binnen 30 dagen na het vertrek uit de inspectiepost de Europese Gemeenschap.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde partij in het derde land wordt geweigerd, is de belanghebbende bij de lading verplicht om op eerste vordering van de minister de partij overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b, in bezit te nemen en te behandelen.

Artikel 2.45a

Een partij als bedoeld in artikel 2.43, tweede lid, wordt na het verlaten van de inspectiepost in verzegelde en lekvrije voertuigen of containers rechtstreeks vervoerd naar de inrichting van oorsprong waar het certificaat, bedoeld in artikel 2.43, tweede lid, onderdeel b, is afgegeven.

Artikel 2.46

  • 1 Met betrekking tot de partij is door de minister een certificaat afgegeven als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van richtlijn 97/78/EG.

  • 2 Onverminderd het eerste lid is met betrekking tot de voor Nederland of een lidstaat bestemde partij door de minister een gewaarmerkt afschrift als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van richtlijn 97/78/EG, afgegeven.

  • 3 Indien de partij in de inspectiepost in meerdere delen is gesplitst, geldt het eerste lid voor elk van de deelpartijen.

Artikel 2.47

  • 1 Terzake van een partij producten die zich aan boord bevindt van een vliegtuig of schip dat bij vervoer tussen twee derde landen op Nederlands grondgebied landt of aanlegt, overlegt de belanghebbende bij de lading aan de keuringsdierenarts, desgevraagd het originele document, bedoeld in artikel 2.43, eerste lid, onderdeel b.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde partij van het ene vliegtuig of schip in het andere wordt overgeladen, stelt de belanghebbende bij de lading de keuringsdierenarts hiervan in kennis en overlegt hij hem desgevraagd het originele document, bedoeld in artikel 2.43, eerste lid, onderdeel b.

  • 3 In de in het eerste en tweede lid bedoelde gevallen gaat de desbetreffende partij bij verzending naar het derde land vergezeld van het originele document, bedoeld in artikel 2.43, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 2.48

  • 1 Noch op grond van artikel 22, eerste lid eerste gedachtenstreepje, van richtlijn 97/78/EG, noch op grond van andere regelgeving van de Europese Gemeenschap zijn maatregelen genomen houdende instelling van een verbod om de betrokken producten op het grondgebied van de Europese Gemeenschap, dan wel op het grondgebied van Nederland te brengen.

  • 2 Ten aanzien van de partij is, in voorkomend geval, voldaan aan de op grond van artikel 22, eerste lid, tweede en derde gedachtenstreepje van richtlijn 97/78/EG, dan wel op grond van andere regelgeving van de Europese Gemeenschap vastgestelde bijzondere voorschriften.

Artikel 2.49

  • 1 De partij producten die voor Nederland is bestemd, gaat tijdens het vervoer over Nederlands grondgebied vanaf de erkende inspectiepost naar de plaats van bestemming vergezeld van het certificaat, bedoeld in artikel 2.46, eerste lid, en het gewaarmerkt afschrift als bedoeld in artikel 2.46, tweede lid.

  • 2 De partij producten die voor een lid-staat is bestemd, gaat tijdens het vervoer over Nederlands grondgebied vanaf de erkende inspectiepost vergezeld van het certificaat, bedoeld in artikel 2.46, eerste lid, en het gewaarmerkt afschrift, bedoeld in artikel 2.46, tweede lid.

  • 4 De partij, bestemd voor een derde land, die:

    • a. in een vrij entrepot of douane-entrepot in Nederland moet worden opgeslagen en die niet aan de in deze regeling voor het desbetreffende produkt gestelde voorschriften voor het brengen op Nederlands grondgebied voldoet;

    • b. in een vrij entrepot of douane-entrepot in een lid-staat moet worden opgeslagen en die niet aan van toepassing zijnde voorschriften voor het brengen van de producten in de betreffende lid-staat voldoet, wordt onder douanetoezicht vervoerd, in een gesloten, geïdentificeerd lekvrij en verzegeld vervoermiddel, dat, indien het vervoer over land heeft plaatsgevonden, voorafgaand aan elk nieuw vervoer over Nederlands grondgebied onder toezicht van de keuringsdierenarts wordt gereinigd en ontsmet.

§ 2a. Nadere voorschriften voor het inslaan, opslaan of uitslaan van producten uit derde landen (artikelen 2.50 tot en met 2.50f)

Artikel 2.50

Degene die voornemens is een partij producten in te slaan in of uit te slaan uit een douane-entrepot, een ruimte voor tijdelijke opslag of een vrij entrepot geeft hiervan uiterlijk tot 14.00 uur op de werkdag voorafgaand aan de dag van in- of uitslag melding aan de VWA binnen wiens kring de opslagfaciliteit is gelegen, onder vermelding van de naam en het adres van de opslagfaciliteit, de dag van in- of uitslag en de aard en hoeveelheid van de producten.

Artikel 2.50a

  • 1 Opslag van een partij die bestemd is:

    • a. voor Nederland of een derde land en die voldoet aan de in deze regeling voor het desbetreffende product gesteld voorschriften voor het brengen op Nederlands grondgebied, of

    • b. voor een lidstaat en die voldoet aan de voorschriften terzake van het brengen van het desbetreffende product op het grondgebied van de betreffende lidstaat,

      vindt plaats in een op grond van artikel 2.50c, eerste lid, geregistreerd douane-entrepot, geregistreerde ruimte voor tijdelijke opslag, dan wel geregistreerd vrij entrepot, dan wel in een op grond van artikel 2.50b, erkend douane-entrepot of erkend vrij entrepot, mits dat erkend douane-entrepot of erkend vrij entrepot beschikt over lokalen waarin de in dit artikellid bedoelde producten gescheiden van de in het tweede lid bedoelde producten kunnen worden opgeslagen.

  • 2 De in het eerste bedoelde opslag, alsmede de opslag, bedoeld in artikel 2.50b, vindt slecht plaats indien de belanghebbende bij de lading voorafgaand aan de opslag heeft voldaan aan artikel 12, eerste lid, eerste zin, van richtlijn 97/78/EG, met dien verstande dat de bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 12, eerste lid, eerste zijn, van richtlijn 97/78/EG de minister is.

Artikel 2.50b

Opslag van een partij die bestemd is voor een derde land en die niet voldoet aan de in deze regeling voor het desbetreffende product gestelde voorschriften voor het brengen op Nederlands grondgebied, vindt slechts plaats in een op grond van artikel 2.50c, derde lid, erkend douane-entrepot of vrij entrepot, mits de minister, hiervoor toestemming heeft verleend.

Artikel 2.50c

  • 1 Een douane-entrepot, ruimte voor tijdelijke opslag, dan wel vrij entrepot als bedoeld in artikel 2.50a wordt slechts geregistreerd, indien de opslagfaciliteit:

    • a. voor zover van toepassing, op grond van de betrokken regelgeving is erkend voor de opslag van de betrokken producten;

    • b. beschikt over een geldige vergunning als bedoeld in artikel 100 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 (PbEG L 302), een goedkeuring als bedoeld in artikel 185 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 juli 1993 (PbEG L 253), onderscheidenlijk een vergunning als bedoeld in artikel 603, lid 3, van laatstgenoemde verordening;

    • c. beschikt over geschikte lokalen die uitsluitend worden gebruikt door de keuringsdierenarts en de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen;

    • d. ten behoeve van de VWA over de volgende voorzieningen beschikt die om niet ter beschikking worden gesteld:

      • 1º. indien de keuringsdierenarts of de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen gewoonlijk meer dan 2 uur per dag op de opslagfaciliteit aanwezig zijn:

        • -

          een afsluitbare ruimte met een afsluitbare kast, een bureau, stoelen en de door de VWS gewenste telecommunicatiemiddelen;

        • -

          een kleedruimte met wasgelegenheid en toilet;

        • -

          indien gewoonlijk meer dan vier medewerkers van de VWA aanwezig zijn, een verblijfruimte ingericht met voldoende stoelen en tafels;

      • 2º. Indien de keuringsdierenarts of de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen gewoonlijk minder dan 2 uur per dag op de opslagfaciliteit aanwezig zijn:

        • -

          een afsluitbare kast;

        • -

          de door de VWA gewenste telecommunicatiemiddelen.

  • 2 In een douane-entrepot, ruimte voor tijdelijke opslag, dan wel vrij entrepot als bedoeld in artikel 2.50a:

    • a. is iedere partij gedurende de opslag voorzien van een gesloten verpakking en duidelijk geïdentificeerd door middel van het nummer van het bij de partij behorende certificaat, bedoeld in artikel 2.46, eerste lid;

    • b. zijn uitsluitend partijen als bedoeld in artikel 2.50a opgeslagen.

  • 3 Erkenning van een douane-entrepot of vrij entrepot als bedoeld in artikel 2.50b vindt slechts plaats, indien het entrepot:

    • a. beschikt over een geldige vergunning als bedoeld in artikel 100 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 (PbEG L 302), onderscheidenlijk een vergunning als bedoeld in artikel 603, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 juli 1993 (PbEG L 253);

    • b. voor zover van toepassing, op grond van de betrokken regelgeving is erkend voor de opslag van de betrokken producten, dan wel, indien voor de opslag van de betrokken producten geen voorschriften voor de erkenning van inrichtingen gelden, aan hoofdstuk I van de bijlage van richtlijn 93/43/EEG;

    • c. beschikt over geschikte lokalen die uitsluitend worden gebruikt door de keuringsdierenarts en de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen;

    • d. kan worden afgesloten met een ambtelijk slot, en

    • e. ten behoeve van de VWA over de in het eerste lid, onderdeel d, genoemde voorzieningen beschikt die om niet ter beschikking worden gesteld.

  • 4 In een douane-entrepot of vrij entrepot waar producten als bedoeld in artikel 2.50b zijn opgeslagen:

    • a. is iedere partij bij inslag en gedurende de opslag voorzien van een gesloten verpakking met daarop een vermelding van het land van oorsprong en de aard van het product en duidelijk geïdentificeerd door middel van het nummer van het bij de partij behorende certificaat, bedoeld in artikel 2.46, eerste lid;

    • b. zijn partijen als bedoeld in artikel 2.50b onderling ruimtelijk van elkaar opgeslagen en zijn, indien in dat entrepot tevens partijen als bedoeld in artikel 2.50a, eerste lid, zijn opgeslagen, die partijen in andere lokalen opgeslagen dan partijen als bedoeld in artikel 2.50b;

    • c. ondergaat een partij als bedoeld in artikel 2.50b geen andere vorm van goederenbehandeling dan die welke noodzakelijk is voor de opslag of voor splitsing van de partij in meerdere partijen zonder wijziging van de verpakking;

    • d. is iedere partij, bedoeld in artikel 2.50b, bij uitslag voorzien van een gesloten verpakking met daarop een vermelding van het land van oorsprong en de aard van het product.

  • 5 De exploitant of de eigenaar, dan wel diens vertegenwoordiger van een douane-entrepot, ruimte voor tijdelijke opslag, dan wel vrij entrepot draagt er zorg voor dat:

    • a. een boekhouding wordt gevoerd waarin dagelijks aantekening wordt gemaakt van de partijen die de opslagfaciliteit binnenkomen en verlaten, en waarmee de keuringsdierenarts op enig moment een overzicht kan worden geboden van de in het entrepot opgeslagen partijen;

    • b. van iedere ingeslagen partij het certificaat, bedoeld in artikel 2.46, eerste lid, gedurende drie jaren na uitslag wordt bewaard;

    • c. het entrepot voldoet aan het eerste, onderscheidenlijk derde lid;

    • d. in de opslagfaciliteit opgeslagen partijen voldoen aan het tweede, onderscheidenlijk vierde lid;

    • e. indien het een douane-entrepot of een vrij entrepot als bedoeld in artikel 2.50b betreft, de toegang van het entrepot duidelijk wordt voorzien van de vermelding ‘vrij entrepot, uitsluitend bestemd voor de opslag van niet-EG-waardige producten van dierlijke oorsprong’, en

    • f. de keuringsdierenarts alle medewerking wordt verleend die deze redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taken in het kader van de inslag, opslag of uitslag van partijen noodzakelijk acht en dat diens aanwijzingen ter zake door het personeel van de opslagfaciliteit worden opgevolgd.

  • 6 Een douane-entrepot, ruimte voor tijdelijke opslag of vrij entrepot staat onder permanente controle van de keuringsdierenarts.

Artikel 2.50d

  • 1 Een registratie als douane-entrepot, ruimte voor tijdelijke opslag of vrij entrepot als bedoeld in artikel 2.50a wordt door de minister verleend nadat uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat aan de voorschriften van artikel 2.50c, eerste lid, is voldaan.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is een opslagfaciliteit als bedoeld in dat lid tot en met 31 december 1997 geregistreerd, indien de eigenaar of exploitant ten genoegen van de minister kan aantonen dat de opslag faciliteit op 1 juli 1997 over een geldige vergunning als bedoeld in artikel 2.50c, eerste lid, onderdeel b, beschikte of in die faciliteit op laatstgenoemde datum partijen als bedoeld in artikel 2.50a waren opgeslagen.

  • 3 Een erkenning als douane-entrepot of vrij entrepot als bedoeld in artikel 2.50b wordt door de minister verleend nadat uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat aan de voorschriften van artikel 2.50c, derde lid, is voldaan.

  • 4 In afwijking van het derde lid is een opslagfaciliteit als bedoeld in dat lid tot en met 31 december 1997 geregistreerd, indien de eigenaar of exploitant ten genoegen van de minister kan aantonen dat in die faciliteit op 1 juli 1997 partijen als bedoeld in artikel 2.50b waren opgeslagen.

  • 5 De aanvraag voor een registratie erkenning wordt ingediend bij de VWA op een daartoe bestemd formulier.

  • 6 Aan een opslagfaciliteit die op grond van dit artikel is geregistreerd of erkend, wordt een registratie onderscheidenlijk erkenningsnummer toegekend.

  • 7 De minister schort een op grond van het eerste, onderscheidenlijk derde lid verleende registratie of erkenning, dan wel een erkenning als bedoeld in het tweede, onderscheidenlijk vierde lid tijdelijk op, indien de keuringsdierenarts heeft geconstateerd dat de op de betrokken opslagfaciliteit van toepassing zijnde voorschriften van artikel 2.50c, tweede, vierde of vijfde lid, niet worden nageleefd.

  • 8 Indien blijkt dat de exploitant of de eigenaar, dan wel diens vertegenwoordiger van de opslagfaciliteit de geconstateerde gebreken na opschorting niet alsnog binnen een daartoe gestelde termijn heeft verholpen, trekt de minister de registratie of erkenning in.

  • 9 De minister trekt een op grond van het eerste, onderscheidenlijk derde lid verleende registratie of erkenning in, indien de keuringsdierenarts heeft geconstateerd dat de op de betrokken opslagfaciliteit van toepassing zijnde voorschriften van artikel 2.50c, eerste of derde lid, niet worden nageleefd.

  • 10 Opschorting en intrekking als bedoeld in het zevende, onderscheidenlijk negende lid geschiedt niet dan na voorafgaande waarschuwing en na het verstrijken van een daarbij te stellen termijn, waarbinnen alsnog aan de betrokken voorschriften dient te zijn voldaan.

Artikel 2.50e

Uitslag van een partij producten die niet voldoet aan de in deze regeling voor desbetreffende producten gestelde voorschriften voor het brengen op Nederlands grondgebied uit een opslagruimte als bedoeld in artikel 2.50b, is slechts toegestaan indien de partij bestemd is:

  • a. voor een derde land en elders geen opslag van de partij plaatsvindt;

  • b. om te worden vernietigd, met inachtneming van artikel 12, zevende lid, derde gedachtenstreepje, van richtlijn 97/78/EG.

Artikel 2.50f

  • 1 Degene die om inslag dan wel opslag in, of uitslag uit een van de in artikel 2.50 genoemde opslagruimten verzoekt, voldoet de kosten voor keuringen en controles welke de VWA bij de inslag, opslag of uitslag verricht.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde kosten betreffen de kosten die in rechtstreeks verband staan met deze keuringen en controles.

§ 3. Maatregelen in geval van niet-naleving van de voorschriften voor het brengen in Nederland van producten uit derde landen (artikel 2.51)

Artikel 2.51

  • 1 Indien wordt vermoed of geconstateerd dat in de partij verwekkers van ziekten, zoönosen of andere aandoeningen aanwezig zijn of dat de producten afkomstig zijn uit een met een epidemische dierziekte besmet gebied, kan de minister, indien hij de aanwezigheid van verwekkers van ziekten, zoönosen of andere aandoeningen vermoedt, gelasten dat de producten voor rekening van verzender of diens gemachtigde, dan wel de afnemer, in tijdelijke afzondering worden geplaatst, dan wel worden, zonder vergoeding van Staatswege en:

    • a. voor rekening van de verzender of diens gemachtigde, al naar gelang de minister daaromtrent heeft besloten en met inachtneming van de aanwijzingen van de keuringsdierenarts, de producten vernietigd, of

    • b. voor rekening van de afnemer, al naar gelang de minister daaromtrent heeft besloten en met inachtneming van aanwijzingen van de keuringsdierenarts, voor andere doeleinden gebruikt dan waarvoor ze zijn bestemd.

  • 2 Indien aan de hand van de op grond van deze regeling uitgevoerde controles wordt vastgesteld dat een voor Nederland of een lidstaat bestemd product niet voldoet aan de op grond van deze regeling voor dat product gestelde voorschriften of dat een onregelmatigheid is begaan, besluit de minister in overleg met de belanghebbende bij de lading:

    • a. dat het product in ieder geval binnen 60 dagen nadat is geconstateerd dat niet aan de onderhavige regeling wordt voldaan vanuit de inspectiepost met hetzelfde vervoermiddel wordt teruggezonden naar een derde land indien veterinairrechtelijke of gezondheidsredenen zich daar niet tegen verzetten;

    • b. indien terugzending als bedoeld in onderdeel a onmogelijk is of de in dat onderdeel bedoelde termijn is verstreken, dat de partij wordt vernietigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 17, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 97/78/EG;

    • c. dat de partij voor andere doeleinden dan de menselijke consumptie wordt gebruikt.

  • 3 Indien een partij in Nederland is gebracht zonder dat, voorzover van toepassing, die partij is onderworpen aan de in artikel 2.44 bedoelde controles, besluit de minister dat de partij overeenkomstig het tweede lid, onderdeel b, wordt vernietigd of wordt teruggezonden naar een derde land indien veterinairrechtelijke of gezondheidsredenen zich daar niet tegen verzetten.

  • 4 In afwachting van de terugzending of de vernietiging van een partij als bedoeld in het tweede en derde lid, wordt de partij onder toezicht van de keuringsdierenarts in tijdelijke afzondering geplaatst en opgeslagen.

  • 5 Alle kosten die in verband met de in het tweede, derde en vierde lid bedoelde maatregelen worden gemaakt, komen ten laste van de belanghebbende bij de lading.

Afdeling 7. Controles in het handelsverkeer met staten, niet zijnde lid-staten, die partij zijn bij het EER-Verdrag (artikelen 2.52 tot en met 2.59)

§ 1. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren of producten, bestemd voor een staat, niet zijnde een lid-staat, die partij is bij het EER-Verdrag (artikelen 2.52 tot en met 2.59)

Artikel 2.52

  • 1 De verboden, bedoeld in artikel 77, eerste lid, van de wet, en in artikel 2.1, eerste lid, eerste en tweede gedachtenstreepje, voor zover deze betrekking hebben op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren of producten, bestemd voor een staat, niet zijnde een lid-staat, die partij is bij het EER-Verdrag, gelden niet indien:

    • a. de dieren en producten vergezeld gaan van het bewijsstuk genoemd in:

      • -

        artikel 3.2 van afdeling 2 van hoofdstuk 3, indien het runderen betreft;

      • -

        artikel 4.2 van afdeling 2 van hoofdstuk 4, indien het varkens betreft;

      • -

        artikel 5.2 van afdeling 2 van hoofdstuk 5, indien het eenhoevige dieren betreft;

      • -

        artikel 6.2 van afdeling 2 van hoofdstuk 6, indien het pluimvee en broedeieren betreft;

      • -

        artikel 7.2 van afdeling 2 van hoofdstuk 7, indien het schapen of geiten betreft;

      • -

        artikel 9.2, onderdeel a of b, van afdeling 2 van hoofdstuk 9, indien het rundersperma, respectievelijk varkenssperma betreft;

      • -

        artikel 10.2, onderdeel a, van afdeling 2 van hoofdstuk 10, indien het runderembryo's betreft;

    • b. het bewijsstuk, bedoeld in onderdeel a, is opgesteld en afgegeven in overeenstemming met het EER-Verdrag, volledig is ingevuld, gedagtekend en ondertekend, terwijl de geldigheidsduur ervan niet is verstreken.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde bewijsstukken worden afgegeven door de minister.

Artikel 2.53

Het bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.52, wordt slechts afgegeven indien op grond van een van Rijkswege ingesteld onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan, voor zover van toepassing, de artikelen 2.54 en 2.55 en aan:

  • a. de artikelen 3.3 en 3.4 van afdeling 2 van hoofdstuk 3, indien het runderen betreft;

  • b. de artikelen 4.3 en 4.4 van afdeling 2 van hoofdstuk 4, indien het varkens betreft;

  • c. de artikelen 5.3 en 5.4 van afdeling 2 van hoofdstuk 5, indien het eenhoevige dieren betreft;

  • d. voor zover van toepassing de artikelen 6.3, 6.4 of 6.5 van afdeling 2 van hoofdstuk 6, indien het pluimvee of broedeieren betreft;

  • e. de artikelen 7.3 en 7.4 van afdeling 2 van hoofdstuk 7, indien het schapen of geiten betreft;

  • f. de artikelen 9.3, onderdelen a of b en 9.4, onderdeel a, van afdeling 2 van hoofdstuk 9, indien het rundersperma, respectievelijk varkenssperma betreft;

  • g. artikel 10.3 van afdeling 2 van hoofdstuk 10, indien het runderembryo's betreft.

Artikel 2.54

Noch op grond van regelgeving van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, noch op grond van het EER-Verdrag geldt een verbod om de dieren of producten vanuit Nederland in een staat, niet zijnde een lid-staat, die partij is bij het EER-Verdrag te brengen.

Artikel 2.55

Indien de partij op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.53, geschikt is bevonden om anders dan in doorvoer buiten Nederland te worden gebracht, wordt zij onmiddellijk na het onderzoek, langs de kortste weg naar het transportmiddel vervoerd, waarmee zij buiten Nederland zal worden gebracht en wordt zij zo spoedig mogelijk, rechtstreeks, buiten Nederland gebracht.

§ 2. Het brengen in Nederland van dieren en producten uit staten, niet zijnde lid-staten, die partij zijn bij het EER-Verdrag (artikel 2.56 tot en met 2.59)

Artikel 2.56

  • 2 Het verbod, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, eerste en tweede gedachtenstreepje, voor zover dit betrekking heeft op het brengen in Nederland van dieren uit staten, niet zijnde lid-staten, die partij zijn bij het EER-Verdrag, geldt niet, mits voldaan wordt aan de artikelen 2.39 en 2.40 en:

    • a. de dieren zijn aangevoerd met een vliegtuig of een schip en met een vliegtuig, onderscheidenlijk een schip het Nederlands grondgebied rechtstreeks via dezelfde luchthaven, onderscheidenlijk haven van aanvoer weer verlaten;

    • b. de eerstvolgende bestemming blijkens de bij de partij behorende documenten een derde land of een staat, niet zijnde een lid-staat, die partij is bij het EER-Verdrag is, en

    • c. de dieren tussentijds niet in contact komen met andere dieren en, indien zij tussentijds het transportmiddel verlaten, het daartoe door de keuringsdierenarts aangewezen terrein niet verlaten, mits het voornemen om de dieren in Nederland te brengen tijdig bij de VWA is gemeld.

Artikel 2.57

Er wordt voldaan aan de artikelen 2.35 tot en met 2.41, met dien verstande dat:

  • -

    de staten, niet zijnde lid-staten, die partij zijn bij het EER-Verdrag voor de toepassing van deze artikelen worden aangemerkt als derde landen;

  • -

    het certificaat, bedoeld in artikel 2.35, derde lid, onderdeel a, en vierde lid, en in artikel 2.41, eerste lid, het certificaat of document, genoemd in de derde afdeling van de hoofdstukken 3 tot en met 7 en in de vierde afdeling van hoofdstuk 8 is, met dien verstande dat dit certificaat of document niet behoeft te zijn aangevuld met een verklaring van de officiële dierenarts dat voldaan is aan richtlijn 91/628/EEG;

  • -

    de zoötechnische documenten, bedoeld in artikel 2.35, derde lid, onderdeel b, en vierde lid, en in artikel 2.41, eerste lid, de zoötechnische documenten zijn die bij of krachtens het Fokkerijbesluit zijn voorgeschreven voor het brengen in Nederland van raszuivere dieren of hybride varkens die zijn verzonden vanuit een lid-staat, dan wel, indien het apen, hoefdieren, bijen, honden, katten, lagomorfen, vogels, fretten, nertsen en vossen betreft, de zoötechnische documenten zijn die bij of krachtens het Fokkerijbesluit zijn voorgeschreven voor het brengen in Nederland van raszuivere dieren die via Nederland voor het eerst in de gebieden waarvoor het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht, en

  • -

    bij aankomst op de inspectiepost, slechts op verzoek van de keuringsdierenarts de dieren aan hem ten onderzoek worden aangeboden en het in het tweede gedachtenstreepje bedoelde certificaat of document, alsmede de in het derde gedachtenstreepje bedoelde zoötechnische documenten aan hem worden overgelegd.

Artikel 2.58

Het verbod, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, eerste en tweede gedachtenstreepje, voor zover dit betrekking heeft op het brengen in Nederland van producten uit staten, niet zijnde lid-staten, die partij zijn bij het EER-Verdrag, geldt niet, mits voldaan wordt aan artikel 2.59 en:

  • a. voor zover de producten bestemd zijn voor Nederland of een lid-staat, aan:

    • -

      afdeling 3 van hoofdstuk 6, indien het broedeieren betreft;

    • -

      afdeling 3 van hoofdstuk 9, indien het rundersperma of varkenssperma betreft;

    • -

      afdeling 4 van hoofdstuk 9, indien het sperma van schapen, geiten of eenhoevige dieren betreft;

    • -

      afdeling 3 van hoofdstuk 10, indien het runderembryo's betreft;

    • -

      afdeling 4 van hoofdstuk 10, indien het embryo's van varkens, schapen, geiten of eenhoevige dieren betreft;

    • -

      afdeling 4 van hoofdstuk 11, indien het eicellen betreft;

  • b. voor zover de producten bestemd zijn voor een derde land of een staat, niet zijnde een lid-staat, die partij is bij het EER-Verdrag, de betrokken partij vergezeld gaat van een bij die partij behorend origineel document, dat is gesteld in de Nederlandse, Duitse, Franse of Engelse taal, waaruit tenminste de oorsprong van de partij alsmede de bestemming daarvan kan worden afgeleid.

Artikel 2.59

Er wordt voldaan aan de artikelen 2.44 tot en met 2.50f, met dien verstande dat:

  • -

    de staten, niet zijnde lid-staten, die partij zijn bij het EER-Verdrag voor de toepassing van deze artikelen worden aangemerkt als derde landen;

  • -

    het certificaat, bedoeld in artikel 2.44, derde lid, onderdeel a, het certificaat of document, genoemd in de derde afdeling van hoofdstuk 6, de derde of vierde afdeling van de hoofdstukken 9 en 10 dan wel de vierde afdeling van hoofdstuk 11 is;

  • -

    het originele document, bedoeld in artikel 2.44, derde lid, onderdeel a, artikel 2.45, artikel 2.47 en artikel 2.49, derde lid, het document, genoemd in artikel 2.58, onderdeel b, is;

  • -

    de zoötechnische documenten, bedoeld in artikel 2.44, derde lid, onderdeel b, de zoötechnische documenten zijn die bij of krachtens het Fokkerijbesluit zijn voorgeschreven voor het brengen in Nederland van producten van raszuivere dieren en hybride varkens, die zijn verzonden vanuit een lid-staat, dan wel indien het sperma van schapen, geiten of eenhoevige dieren, embryo's van varkens, schapen, geiten of eenhoevige dieren dan wel eicellen betreft, de zoötechnische documenten die bij of krachtens het Fokkerijbesluit zijn voorgeschreven voor het brengen in Nederland van producten van raszuivere dieren die via Nederland voor het eerst in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht, en

  • -

    bij aankomst op de inspectiepost, slechts op verzoek van de keuringsdierenarts de producten aan hem ten onderzoek worden aangeboden en het in het tweede gedachtenstreepje bedoelde certificaat of document, het in artikel 2.58, onderdeel b, genoemde document alsmede de in het vierde gedachtenstreepje bedoelde zoötechnische documenten aan hem worden overgelegd.

Artikel 2.59a

Het verbod, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, vijfde gedachtenstreepje, voorzover dit betrekking heeft op het brengen in Nederland van producten, genoemd in artikel 1, eerste alinea van richtlijn 92/65/EEG, niet zijnde sperma, eicellen, embryo's en broedeieren, uit staten, niet zijnde lid-staten, die partij zijn bij het EER-Verdrag en de producten zijn bestemd voor een lid-staat, een andere staat die partij is bij het EER-Verdrag dan wel een derde land, geldt niet, mits de betrokken partij voldoet aan de voorschriften van het land van bestemming.

Afdeling 8. Overige bepalingen (artikelen 2.60 tot en met 2.64)

§ 1. Het van rijkswege ingestelde onderzoek (artikelen 2.60 en 2.61)

Artikel 2.60

Het onderzoek, bedoeld in de artikelen 2.5, 2.17, 2.18 en 2.53, wordt uiterlijk vóór 14.00 uur op de tweede werkdag voorafgaand aan het tijdstip van de voorgenomen uitvoer aangevraagd bij de VWA op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Per aanvraagformulier kan slechts voor één partij een onderzoek worden aangevraagd.

Artikel 2.61

Het in artikel 2.5, 2.17, 2.18 en 2.53 bedoelde onderzoek geschiedt niet op zondagen en algemeen erkende feestdagen. Op maandag tot en met vrijdag geschiedt dit onderzoek uitsluitend tussen 6.00 uur en 18.00 uur en op zaterdag tussen 06.00 uur en 12.00 uur op een door de keuringsdierenarts, na overleg met de betrokken aanvrager te bepalen tijdstip doch niet vóór zonsopgang en na zonsondergang, tenzij op de plaats van onderzoek – ter beoordeling van de keuringsdierenarts – een zodanige verlichting aanwezig is, dat het onderzoek naar behoren kan plaatsvinden.

§ 2. Registratie van de handelaar (artikel 2.62)

Artikel 2.62

  • 1 De minister houdt een register van handelaren bij. Hij gebruikt daartoe een eigen register dan wel maakt daartoe gebruik van een door een andere instantie beheerd register.

  • 2 Een handelaar wordt door de minister slechts ingeschreven in het in het eerste lid bedoelde eigen register en de inschrijving van een handelaar in het in het eerste lid bedoelde register, dat door een andere instantie wordt beheerd, wordt voor de toepassing van deze regeling slechts erkend:

    • a. indien hij een administratie voert waarin tenminste de leveringen van dieren of producten en de verdere bestemming hiervan zijn vermeld en alle op die dieren of producten betrekking hebbende bescheiden zijn opgenomen;

    • b. indien hij de vorenbedoelde administratie tenminste drie jaren bewaart;

    • c. hij er zorg voor draagt dat elke partij vergezeld gaat van de voorgeschreven certificaten of documenten en dat de dieren, waarvan hij blijkens de daarbij behorende certificaten of documenten niet tevens de ontvanger is, bij de afvoer van zijn bedrijf en tijdens het vervoer overeenkomstig deze regeling zijn geïdentificeerd;

    • d. meldt nalatigheden en onregelmatigheden met betrekking tot een levering van een partij onmiddellijk aan de VWA en houdt de betrokken dieren of producten in afzondering totdat door de minister, zonodig na een onderzoek van de dieren of producten is beslist.

  • 3 Indien een handelaar zich niet aan de in het tweede lid bedoelde voorschriften houdt, kan de directeur van de rijksdienst beslissen dat zijn inschrijving in het in het eerste lid bedoelde eigen register wordt doorgehaald dan wel de inschrijving in het in het eerste lid bedoelde register, dat door een andere instantie wordt beheerd, niet wordt erkend.

§ 3. Erkenning van verzamelcentra voor vee (artikel 2.63)

Artikel 2.63

  • 1 Een verzamelcentrum voor vee, niet zijnde runderen, varkens, schapen of geiten wordt door de minister erkend, indien wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a. het verzamelcentrum maakt geen deel uit van onderscheidenlijk:

      • -

        een bedrijf waar vee is gehuisvest, met dien verstande dat het verzamelcentrum niet zodanig is gelegen bij een of meer bedrijven waar vee is gehuisvest, dat door het ontbreken van een afscheiding, naar het oordeel van de directeur minister gevaar voor besmetting ontstaat;

      • -

        een slachthuis;

    • b. het verzamelcentrum is gemakkelijk bereikbaar via verharde wegen;

    • c. het terrein waarop het in- en uitladen van het vee plaatsvindt is zodanig bestraat of op een andere wijze van een verharde terreinbedekking voorzien, dat voldoende reiniging en ontsmetting kan plaatsvinden;

    • d. het in- en uitlaadterrein heeft een dusdanige oppervlakte dat de los- en laadwerkzaamheden ongehinderd kunnen plaatsvinden;

    • e. op het terrein is een reinigings- en ontsmettingsinrichting aanwezig welke water levert van voldoende druk voor de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen;

    • f. de in- en uitlaadruimten zijn zodanig van elkaar gescheiden dat contact tussen aankomend en vertrekkend vee is uitgesloten;

    • g. op verzamelcentra, waarvan tegelijkertijd meerdere veesoorten worden uitgevoerd, zijn dusdanige voorzieningen aanwezig dat deze veesoorten gescheiden in ruimte opgesteld kunnen worden;

    • h. van de totale op het verzamelcentrum aanwezige stalruimte is minimaal 50% voorzien van een gesloten dakbedekking en windkerende zijwanden;

    • i. het vloeroppervlak van de stalruimte en de wanden van de binnenstalruimte bestaan, voor zover niet hoger dan 2,5 meter boven het vloeroppervlak geheel, en voor zover hoger dan 2,5 meter boven het vloeroppervlak tot een hoogte van 2,5 meter, uit voor water ondoordringbaar materiaal, bij voorkeur uit beton of metselsteen. Het gebruik van houten stalafscheidingen is niet toegestaan;

    • j. in de onmiddellijke nabijheid van de uitlaadruimte is een aparte afsluitbare stalling voor afgekeurde dieren aanwezig;

    • k. op het verzamelcentrum is een geschikte voorziening aanwezig voor de opslag van mest;

    • l. in de nabijheid van de stalruimte is een afsluitbare voorziening aanwezig voor de opslag van kadavers;

    • m. het in- en uitladen kan efficiënt en ongestoord plaatsvinden door middel van een deugdelijke laadbrug, lift of loopbrug;

    • n. de binnenstalruimte is zodanig verlicht door middel van kunst- of daglicht dat de keuringshandelingen ongestoord kunnen plaatsvinden;

    • o. op het verzamelcentrum is ten behoeve van de keuringsambtenaar een afsluitbare ruimte aanwezig, ingericht met een bureau of tafel alsmede voorzien van een telefoon;

    • p. het verzamelcentrum wordt telkens na gebruik, gereinigd en ontsmet overeenkomstig de door de minister gestelde voorwaarden.

  • 2 Een verzamelcentrum voor runderen wordt door de Minister erkend indien voldaan is aan het geen hieromtrent in artikel 9b van de Regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren 2000 is gesteld.

  • 3 Een verzamelcentrum voor varkens wordt door de minister erkend indien voldaan is aan hetgeen hieromtrent in artikel 5 van de Regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren 2000 is gesteld.

  • 4 Een verzamelcentrum voor schapen of geiten wordt door de Minister erkend indien voldaan wordt aan hetgeen hieromtrent in artikel 91 van de Regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren 2000 is gesteld.

§ 4. Toelating van slachthuizen (artikel 2.64)

Artikel 2.64

  • 1 Een slachthuis als bedoeld in de artikelen 3.14 van hoofdstuk 3, 4.9 van hoofdstuk 4, 5.10 van hoofdstuk 5 en 7.8 van hoofdstuk 7, wordt door de minister slechts toegelaten indien:

    • a. het voorzien is van een afsluitbare gelegenheid tot opstalling van de slachtdieren met een zodanige capaciteit, dat de voor het slachthuis bestemde partijen in Nederland gebrachte slachtdieren daarin geheel gestald en verzorgd kunnen worden;

    • b. het voorzien is van voldoende voorzieningen voor het reinigen en ontsmetten van vervoermiddelen;

    • c. het zodanig is ingericht en geoutilleerd, dat gewaarborgd is dat de in onderdeel a bedoelde dieren het terrein van het slachthuis niet meer verlaten en alle dieren zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen 5 dagen – zaterdagen, zondagen en officieel erkende feestdagen niet meegerekend – na aankomst aldaar op hygiënisch verantwoorde wijze worden geslacht, en

    • d. het onder zodanig toezicht van ambtenaren als bedoeld in artikel 114, eerste of tweede lid, van de wet staat, dat gewaarborgd is dat uitlading, stalling en slachting van de in onderdeel a bedoelde dieren steeds onder dat toezicht plaatsvinden.

  • 2 De toelating, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend voor runderen, varkens, eenhoevige dieren of schapen en geiten dan wel voor meer van de vorenbedoelde veesoorten.

  • 3 De toelating, bedoeld in het eerste lid, kan worden ingetrokken indien:

    • a. het slachthuis niet meer voldoet aan het eerste lid;

    • b. naar het slachthuis vervoerde slachtdieren, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, aldaar niet binnen de in dat lid, onderdeel c, genoemde termijn zijn geslacht.

  • 4 De toelating van de slachthuizen als bedoeld in de Regeling toelating slachthuizen 1993 geldt als een toelating als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 3. Runderen

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3.1

  • 1 Onverminderd artikel 1.1 wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

    richtlijn 64/432/EEG:

    richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121);

    richtlijn 72/462/EEG:

    richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen, varkens, schapen en geiten, van vers vlees of van vleesproducten uit derde landen (PbEG L 302);

    richtlijn 92/102/EEG:

    richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en registratie van dieren (PbEG L 355);

    runderen:

    runderen, de soorten Bison bison en Bubalus bubalus daaronder begrepen;

    slachtrunderen:

    runderen die kennelijk bestemd zijn om te worden geslacht;

    fok- en gebruiksrunderen:

    runderen, niet zijnde slachtrunderen, die kennelijk bestemd zijn voor de fokkerij, voor de melk- en vleesproductie of die als trekkracht worden gebruikt of die bestemd zijn voor tentoonstellingen en manifestaties, culturele en sportieve manifestaties daarvan uitgezonderd;

    paspoort:

    document dat is opgesteld en afgegeven in overeenstemming met artikel 6 van verordening 1760/2000/EG en met de op basis van artikel 10 van verordening 1760/2000/EG vastgestelde voorschriften.

    beslag:

    op een bedrijf als een afzonderlijke epidemiologische eenheid gehouden rund of groep runderen met dien verstande dat wanneer er meerdere beslagen op een bedrijf zijn elk beslag een afzonderlijke epidemiologische eenheid vormt met eenzelfde gezondheidsstatus;

    handelaar:

    natuurlijke of rechtspersoon die al dan niet rechtstreeks runderen voor handelsdoeleinden koopt en verkoopt, een regelmatige omzetsnelheid heeft en die de runderen uiterlijk 30 dagen na aankoop doorverkoopt of van de ene bedrijfsruimte naar de andere, waarvan hij geen eigenaar is, verplaatst en voldoet aan artikel 3.15;

    blokperiode:

    tijdseenheid van maximaal 144 uur te rekenen vanaf het tijdstip van eerste verzameling op een verzamelcentrum dan wel, indien een verzamelcentrum beschikt over meerdere epidemiologische bedrijfseenheden, te rekenen vanaf het tijdstip van eerste verzameling in een epidemiologische bedrijfseenheid;

    eerste verzameling:

    eerste aanvoer van runderen op een verzamelcentrum nadat deze is ontvolkt, gereinigd en ontsmet dan wel, indien een verzamelcentrum beschikt over meerdere epidemiologische bedrijfseenheden, eerste aanvoer van runderen op een epidemiologische bedrijfseenheid nadat deze is ontvolkt, gereinigd en ontsmet;

    aanbieder:

    exploitant, eigenaar of diens vertegenwoordiger van een verzamelcentrum;

    epidemiologische bedrijfseenheid:

    stalruimte op een verzamelcentrum ten behoeve van de huisvesting van een beslag dat zodanig is gesitueerd dat geen contact met de overige op het verzamelcentrum aanwezige beslagen mogelijk is, met dien verstande dat wanneer meerdere epidemiologische bedrijfseenheden zijn ondergebracht in één gebouw de voor elke epidemiologische bedrijfseenheid bestemde ruimte fysiek door middel van geheel gesloten wanden gescheiden is van de voor de overige epidemiologische bedrijfseenheden bestemde ruimten en over een afzonderlijke laad- en losplaats beschikt die fysiek gescheiden is van eventueel aangrenzende laad- en losplaatsen.

  • 2 In het eerste lid wordt voor de toepassing van afdeling 6 in de begripsomschrijvingen van blokperiode, epidemiologische bedrijfseenheid, eerste verzameling en aanbieder onder ‘verzamelcentrum’ mede verstaan: de bedrijfsruimte, bedoeld in artikel 3.15, tweede lid.

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van runderen

Artikel 3.2

Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van runderen, bestemd voor een lid-staat, vastgesteld het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 5, eerste lid, van richtlijn 64/432/EEG voor de desbetreffende soort runderen is voorgeschreven, met inachtneming van artikel 7, tweede lid, van beschikking 2003/483/EG, indien het slachtrunderen betreft die, onverminderd artikel 14 van de Regeling aanvullende voorschriften besmettelijke dierziekten, via een halteplaats worden verplaatst.

Artikel 3.3

Artikel 3.4

Onverminderd artikel 3.3, is op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, gebleken dat:

  • a. indien de runderen verblijven op een verzamelcentrum:

    • -

      dit centrum voldoet aan de artikelen 9c tot en met 9g van de Regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren 2000 en erkend is overeenkomstig artikel 9b van voornoemde regeling;

    • -

      de runderen voldoen aan artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van richtlijn 64/432/EEG;

    • -

      hiervan aantekening is gemaakt op het gezondheidscertificaat, bedoeld in artikel 3.2;

  • b. indien de runderen zijn aangekocht bij een handelaar:

  • c. indien de vervoersafstand meer dan 50 km bedraagt:

    • -

      de runderen worden vervoerd door een op grond van artikel 8 van het Besluit dierenvervoer erkende vervoerder;

    • -

      hiervan aantekening is gemaakt op het gezondheidscertificaat, bedoeld in artikel 3.2.

  • d. indien de runderen zijn aangekocht op een bedrijf waarop fok- en gebruiksrunderen zijn binnengebracht afkomstig uit derde landen, deze fok- en gebruiksrunderen overeenkomstig artikel 3.13c, eerste lid, aan het beslag zijn toegevoegd dan wel gedurende een periode van 30 dagen te rekenen vanaf de dag waarop de fok- en gebruiksrunderen op het bedrijf zijn binnengebracht overeenkomstig artikel 3.13, tweede lid, afgezonderd worden gehouden van de op dat bedrijf aanwezige dieren;

  • e. in voorkomend geval, de runderen voldoen aan de met betrekking tot de in bijlage E (II) van richtlijn 64/432/EEG vermelde ziekten gestelde aanvullende garanties, bedoeld in artikel 9, tweede lid, en in artikel 10, tweede lid, van richtlijn 64/432/EEG en hiervan aantekening is gemaakt op het gezondheidscertificaat, bedoeld in artikel 3.2.

  • f. elk rund overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Verordening zelfcontrole op het verbod gebruik van bepaalde stoffen van het Productschap Vee en Vlees is aangeboden.

Artikel 3.5

De runderen zijn geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig het bij of krachtens het Besluit identificatie en registratie van dieren bepaalde en gaan, voor zover de runderen bestemd zijn voor een lidstaat dan wel via het grondgebied van een lidstaat naar een derde land worden gebracht, vergezeld van een paspoort.

Afdeling 3. Het brengen in Nederland van runderen uit lid-staten

Artikel 3.6

  • 1 Indien een partij is verzonden vanuit een lidstaat en bestemd is voor Nederland of een lidstaat, gaat zij vergezeld van het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 5, eerste lid, van richtlijn 64/432/EEG voor de desbetreffende soort runderen is voorgeschreven, met dien verstande dat indien de partij bestemd is voor een lidstaat, in voorkomend geval, uit het gezondheidscertificaat blijkt dat, voldaan wordt aan de met betrekking tot de in bijlage E (II) van richtlijn 64/432/EEG vermelde ziekten gestelde aanvullende garanties, bedoeld in artikel 9, tweede lid, en in artikel 10, tweede lid, van richtlijn 64/432/EEG.

  • 3 Het gezondheidscertificaat, bedoeld in het eerste lid, gaat, indien een partij is verzonden vanuit een lidstaat en via een verzamelcentrum, als bedoeld in artikel 3.7, derde lid, in Nederland is binnengebracht en bestemd is voor een lidstaat, vergezeld van een tweede certificaat, als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van richtlijn 64/432/EEG, dat vanaf het verzamelcentrum gedurende het vervoer naar de plaats waar de partij buiten Nederland wordt gebracht, is gehecht aan het gezondheidscertificaat, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.7

  • 1 Indien een partij is bestemd voor Nederland of voor een Lidstaat komt de partij tot de plaats van bestemming respectievelijk tot de plaats waar de partij buiten Nederland wordt gebracht niet in aanraking met andere evenhoevige dieren die niet over dezelfde gezondheidsstatus beschikken. Fok- en gebruiksrunderen komen tot de plaats van bestemming respectievelijk tot de plaats waar zij de buiten Nederland worden gebracht eveneens niet in aanraking met slachtrunderen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde partij wordt vervoerd in een vervoermiddel dat voldoet aan artikel 4, tweede lid, van richtlijn 64/432/EEG.

  • 3 Indien een partij via een verzamelcentrum in Nederland wordt binnengebracht, vindt zulks plaats in een overeenkomstig artikel 2.63, tweede lid, erkend verzamelcentrum.

Artikel 3.7a

  • 1 Indien een partij is verzonden vanuit een lidstaat en bestemd is voor Nederland gaan de runderen tot en met de ontvangst door de ontvanger vergezeld van een paspoort.

  • 2 Indien een partij is verzonden vanuit een lidstaat en bestemd is voor een lidstaat gaan de runderen tijdens het vervoer naar de plaats waar zij weer buiten Nederland worden gebracht, vergezeld van een paspoort.

Artikel 3.8

  • 1 Onverminderd de artikelen 3.6 en 3.7 is het brengen in Nederland van runderen uit het Verenigd Koninkrijk slechts toegestaan, indien het runderen betreft die buiten het Verenigd Koninkrijk zijn geboren en na 1 januari 1991 in het Verenigd Koninkrijk zijn binnengebracht en de betrokken runderen op het bedrijf van de ontvanger worden afgezonderd van andere dieren.

  • 2 Onverminderd de artikelen 3.6 en 3.7 en het eerste lid, is het brengen in Nederland van runderen uit het Verenigd Koninkrijk slechts toegestaan indien het runderen betreft tot de leeftijd van zes maanden en de runderen niet zijn geboren uit moederdieren, waarbij besmetting met bovine spongiforme encefalopatie wordt vermoed of is bevestigd, indien:

    • a. de aanvoer op de kalvermesterij van bestemming plaatsvindt op werkdagen tussen 6.00 en 18.00 uur of op zaterdagen tussen 8.00 en 14.00 uur en de betrokken dieren aldaar worden afgezonderd van andere dieren;

    • b. de dieren zodanig zijn geïdentificeerd dat blijkt dat het runderen betreft, die jonger zijn dan zes maanden;

    • c. de minister voorafgaand aan het brengen in Nederland aan de ontvanger een verklaring heeft verstrekt waaruit blijkt dat de kalvermesterij, waarvoor de dieren bestemd zijn, door de minister is toegelaten en dat in de mesterij gelegenheid bestaat tot opname van de dieren.

  • 3 De verklaring, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, moet ten minste 72 uur voor de aankomst van de dieren op de kalvermesterij van bestemming, onder opgave van het aantal binnen Nederland te brengen dieren, schriftelijk worden aangevraagd bij de VWA.

  • 4 Het in artikel 3.6 bedoelde gezondheidscertificaat dient, indien het invoer van runderen uit het Verenigd Koninkrijk betreft, te zijn aangevuld met de volgende verklaring:

    ‘Deze dieren voldoen aan Beschikking nr. 94/474/EG van de Commissie betreffende bovine spongiforme encefalopathie’

Artikel 3.9

  • 2 Bij het in het eerste lid bedoelde vervoer zijn de volgende bepalingen in acht genomen:

    • a. de aanwijzingen van de ambtenaren, bedoeld in artikel 114, eerste en tweede lid, van de wet betreffende het vervoer zijn in acht genomen; en

    • b. indien de dieren per motorrijtuig of daardoor voortbewogen aanhangwagen zijn vervoerd, moet blijkens het geschrift, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Regeling inzake hygiënevoorschriften besmettelijke dierziekten 2000 het vervoermiddel terstond na het gebruik zijn ontsmet overeenkomstig die regeling.

Artikel 3.10

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden de in artikel 3.8, tweede lid, bedoelde dieren overeenkomstig het besluit van de minister binnen een door deze gestelde termijn gedood op een daartoe door de minister aangewezen plaats onder toezicht van de ambtenaren bedoeld in artikel 114, eerste en tweede lid, van de wet.

Artikel 3.11

De houder van de dieren, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, meldt, in voorkomend geval, de sterfte van die dieren binnen 24 uur bij de VWA, onder vermelding van het nummer van het oormerk, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, onderdeel b.

Artikel 3.12

De kalvermesterij, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, is door de minister toegelaten op grond van het feit, dat het bedrijf over voldoende stalruimte beschikt voor het mesten van tenminste 100 kalveren. Aan een toelating kunnen door de minister voorwaarden worden verbonden. Hij kan de toelating te allen tijde intrekken.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van runderen uit derde landen

Artikel 3.13

  • 1 De partij is verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, dat is vermeld op de lijsten, bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, en 6, derde lid, onderdeel a, van richtlijn 72/462/EEG.

  • 2 De partij gaat vergezeld van het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 11 van richtlijn 72/462/EEG voor de desbetreffende soort runderen is voorgeschreven, met dien verstande dat, indien de partij bestemd is voor Zweden, uit het gezondheidscertificaat blijkt dat voldaan is aan de voorschriften die Zweden stelt met betrekking tot de invoer van dieren uit landen die tegen mond- en klauwzeer inenten en dat overigens tenminste is voldaan aan de voorschriften die gelden met betrekking tot de invoer in Zweden van runderen uit lid-staten.

  • 3 Het gezondheidscertificaat, bedoeld in het tweede lid, is aangevuld met een verklaring van de officiële dierenarts dat voldaan is aan richtlijn 91/628/EEG en gaat vergezeld van:

    • a. een document waaruit blijkt dat voldaan is aan artikel 11, tweede lid, eerste gedachtenstreepje, van genoemde richtlijn;

    • b. een reisschema als bedoeld in artikel 11, tweede lid, tweede gedachtenstreepje, van genoemde richtlijn, aangevuld met een verklaring als bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid, van beschikking 2003/483/EG, indien de runderen, onverminderd artikel 14 van de Regeling aanvullende voorschriften besmettelijke dierziekten, via een halteplaats worden verplaatst.

  • 4 De runderen zijn niet afkomstig uit Zwitserland.

  • 5 Aan de runderen zijn geen stoffen toegediend die ingevolge artikel 3, onderdeel a, van richtlijn 96/22/EG niet aan runderen mogen worden toegediend, tenzij aan de voorwaarden ingevolge artikel 11 van genoemde richtlijn is voldaan.

  • 6 Onverminderd het tweede lid is met betrekking tot de partij voldaan aan bijlage XI, hoofdstuk D, punt 2 of 4, van verordening 999/2001/EG.

Afdeling 4a. In Nederland gebrachte runderen

Artikel 3.13a

Het is verboden runderen die afkomstig zijn uit Zwitserland en in Nederland zijn gebracht, van het bedrijf waar zij zich bevinden naar elders te vervoeren, tenzij met toestemming van de minister naar een door hem aangewezen slachthuis. De minister kan aan een zodanige toestemming voorwaarden verbinden.

Artikel 3.13b

  • 1 In Nederland gebrachte fok- en gebruiksrunderen, bestemd voor Nederland en van oorsprong uit een land waarvoor ingevolge de Europese regelgeving in verband met mond- en klauwzeer beperkende maatregelen gelden ten aanzien van de invoer van runderen in de Gemeenschap dan wel van oorsprong uit een land waarvoor op basis van Beschikking nr. 98/372/EG (PbEG L170) garanties worden gesteld ten aanzien van mond- en klauwzeer, worden rechtstreeks en gescheiden van andere dieren vervoerd naar een leegstaand bedrijf dat geschikt is voor het houden van de betrokken runderen, dan wel indien een dergelijk bedrijf in redelijkheid niet beschikbaar is, naar het bedrijf van bestemming.

  • 2 Bij aankomst op het bedrijf worden de in het eerste lid bedoelde runderen terstond op zodanige wijze afgezonderd gehouden van reeds op het bedrijf aanwezige dieren dat ieder contact tussen de betrokken runderen en de overige dieren is uitgesloten.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde runderen worden door een keuringsdierenarts bemonsterd.

  • 4 De betrokken runderen mogen, zonder toestemming van de minister, niet van het bedrijf worden afgevoerd alvorens de uitslag van het onderzoek van de monsters door de minister is medegedeeld.

Artikel 3.13c

  • 1 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 3.13a en 3.13b worden in Nederland gebrachte fok- en gebruiksrunderen, bestemd voor Nederland, rechtstreeks naar het bedrijf van bestemming vervoerd en aan het beslag op het bedrijf van bestemming toegevoegd nadat de voor dat bedrijf verantwoordelijke dierenarts heeft geconstateerd dat deze runderen geen bedreiging vormen voor de gezondheidsstatus van dat bedrijf.

  • 2 Behoudens wanneer de in het eerste lid bedoelde runderen bij aankomst op het bedrijf van bestemming terstond ten genoege van de officiële dierenarts op zodanige wijze afgezonderd worden gehouden van reeds op dat bedrijf aanwezige dieren zodat ieder contact tussen de betrokken runderen en de overige op dat bedrijf aanwezige dieren is uitgesloten, mogen, voorzover de runderen afkomstig zijn uit een derde land gedurende een periode van 30 dagen en voorzover de runderen niet afkomstig zijn uit een derde land gedurende een periode van 21 dagen, te rekenen vanaf de dag waarop de in het eerste lid bedoelde runderen op het bedrijf van bestemming zijn binnengebracht, geen dieren van het bedrijf worden afgevoerd, behoudens de rechtstreekse afvoer naar een in Nederland gelegen slachthuis.

  • 3 In Nederland gebrachte fok- en gebruiksrunderen, bestemd voor een Lidstaat, worden zo snel mogelijk naar de Lidstaat van bestemming vervoerd en gaan vergezeld van de documenten, bedoeld in artikel 2.22, vierde lid, onderdeel a.

Afdeling 5. Het slachten van in Nederland gebrachte slachtrunderen

Artikel 3.14

  • 1 In Nederland gebrachte slachtrunderen, bestemd voor Nederland, worden:

    • -

      rechtstreeks vervoerd naar en onmiddellijk geslacht in een overeenkomstig artikel 2.64 toegelaten slachthuis dan wel

    • -

      rechtstreeks vervoerd naar een overeenkomstig artikel 9b van de Regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren 2000 erkend runderverzamelcentrum en vervolgens rechtstreeks vervoerd naar een overeenkomstig artikel 2.64 toegelaten slachthuis.

  • 2 Indien de slachtrunderen van oorsprong zijn uit een land waarvoor ingevolge de Europese regelgeving in verband met mond- en klauwzeer beperkende maatregelen gelden ten aanzien van de invoer van runderen in de Gemeenschap dan wel van oorsprong zijn uit een land waarvoor op basis van Beschikking nr. 98/372/EG (PbEG L170) garanties worden gesteld ten aanzien van mond- en klauwzeer, geschiedt het vervoer en de slacht, bedoeld in het eerste lid, gescheiden van andere dieren en worden de runderen, alvorens te worden geslacht, bemonsterd overeenkomstig de aanwijzingen van de keuringsdierenarts.

  • 3 De karkassen van de ingevolge het tweede lid geslachte runderen worden, onverminderd het omtrent het slachten van runderen bepaalde bij of krachtens de Vleeskeuringswet of de Veewet, in afwachting van de uitslag van het onderzoek van de ingevolge het tweede lid, genomen monsters, overeenkomstig de aanwijzingen van de betrokken keuringsdierenarts gescheiden opgeslagen in een daartoe door de betrokken keuringsdierenarts aangewezen koel- of vriesfaciliteit.

Afdeling 6. Handelaren in runderen

Artikel 3.15

  • 1 Een handelaar wordt door de minister slechts erkend indien: -voldaan wordt aan artikel 13, eerste lid, onderdelen a, en b, van richtlijn 64/432/EEG en voor zover van toepassing aan artikel 13, eerste lid, onderdeel c van richtlijn 64/432/EEG; -voor zover van toepassing, zijn bedrijfsruimte voldoet aan het bepaalde in het tweede lid;

  • 2 Elke bedrijfsruimte die door een handelaar beroepshalve wordt gebruikt, staat onder toezicht van de ambtenaren en wordt door de minister slechts erkend en geregistreerd in een register indien voldaan wordt aan de in de artikelen 9a tot en met 9j van de Regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren 2000 met betrekking tot voor verzamelplaatsen voor runderen gestelde eisen, met dien verstande dat in afwijking van onderdeel 2 van de bijlage bij het onderhavige hoofdstuk de bedrijfsruimte deel kan uitmaken van een bedrijf waar runderen en pluimvee zijn gehuisvest, doch waarbij de voor handelsdoeleinden bestemde beslagen in een epidemiologische bedrijfseenheid gescheiden worden gehouden van de door de handelaar op zijn bedrijf gehouden niet voor handelsdoeleinden bestemde beslagen, zodanig dat geen enkel contact tussen deze beslagen mogelijk is.

Hoofdstuk 4. Varkens

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 4.1

Onverminderd artikel 1.1 wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

richtlijn 64/432/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121);

richtlijn 72/462/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen, varkens, schapen en geiten, van vers vlees of van vleesproducten uit derde landen (PbEG L 302);

richtlijn 92/102/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en registratie van dieren (PbEG L 355);

slachtvarkens:

varkens die kennelijk bestemd zijn om te worden geslacht;

fok- en gebruiksvarkens:

varkens, niet zijnde slachtvarkens, die kennelijk bestemd zijn voor de fokkerij, voor de vleesproductie of die bestemd zijn voor tentoonstellingen en manifestaties, culturele en sportieve manifestaties daarvan uitgezonderd;

beslag:

op een bedrijf als een afzonderlijke epidemiologische eenheid gehouden varken of groep varkens met dien verstande dat wanneer er meerdere beslagen op een bedrijf zijn elk beslag een afzonderlijke eenheid vormt met eenzelfde gezondheidsstatus;

handelaar:

natuurlijke of rechtspersoon die al dan niet rechtstreeks varkens voor handelsdoeleinden koopt en verkoopt, een regelmatige omzetsnelheid heeft en die de varkens uiterlijk 30 dagen na aankoop doorverkoopt of van de ene bedrijfsruimte naar de andere, waarvan hij geen eigenaar is, verplaatst en voldoet aan artikel 4.10;

varkensverzamelcentrum:

varkensverzamelcentrum dat op grond van artikel 4 van de Regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren 2000 erkend is.

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van varkens, bestemd voor een lid-staat

Artikel 4.2

Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van varkens, bestemd voor een lid-staat, vastgesteld het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 5, eerste lid, van richtlijn 64/432/EEG voor de desbetreffende soort runderen is voorgeschreven, met inachtneming van artikel 7, tweede lid, van beschikking 2003/483/EG, indien het slachtvarkens betreft die, onverminderd artikel 14 van de Regeling aanvullende voorschriften besmettelijke dierziekten, via een halteplaats worden verplaatst, met dien verstande dat ter zake van het gezondheidscertificaat voor fok- en gebruiksvarkens de verklaring in paragraaf V, onderdeel b, eerste gedachtenstreepje, van bijlage F, van richtlijn 64/432/EEG vervalt.

Artikel 4.3

Op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, is gebleken dat voldaan wordt aan:

Artikel 4.4

Onverminderd artikel 4.3. is op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, gebleken dat:

  • a. indien de varkens zijn aangekocht op een verzamelcentrum:

    • -

      de varkens voldoen aan artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van richtlijn 64/432/EEG;

    • -

      hiervan aantekening is gemaakt op het gezondheidscertificaat, bedoeld in artikel 4.2.

  • b. indien de varkens zijn aangekocht bij een handelaar:

  • c. indien de vervoersafstand meer dan 50 km bedraagt:

    • -

      de varkens worden vervoerd door een op grond van artikel 8 van het Besluit dierenvervoer erkende vervoerder;

    • -

      hiervan aantekening is gemaakt op het gezondheidscertificaat, bedoeld in artikel 4.2.

  • d. indien de varkens zijn aangekocht op een bedrijf waarop fok- en gebruiksvarkens zijn binnengebracht afkomstig uit derde landen, deze fok- en gebruiksvarkens overeenkomstig artikel 4.8b, eerste lid, aan het beslag zijn toegevoegd dan wel gedurende een periode van 30 dagen te rekenen vanaf de dag waarop de fok- en gebruiksvarkens op het bedrijf zijn binnengebracht overeenkomstig artikel 4.8b, tweede lid, afgezonderd worden gehouden van de op dat bedrijf aanwezige dieren.

  • e. de varkens vergezeld gaan van de verklaring, bedoeld in artikel 2 van de Regeling bedrijfscontrole dierziekten 1993;

  • f. de varkens niet worden vervoerd in een vervoermiddel, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling inzake hygiënevoorschriften besmettelijke dierziekten 2000, waarmee kennelijk varkens zijn of zullen worden vervoerd, tenzij dit vervoermiddel voldoet aan genoemde regeling;

  • g. in voorkomend geval, de varkens voldoen aan de met betrekking tot de in bijlage E (II) van richtlijn 64/432/EEG vermelde ziekten gestelde aanvullende garanties, bedoeld in artikel 9, tweede lid, en in Artikel 10, tweede lid, van richtlijn 64/432/EEG en hiervan aantekening is gemaakt op het gezondheidscertificaat, bedoeld in artikel 3.2.;

Artikel 4.4a

  • 1 In afwijking van de artikelen 6, 8 en 9 van de Regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren 2000 en onverminderd de artikelen 4.2, 4.3 en 4.4 kan het gezondheidscertificaat, bedoeld in artikel 4.2, op een varkensverzamelcentrum afgegeven worden voor varkens, die afkomstig zijn van één bedrijf, mits:

    • a. de varkens die op het terrein van het varkensverzamelcentrum worden gebracht dezelfde gezondheidsstatus hebben als de varkens die aanwezig zijn op het varkensverzamelcentrum;

    • b. geen aanvoer van fok- en gebruiksvarkens plaatsvindt op het moment dat slachtvarkens op het varkensverzamelcentrum aanwezig zijn en geen aanvoer van slachtvarkens plaatsvindt op het moment dat fok- en gebruiksvarkens op het varkensverzamelcentrum aanwezig zijn;

    • c. de varkens niet in contact komen met andere, op het varkensverzamelcentrum aanwezige varkens;

    • d. de varkens op een zodanig overdekt deel van het terrein van het varkensverzamelcentrum, dat onder alle klimatologische omstandigheden een afdoende reiniging en ontsmetting mogelijk is, voor een korte periode worden uitgeladen teneinde de keuringsdierenarts in de gelegenheid te stellen de gezondheidstoestand van de varkens te beoordelen, waarna de varkens meteen en uitsluitend in hetzelfde vervoermiddel en in dezelfde compartimenten van het vervoermiddel worden ingeladen;

    • e. de varkens niet worden gebracht binnen de overdekte stalruimte waar krachtens de Regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren 2000 varkens worden verzameld;

    • f. het deel van het terrein van het varkensverzamelcentrum, waar het in- en uitladen als bedoeld in onderdeel c geschiedt, na het inladen van de varkens wordt gereinigd en ontsmet met één of meer installaties, die water leveren van voldoende druk voor een deugdelijke en efficiënte reiniging en ontsmetting.

  • 2 Artikel 6, eerste lid, van de Regeling inzake hygiënevoorschriften besmettelijke dierziekten 2000 is niet van toepassing bij het uitladen van varkens, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Het in- en uitladen van varkens als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, geschiedt op een zodanige wijze dat de hoek van de laadklep van het vervoermiddel en de plaats waar de varkens voor een korte periode worden uitgeladen ten hoogste twintig graden bedraagt indien het vervoermiddel in horizontale stand is geplaatst.

  • 4 Indien ingevolge artikel 59, tweede lid, onderdeel e, van de wet en artikel 6, eerste lid, van het Besluit dierenvervoer 1994 voor het vervoer van varkens geen gezondheidscertificaat wordt afgegeven, is het toegestaan deze varkens rechtstreeks af te voeren naar een in Nederland gelegen slachthuis, dan wel toe te voegen aan de overeenkomstig de Regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren 2000 verzamelde varkens op het varkensverzamelcentrum in welk geval het herkomstbedrijf van de toegevoegde varkens wordt meegeteld bij het aantal herkomstbedrijven als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren 2000, met dien verstande dat het maximum van 50 herkomstbedrijven niet mag worden overschreden.

Afdeling 3. Het brengen in Nederland van varkens uit lid-staten

Artikel 4.6

  • 1 Indien een partij is verzonden vanuit een lidstaat en bestemd is voor Nederland of een lidstaat, gaat zij vergezeld van het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 5, eerste lid, van richtlijn 64/432/EEG voor de desbetreffende soort varkens is voorgeschreven, met dien verstande dat, indien de partij bestemd is voor een Lid- Staat, in voorkomend geval, uit het gezondheidscertificaat blijkt dat voldaan wordt aan de met betrekking tot de in bijlage E (II) van richtlijn 64/432/EEG vermelde ziekten gestelde aanvullende garanties, bedoeld in artikel 9, tweede lid, en in artikel 10, tweede lid, van richtlijn 64/432/EEG.

  • 2 Het gezondheidscertificaat, bedoeld in het eerste lid:

    • a. is aangevuld met een verklaring van de officiële dierenarts dat voldaan is aan richtlijn 91/628/EEG;

    • b. is aangevuld met een verklaring als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van beschikking 2003/483/EG, indien het slachtvarkens betreft;

    • c. gaat bij reizen van meer dan acht uur vergezeld van een reisschema als bedoeld in artikel 5, A, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 91/628/EEG dat gedurende de reis gehecht is aan het gezondheidscertificaat, bedoeld in het eerste lid, aangevuld met een verklaring als bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid, van beschikking 2003/483/EG, indien de varkens, onverminderd artikel 14 van de Regeling aanvullende voorschriften besmettelijke dierziekten, via een halteplaats worden verplaatst.

Artikel 4.7

  • 1 Indien een partij is bestemd voor Nederland of voor een Lidstaat komt de partij tot de plaats van bestemming respectievelijk tot de plaats waar de partij buiten Nederland wordt gebracht niet in aanraking met andere evenhoevige dieren die niet over dezelfde gezondheidsstatus beschikken.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde partij wordt vervoerd in een vervoermiddel dat voldoet aan artikel 4, tweede lid, van richtlijn 64/432/EEG.

  • 3 Het binnen Nederland brengen van varkens als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, kan plaatsvinden via een varkensverzamelcentrum.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van varkens uit derde landen

Artikel 4.8

  • 1 De partij is verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, dat is vermeld op de lijsten, bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, en 6, derde lid, onderdeel a, van richtlijn 72/462/EEG.

  • 2 De partij gaat vergezeld van het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 11 van richtlijn 72/462/EEG voor de desbetreffende soort varkens is voorgeschreven.

  • 3 Het gezondheidscertificaat, bedoeld in het tweede lid, is aangevuld met een verklaring van de officiële dierenarts dat voldaan is aan richtlijn 91/628/EEG en gaat vergezeld van:

    • a. een document waaruit blijkt dat voldaan is aan artikel 11, tweede lid, eerste gedachtenstreepje, van genoemde richtlijn;

    • b. een reisschema als bedoeld in artikel 11, tweede lid, tweede gedachtenstreepje, van genoemde richtlijn, aangevuld met een verklaring als bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid, van beschikking 2003/483/EG, indien de varkens, onverminderd artikel 14 van de Regeling aanvullende voorschriften besmettelijke dierziekten, via een halteplaats worden verplaatst.

  • 4 Aan de partij zijn geen stoffen toegediend die ingevolge artikel 3, onderdeel a, van richtlijn 96/22/EG niet aan varkens mogen worden toegediend, tenzij aan de voorwaarden ingevolge artikel 11 van genoemde richtlijn is voldaan.

Afdeling 4a. In Nederland gebrachte varkens

Artikel 4.8a

Artikel 3.13b is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gebrachte fok- en gebruiksvarkens bestemd voor Nederland en van oorsprong uit een land waarvoor ingevolge de Europese regelgeving in verband met mond- en klauwzeer of klassieke varkenspest of Afrikaanse varkenspest beperkende maatregelen gelden ten aanzien van de invoer van varkens in de Gemeenschap, dan wel van oorsprong uit een land waarvoor op basis van Beschikking nr. 98/372/EG (PbEG L170) garanties worden gesteld ten aanzien van mond- en klauwzeer.

Artikel 4.8b

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 4.8a worden in Nederland gebrachte fok- en gebuiksvarkens, bestemd voor Nederland, rechtstreeks naar het bedrijf van bestemming vervoerd en aan het beslag op het bedrijf van bestemming toegevoegd nadat de voor dat bedrijf verantwoordelijke dierenarts heeft geconstateerd dat deze varkens geen bedreiging vormen voor de gezondheidsstatus.

  • 2 Behoudens wanneer de in het eerste lid bedoelde varkens bij aankomst op het bedrijf van bestemming terstond ten genoegen van de officiële dierenarts op zodanige wijze afgezonderd worden gehouden van reeds op dat bedrijf aanwezige dieren zodat ieder contact tussen de betrokken varkens en de overige op dat bedrijf aanwezige dieren is uitgesloten, mogen gedurende een periode van 30 dagen te rekenen vanaf de dag waarop de in het eerste lid bedoelde varkens op het bedrijf van bestemming zijn binnengebracht geen dieren van het bedrijf worden afgevoerd, behoudens de rechtstreekse afvoer naar een in Nederland gelegen slachthuis.

  • 3 In Nederland gebrachte fok- en gebruiksvarkens, bestemd voor een lidstaat, worden zo snel mogelijk naar de Lidstaat van bestemming vervoerd en gaan vergezeld van de documenten, bedoeld in artikel 2.22, vierde lid, onderdeel a.

Afdeling 5. Het slachten van in Nederland gebrachte slachtvarkens en de erkenning van verzamelcentra voor varkens

Artikel 4.9

  • 1 In Nederland gebrachte slachtvarkens, bestemd voor Nederland, worden rechtstreeks vervoerd naar en geslacht in een overeenkomstig artikel 2.64 toegelaten slachthuis.

  • 2 Artikel 3.14, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gebrachte slachtvarkens, als bedoeld in het eerste lid, van oorsprong uit een land waarvoor ingevolge de Europese regelgeving in verband met mond- en klauwzeer of klassieke varkenspest of Afrikaanse varkenspest beperkende maatregelen gelden ten aanzien van de invoer van varkens in de Gemeenschap, dan wel van oorsprong uit een land waarvoor op basis van Beschikking nr. 98/372/EG (PbEG L170) garanties worden gesteld ten aanzien van mond- en klauwzeer.

Hoofdstuk 5. Eenhoevige dieren

Afdeling 5.1. Begripsbepalingen

Artikel 5.1

Onverminderd artikel 1.1, wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

richtlijn 90/426/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (PbEG L 224);

richtlijn 90/427/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van zoötechnische en genealogische voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in paardachtigen (PbEG L 224);

beschikking 93/623/EEG:

beschikking (EEG) nr. 93/623 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 oktober 1993 (PbEG 1993, L 298) tot vaststelling van het identificatiedocument (paspoort) dat geregistreerde paardachtigen moet vergezellen;

beschikking 2000/68/EG:

beschikking (EG) nr. 2000/68 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 december 1999 (PbEG 2000, L 23) houdende wijziging van Beschikking 93/623/EEG en tot vaststelling van de identificatievoorschriften voor als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen;

geregistreerde paarden:

eenhoevige dieren die in een stamboek zijn ingeschreven, dan wel in een stamboek zijn geregistreerd of in aanmerking komen om te worden ingeschreven overeenkomstig de krachtens artikel 4, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 90/427/EEG vastgestelde voorschriften en die zijn geïdentificeerd door middel van een hippisch paspoort;

slachtpaarden:

eenhoevige dieren die zijn bestemd om rechtstreeks dan wel via een verzamelcentrum naar een slachthuis te worden gebracht om daar te worden geslacht;

fok- en gebruikspaarden:

eenhoevige dieren, niet zijnde geregistreerde paarden en slachtpaarden;

identificatiedocument:

document als bedoeld in beschikking 93/623/EEG en beschikking 2000/68/EG ten behoeve van de identificatie van respectievelijk geregistreerde paarden en fok- en gebruikspaarden, dat is afgegeven door het bestuur van het Productschap Vee en Vlees op grond van artikel 6 van de Verordening identificatie en registratie paardachtigen (PVV) 2004.

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van eenhoevige dieren, bestemd voor een lid-staat

Artikel 5.2

  • 1 Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van eenhoevige dieren, bestemd voor een lid-staat, vastgesteld:

    • a. het identificatiedocument, vergezeld van de verklaring met betrekking tot de gezondheid, bedoeld in bijlage B van richtlijn 90/426 indien het geregistreerde paarden betreft;

    • b. het identificatiedocument vergezeld van het gezondheidscertificaat bedoeld in bijlage C van richtlijn 90/426/EEG indien het fok en gebruikspaarden betreft;

    • c. het gezondheidscertificaat bedoeld in bijlage C van richtlijn 90/426/EEG indien het slachtpaarden betreft;

  • 2 Indien aan eenhoevige dieren diergeneesmiddelen zijn toegediend die allyltrenbolon of ß-agonisten bevatten en de dieren binnen de wachttermijn worden verhandeld, zijn op de documenten bedoeld in het eerste lid, aard en datum van de behandeling vermeld.

Artikel 5.3

Op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, is gebleken dat:

  • a. voldaan wordt aan artikel 4, eerste tot en met derde en vijfde lid, van richtlijn 90/426/EEG, en

  • b. dat de eenhoevige dieren niet afkomstig zijn van het grondgebied of een deel van het grondgebied van Nederland waarvoor in verband met paardepest beperkende maatregelen gelden, of

  • c. indien de eenhoevige dieren afkomstig zijn van het grondgebied of een deel van het grondgebied van Nederland waarvoor in verband met paardepest beperkende maatregelen gelden, voldaan wordt aan artikel 5, derde lid, van richtlijn 90/426/EEG.

Artikel 5.4

Indien gebleken is dat slachtpaarden voldoen aan artikel 5.3 worden zij zonodig van een merk voorzien.

Artikel 5.5

  • 1 Onverminderd artikel 2.15 moeten de eenhoevige dieren zo spoedig mogelijk, rechtstreeks dan wel via een verzamelcentrum dat is erkend overeenkomstig artikel 2.63, van het bedrijf van herkomst naar de plaats van bestemming worden vervoerd.

Artikel 5.6

Geregistreerde paarden en fok- en gebruikspaarden zijn geïdentificeerd door middel van het identificatiedocument.

Afdeling 3. Het brengen in Nederland van eenhoevige dieren uit lid-staten

Artikel 5.7

  • 1 Indien een partij die is verzonden vanuit een lid-staat en bestemd is voor Nederland of een lid-staat, gaat zij vergezeld van:

    • a. het identificatiedocument, vergezeld van de verklaring met betrekking tot de gezondheid, bedoeld in bijlage B van richtlijn 90/426 indien het geregistreerde paarden betreft;

    • b. het identificatiedocument vergezeld van het gezondheidscertificaat bedoeld in bijlage C van richtlijn 90/426/EEG indien het fok en gebruikspaarden betreft;

    • c. het gezondheidscertificaat bedoeld in bijlage C van richtlijn 90/426/EEG indien het slachtpaarden betreft.

  • 2 De verklaring met betrekking tot de gezondheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het gezondheidscertificaat, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, zijn aangevuld met een verklaring van de officiële dierenarts dat voldaan is aan richtlijn 91/628/EEG.

  • 3 De partij gaat bij reizen van meer dan 8 uur tevens vergezeld van een reisschema als bedoeld in artikel 5, A, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 91/628/EEG dat gedurende de reis is gehecht aan het gezondheidscertificaat, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b en c..

  • 4 Indien aan de partij diergeneesmiddelen zijn toegediend die allyltrenbolon of ß-agonisten bevatten en de partij binnen de wachttermijn wordt verhandeld, zijn op de documenten bedoeld in het eerste lid, aard en datum van de behandeling vermeld.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van eenhoevige dieren uit derde landen

Artikel 5.8

  • 1 De partij is verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, dat is vermeld op de lijst bedoeld in artikel 12, eerste lid, van richtlijn 90/426/EEG.

  • 2 De partij gaat vergezeld van het certificaat dat op grond van artikel 16 van richtlijn 90/426/EEG voor de desbetreffende soort eenhoevige dieren is voorgeschreven, met dien verstande dat, indien de partij bestemd is voor Zweden, uit het gezondheidscertificaat blijkt dat voldaan is aan de voorschriften die Zweden stelt met betrekking tot de invoer van dieren uit landen die tegen mond- en klauwzeer inenten.

  • 3 Het gezondheidscertificaat, bedoeld in het tweede lid, is aangevuld met een verklaring van de officiële dierenarts dat voldaan is aan richtlijn 91/628/EEG en gaat vergezeld van:

  • 4 Aan de partij zijn geen stoffen toegediend die ingevolge artikel 3, onderdeel a, van richtlijn 96/22/EG niet aan eenhoevige dieren mogen worden toegediend, tenzij aan de voorwaarden ingevolge artikel 11 van genoemde richtlijn is voldaan. Indien aan de partij diergeneesmiddelen zijn toegediend die allyltrenbolon of ß-agonisten bevatten, en de partij binnen de wachttermijn wordt verhandeld, zijn op de documenten bedoeld in het tweede lid, aard en datum van de behandeling vermeld.

Afdeling 5. Het slachten van in Nederland gebrachte slachtpaarden

Artikel 5.10

In Nederland gebrachte slachtpaarden, bestemd voor Nederland, worden rechtstreeks vervoerd naar en geslacht in een overeenkomstig artikel 2.64 toegelaten slachthuis.

Hoofdstuk 6. Pluimvee en broedeieren

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 6.1

Onverminderd artikel 1.1 wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

richtlijn 90/539/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (PbEG L 303);

Beschikking 95/233/EEG:

Beschikking 95/233/EEG van de Commissie van 22 juni 1995 tot vaststelling van de lijsten van derde landen waaruit de Lid-Staten de invoer van levend pluimvee en broedeieren toestaan (PbEG L 156);

Beschikking 96/482/EG:

Beschikking 96/482/EG van de Commissie van 12 juli 1996 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften en veterinaire certificering voor de invoer van pluimvee en broedeieren uit derde landen, met uitzondering van loopvogels (Ratitae) en van eieren daarvan, en van de na invoer toe te passen maatregelen (PbEG L 196);

dierenarts:

degene die krachtens de Wet op het wetenschappelijk onderwijs de hoedanigheid van dierenarts heeft verkregen;

bevoegde dierenarts:

dierenarts die door de Minister is belast met het uitvoeren van een aantal uit richtlijn 90/539/EEG voortvloeiende taken;

eendagskuikens:

pluimvee dat nog geen 72 uur oud is en dat, met uitzondering van muskuseenden (Cairina moschata) of kruisingen daarvan, nog niet is gevoerd;

fokpluimvee:

pluimvee van 72 uur en ouder, bestemd voor de produktie van broedeieren;

gebruikspluimvee:

pluimvee van 72 uur en ouder, bestemd om te worden opgefokt voor de produktie van vlees of van voor consumptie bestemde eieren of om in het wild te worden uitgezet;

slachtpluimvee:

pluimvee dat rechtstreeks naar het slachthuis wordt gevoerd om daar zo snel mogelijk, doch uiterlijk 72 uur na aankomst, te worden geslacht;

inrichting:

voorziening of deel van een voorziening die, onderscheidenlijk dat, zich:

  • 1. indien behorend tot een fokbedrijf, toelegt op de produktie van broedeieren, bestemd voor de produktie van fokpluimvee;

  • 2. indien behorend tot het vermeerderingsbedrijf, toelegt op de produktie van broedeieren, bestemd voor de produktie van gebruikspluimvee;

  • 3. indien behorend tot het opfokbedrijf voor fokpluimvee, toelegt op het opfokken van fokpluimvee tot het voortplantingsstadium en indien behorend tot het opfokbedrijf voor legpluimvee, toelegt op het opfokken van legkippen tot het legstadium;

  • 4. indien behorend tot de kuikenbroederij, toelegt op het inleggen en uitbroeden van broedeieren en het afleveren van eendagskuikens;

beschikking 2003/644/EG:

beschikking (EG) nr. 2003/644 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 8 september 2003 (PbEU L 228) tot vaststelling van aanvullende garanties ten aanzien van Salmonellae voor de verzending naar Finland en Zweden van vermeerderingspluimvee en van voor vermeerderings- of voor gebruikskoppels bestemde eendagskuikens.

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van pluimvee of broedeieren, bestemd voor een lid-staat

Artikel 6.2

  • 1 Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van pluimvee, bestemd voor een lid-staat, vastgesteld het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 17 van richtlijn 90/539/EEG voor de desbetreffende soort pluimvee is voorgeschreven.

  • 2 Indien het pluimvee bestemd is voor Finland of Zweden is, voor zover van toepassing, voldaan aan artikel 3, eerste lid, van beschikking 2003/644/EG of artikel 5, eerste lid, van beschikking 2003/644/EG.

Artikel 6.3

  • 1 Op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, is gebleken dat:

    • a. voldaan wordt aan artikel 7 van richtlijn 90/539/EEG, indien het broedeieren betreft;

    • b. voldaan wordt aan artikel 8 van richtlijn 90/539/EEG, indien het eendagskuikens betreft;

    • c. voldaan wordt aan artikel 9 van richtlijn 90/539/EEG, indien het fok- en gebruikspluimvee betreft;

    • d. voldaan wordt aan artikel 10 van richtlijn 90/539/EEG, indien het slachtpluimvee betreft;

    • e. de broedeieren, de eendagskuikens en het fok- en gebruikspluimvee afkomstig zijn van een op grond van artikel 6.8 erkende inrichting die voldoet aan artikel 6, eerste lid, onderdelen b en c van richtlijn 90/539/EEG;

    • f. de broedeieren, de eendagskuikens en het fok- en gebruikspluimvee voldoen aan artikel 6, tweede lid, van richtlijn 90/539/EEG;

    • g. het vervoer van het pluimvee of de broedeieren plaatsvindt overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van richtlijn 90/539/EEG;

    • h. indien het vervoer van het pluimvee of de broedeieren plaatsvindt naar lid-staten of gebieden van lid-staten waarvan de status ten aanzien van de ziekte van Newcastle op grond van artikel 12, tweede lid, van richtlijn 90/539/EEG door de Commissie van de Europese Gemeenschappen is vastgesteld, is voldaan aan artikel 12, eerste lid, van richtlijn 90/539/EEG;

    • i. in voorkomend geval, is voldaan aan de krachtens de artikelen 13 en 14 van richtlijn 90/539/EEG gestelde voorschriften, met dien verstande dat indien de partij bestemd is voor Zweden, in afwachting van de met betrekking tot infectieuze bronchitis gestelde algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van richtlijn 90/539/EEG en van de met betrekking tot infectieuze rhinotracheïtis van de kalkoen, swollen head-syndrome, infectieuze laryngotrageïtis (ILT), EDS 76 en vogelpokken gestelde algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van laatstgenoemde richtlijn, wordt voldaan aan de voorschriften die Zweden stelt met betrekking tot genoemde ziekten.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing wanneer het een partij pluimvee of broedeieren, niet zijnde loopvogels of broedeieren daarvan, betreft van minder dan twintig stuks.

  • 3 Onverminderd het eerste lid, is op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5 gebleken dat, indien het pluimvee bestemd is voor Finland of Zweden, voldaan wordt aan de op grond van de artikelen 9bis en 9ter van richtlijn 90/539/EEG vastgestelde algemene of beperkte aanvullende garanties en dat slachtpluimvee, wat salmonella betreft en voor serotypen waar pluimvee vatbaar voor is, in de inrichting van oorsprong is onderworpen aan een steekproefsgewijze microbiologische test volgens de voorschriften, bedoeld in artikel 10ter, eerste lid, van richtlijn 90/539/EEG en met inachtneming van het derde lid van voornoemd artikel.

Artikel 6.4

In afwijking van artikel 6.3, eerste lid, onderdelen b, c, e en f, is, indien het pluimvee betreft dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, gebleken dat voldaan wordt aan artikel 10bis van richtlijn 90/539/EEG en aan artikel 6.3, eerste lid, onderdelen g, h en i.

Artikel 6.5

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op loopvogels of broedeieren daarvan.

Afdeling 3. Het brengen in Nederland van pluimvee of broedeieren uit lid-staten

Artikel 6.6

  • 1 Indien een partij die is verzonden vanuit een lid-staat en bestemd is voor Nederland of een lid-staat, gaat zij vergezeld van het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 17 van richtlijn 90/539/EEG voor de desbetreffende soort pluimvee of broedeieren is voorgeschreven, met dien verstande dat, indien de partij bestemd is voor Zweden, in afwachting van de met betrekking tot infectieuze bronchitis gestelde algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van richtlijn 90/539/EEG en van de met betrekking tot infectieuze rhinotracheïtis van de kalkoen, swollen head-syndrome, infectieuze laryngotrageïtis (ILT), EDS 76 en vogelpokken gestelde algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van laatstgenoemde richtlijn, uit het gezondheidscertificaat blijkt dat wordt voldaan aan de voorschriften die Zweden stelt met betrekking tot genoemde ziekten.

  • 2 Het gezondheidscertificaat, bedoeld in het eerste lid, is, indien het pluimvee betreft, aangevuld met een verklaring van de officiële dierenarts dat voldaan is aan richtlijn 91/628/EEG.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van pluimvee en broedeieren uit derde landen

Artikel 6.7

  • 1 Pluimvee of broedeieren, niet zijnde loopvogels of broedeieren daarvan, is onderscheidenlijk zijn verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, dat is vermeld op de lijst, bedoeld in bijlage I van beschikking 95/233/EG.

  • 2 Loopvogels of de broedeieren daarvan zijn verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land dat is vermeld op de lijst, bedoeld in bijlage II van beschikking 95/233/EG.

  • 3 Loopvogels of de broedeieren daarvan worden na invoer in quarantaine geplaatst.

  • 4 Pluimvee of broedeieren, niet zijnde loopvogels of broedeieren daarvan, in partijen van minder dan twintig stuks is onderscheidenlijk zijn verzonden uit een derde land, dat is vermeld op de lijst, bedoeld in bijlage III van beschikking 95/233/EG. De betrokken partijen worden na invoer in isolatie of quarantaine geplaatst, gedurende een door de toezichthoudend ambtenaar vast te stellen periode.

  • 5 Pluimvee of broedeieren, niet zijnde loopvogels of broedeieren daarvan, gaan vergezeld van het relevante gezondheidscertificaat als bedoeld in bijlage I beschikking 96/482/EG.

  • 6 Indien pluimvee of broedeieren is onderscheidenlijk zijn bestemd voor Finland of Zweden blijkt uit de in het tweede lid bedoelde certificaten, dat tenminste is voldaan aan de voorschriften die gelden met betrekking tot de invoer in Finland of Zweden van pluimvee en broedeieren uit Lid-Staten.

  • 7 De certificaten, bedoeld in het vijfde lid, zijn, indien het pluimvee betreft, aangevuld met een verklaring van de officiële dierenarts dat voldaan is aan richtlijn 91/628/EEG en gaan vergezeld van een document waaruit blijkt dat voldaan is aan artikel 11, tweede lid, van genoemde richtlijn.

  • 8 Aan het pluimvee zijn geen stoffen toegediend die ingevolge artikel 3, onderdeel a, van richtlijn 96/22/EG niet aan pluimvee mogen worden toegediend, tenzij aan de voorwaarden ingevolge artikel 11 van genoemde richtlijn is voldaan.

Afdeling 5. Het vervoer alsmede de tijdelijke afzondering in Nederland van pluimvee en broedeieren uit derde landen alsmede de erkenning van inrichtingen

Artikel 6.8

  • 1 Een inrichting als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, onderdeel e, wordt door de minister voor de toepassing van deze regeling erkend indien:

    • a. een volledig ingevulde, ondertekende en gedagtekende aanvraag voor een erkenning bij de VWA is ingediend, en

    • b. uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat:

      • 1) de inrichting voldoet aan de voorschriften, gesteld in de bijlage van de Verordening produktie van en handel in broedeieren en levend pluimvee 1992 van het Produktschap voor Pluimvee en Eieren alsmede aan eventuele daarop betrekking hebbende uitvoeringsbesluiten welke krachtens artikel 9 van voornoemde verordening zijn vastgesteld;

      • 2) de ondernemer die de inrichting drijft op grond van artikel 3, tweede lid, van de in onderdeel a, bedoelde verordening, bij het Produktschap voor Pluimvee en Eieren is geregistreerd;

      • 3) de ondernemer die de inrichting drijft een administratie voert waaruit de gegevens kunnen worden afgeleid die nodig zijn om de bevoegde dierenarts en de keuringsdierenarts in staat te stellen de gezondheidssituatie in de inrichting permanent te volgen;

      • 4) in de inrichting alleen pluimvee aanwezig is;

      • 5) gewaarborgd is, dat de keuringsdierenarts en de bevoegde dierenarts in verband met de door hen in het kader van richtlijn 90/539/EEG uit te oefenen taken, toegang tot de inrichting hebben en aan hen alle medewerking zal worden verleend en alle inlichtingen zullen worden verstrekt, die zij ter uitoefening van deze taken nodig achten.

  • 2 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt door de minister voor bepaalde tijd ingetrokken in de gevallen, bedoeld in bijlage II, hoofdstuk IV, punt I van richtlijn 90/539/EEG.

  • 3 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt door de minister ingetrokken in de gevallen, bedoeld in bijlage II, hoofdstuk IV, punt 2 van de richtlijn.

  • 4 Een erkenning kan, nadat zij door de minister is ingetrokken, opnieuw worden verleend, onder de voorwaarden, bedoeld in bijlage II, hoofdstuk IV, punt 3 van de richtlijn.

  • 5 De minister kan tot het intrekken van de erkenning voor bepaalde tijd dan wel tot intrekking van de erkenning overgaan, in het geval bedoeld in bijlage II, hoofdstuk III, punt D, van richtlijn 90/539/EEG.

Artikel 6.9

  • 1 Pluimvee en broedeieren dat, onderscheidenlijk die in Nederland is, onderscheidenlijk zijn gebracht en voor Nederland of een lid-staat is, onderscheidenlijk zijn bestemd, worden vervoerd overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van richtlijn 90/539/EEG.

  • 2 Pluimvee en broedeieren dat, onderscheidenlijk die via Nederland voor het eerst gebracht worden in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is, is, onderscheidenlijk zijn verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land en voor Nederland is, onderscheidenlijk zijn bestemd, worden onmiddellijk en rechtstreeks, onder ambtelijke verzegeling en zonder uit-, bij- of overlading, van de erkende inspectiepost naar het bedrijf van bestemming dan wel het in artikel 6.10 bedoelde slachthuis vervoerd.

  • 3 De verbreking van de in het tweede lid bedoelde verzegeling geschiedt door een ambtenaar.

Artikel 6.10

In Nederland gebracht slachtpluimvee, bestemd voor Nederland, wordt zo spoedig mogelijk maar in ieder geval binnen 72 uur na aankomst op een overeenkomstig artikel 4.16 van de Regeling keuring en handel dierlijke producten erkend slachthuis, zondagen en officieel erkende feestdagen niet meegerekend, geslacht.

Artikel 6.11

  • 1 Fok- en gebruikspluimvee en eendagskuikens dat, onderscheidenlijk die, zijn verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land en voor Nederland bestemd is onderscheidenlijk zijn, wordt onderscheidenlijk worden op het bedrijf van bestemming, gedurende zes weken na de datum van aankomst in afzondering gehouden, onder toezicht van de ambtenaren.

  • 2 Van broedeieren, die zijn verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land en voor Nederland bestemd zijn, afkomstig pluimvee wordt gedurende drie weken vanaf de dag van het uitbroeden in afzondering gehouden op het bedrijf onderscheidenlijk bedrijven van bestemming waarnaar de kuikens na het uitbroeden zijn verzonden.

  • 3 Gedurende de in het eerste en tweede lid bedoelde perioden en gedurende het uitbroeden wordt het in het eerste lid bedoelde pluimvee, onderscheidenlijk de in het tweede lid bedoelde broedeieren en daaruit afkomstig pluimvee, gescheiden gehouden van reeds op de bedrijven aanwezig pluimvee, onderscheidenlijk broedeieren.

  • 4 In afwijking van het derde lid mag het in het eerste lid bedoelde pluimvee, onderscheidenlijk mogen de in het tweede lid bedoelde broedeieren in ruimten worden geplaatst waar reeds pluimvee, onderscheidenlijk broedeieren aanwezig is, onderscheidenlijk zijn, met dien verstande dat de in het eerste en tweede lid bedoelde afzonderingsperioden een aanvang nemen nadat het laatst binnen Nederland gebrachte pluimvee, onderscheidenlijk broedei in die ruimte is geplaatst.

  • 5 De kosten die voortvloeien uit de tijdelijke afzondering, bedoeld in het eerste en tweede lid komen voor rekening van de afzender, de geadresseerde of hun gemachtigde.

  • 6 Indien tijdens de afzonderingsperiode, bedoeld in het eerste of tweede lid, onder het in Nederland gebrachte fok- en gebruikspluimvee, onder de in Nederland gebrachte eendagskuikens of onder het uit in Nederland gebrachte broedeieren afkomstig pluimvee de ziekte van Newcastle of aviaire influenza uitbreekt, draagt de eigenaar, houder of hoeder van die dieren alle dieren onmiddellijk aan de ambtenaar ter vernietiging over, waarbij de kosten van de vernietiging voor rekening van de eigenaar, houder of hoeder zijn.

  • 7 De eigenaar, houder of hoeder van dieren, die bij aankomst op het bedrijf van bestemming dan wel tijdens de periode van afzondering, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn gestorven, stuurt deze dieren, met inachtneming van de door de toezichthoudende ambtenaar gegeven aanwijzingen, naar een naar het oordeel van onze Minister voldoende toegerust laboratorium ten behoeve van onderzoek.

  • 8 In afwijking van het eerste lid wordt de periode van zes weken verkort tot 21 dagen indien het foks- en gebruikspluimvee, bedoeld in het eerste lid, na invoer met gunstig resultaat is onderzocht volgens de bemonsterings- en testprocedures voor Newcastle disease en aviaire influenza als bedoeld in bijlage III van Beschikking 96/482/EG.

    De monsters worden overeenkomstig deze testprocedure bij het Central Institute for Animal Disease Control, gevestigd te Lelystad, getest op de aanwezigheid van Newcastle disease en aviaire influenza.

  • 9 De ondernemer bewaart de testuitslagen van de in het achtste lid bedoelde onderzoeken gedurende een periode van drie jaren op zijn bedrijf en legt, op verzoek van een ambtenaar, de uitslagen van de in het achtste lid bedoelde onderzoeken over.

  • 10 Dit artikel is niet van toepassing op loopvogels en broedeieren daarvan, alsmede pluimvee en broedeieren, niet zijnde loopvogels en broedeieren daarvan, in partijen van minder dan twintig stuks.

Hoofdstuk 7. Schapen en geiten

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 7.1

Onverminderd artikel 1.1 wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

richtlijn 91/68/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG L 46);

slachtschapen en -geiten:

schapen en geiten die kennelijk bestemd zijn om te worden geslacht;

fok- en mestschapen en fok- en mestgeiten:

schapen en geiten, niet zijnde slachtschapen en -geiten, bestemd om, hetzij rechtstreeks, hetzij via een officieel erkend verzamelcentrum, te worden vervoerd naar de plaats van bestemming, met dien verstande dat indien het verzamelcentrum is gelegen op Nederlands grondgebied, het is erkend op grond van artikel 2.63.

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van schapen of geiten, bestemd voor een lid-staat

Artikel 7.2

Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van een partij schapen of geiten, bestemd voor een lid-staat, vastgesteld het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 9 van richtlijn 91/68/EEG met inachtneming van artikel 6, derde lid, van beschikking 2003/483/EG voor de desbetreffende soort schapen of geiten is voorgeschreven, met dien verstande dat voor het buiten Nederland brengen van een partij schapen of geiten, bestemd voor staten die partij zijn bij het EER-Verdrag, op vorenbedoeld gezondheidscertificaat niet behoeft te zijn aangegeven of de dieren afkomstig zijn uit of zijn aangekocht in derde landen.

Artikel 7.3

Op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, is gebleken dat voldaan wordt aan:

  • a. artikel 4, eerste lid, de onderdelen a, b, eerste volzin, c en d, en derde lid, van richtlijn 91/68/EEG, en artikel 6, eerste lid, van beschikking 2003/483/EG;

  • b. bijlage A, hoofdstuk 1, punt D, van richtlijn 91/68/EEG, indien het fok- en mestschapen of fok- en mestgeiten betreft die bestemd zijn om in een officieel brucellosevrije schapenhouderij of geitenhouderij, bedoeld in artikel 2, vierde lid, van richtlijn 91/68/EEG, te worden opgenomen;

  • c. bijlage A, hoofdstuk 2, punt D, van richtlijn 91/68/EEG, indien het fok- en mestschapen of fok- en mestgeiten betreft die bestemd zijn om in een brucellosevrije schapenhouderij of geitenhouderij, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van richtlijn 91/68/EEG, te worden te worden opgenomen;

  • d. artikel 6 van richtlijn 91/68/EEG, indien het fokschapen of -geiten betreft;

  • e. indien de schapen of geiten bestemd zijn voor Zweden, in afwachting van de met betrekking tot paratuberculose en besmettelijke agalactie gestelde algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van richtlijn 91/68/EEG, wordt voldaan aan de voorschriften die Zweden stelt met betrekking tot paratuberculose en besmettelijke agalactie;

  • f. voor zover van toepassing, de artikelen 3, eerste lid, 4, eerste, tweede en vierde lid, 5, eerste en tweede lid, 6, tweede lid, van beschikking 2003/483/EG en, onverminderd artikel 14 van de Regeling aanvullende voorschriften besmettelijke dierziekten, artikel 8, tweede en derde lid, van beschikking 2003/483/EG.

Artikel 7.4

De schapen of geiten behoeven niet in het kader van een programma tot uitroeiing van in bijlage B, rubriek I, van richtlijn 91/68/EEG genoemde ziekten te worden geruimd.

Artikel 7.5

De schapen en geiten zijn geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig het bij of krachtens het Besluit identificatie en registratie van dieren bepaalde.

Afdeling 3. Het brengen in Nederland van schapen of geiten uit lid-staten

Artikel 7.6

  • 1 Indien een partij is verzonden vanuit een lid-staat en bestemd is voor Nederland of een lid-staat, gaat zij vergezeld van het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 9 van richtlijn 91/68/EEG met inachtneming van artikel 6, derde lid, van beschikking 2003/483/EG en, voor zover van toepassing, een gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 6, vierde lid, van beschikking 2003/483/EG voor de desbetreffende soort schapen of geiten is voorgeschreven, aangevuld met een verklaring van de officiële dierenarts dat voldaan is aan richtlijn 91/628/EEG, met dien verstande dat:

    • a. voor het binnen Nederland brengen van een partij schapen of geiten, vanuit staten, niet zijnde lid-staten die partij zijn bij het EER-Verdrag, op vorenbedoeld gezondheidscertificaat niet behoeft te zijn aangegeven of de dieren afkomstig zijn uit of zijn aangekocht in derde landen;

    • b. indien de partij bestemd is voor Zweden, in afwachting van de met betrekking tot paratuberculose en besmettelijke agalactie gestelde algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van richtlijn 91/68/EEG, uit het gezondheidscertificaat blijkt dat wordt voldaan aan de voorschriften die Zweden stelt met betrekking tot paratuberculose en besmettelijke agalactie;

    • c. voldaan wordt aan, voor zover van toepassing, de artikelen 4, tweede, derde en vierde lid, en 5, derde lid, onderdeel a en b, punt ii, van beschikking 2003/483/EG en, onverminderd artikel 14 van de Regeling aanvullende voorschriften besmettelijke dierziekten, artikel 7, derde lid, van beschikking 2003/483/EG.

  • 2 De partij gaat bij reizen van meer dan acht uur vergezeld van een reisschema als bedoeld in artikel 5, A, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 91/628/EEG dat gedurende de reis gehecht is aan het gezondheidscertificaat, bedoeld in het eerste lid, aangevuld met een verklaring als bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid, van beschikking 2003/483/EG, indien de schapen of geiten, onverminderd artikel 14 van de Regeling aanvullende voorschriften besmettelijke dierziekten, via een halteplaats worden verplaatst.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van schapen of geiten uit derde landen

Artikel 7.7

  • 1 De partij is verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, dat is vermeld op de lijsten, bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, en 6, derde lid, onderdeel a, van richtlijn 72/462/EEG.

  • 2 De partij gaat vergezeld van het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 11 van richtlijn 72/462/EEG voor de desbetreffende soort schapen of geiten is voorgeschreven, met dien verstande dat, indien de partij bestemd is voor Zweden, uit het gezondheidscertificaat blijkt, dat voldaan is aan de voorschriften die Zweden stelt met betrekking tot de invoer van dieren uit landen die tegen mond- en klauwzeer inenten en dat overigens tenminste is voldaan aan de voorschriften die gelden met betrekking tot de invoer in Zweden van schapen en geiten uit lid-staten.

  • 3 Het gezondheidscertificaat, bedoeld in het tweede lid, is aangevuld met een verklaring van de officiële dierenarts dat voldaan is aan richtlijn 91/628/EEG en gaat vergezeld van:

    • a. een document waaruit blijkt dat voldaan is aan artikel 11, tweede lid, eerste gedachtenstreepje, van genoemde richtlijn;

    • b. artikel 11, tweede lid, tweede gedachtenstreepje, van genoemde richtlijn, aangevuld met een verklaring als bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid, van beschikking 2003/483/EG, indien de schapen of geiten, onverminderd artikel 14 van de Regeling aanvullende voorschriften besmettelijke dierziekten, via een halteplaats worden verplaatst.

  • 4 Aan de partij zijn geen stoffen toegediend die ingevolge artikel 3, onderdeel a, van richtlijn 96/22/EG niet aan schapen of geiten mogen worden toegediend, tenzij aan de voorwaarden ingevolge artikel 11 van genoemde richtlijn is voldaan.

Afdeling 4a. In Nederland gebrachte schapen en geiten

Artikel 7.7a

Artikel 3.13b is van overeenkomstige toepassing op in Nederland gebrachte fok- en gebruiksschapen en -geiten, bestemd voor Nederland en van oorsprong uit een land waarvoor ingevolge de Europese regelgeving in verband met mond- en klauwzeer beperkende maatregelen gelden ten aanzien van de invoer van schapen en geiten in de Gemeenschap en bestemd zijn voor Nederland.

Afdeling 5. Het slachten van in Nederland gebrachte slachtschapen en -geiten

Artikel 7.8

  • 1 In Nederland gebrachte slachtschapen of -geiten, bestemd voor Nederland, worden rechtstreeks vervoerd naar en geslacht in een overeenkomstig artikel 2.64 toegelaten slachthuis.

  • 2 Artikel 3.14, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op slacht-schapen of geiten als bedoeld in het eerste lid, van oorsprong uit een land waarvoor ingevolge de Europese regelgeving in verband met mond- en klauwzeer beperkende maatregelen gelden ten aanzien van de invoer van schapen en geiten in de Gemeenschap.

Hoofdstuk 8. Andere dieren

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 8.1

Onverminderd artikel 1.1 wordt, voor zover niet uitdrukkelijk anders is bepaald, in dit hoofdstuk verstaan onder:

beschikking 79/542/EEG:

beschikking van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1979 tot vaststelling van een lijst van derde landen waaruit de Lid-Staten de invoer van runderen, varkens, paardachtigen, schapen en geiten, vers vlees en vleesproducten toestaan (PbEG L 146);

instelling,

beschikking 2000/666/EG:

beschikking 2000/666/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 16 oktober 2000 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften en de voorschriften inzake veterinaire certificering voor de invoer van vogels, met uitzondering van pluimvee, alsmede van quarantainevoorschriften;

instituut of centrum:

instelling, instituut of centrum als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn 92/65/EEG;

lagomorfen:

lagomorfen die zijn bestemd voor een lid-staat die een gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG eist;

quarantainevoorziening:

een gebouw dat zich, de epizoötische kenmerken van Newcastle disease en aviaire influenza inzake verspreiding door de lucht in aanmerking genomen, op ten minste 200 meter afstand bevindt van pluimveebedrijven of van andere voorzieningen waar vogels worden gehouden, waar ingevoerde vogels in quarantaine worden gehouden volgens het ‘all in all out’-beginsel;

quarantainestation:

een gebouw bestaand uit een aantal functioneel en materieel van elkaar afgescheiden eenheden, elk uitsluitend vogels bevattend die tot dezelfde partij behoren en dezelfde gezondheidsstatus hebben en daardoor als epizoötiologische eenheid te beschouwen zijn, waar ingevoerde vogels in quarantaine worden gehouden volgens het ‘all in all out’-beginsel en dat zich, de epizoötische kenmerken van Newcastle disease en aviaire influenza inzake verspreiding door de lucht in aanmerking genomen, op ten minste 200 meter afstand bevindt van pluimveebedrijven of van andere voorzieningen waar vogels worden gehouden;

verklikkerkuikens:

kuikens die als hulpmiddel voor diagnosedoeleinden in het kader van de quarantaine worden gebruikt.

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren, bestemd voor een lid-staat

Artikel 8.2

Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van apen, hoefdieren, bijen, honden, katten en lagomorfen bestemd voor een lid-staat vastgesteld:

  • a. het certificaat dat op grond van artikel 5, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het apen betreft;

  • b. het certificaat dat op grond van artikel 6, onderdeel A, eerste lid, onderdeel f, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het hoefdieren betreft;

  • c. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 8, onderdeel b, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het bijen betreft;

  • d. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het lagomorfen betreft, of;

  • e. hetzij:

    • -

      het individueel paspoort of het certificaat, dat op grond van artikel 10, tweede lid, onderdeel a, vijfde gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het honden of katten betreft, bestemd voor een andere lid-staat dan het Verenigd Koninkrijk of Ierland;

      hetzij:

    • -

      het individueel inentingsboekje en het certificaat, bedoeld in de bijlage van Beschikking nr. 94/273/EG van 18 april 1994 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen inzake de veterinaire certificering voor het in de handel brengen in het Verenigd Koninkrijk en Ierland van honden en katten die niet afkomstig zijn uit deze landen (PbEG L 117).

Artikel 8.3

  • 1 Op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, is gebleken dat:

    • a. indien honden, katten en lagomorfen afkomstig zijn van een handelszaak die permanent of incidenteel deze dieren in zijn bezit heeft, deze handelszaak is geregistreerd overeenkomstig artikel 8.7, en

    • b. de apen, hoefdieren, bijen, honden, katten en lagomorfen afkomstig zijn van bedrijven of, indien het honden, katten en lagomorfen betreft, van handelszaken die voldoen aan artikel 4 van richtlijn 92/65/EEG.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, is op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, gebleken, dat:

    • a. indien het apen betreft, deze afkomstig zijn van een instelling, instituut of centrum dat is erkend overeenkomstig artikel 8.6 en bestemd zijn voor een door de bevoegde autoriteit van de lid-staat van bestemming overeenkomstig bijlage C van richtlijn 92/65/EEG erkende instelling, erkend instituut of erkend centrum en dat, in voorkomend geval, voldaan is aan de algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 14, tweede lid, en artikel 15, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG;

    • b. indien het hoefdieren betreft:

      • 1. de hoefdieren niet in het kader van een programma voor de uitroeiïng van een besmettelijke dierziekte dienen te worden geruimd;

      • 2. de hoefdieren niet zijn ingeënt tegen mond- en klauwzeer en, in voorkomend geval, voldoen aan de voorschriften die ter bestrijding van mond- en klauwzeer gelden;

      • 3. de hoefdieren afkomstig zijn van een bedrijf als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen b en c, van richtlijn 64/432/EEG, ten aanzien waarvan geen veterinairrechtelijke maatregelen ter uitvoering van Richtlijn nr. 85/511/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 november 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van monden klauwzeer (PbEG L 315), Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (PbEG L 316/5) of richtlijn 91/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG L 46) gelden, en waar deze dieren vanaf hun geboorte of gedurende de laatste 30 dagen voorafgaand aan de verzending permanent hebben verbleven;

      • 4. indien hoefdieren vanuit een derde land, al dan niet via het grondgebied van een lid-staat, in Nederland zijn gebracht:

        • -

          deze afkomstig zijn uit een derde land dat voorkomt in de kolom ‘andere hoefdieren’ in de bijlage bij beschikking 79/542/EEG, met dien verstande dat zolang deze kolom niet in de bijlage bij beschikking 79/542/EEG is opgenomen, de hoefdieren afkomstig zijn uit een derde land van waaruit de lid-staat van bestemming de invoer toestaat, en

        • -

          voldaan is aan de voorschriften, bedoeld in artikel 6, onder A, eerste lid, onderdeel e, tweede gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65/EEG, die door de Commissie van de Europese Gemeenschappen of de Raad van de Europese Unie zijn vastgesteld, met dien verstande dat, zolang vorenbedoelde voorschriften nog niet zijn vastgesteld en in werking getreden, voldaan is aan de voorschriften van de lid-staat van bestemming, en indien het hoefdieren, tevens zijnde herkauwers betreft, is gebleken dat:

        • -

          deze afkomstig zijn van een officieel tuberculosevrij en een officieel brucellosevrij of een brucellosevrij beslag als bedoeld in artikel 2 van richtlijn 64/432/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121) of in artikel 2 van richtlijn 91/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PbEG L 46) en dat is voldaan aan artikel 3, tweede lid, onderdelen c, d, f, g en h van richtlijn 64/432/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121) of aan de artikelen 7.3 en 7.4 van hoofdstuk 7 van deze regeling;

        • -

          deze, indien zij niet afkomstig zijn van een beslag als bedoeld in het eerste gedachtenstreepje, afkomstig zijn van een bedrijf waar gedurende de laatste 42 dagen voorafgaande aan de verzending van de dieren geen enkel geval van brucellose en tuberculose is geconstateerd en waar de herkauwers gedurende de laatste 30 dagen voorafgaande aan de verzending van de dieren negatief hebben gereageerd op:

        • -

          een test die een reactie op tuberculose moet aantonen, en

        • -

          een test die de afwezigheid van antilichamen tegen brucellose moet aantonen, welke tests voldoen aan de in artikel 6, onder A, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 92/65/EEG bedoelde voorschriften die de Commissie van de Europese Gemeenschappen of de Raad van de Europese Unie heeft vastgesteld, met dien verstande dat, zolang deze voorschriften alsmede de voorschriften omtrent de tuberculose- en brucellosevrije status van het bedrijf waarvan de herkauwers afkomstig zijn nog niet door de Commissie van de Europese Gemeenschappen of de Raad van de Europese Unie zijn vastgesteld, voldaan is aan de voorschriften die de lid-staat van bestemming daaromtrent heeft gesteld;

        • -

          in voorkomend geval, voldaan is aan de algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 14, tweede lid, en artikel 15, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG, of indien het hoefdieren, tevens zijnde suidae betreft, is gebleken dat:

        • -

          voldaan is aan artikel 6, onder A, derde lid, van richtlijn 92/65/EEG, met dien verstande dat de relevante veterinairrechtelijke eisen voor varkens van richtlijn 64/432/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelverkeer in runderen en varkens (PbEG L 121) als bedoeld in artikel 6, onder A, derde lid, onderdeel c, de voorschriften zijn zoals neergelegd in de artikelen 4.3 en 4.4 van hoofdstuk 4 van deze regeling;

    • c. indien het bijen betreft, deze niet afkomstig zijn uit:

      • -

        een gebied waarbinnen bestrijdingsmaatregelen vanwege amerikaans vuilbroed gelden;

      • -

        een gebied waarbinnen 30 dagen of korter geleden, voorafgaand aan de dag van afgifte van het gezondheidscertificaat, bedoeld in artikel 8.2, onderdeel c, dergelijke bestrijdingsmaatregelen van kracht zijn geweest, en, in voorkomend geval, is voldaan aan de algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 14, tweede lid, en artikel 15, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG;

    • d. indien het lagomorfen betreft, voldaan is aan artikel 9, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG, en, in voorkomend geval aan de algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 14, tweede lid, en artikel 15, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG, met dien verstande dat tevens voldaan is aan artikel 9, derde lid, van richtlijn 92/65/EEG, indien de lagomorfen voor Ierland of het Verenigd Koninkrijk zijn bestemd en door deze lid-staten de verklaring als bedoeld in dat artikellid wordt verlangd;

    • e. indien het honden of katten betreft, die ouder zijn dan drie maanden en zijn bestemd voor een andere lid-staat dan het Verenigd Koninkrijk of Ierland:

      • -

        de honden en katten op de dag van verzending uit het bedrijf geen enkel verschijnsel van een besmettelijke dierziekte, en met name geen verschijnselen van voor de soort besmettelijke dierziekten, vertoonden;

      • -

        de honden en katten getatoeëerd zijn of door middel van een ingeplante chip geïdentificeerd zijn overeenkomstig hetgeen hieromtrent in de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of de Raad van de Europese Unie, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel a, tweede gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65/EEG is bepaald, met dien verstande dat zolang deze beschikking nog niet is vastgesteld, de dieren zodanig geïdentificeerd zijn dat het bedrijf van oorsprong of van tijdelijk verblijf is terug te vinden;

      • -

        de honden en katten na de leeftijd van drie maanden tegen rabiës zijn ingeënt, met jaarlijkse herhalingsinenting, met een geïnactiveerd vaccin van ten minste één internationale antigeeneenheid (WHO-norm), dat gemeten is overeenkomstig de effectiviteitstest volgens de door de Europese farmocopee beschreven methode en dat is erkend overeenkomstig Beschikking nr. 94/275/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 18 april 1994 betreffende de goedkeuring van rabiesvaccins (PbEG L 117);

      • -

        de inenting is gecertificeerd door de keuringsdierenarts en de honden en katten vergezeld gaan van het door de keuringsdierenarts afgegeven vaccinatiebewijs, waarop de naam van het vaccin en het partijnummer, zo mogelijk met een zelfklevend vignet, zijn vermeld, en

      • -

        indien het honden betreft, deze zijn ingeënt tegen de ziekte van Carré;

    • f. indien het honden of katten betreft, die jonger zijn dan drie maanden en zijn bestemd voor een andere lid-staat dan het Verenigd Koninkrijk of Ierland:

      • -

        de honden en katten op de dag van verzending uit het bedrijf geen enkel verschijnsel van een besmettelijke dierziekte, en met name geen verschijnselen van voor de soort besmettelijke dierziekten, vertoonden;

      • -

        de honden en katten niet afkomstig zijn van een bedrijf ten aanzien waarvan voor het verkeer van dieren om redenen in verband met de diergezondheid beperkende maatregelen gelden;

      • -

        de honden en katten geboren zijn op het bedrijf van herkomst en sinds hun geboorte in gevangenschap zijn gehouden;

    • g. indien het honden of katten betreft, bestemd voor het Verenigd Koninkrijk of Ierland:

      • -

        de honden en katten afkomstig zijn van een op grond van artikel 8.7 geregistreerd bedrijf;

      • -

        de honden en katten op de dag van verzending uit vorenbedoeld bedrijf geen enkel verschijnsel van een besmettelijke dierziekte vertoonden;

      • -

        de honden en katten geïdentificeerd zijn overeenkomstig Beschikking nr. 94/274/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 18 april 1994 tot vaststelling van het systeem voor identificatie van honden en katten die in het Verenigd Koninkrijk en Ierland in de handel worden gebracht en niet afkomstig zijn uit deze landen (PbEG L 117);

      • -

        de honden en katten geboren zijn op het bedrijf, bedoeld in het eerste gedachtenstreepje, en daar sinds hun geboorte in gevangenschap zijn gehouden, zonder in contact te zijn gekomen met voor rabiës vatbare wilde dieren;

      • -

        indien het honden betreft, deze zijn ingeënt tegen de ziekte van Carré;

      • -

        de honden en katten na de leeftijd van drie maanden en ten minste zes maanden vóór de dag van verzending en daarvoor jaarlijks zijn ingeënt tegen rabiës, met een geïnactiveerd vaccin van ten minste één internationale antigeen-eenheid (WHO-norm), dat gemeten is overeenkomstig de effectiviteitstest volgens de door de Europese farmacopee beschreven methode en dat is erkend overeenkomstig Beschikking nr. 94/275/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 18 april 1994 betreffende de goedkeuring van rabiesvaccins (PbEG L 117);

      • -

        de inenting is gecertificeerd door de keuringsdierenarts en de honden en katten vergezeld gaan van het door de keuringsdierenarts afgegeven vaccinatiebewijs, waarop de naam van het vaccin en het partijnummer, zo mogelijk met een zelfklevend vignet, zijn vermeld, en

      • -

        de honden en katten na vaccinatie een serologische test hebben ondergaan waaruit een beschermende anti-lichamentiter blijkt van ten minste 0,5 internationale eenheid, welke serologische test is uitgevoerd volgens de specificaties van de WHO, met dien verstande dat, indien de test plaatsvindt na de primovaccinatie, deze is uitgevoerd tussen de eerste en de derde maand na deze vaccinatie, met dien verstande dat indien niet wordt voldaan aan het zesde tot en met het achtste gedachtenstreepje, gebleken is dat de honden en katten in een onder toezicht van de lid-staat van bestemming staand erkend quarantainestation zullen worden gebracht om daar gedurende een periode van 6 maanden in afzondering te worden geplaatst.

Afdeling 3. Het brengen in Nederland van dieren uit lid-staten

Artikel 8.4

  • 1 Indien een partij is verzonden vanuit een lid-staat en bestemd is voor Nederland of een lid-staat, gaat zij vergezeld van:

    • a. het certificaat dat op grond van artikel 5, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het apen betreft;

    • b. het certificaat dat op grond van artikel 6, onderdeel A, eerste lid, subonderdeel f, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het hoefdieren betreft;

    • c. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 8, onderdeel b, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het bijen betreft;

    • d. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het lagomorfen betreft, of

    • e. hetzij:

      • -

        het individueel paspoort of het certificaat, dat op grond van artikel 10, tweede lid, onderdeel a, vijfde gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het honden of katten betreft, niet bestemd voor het Verenigd Koninkrijk of Ierland;

        hetzij:

      • -

        het individueel inentingsboekje en het certificaat, die op grond van artikel 10, derde lid, onderdeel a, subonderdeel vii, van richtlijn 92/65/EEG, zijn voorgeschreven, indien het honden of katten betreft, bestemd voor het Verenigd Koninkrijk of Ierland,

  • 2 Het certificaat, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en e, alsmede het gezondheidscertificaat, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, zijn aangevuld met een verklaring van de officiële dierenarts dat voldaan is aan richtlijn 91/628/EEG.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van dieren uit derde landen

Artikel 8.5

  • 1 De partij is verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, dat is vermeld op de lijst, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn 92/65/EEG, met dien verstande dat, indien vorenbedoelde lijst nog niet is vastgesteld:

    • a. het brengen in Nederland van een partij uit een derde land of een deel van een derde land is toegestaan;

    • b. de partij bestemd is voor een lid-staat, vanuit een derde land of een deel van een derde land, waaruit de lid-staat van bestemming de invoer toestaat.

  • 2 De partij gaat vergezeld van het gezondheidscertificaat, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 92/65/EEG, dan wel, indien vorenbedoeld gezondheidscertificaat nog niet is vastgesteld, en

    • a. de partij bestemd is voor Nederland, van een certificaat dat een verklaring behelst van de officiële dierenarts dat voldaan is aan hoofdstuk II van richtlijn 92/65/EEG alsmede, indien het apen, hoefdieren, bijen, honden, katten en lagomorfen betreft, aan de voorschriften voor het brengen in Nederland van de desbetreffende dieren uit derde landen op grond van hoofdstuk 2 van de onderhavige regeling;

    • b. de partij bestemd is voor een lid-staat, van een certificaat dat een verklaring behelst van de officiële dierenarts dat voldaan is aan de voorschriften van de lid-staat van bestemming.

  • 3 Indien de partij bestemd is voor Finland of Zweden blijkt uit de in het tweede lid, bedoelde certificaten, dat de partij tenminste voldoet aan de voorschriften die gelden met betrekking tot de invoer in Finland of Zweden van de desbetreffende dieren uit lid-staten.

  • 4 Het gezondheidscertificaat, bedoeld in de aanhef van het tweede lid, en de certificaten, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, zijn aangevuld met een verklaring van de officiële dierenarts dat voldaan is aan richtlijn 91/628/EEG en gaan vergezeld van een document waaruit blijkt dat voldaan is aan artikel 11, tweede lid, van genoemde richtlijn.

  • 5 Aan de partij landbouwhuisdieren als bedoeld in artikel 1 van richtlijn 96/22/EG, zijn geen stoffen toegediend die ingevolge artikel 3, onderdeel a, van die richtlijn niet aan landbouwhuisdieren mogen worden toegediend, tenzij aan de voorwaarden ingevolge artikel 11 van genoemde richtlijn is voldaan.

  • 6 Dit artikel is niet van toepassing op het brengen in Nederland van vogels uit derde landen.

Afdeling 4a. Het brengen in Nederland van vogels uit derde landen

Artikel 8.5a

  • 1 De partij vogels is verzonden vanuit een derde land, dat is vermeld op de lijst, bedoeld in bijlage D van beschikking 2000/666/EG en is afkomstig van een bedrijf dat door de bevoegde instantie van het derde land is geregistreerd.

  • 2 De partij vogels gaat vergezeld van het diergezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 2, punt 2, van beschikking 2000/666/EG.

  • 3 De partij vogels wordt aangevoerd in kratten of kooien die, per krat of kooi, zijn geïdentificeerd met een identificatienummer dat overeenstemt met het identificatienummer dat is vermeld op het gezondheidscertificaat als bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Onverminderd artikel 2.35 legt de importeur voordat de partij vogels op de inspectiepost wordt aangevoerd per e-mail of per fax aan de inspectiepost over een in de Nederlandse taal opgestelde, schriftelijke verklaring van de exploitant van de erkende quarantainevoorziening of erkend quarantainestation, die onderscheidenlijk dat is opgenomen in de in artikel 2, punt 5, van beschikking 2000/666/EG bedoelde lijst, waarin tenminste staat vermeld:

    • -

      dat de partij vogels in voornoemde quarantainevoorziening onderscheidenlijk erkend quarantainestation wordt opgenomen, alsmede

    • -

      de naam, het adres en het erkenningsnummer van voornoemde quarantainevoorziening onderscheidenlijk erkend quarantainestation.

  • 5 De partij vogels mag de inspectiepost niet eerder verlaten dan nadat de verklaring, bedoeld in het vierde lid, door de importeur of diens vertegenwoordiger is overgelegd.

Artikel 8.5b

  • 1 De partij vogels wordt van de inspectiepost, in door de keuringsdierenarts verzegelde, kooien of kratten, rechtstreeks, zonder verwisseling van de inhoud van de kratten of kooien, vervoerd naar een erkende quarantainevoorziening of naar een erkend quarantainestation, die, onderscheidenlijk dat, is opgenomen in de in artikel 2, punt 5, van beschikking 2000/666/EG bedoelde lijst, waar de vogels in quarantaine worden geplaatst.

  • 2 Papegaaiachtigen worden bij aankomst in de in het eerste lid bedoelde quarantainevoorziening respectievelijk het quarantainestation individueel geïdentificeerd overeenkomstig bijlage B, hoofdstuk 2, onder B, van beschikking 2000/666/EG.

  • 3 Onverminderd artikel 8.5g worden de in het eerste lid bedoelde vogels ten minste 30 dagen in quarantaine gehouden.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde vogels worden niet eerder uit quarantaine ontslagen dan nadat de minister daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend.

Artikel 8.5c

  • 1 Nadat de vogels overeenkomstig artikel 8.5b, eerste lid, in quarantaine zijn geplaatst, wordt het overeenkomstig bijlage C, punt 1, van beschikking 2000/666/EG beschreven onderzoek van de vogels of, indien van toepassing, de verklikkerkuikens uitgevoerd.

  • 2 Indien tijdens de quarantaine gebruik wordt gemaakt van verklikkerkuikens, gelden de voorschriften, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van beschikking 2000/666/EG.

Artikel 8.5d

Indien tijdens de in artikel 8.5b, derde lid, bedoelde quarantaineperiode wordt vermoed dat een of meer vogels met aviaire influenza of Newcastle disease besmet zijn, worden de vogels in de quarantainevoorziening respectievelijk de quarantaine-eenheid ten behoeve van virologisch onderzoek bemonsterd overeenkomstig bijlage C, punt 2, van beschikking 2000/666/EG en worden deze monsters onderzocht.

Artikel 8.5e

  • 1 Indien tijdens de in artikel 8.5b, derde lid, bedoelde quarantaineperiode wordt geconstateerd dat een of meer vogels of verklikkerkuikens met aviaire influenza of Newcastle disease besmet zijn, worden alle vogels in de quarantainevoorziening of de betreffende quarantaine-eenheid onmiddellijk aan de ambtenaar ter doding en vernietiging overgedragen, waarna de quarantainevoorziening respectievelijk de quarantaine-eenheid volledig wordt gereinigd en ontsmet.

  • 2 Ten vroegste 21 dagen na de in het eerste lid bedoelde reiniging en ontsmetting van de quarantaine-eenheid worden in het quarantainestation de verklikkerkuikens die zich in de andere quarantaine-eenheden van het quarantainestation bevinden bemonsterd ten behoeve van serologisch onderzoek of, indien geen verklikkerkuikens worden gebruikt, worden in die quarantaine-eenheden de vogels tussen de zevende en de vijftiende dag na de in het eerste lid bedoelde reiniging en ontsmetting ten behoeve van virologisch onderzoek bemonsterd overeenkomstig bijlage C, punt 1, onder B, van beschikking 2000/666/EG.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde vogels mogen het quarantainestation uitsluitend verlaten indien uit onderzoek van de in dat lid bedoelde monsters een negatief resultaat blijkt.

  • 4 Tot 21 dagen na de in het eerste lid bedoelde reiniging en ontsmetting worden geen vogels in de quarantainevoorziening of quarantaine-eenheid binnengebracht.

Artikel 8.5f

  • 1 In zoverre in afwijking van artikel 8.5e, eerste lid, kan, wanneer bij een of meer vogels of de daarbij geplaatste verklikkerkuikens Newcastle disease wordt vastgesteld, de minister besluiten dat de betrokken vogels niet behoeven te worden gedood en vernietigd, indien uit virologisch onderzoek van overeenkomstig het tweede lid genomen monsters een negatief resultaat blijkt.

  • 2 Ten minste 30 dagen nadat het laatste zieke dier is gestorven of hersteld worden overeenkomstig bijlage C, punt 1, onder B, monsters genomen van alle vogels van de zending indien deze minder dan 60 dieren telt, of, indien het een grotere zending betreft, van 60 vogels.

  • 3 Bij toepassing van het eerste lid:

    • a. mogen de betrokken vogels het quarantainestation uitsluitend verlaten nadat uit de genomen monsters een negatief resultaat blijkt en ten vroegste 60 dagen nadat de klinische symptomen van Newcastle disease zijn verdwenen, en

    • b. wordt al het mogelijk besmet materiaal en afval, alsmede het afval dat wordt geproduceerd gedurende de in onderdeel a bedoelde periode van 60 dagen, onder toezicht van de keuringsdierenarts op zodanige wijze vernietigd dat het Newcastle diseasevirus met zekerheid geïnactiveerd is.

Artikel 8.5g

Indien tijdens de in artikel 8.5b, derde lid, bedoelde quarantaineperiode bij papegaaiachtigen besmetting met Chlamydia psittaci wordt vermoed of vastgesteld, : besluit de minister dat alle vogels van de desbetreffende partij worden behandeld met een door de minister aan te wijzen methode en is de in artikel 8b, derde lid, bedoelde quarantaineperiode verlengd met ten minste twee maanden, te rekenen vanaf het laatst vastgestelde of vermoede geval van besmetting.

Artikel 8.5h

De virologische en serologische onderzoeken van de ingevolge deze afdeling genomen monsters en virusisolaten worden overeenkomstig bijlage C. punten 3 en 4, van beschikking 2000/666/EG uitgevoerd in het Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid te Lelystad.

Artikel 8.5i

  • 1 Alle uit deze afdeling voortvloeiende quarantainekosten zijn voor rekening van de importeur.

  • 2 De kosten voor keuringen en controle welke de VWA bij in quarantaine geplaatste vogels verricht betreffen de kosten die in rechtstreeks verband staan met deze keuringen en controles.

Artikel 8.5j

Een erkende quarantainevoorziening of een erkend quarantainestation voldoet aan de eisen opgenomen in bijlage B, hoofdstuk 2, onder A, van beschikking 2000/666/EG.

Afdeling 5. Erkenning van een instelling, instituut, centrum, quarantainevoorziening, quarantainestation en registratie van handelszaken.

Artikel 8.6

  • 1 Een instelling, instituut of centrum wordt door de minister voor de toepassing van deze regeling erkend indien uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat de instelling, het instituut of het centrum voldoet aan bijlage C, punt 1 en 2, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 2 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt door de minister voor bepaalde tijd ingetrokken in het geval, bedoeld in bijlage C, punt 3, onder a, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 3 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt door de minister ingetrokken indien na aangifte van verdenking op een van de ziekten vermeld in de bijlagen A en B van richtlijn 92/65/EEG het laboratoriumonderzoek voor de verwekkers van vorenbedoelde ziekten positieve resultaten hebben gegeven.

  • 4 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt, nadat zij door de minister voor bepaalde tijd is ingetrokken, opnieuw verleend, indien na aangifte van verdenking op een van de ziekten vermeld in de bijlagen A en B van richtlijn 92/65/EEG het laboratoriumonderzoek voor de verwekkers van vorenbedoelde ziekten negatieve resultaten hebben gegeven.

  • 5 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt, nadat zij door de minister is ingetrokken, opnieuw verleend, indien na de uitroeiïng van de besmettingshaarden, opnieuw wordt voldaan aan punt 1, met uitzondering van onderdeel f, van bijlage C van richtlijn 92/65/EEG wordt voldaan.

Artikel 8.6a

  • 1 Een quarantainevoorziening of quarantainestation wordt op aanvraag door de minister voor de toepassing van deze regeling erkend indien uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat de quarantainevoorziening of het quarantainestation voldoet aan bijlage B van beschikking 2000/666/EG.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde erkenning wordt door de minister ingetrokken indien niet langer wordt voldaan aan bijlage B van beschikking 2000/666/EG.

Artikel 8.7

  • 1 De minister houdt een register bij van handelszaken die permanent of incidenteel honden, katten of lagomorfen in zijn bezit heeft.

  • 2 Een handelszaak wordt slechts ingeschreven in het in het eerste lid bedoelde register, indien degene die voor deze handelszaak verantwoordelijk is:

    • a. een administratie voert waarin tenminste de leveringen van de honden, katten of lagomorfen en de verdere bestemming hiervan zijn vermeld en alle op die dieren betrekking hebbende bescheiden zijn opgenomen;

    • b. vorenbedoelde administratie tenminste drie jaren bewaart;

    • c. artikel 4 van richtlijn 92/65/EEG naleeft;

    • d. over voor het vervoer van de in het eerste lid bedoelde dieren geschikte vervoermiddelen beschikt.

  • 3 Indien de handelaar zich niet aan de in het tweede lid bedoelde voorschriften houdt, kan de minister beslissen dat zijn inschrijving in het in het eerste lid bedoelde register wordt doorgehaald dan wel niet wordt erkend.

Afdeling 6. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van vogels, fretten, nertsen, vossen, lagomorfen en dieren als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG

Artikel 8.8

  • 1 Indien vogels, lagomorfen die zijn bestemd voor een lid-staat, die geen gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 9, tweede lid, eist, alsmede fretten, nertsen en vossen afkomstig zijn van een handelszaak die permanent of incidenteel deze dieren in zijn bezit heeft, is deze handelszaak geregistreerd overeenkomstig artikel 8.7.

  • 2 Vogels, lagomorfen die zijn bestemd voor een lid-staat, die geen gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG eist, alsmede fretten, nertsen en vossen zijn afkomstig van een bedrijf waarop regelmatig een controle door de ambtenaren wordt verricht, teneinde na te gaan of aan de onderhavige regeling wordt voldaan en dat voldoet aan artikel 4 van richtlijn 92/65/EEG.

  • 3 Vogels, niet zijnde papegaaiachtigen, vossen, fretten, nertsen en lagomorfen die zijn bestemd voor een lid-staat, die geen gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG eist, gaan vergezeld van de verklaring, bedoeld in artikel 4, vierde gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 4 Papegaaiachtigen gaan vergezeld van het handelsdocument, bedoeld in artikel 7, onder A, tweede lid, onderdeel c, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 6 De verklaring, bedoeld in het derde lid, het handelsdocument, bedoeld in het vierde lid, en het vervoersdocument, bedoeld in het vijfde lid, zijn opgesteld en afgegeven in overeenstemming met de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen, volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend, terwijl de geldigheidsduur ervan niet is verstreken.

Artikel 8.9

  • 1 Indien het vogels betreft, bestemd voor een lid-staat, geldt dat:

    • a. de vogels afkomstig zijn van een bedrijf waar gedurende de laatste 30 dagen voorafgaande aan de verzending geen aviaire influenza is gediagnosticeerd;

    • b. de vogels afkomstig zijn van een bedrijf of uit een gebied ten aanzien waarvan geen beperkingen gelden uit hoofde van de maatregelen ter bestrijding van de ziekte van Newcastle;

    • c. indien het vogels betreft die vanuit een derde land, al dan niet via het grondgebied van een lid-staat, in Nederland zijn gebracht, de vogels overeenkomstig artikel 10, eerste lid, derde gedachtenstreepje, van richtlijn 91/496/EEG en met inachtneming van de bijzondere waarborgen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, tweede alinea, van richtlijn 91/496/EEG, in tijdelijke afzondering zijn geplaatst op het bedrijf waar zij na toelating in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is, zijn binnengebracht.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, geldt indien het papegaaiachtigen betreft, bovendien dat:

    • a. de papegaaiachtigen niet afkomstig zijn van een bedrijf of in contact zijn geweest met dieren van een bedrijf waar op het tijdstip van verzending psittacose (Chlamydia psittaci) is gediagnosticeerd;

    • b. de papegaaiachtigen niet afkomstig zijn van een bedrijf of in contact zijn geweest met dieren van een bedrijf waar in een periode van twee maanden voorafgaand aan het tijdstip van verzending het laatste geval van psittacose (Chlamidia psittaci) is gediagnosticeerd en is behandeld overeenkomstig de voorschriften van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of de Raad van de Europese Unie, bedoeld in artikel 7, onder A, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn 92/65/EEG, voor zover die voorschriften zijn vastgesteld;

    • c. de papegaaiachtigen geïdentificeerd zijn overeenkomstig hetgeen hieromtrent in de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of de Raad van de Europese Unie, bedoeld in artikel 7, onder A, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 92/65/EEG is bepaald, met dien verstande dat zolang deze beschikking nog niet is vastgesteld, de papegaaiachtigen zodanig geïdentificeerd zijn dat het bedrijf van oorsprong of van tijdelijk verblijf is terug te vinden.

  • 3 Indien het fretten, nertsen en vossen betreft geldt, dat voldaan is aan artikel 10, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG en, indien het nertsen betreft, in voorkomend geval, aan de algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 14, tweede lid, en artikel 15, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 4 Indien het lagomorfen betreft die zijn bestemd voor een lid-staat, die geen gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG eist, geldt, dat wordt voldaan aan artikel 9, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG alsmede, in voorkomend geval, aan de algemene of beperkte aanvullende garanties, bedoeld in artikel 14, tweede lid, en artikel 15, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 5 Indien het dieren als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG betreft, geldt dat zij afkomstig zijn van een instelling, instituut of centrum dat is erkend overeenkomstig artikel 8.6 en dat zij bestemd zijn voor een door de bevoegde autoriteit van het land van bestemming overeenkomstig bijlage C, van richtlijn 92/65/EEG erkende instelling, erkend instituut of erkend centrum.

Afdeling 7. Het brengen in Nederland van vogels, fretten, nertsen, vossen, lagomorfen en dieren als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG

Artikel 8.10

  • 1 Vogels, niet zijnde papegaaiachtigen, vossen, fretten, nertsen en lagomorfen die zijn bestemd voor Nederland of een lid-staat, die geen gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG eist, gaan vergezeld van de verklaring, bedoeld in artikel 4, vierde gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 2 Papegaaiachtigen gaan vergezeld van het handelsdocument, bedoeld in artikel 7, onder A, tweede lid, onderdeel c, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 4 De verklaring, bedoeld in het eerste lid, het handelsdocument, bedoeld in het tweede lid, en het vervoersdocument, bedoeld in het derde lid, zijn opgesteld en afgegeven in overeenstemming met de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen, volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend, terwijl de geldigheidsduur ervan niet is verstreken.

Artikel 8.11

Indien de vogels, fretten, nertsen, vossen, lagomorfen die zijn bestemd voor Nederland of een lid-staat, die geen gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van richtlijn 92/65/EEG eist dan wel de dieren, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG zijn verzonden vanuit een derde land en via het grondgebied van een lid-staat in Nederland worden gebracht, gaan zij vergezeld van de documenten, bedoeld in artikel 7, eerste lid, eerste en tweede gedachtenstreepje, van richtlijn 91/496/EEG.

Hoofdstuk 9. Sperma

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 9.1

Onverminderd artikel 1.1. wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

richtlijn 88/407/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van runderen en de invoer daarvan (PbEG L 194);

richtlijn 90/429/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van varkens en de invoer daarvan (PbEG L 224);

rundersperma:

bewerkt of verdund ejaculaat van als landbouw-huisdier gehouden runderen dat, voor zover afkomstig uit lid-staten, na 31 december 1989 aldaar is verkregen en behandeld;

varkenssperma:

onbewerkt, bewerkt of verdund ejaculaat van als landbouwhuisdier gehouden varkens dat, voor zover afkomstig uit lid-staten, na 30 december 1991 is verkregen en behandeld;

sperma van schapen, geiten of eenhoevige dieren:

onbewerkt, bewerkt of verdund ejaculaat van als huisdier gehouden schapen, geiten of eenhoevige dieren;

instelling, instituut of centrum:

instelling, instituut of centrum als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn 92/65/EEG.

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van sperma, bestemd voor een lid-staat

Artikel 9.2

Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van een partij sperma, bestemd voor een lid-staat, vastgesteld:

  • a. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 6, eerste lid, van richtlijn 88/407/EEG is voorgeschreven, indien het rundersperma betreft;

  • b. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 6, eerste lid, van richtlijn 90/429/EEG is voorgeschreven, indien het varkenssperma betreft, of

  • c. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 11, tweede lid, vierde gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven indien het sperma van schapen, geiten en eenhoevige dieren betreft.

Artikel 9.3

Op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, is gebleken dat voldaan wordt aan:

  • a. artikel 3, onderdelen b en c, van richtlijn 88/407/EEG, indien het rundersperma betreft;

  • b. artikel 3, onderdelen b en c, van richtlijn 90/429/EEG, indien het varkenssperma betreft, of

  • c. artikel 11, tweede lid, tweede en derde gedachtenstreepje, en derde lid, tweede alinea, van richtlijn 92/65/EEG, indien het sperma van schapen, geiten of eenhoevige dieren betreft.

Artikel 9.4

Onverminderd artikel 9.3 is op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, gebleken dat:

Afdeling 3. Het brengen in Nederland van sperma uit lid-staten

Artikel 9.5

Indien een partij die is verzonden vanuit een lid-staat en bestemd is voor Nederland of een lid-staat, gaat zij vergezeld van:

  • a. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 6, eerste lid, van richtlijn 88/407/EEG is voorgeschreven, indien het rundersperma betreft;

  • b. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 6, eerste lid, van richtlijn 90/429/EEG is voorgeschreven, indien het varkenssperma betreft, of

  • c. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 11, tweede lid, vierde gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven indien het sperma van schapen, geiten en eenhoevige dieren betreft.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van sperma uit derde landen

Artikel 9.6

  • 1 De partij is verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, dat is vermeld op de lijst, bedoeld in:

    • a. artikel 8, eerste lid, van richtlijn 88/407/EEG, indien het rundersperma betreft;

    • b. artikel 7, eerste lid, van richtlijn 90/429/EEG, indien het varkenssperma betreft, of

    • c. artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn 92/65/EEG, indien het sperma van schapen, geiten of eenhoevige dieren betreft, met dien verstande dat, indien vorenbedoelde lijst nog niet is vastgesteld, de partij uit geen enkel derde land mag zijn verzonden, indien zij voor Nederland is bestemd, en de partij is verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, van waaruit de lid-staat van bestemming de invoer toestaat, indien zij voor een lid-staat is bestemd.

  • 2 De partij is afkomstig van een spermacentrum of een erkend centrum, erkende instelling, erkend instituut of erkend winstation dat is vermeld op de lijst, bedoeld in:

    • a. artikel 9, eerste lid, van richtlijn 88/407/EEG, indien het rundersperma betreft;

    • b. artikel 8, eerste lid, van richtlijn 90/429/EEG, indien het varkenssperma betreft, of

    • c. artikel 17, derde lid, onderdeel a, van richtlijn 92/65/EEG, indien het sperma van schapen, geiten of eenhoevige dieren betreft.

  • 3 De partij gaat vergezeld van het gezondheidscertificaat dat op grond van:

    • a. artikel 11, eerste lid, van richtlijn 88/407/EEG is voorgeschreven, indien het rundersperma betreft;

    • b. artikel 10, eerste lid, van richtlijn 90/429/EEG is voorgeschreven, indien het varkenssperma betreft, of

    • c. artikel 17, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het sperma van schapen, geiten of eenhoevige dieren betreft, dan wel, indien vorenbedoeld gezondheidscertificaat nog niet is vastgesteld, en:

      • -

        de partij voor Nederland is bestemd, de partij vergezeld gaat van een certificaat dat een verklaring van de officiële dierenarts behelst dat het sperma verkregen, behandeld en opgeslagen is op een wijze die tenminste gelijkwaardig is aan hetgeen hieromtrent op grond artikel 11, tweede lid, eerste tot en met derde gedachtenstreepje van richtlijn 92/65/EEG geldt en dat voldaan is aan de voorschriften voor het brengen in Nederland van vorenbedoeld sperma uit derde landen op grond van hoofdstuk 2 van de onderhavige regeling;

      • -

        de partij voor een lid-staat is bestemd, de partij vergezeld gaat van het certificaat dat door de lid-staat van bestemming wordt geëist.

Afdeling 5. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van sperma van schapen, geiten of eenhoevige dieren als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn nr. 92/65/EEG

Artikel 9.7

Sperma van schapen, geiten of eenhoevige dieren als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG:

  • a. gaat vergezeld van het vervoersdocument, dat op grond van artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven;

  • b. is afkomstig van een instelling, instituut of centrum dat is erkend overeenkomstig artikel 9.11 en is bestemd voor een door de bevoegde autoriteit van het land van bestemming overeenkomstig bijlage C van richtlijn 92/65/EEG erkende instelling, erkend instituut of erkend centrum.

Afdeling 6. Het brengen in Nederland van sperma van schapen, geiten of eenhoevige dieren als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG

Artikel 9.8

  • 1 Sperma van schapen, geiten of eenhoevige dieren als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG gaat vergezeld van het in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG bedoelde vervoersdocument, dan wel, indien het sperma is verzonden vanuit een derde land en via het grondgebied van een lid-staat in Nederland wordt gebracht van de documenten, bedoeld in artikel 10, eerste lid, eerste en tweede gedachtenstreepje, van richtlijn 90/675/EEG.

  • 2 De documenten, bedoeld in het eerste lid, zijn opgesteld en afgegeven in overeenstemming met de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen, volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend, terwijl de geldigheidsduur ervan niet is verstreken.

Afdeling 7. Tijdelijke afzondering en terugzending van de partij en erkenning van spermacentra, wincentra en -stations

Artikel 9.9

  • 1 Onverminderd artikel 2.32 worden, indien rundersperma of varkenssperma bestemd is voor Nederland dan wel een lid-staat en ervan wordt verdacht te zijn aangetast door of te zijn besmet met ziektekiemen, teneinde met zekerheid vast te stellen of het verdachte sperma al dan niet is aangetast door of besmet met ziektekiemen, door de minister de nodige maatregelen genomen die afzondering van het sperma kunnen inhouden.

  • 2 In het in het eerste lid bedoelde geval staat de minister, voor zover daartegen uit oogpunt van de diergezondheid geen bezwaren bestaan, op verzoek van de afzender of diens gemachtigde, toe, dat het sperma wordt teruggezonden, met dien verstande dat voor zover het rundersperma of diepgevroren varkenssperma betreft betreft binnen 30 dagen en indien het vers varkenssperma betreft binnen 24 uur na het betreffende besluit dient te blijken dat de bevoegde instantie van het land van verzending de terugzending toestaat.

  • 3 Het sperma dient gedurende de in het tweede lid bedoelde periode op een door de minister te bepalen wijze te worden opgeslagen.

  • 4 Indien de terugzending van het sperma niet binnen de in het tweede lid bedoelde tijdsduur wordt toegestaan, wordt, indien de minister hiertoe besluit het sperma vernietigd.

Artikel 9.10

  • 1 Een wincentrum of -station wordt door de minister voor de toepassing van deze regeling erkend indien:

    • a. uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat:

      • het wincentrum of -station voldoet aan bijlage D van richtlijn 92/65/EEG en aan de ter uitvoering van deze richtlijn krachtens artikel 15 van het Besluit eisen dierlijk sperma en spermawincentra gestelde regels, indien het sperma van eenhoevige dieren betreft, of

      • het wincentrum of -station voldoet aan bijlage D van richtlijn 92/65/EEG, indien het sperma van schapen en geiten betreft, en

    • b. de keuringsdierenarts in verband met het door hem uit te oefenen toezicht op de naleving van onderdeel a, praktisch in de gelegenheid wordt gesteld de werkzaamheden van de wincentra of -stations te controleren.

  • 2 Aan een erkend wincentrum of -station wordt in verband met de erkenning een registratienummer toegekend.

Artikel 9.11

  • 1 Een instelling, instituut of centrum wordt door de minister voor de toepassing van deze regeling erkend indien uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat de instelling, het instituut of het centrum voldoet aan bijlage C, punt 1 en 2, en aan artikel 13, tweede lid, onderdeel a van richtlijn 92/65/EEG.

  • 2 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt door de minister voor bepaalde tijd ingetrokken in het geval, bedoeld in bijlage C, punt 3, onder a, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 3 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt door de minister ingetrokken, indien na aangifte van verdenking op één van de ziekten vermeld in de bijlagen A en B van richtlijn 92/65/EEG het laboratoriumonderzoek voor de verwekkers van vorenbedoelde ziekten positieve resultaten hebben gegeven.

  • 4 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt, nadat zij door de minister voor bepaalde tijd is ingetrokken, opnieuw verleend, indien na aangifte van verdenking op een van de ziekten vermeld in de bijlagen A en B van richtlijn 92/65/EEG het laboratoriumonderzoek voor de verwekkers van vorenbedoelde ziekten negatieve resultaten hebben gegeven.

  • 5 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid wordt, nadat zij door de minister is ingetrokken, opnieuw verleend, indien na de uitroeiing van de besmettingshaarden, opnieuw wordt voldaan aan punt 1, met uitzondering van onderdeel f, van bijlage C van richtlijn 92/65/EEG.

Hoofdstuk 10. Embryo's

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 10.1

Onverminderd artikel 1.1. wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

richtlijn 89/556/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 september 1989 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in embryo's van als huisdier gehouden runderen en de invoer daarvan uit derde landen (PbEG L 302);

runderembryo:

eerste ontwikkelingsstadium van een als huisdier gehouden rund, dat geschikt is voor transplantatie naar een ontvangerdier, dat niet is verkregen door transfer van celkernen en dat, voor-zover afkomstig uit lid-staten na 31 december 1990 is verzameld, behandeld en opgeslagen;

embryo van varkens, schapen, geiten of eenhoevige dieren:

eerste ontwikkelingsstadium van als huisdier gehouden varkens, schapen, geiten of eenhoevige dieren, dat geschikt is voor transplantatie naar een ontvangerdier en dat niet is verkregen door transfer van celkernen;

teamdierenarts:

dierenarts die overeenkomstig bijlage A van richtlijn 89/556/EEG verantwoordelijk is voor het toezicht op een runderembryoteam;

runderembryoteam:

overeenkomstig artikel 10.9 erkende groep technici of organisatievorm onder toezicht van een teamdierenarts, bevoegd om runderembryo's te verzamelen, te behandelen of op te slaan;

runderembryo-produktieteam:

runderembryoteam, erkend overeenkomstig artikel 10.9 voor de bevruchting in vitro;

embryoteam:

overeenkomstig artikel 10.11 erkende groep technici of organisatievorm, bevoegd om embryo's van schapen, geiten, varkens of eenhoevige dieren te verzamelen, te behandelen of op te slaan;

instelling, instituut of centrum:

instelling, instituut of centrum als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn 92/65/EEG.

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van embryo's, bestemd voor een lid-staat

Artikel 10.2

Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van een partij embryo's, bestemd voor een lid-staat, vastgesteld:

  • a. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 6 van richtlijn 89/556/EEG is voorgeschreven, indien het runderembryo's betreft, of

  • b. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 11, derde lid, derde gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven indien het embryo's van schapen, geiten, varkens en eenhoevige dieren betreft.

Artikel 10.3

Op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, is gebleken dat, indien het een partij runderembryo's betreft:

  • a. de bevruchting door kunstmatige inseminatie of in vitro is geschied, met sperma van een donorstier uit een spermacentrum dat door de minister, overeenkomstig artikel 9.10, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1, is erkend voor de winning, behandeling en opslag van rundersperma of met overeenkomstig hoofdstuk 9, ingevoerd rundersperma;

  • b. in geval van bevruchting in vitro, deze bevruchting is geschied door een runderembryoproduktieteam;

  • c. de runderembryo's zijn verzameld bij runderen die voldoen aan bijlage B van richtlijn 89/556/EEG;

  • d. de runderembryo's door een runderembryoteam zijn verzameld, behandeld, opgeslagen en vervoerd overeenkomstig bijlage A, hoofdstuk II, van richtlijn 89/556/EEG, met dien verstande dat de opslag heeft plaatsgevonden in overeenkomstig artikel 10.10 erkende opslaglokalen en

  • e. door de keuringsdierenarts een verklaring is ontvangen van de teamdierenarts dat het runderembryoteam overeenkomstig het bepaalde in onderdeel d heeft gehandeld.

Artikel 10.4

Op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, is gebleken dat, indien het een partij embryo's van varkens, schapen, geiten of eenhoevige dieren betreft:

  • a. de embryo's verkregen zijn door een embryoteam bij vrouwelijke donordieren die voldoen aan bijlage D, hoofdstuk IV, van richtlijn 92/65/EEG en vervolgens in een aangepast laboratorium zijn behandeld;

  • b. de embryo's zijn behandeld en opgeslagen overeenkomstig bijlage D, hoofdstuk III, van richtlijn 92/65/EEG, en

  • c. het voor de inseminatie van de in onderdeel a bedoelde vrouwelijke donordieren gebruikte sperma voldoet aan artikel 9.3, onderdeel c, en artikel 9.4, onderdeel c.

Afdeling 3. Het brengen in Nederland van embryo's uit lid-staten

Artikel 10.5

Indien een partij die is verzonden vanuit een lid-staat en bestemd is voor Nederland of een lid-staat, gaat zij vergezeld van:

  • a. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 6 van richtlijn 89/556/EEG is voorgeschreven, indien het runderembryo's betreft, of

  • b. het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 11, derde lid, derde gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven indien het embryo's van schapen, geiten, varkens en eenhoevige dieren betreft.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van embryo's uit derde landen

Artikel 10.6

  • 1 De partij is verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, dat is vermeld op de lijst, bedoeld in:

    • a. artikel 7, eerste lid, van richtlijn 89/556/EEG, indien het runderembryo's betreft;

    • b. artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn 92/65/EEG, indien het embryo's van varkens, schapen, geiten of eenhoevige dieren betreft, met dien verstande dat, indien vorenbedoelde lijst nog niet is vastgesteld, de partij uit geen enkel derde land mag zijn verzonden, indien zij voor Nederland is bestemd, en de partij is verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land van waaruit de lid-staat van bestemming de invoer toestaat, indien zij voor een lid-staat is bestemd.

  • 2 De partij is verzameld, behandeld en opgeslagen door een runderembryoteam of embryoteam dat is vermeld op de lijst, bedoeld in:

    • a. artikel 8, eerste lid, van richtlijn 89/556/EEG, indien het runderembryo's betreft, of

    • b. artikel 17, derde lid, onderdeel a, van richtlijn 92/65/EEG, indien het embryo's van varkens, schapen, geiten of eenhoevige dieren betreft.

  • 3 De partij gaat vergezeld van het gezondheidscertificaat dat op grond van:

    • a. artikel 10 van richtlijn 89/556/EEG is voorgeschreven, indien het runderembryo's betreft, of

    • b. artikel 17, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, indien het embryo's van varkens, schapen, geiten of eenhoevige dieren betreft, dan wel, indien vorenbedoeld gezondheidscertificaat nog niet is vastgesteld, en:

      • -

        de partij voor Nederland is bestemd, de partij vergezeld gaat van een certificaat dat een verklarig van de officiële dierenarts behelst dat de embryo's verkregen, behandeld en opgeslagen zijn op een wijze die tenminste gelijkwaardig is aan hetgeen hieromtrent op grond van artikel 11, derde lid, eerste en tweede gedachtenstreepje van richtlijn 92/65/EEG geldt, dat voldaan is aan artikel 11, derde lid, tweede alinea van richtlijn 92/65/EEG en aan de voorschriften voor het brengen in Nederland van vorenbedoelde embryo's uit derde landen op grond van hoofdstuk 2 van de onderhavige regeling;

      • -

        de partij voor een lid-staat is bestemd, de partij vergezeld gaat van het certificaat dat door de lid-staat van bestemming wordt geëist.

  • 4 Onverminderd het derde lid is met betrekking tot een partij runderembryo's voldaan aan bijlage XI, hoofdstuk D, punt 3 of 4, van verordening 999/2001/EG..

Afdeling 5. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van embryo's van varkens, schapen, geiten of eenhoevige dieren als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG

Artikel 10.7

Embryo's van varkens, schapen, geiten of eenhoevige dieren als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG:

  • a. gaan vergezeld van het vervoersdocument, dat op grond van artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven;

  • b. zijn afkomstig van een instelling, instituut of centrum dat is erkend overeenkomstig artikel 9.11 en zijn bestemd voor een door de bevoegde autoriteit van het land van bestemming overeenkomstig bijlage C van richtlijn 92/65/EEG erkende instelling, erkend instituut of erkend centrum.

Afdeling 6. Het brengen in Nederland van embryo's van varkens, schapen, geiten of eenhoevige dieren als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG

Artikel 10.8

  • 1 Embryo's van varkens, schapen, geiten of eenhoevige dieren als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG gaan vergezeld van het in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG bedoelde vervoersdocument, dan wel, indien de embryo's zijn verzonden vanuit een derde land en via het grondgebied van een lid-staat in Nederland worden gebracht, van de documenten, bedoeld in artikel 10, eerste lid, eerste en tweede gedachtenstreepje, van richtlijn 90/675/EEG.

  • 2 De documenten, bedoeld in het eerste lid, zijn opgesteld en afgegeven in overeenstemming met de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen, volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend, terwijl de geldigdheidsduur ervan niet is verstreken.

Afdeling 7. Erkenning van runderembryoteams, runderembryoproduktieteams, embryoteams en van opslaglokalen

Artikel 10.9

  • 1 Een runderembryoteam of een runderembryoproduktieteam wordt door de minister voor de toepassing van deze regeling erkend indien:

    • a. uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat het runderembryoteam of het runderembryoproduktieteam voldoet aan het voor een dergelijk team bepaalde in bijlage A, hoofdstuk I, van richtlijn 89/556/EEG, en aan de overige relevante bepalingen van richtlijn 89/556/EEG;

    • b. de keuringsdierenarts in verband met het door hem uit te oefenen toezicht op de naleving van onderdeel a, praktisch in de gelegenheid wordt gesteld de werkzaamheden van de teams te controleren;

  • 2 De teamdierenarts draagt er zorg voor dat elke belangrijke wijziging in de organisatie van de teams of in de laboratoria en de apparatuur waarover zij beschikken, ter kennis van de keuringsdierenarts wordt gebracht.

  • 3 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid, wordt door de minister ingetrokken indien:

    • a. de teamdierenarts wordt vervangen;

    • b. zich in de organisatie van het embryoteam of embryoproduktieteam of in de laboratoria en de apparatuur waarover het beschikt, belangrijke wijzigingen voordoen, of

    • c. blijkt dat niet meer wordt voldaan aan het eerste lid.

  • 4 Aan een erkend runderembryoteam of runderembryoproduktieteam wordt in verband met de erkenning een registratienummer toegekend.

Artikel 10.10

  • 1 Een lokaal voor de opslag van runderembryo's, bedoeld in bijlage A, hoofdstuk II, van richtlijn 89/556/EEG, wordt door de minister voor de toepassing van deze regeling erkend, indien:

    • a. uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat:

    • b. de keuringsdierenarts in verband met het door hem uit te oefenen toezicht op de naleving van onderdeel a, toegang tot het lokaal, alsmede tot de gevoerde administratie heeft.

  • 2 Een erkenning als bedoeld in het eerste lid, wordt door de minister ingetrokken indien niet meer wordt voldaan aan het eerste lid.

Artikel 10.11

Een embryoteam wordt door de minister voor de toepassing van deze regeling erkend, indien:

  • a. uit een door de keuringsdierenarts ingesteld onderzoek is gebleken dat het team zich houdt aan bijlage D, hoofdstuk III, van richtlijn 92/65/EEG, en

  • b. de keuringsdierenarts in verband met het door hem uit te oefenen toezicht op de naleving door de teams van bijlage D, hoofdstuk III, van richtlijn 92/65/EEG, praktisch in de gelegenheid wordt gesteld de werkzaamheden van het team te controleren.

Hoofdstuk 11. Eicellen

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 11.1

Onverminderd artikel 1.1. wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

erkend team:

overeenkomstig artikel 10.11 erkende groep technici of organisatievorm, bevoegd om eicellen te verzamelen, te behandelen of op te slaan;

instelling, instituut of centrum:

instelling, instituut of centrum als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn 92/65/EEG.

Afdeling 2. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van eicellen, bestemd voor een lid-staat

Artikel 11.2

Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van een partij eicellen, bestemd voor een lid-staat, vastgesteld het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 11, derde lid, derde gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven indien het eicellen van schapen, geiten, varkens en eenhoevige dieren betreft.

Artikel 11.3

Op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5, is gebleken dat:

  • a. de eicellen verkregen zijn door een erkend team bij vrouwelijke donordieren die voldoen aan bijlage D, hoofdstuk IV, van richtlijn 92/65/EEG en vervolgens in een aangepast laboratorium zijn behandeld;

  • b. de eicellen zijn behandeld en opgeslagen overeenkomstig bijlage D, hoofdstuk III, van richtlijn 92/65/EEG, en

  • c. het voor de inseminatie van de in onderdeel a bedoelde vrouwelijke donordieren gebruikte sperma voldoet aan artikel 9.3, onderdeel c, en artikel 9.4, onderdeel c.

Afdeling 3. Het brengen in Nederland van eicellen uit lid-staten

Artikel 11.4

Indien een partij die is verzonden vanuit een lid-staat en bestemd is voor Nederland of een lid-staat, gaat zij vergezeld van het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 11, derde lid, derde gedachtenstreepje, van richtlijn 92/65 is voorgeschreven indien het eicellen van schapen, geiten, varkens en eenhoevige dieren betreft.

Afdeling 4. Het brengen in Nederland van eicellen uit derde landen

Artikel 11.5

  • 1 De partij is verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, dat is vermeld op de lijst, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn 92/65/EEG, met dien verstande dat, indien vorenbedoelde lijst nog niet is vastgesteld, de partij uit geen enkel derde land mag zijn verzonden, indien zij voor Nederland is bestemd, en de partij is verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land van waaruit de lid-staat van bestemming de invoer toestaat, indien zij voor een lid-staat is bestemd.

  • 2 De partij is verzameld, behandeld en opgeslagen door een erkend team dat is vermeld op de lijst, bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel a, van richtlijn 92/65/EEG.

  • 3 De partij gaat vergezeld van het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 17, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven, dan wel, indien vorenbedoeld gezondheidscertificaat nog niet is vastgesteld, en:

    • -

      de partij voor Nederland is bestemd, de partij vergezeld gaat van een certificaat dat een verklaring van de officiële dierenarts behelst dat de eicellen zijn verkregen, behandeld en opgeslagen op een wijze die tenminste gelijkwaardig is aan hetgeen hieromtrent op grond van artikel 11, derde lid, eerste en tweede gedachtenstreepje van richtlijn 92/65/EEG geldt, dat voldaan is aan artikel 11, derde lid, tweede alinea van richtlijn 92/65/EEG en aan de voorschriften voor het brengen in Nederland van vorenbedoelde eicellen uit derde landen op grond van hoofdstuk 2 van de onderhavige regeling;

    • -

      de partij voor een lid-staat is bestemd, de partij vergezeld gaat van het certificaat dat door de lid-staat van bestemming wordt geëist.

  • 4 Onverminderd het derde lid is met betrekking tot een partij eicellen van runderen voldaan aan bijlage XI, hoofdstuk D, punt 3 of 4 van verordening 999/2001/EG.

Afdeling 5. Het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van eicellen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG

Artikel 11.6

Eicellen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG:

  • a. gaan vergezeld van het vervoersdocument, dat op grond van artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG is voorgeschreven;

  • b. zijn afkomstig van een instelling, instituut of centrum dat is erkend overeenkomstig artikel 9.11 en zijn bestemd voor een door de bevoegde autoriteit van het land van bestemming overeenkomstig bijlage C van richtlijn 92/65/EEG erkende instelling, erkend instituut of erkend centrum.

Afdeling 6. Het brengen in Nederland van eicellen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG

Artikel 11.7

  • 1 Eicellen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG gaan vergezeld van het in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG bedoelde vervoersdocument, dan wel, indien de eicellen zijn verzonden vanuit een derde land en via het grondgebied van een lid-staat in Nederland worden gebracht, van de documenten, bedoeld in artikel 10, eerste lid, eerste en tweede gedachtenstreepje, van richtlijn 90/675/EEG.

  • 2 De documenten, bedoeld in het eerste lid, zijn opgesteld en afgegeven in overeenstemming met de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen, volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend, terwijl de geldigdheidsduur ervan niet is verstreken.

Hoofdstuk 12. Medebewind

Artikel 12.1

  • 1 Ter uitvoering van artikel 81, tweede tot en met vierde lid, van de wet wordt medewerking gevorderd van het bestuur van het Produktschap voor Pluimvee en Eieren.

  • 2 De gevorderde medewerking bestaat in het bij verordening stellen van nadere regelen ter zake van het verlenen van een officiële erkenning van inrichtingen als bedoeld in artikel 6.3, onderdeel e, van deze regeling.

Hoofdstuk 13. Slotbepalingen

Artikel 13.1

De Regeling in- en doorvoer vee, veeproducten e.d., de Regeling doorvoer vee 1992, de Regeling wederinvoer vee 1992, de Regeling invoer vee 1992, de Regeling in- en doorvoer sperma van runderen 1992, de Regeling in- en doorvoer embryo's van runderen 1993, de Regeling in- en doorvoer sperma van varkens 1993, de Regeling in- en doorvoer papagaaien en papagaaiachtigen 1977, de Regeling invoer levende en dode vossen, de Regeling in en doorvoer levende konijnen 1984, de Regeling in- en doorvoer nertsen 1977, de Regeling in- en doorvoer honden en katten, de Regeling in-, uit- en doorvoer circusdieren 1971, de Regeling in-, door- en vervoer pluimvee, vogels en broedeieren 1992, de Regeling in- en doorvoer levende dieren en producten 1993, de Regeling uitvoer vee 1974, de Beschikking vervoer sperma van runderen, de Beschikking vervoer diepgevroren sperma van runderen, de Beschikking vervoer embryo's van runderen, de Beschikking vervoer sperma van varkens, de Regeling vervoer levende dieren en producten 1993, en de Beschikking vervoer pluimvee en broedeieren, de Beschikking vervoer geregistreerde paardachtigen en de Regeling voorschriften slachtkalveren worden ingetrokken.

Artikel 13.2

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 13.3

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling handel levende dieren en levende producten.

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

's-Gravenhage, 30 november 1994

De

Minister

van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J.J. van Aartsen

Bijlage Hoofdstuk 3, Afdeling 6

Algemene eisen

  • 1 Het verzamelcentrum is gemakkelijk bereikbaar via verharde wegen en ligt niet in een gebied ten aanzien waarvan op grond van de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen of op grond van nationale regelgeving maatregelen zijn genomen, houdende de instelling van een verbod om dieren uit het betrokken gebied uit te voeren of in de handel te brengen.

  • 2 Het verzamelcentrum maakt geen deel uit van een bedrijf waar vee is gehuisvest, van een slachthuis, van een verzamelplaats ten behoeve van het verzamelen van andere dieren dan runderen dan wel van een verzamelplaats ten behoeve van het verzamelen van andere soorten runderen dan die waarvoor het verzamelcentrum is erkend, of van een bedrijfsruimte, bedoeld in de artikel 3.15. De gebouwen van het verzamelcentrum zijn gelegen op een minimale afstand van 100 meter van gebouwen behorende bij één of meer van de bovengenoemde bedrijven. Het verzamelcentrum is zodanig omheind, dat vrije toegang tot het verzamelcentrum niet mogelijk is.

  • 3 Het verzamelcentrum beschikt over een door de minister goedgekeurd opleidingsplan op grond waarvan het personeel dat op het centrum verantwoordelijk is voor de dieren door de aanbieder wordt opgeleid in de zorg voor en het welzijn van de dieren alsmede in de wettelijke eisen die ter zake van het verzamelcentrum worden gesteld.

Voorzieningen

  • 4 Het verzamelcentrum beschikt over laad- en losruimten waar de runderen worden in- en uitgeladen. De laad- en losvoorzieningen zijn zodanig dat laad- en loswerkzaamheden ongehinderd kunnen plaatsvinden.

  • 5 Behoudens wanneer ten genoegen van de minister kan worden aangetoond dat de bedrijfsvoering van het verzamelcentrum zodanig is dat aankomende en vertrekkende runderen niet met elkaar in contact komen, is het verzamelcentrum zodanig ingericht dat bij het in- en uitladen aankomende en vertrekkende runderen niet met elkaar in contact komen.

  • 6 Op het verzamelcentrum zijn één of meerdere stalruimten aanwezig voor het onderbrengen van de runderen. Voorzieningen zijn in de stalruimten aanwezig voor het voeren en drenken van de runderen.

  • 7 In de onmiddellijke nabijheid van de uitlaadruimte, is een aparte, afsluitbare stalling voor zieke of van een dierziekte verdachte runderen aanwezig dan wel een stalruimte waarin een voorziening is getroffen voor de afzondering van runderen zodanig dat de daartoe bestemde ruimte fysiek door middel van geheel gesloten wanden gescheiden is van de overige stallingsvoorzieningen binnen de stalruimte.

  • 8 Op het verzamelcentrum is een voor runderen ontoegankelijke ruimte aanwezig voor opslag van voeder en strooisel, gescheiden van de ruimte waar runderen kunnen verblijven alsmede een afsluitbare, lekvrije, voor vogels of ongedierte ontoegankelijke en goed reinigbare voorziening aanwezig voor de opslag van kadavers. Deze voorziening is zodanig op een verharde plaats gesitueerd dat het vanaf de openbare verharde weg binnen het bereik ligt van de laadkraan van het vervoermiddel van degene die het materiaal ophaalt.

  • 9 In de nabijheid van de stalruimte is een voorziening aanwezig voor de opslag van mest en indien een stalruimte geheel of gedeeltelijk wordt ingestrooid, is tevens in de nabijheid van de stalruimte een voorziening aanwezig voor de opslag van het gebruikte strooisel.

  • 10 Op het verzamelcentrum is ten behoeve van de VWA een stoel, een telefoon en een afsluitbaar bureau of een afsluitbare ruimte aanwezig ingericht met ten minste een tafel. Indien de rijksdienst een onafhankelijke telefoonaansluiting wenst, komt deze voor rekening van de rijksdienst. In of in de nabijheid van de kantoorruimte bevindt zich een toilet met gelegenheid tot handen wassen.

  • 11 Het verzamelcentrum beschikt over een geschikt opvangsysteem voor het afvalwater dat zorg draagt dat het afvalwater kan afvloeien of op andere wijze wordt verwijderd.

  • 12 Bij de laad- en losruimte en in de stalruimte is een voor inspectie en keuringen passende verlichting aanwezig met een minimale lichtsterkte van 300 lux.

Reiniging en ontsmetting

  • 13 Voor het personeel en bezoekende personen die uit hoofde van hun functie het verzamelcentrum, dan wel, indien het verzamelcentrum beschikt over meerdere epidemiologische bedrijfseenheden, een epidemiologische bedrijfseenheid dienen te betreden, is een hygiënesluis gesitueerd, zodanig dat zij deze passeren alvorens zij op het verzamelcentrum respectievelijk epidemiologische bedrijfseenheid werkzaamheden verrichten. De hygiënesluis is voorzien van omkleed-, wasfaciliteiten en van een toilet. Schone bedrijfskleding en laarzen zijn in de hygiënesluis aanwezig.

  • 14 Het gehele terrein van het verzamelcentrum waar mogelijk met smetstof verontreinigd materiaal vanaf transportmiddelen op de grond terecht kan komen, is verhard. Het gehele verharde terrein van het verzamelcentrum is in goede staat van onderhoud en zonder glooiingen.

  • 15 Alle ruimten kunnen gemakkelijk en grondig worden gereinigd en ontsmet. De plaats waar runderen worden in- en uitgeladen en de stalruimte zijn voorzien van een verharde en voor water ondoordringbare terreinbedekking en zijn zodanig dat zij onder alle klimatologische omstandigheden deugdelijk en efficiënt gereinigd en ontsmet kunnen worden. De wanden van de binnenstalruimte bestaan, voorzover niet hoger dan 2,5 meter boven het vloeroppervlak geheel, en voorzover hoger dan 2,5 meter tot een hoogte van 2,5 meter uit voor water ondoordringbaar materiaal.

  • 16 Alle materialen waarmee de runderen op het verzamelcentrum in aanraking kunnen komen zijn uitsluitend van duurzaam en voor water ondoordringbaar materiaal gemaakt dat gemakkelijk en grondig kan worden gereinigd en ontsmet. De materialen worden goed onderhouden en eventuele reparaties worden onmiddellijk uitgevoerd. Het gebruik van corroderende materialen is niet toegestaan. Hout is slechts toegestaan, wanneer dit is ingebed in kunststof of hars.

  • 17 Het verzamelcentrum is voor vervoermiddelen uitsluitend toegankelijk via één afsluitbare ingang en uitsluitend te verlaten via één afsluitbare uitgang, behoudens wanneer gewaarborgd is dat binnenkomende en uitgaande vervoermiddelen niet met elkaar in contact kunnen komen. In dat geval kan volstaan worden met één afsluitbare ingang die tevens als enige uitgang te gebruiken is. De uitgang van het verzamelcentrum is voorzien van een sproei-installatie die water levert van voldoende druk voor een deugdelijke en efficiënte reiniging en ontsmetting voor het reinigen en ontsmetten van de wielen van de vervoermiddelen.

  • 18 Het verzamelcentrum beschikt over één of meer installaties voor het reinigen en ontsmetten van vervoermiddelen die water levert van voldoende druk voor een deugdelijke en efficiënte reiniging en ontsmetting. De plaatsen waarop deze reiniging en ontsmetting plaatsvindt zijn voorzien van een verharde en voor water ondoordringbare terreinbedekking.

  • 19 Het verzamelcentrum beschikt over één of meer installaties voor het reinigen en ontsmetten van de stalruimten, de laad- en losplaatsen en van de overige ruimten.

  • 20 Voor de mogelijkheid tot controle op reiniging en ontsmetting geldt een minimale lichtsterkte van 300 lux.

Administratie

  • 21 Op het verzamelcentrum zijn een in- en uitslagregister dan wel een elektronische informatiedrager met gegevens over de in- en uitslag aanwezig waarin onmiddellijk na aankomst onderscheidenlijk vertrek van de runderen onder vermelding van het aantal runderen, de datum van aankomst en vertrek, het herkomstbedrijf en de eigenaar, het bestemmingsadres en de koper van de runderen worden bijgehouden door middel van registratie van de identificatie van alle runderen die het verzamelcentrum passeren, zodanig dat een directe koppeling tussen de in- en uitslag per dier mogelijk is. De voor aan- en afvoer gebruikte vervoermiddelen worden eveneens onmiddellijk na aankomst onderscheidenlijk vertrek onder vermelding van de registratienummers van de vervoerders alsmede van het vervoermiddel in het register dan wel in de elektronische informatiedrager bijgehouden alsmede bij export van de runderen het serienummer van het gezondheidscertificaat. De houder van het verzamelcentrum administreert zodanig, dat de officiële dierenarts aan de hand van het register alle op het verzamelcentrum aangevoerde, aanwezige en afgeleverde runderen, de vervoerders en de vervoermiddelen waarmee de runderen werden getransporteerd, kan traceren. De gegevens bedoeld in dit onderdeel worden minimaal drie jaren bewaard.